P E F E DBSTEM ir Q jsfe Door Willem Reijn Rijst de Japanse zon of gaat ze nu juist onder? Een onderzoek naar de staat waarin de Japanse auto industrie verkeert, levert niet meer het verhaal op dat Europese managers eind jaren zeventig en begin jaren tachtig nerveus naar het potje kalmeringsmiddelen in de linkerbureaula deed grijpen. VRIJDAG 5 SEPTEMBER I rijzende yen en de ondergaande <2 O O 7 "2 rn W 4<. i V3 0 zon De Japanse industrie moet nu zelf vechten tegen de yen, die inmiddels door alle limieten is gewandeld, die door de Japanse industriëlen als uiterste grenzen zijn genoemd: 220 yen per dollar, 200 yen per dollar, 180 yen per dollar. Nu is de dollar 160 yen en volgens Nissan kost elke twintig yen minder voor een dollar het autoconcern 145 miljoen per maand. Toch is de export in het eerste half jaar in vergelijking met vorig jaar verdubbeld. De uitvoer van auto's nam met elf procent toe. De Japanse auto-industrie kent slechts groei. Terwijl de economische recessie na de tweede oliecrisis van '78 in de hele westerse wereld toesloeg, breidden de Japanse autofabrieken razendsnel uit en werd hun auto-export welhaast een trauma voor de Europeanen en Amerikanen, die met verouderde productiesystemen en ouderwetse modellen hun marktaandelen elke maand zagen dalen. Een intern rapport van Philips, dat eerder dit jaar uitlekte, geeft een aardig beeld van de wijze waarop de Japanse industrie en het ministerie van internationale handel en industrie in Tokyo hand in hand een politiek van economisch imperialisme hebben gevoerd. Philips heeft zich daarbij geconcentreerd op de elektronica- industrie, maar de wijze van handelen doet aardige parallellen herkennen in de autoverkoop. Centraal daarbij heeft jarenlang de lage koers van de yen gestaan. Want terwijl de Europeanen zich vergaapten aan het typisch Japanse werkklimaat met verplichte ochtendgymnastiek en onvoorwaardelijke opoffering aan het bedrijf, was de papieren yen- koers het wapen waarmee de Japanners de Amerikaanse en Europeaanse industrie tegemoet traden. Natuurlijk: de produktie van de Japanse arbeider was en is hoog, maar door de stijgende yen-koers ligt zijn uurloon nog maar weinig onder dat van zijn Amerikaanse collega. KAPOT Door de lage-yen-politiek is Japan er in geslaagd om de elektronica- industrie in Europa vrijwel op de knieën te krijgen. Eerst de markt bederven met een keiharde prijsslag, de concurrentie kapot maken en vervolgens met normale prijzen je winst binnenhalen. De auto-industrie doet er bijna aan denken. In 1970 hadden de gezamenlijke Japanse merken nog slechts 2,7 procent van de Nederlandse markt, die als de meest toegankelijke van Europa geldt. Tien jaar later, in 1980, bereikten de Japanners de hoogste marktpenetratie: ruim 26 procent. Sindsdien heeft het marktpercentage zich steeds rond de 22,23 procent bewogen. Naar de EEG exporteerde Japan in 1970 nog maar 48.000 auto's, een marktaandeel van 0,6 procent, en tien jaar later was dat aantal opgelopen tot 754.000 auto's ofwel 8,9 procent. Dat percentage ligt belangrijk lager dan in Nederland door de protectionistische houding die vooral landen als Italië (maximaal 2.200 auto's), Frankrijk (maximaal drie procent van de markt) en in mindere mate Engeland (een 'vrijwillige' beperking van 11 procent van de markt) aannemen. De EG heeft een tolmuur(tje) van 10,8 procent opgeworpen in deze branche, maar de Japanners hebben daar weinig last van gehad. De stijgende yen is een zorg voor de Japanners. De Japanners zijn echter geen angsthazen, die zich bangelijk verschuilen tot het gevaar is geweken. In de loop der jaren hebben de belangrijkste autoproducenten aandelen genomen in Koreaanse en Taiwanese bedrijven. Daar worden nu de vruchten van geplukt. Zo heeft Nissan inmiddels laten weten een (onbekend) aantal kleinere auto's van haar dochter Yue Loong in Taiwan te willen importeren. Vergeleken met vijfjaar terug is dat de wereld op zijn kop: Japan dat de eigen auto's elders laat maken, omdat de kosten in het moederland te hoog zijn geworden. NOOD Op de Amerikaanse markt, waar Japan de helft van haar export afzet, hebben de Japanse autofabrikanten de laatste jaren een fors aantal produktielijnen gebouwd. Van vrijwel nul in 1982 bouwen Japanse (en Koreaanse familieleden) in 19901,8 miljoen auto's voor een markt die redelijk stabiel op een grootte van elf miljoen wagens ligt. Het mes sneed en snijdt daarmee aan twee kanten. Allereerst was de investeringsdrift geboren uit nood, omdat de Amerikanen en de Europeanen dreigden met strakkere import-limieten. Door de auto's in het land zelf te bouwen, worden die restricties omzeild. Sterker nog: de Amerikaanse regering, de politici in de afzonderlijke staten en de vakbonden staan te juichen als een Japanse fabriek wordt geopend, omdat dat werkgelegenheid met zich bracht. Toen in februari van dit jaar Mazda een fabriek opende in Flat Rock in de staat Michigan hadden 80.000 mensen gesolliciteerd naar de 3.500 jobs die open stonden. Maar de overheid en de vakbonden zijn wel enigszins blind voor het feit dat die werkgelegenheid deels weer verloren gaat in het bastion van de Amerikaanse auto-industrie, Detroit. Vooral ook omdat door de uitbreiding van de Japanse produktiecapaciteit in Amerika er een overcapaciteit zal ontstaan die leidt tot het sluiten van oude produktieplants. Het mes snijdt nu ook in de kostenkant. De sterlj: stijgende yen doet zich minder voelen, omdat de kosten voor een deel in dollars worden gemaakt. Dat zou in de tijd van de dure dollar een nadeel zijn geweest; nu de dollar is gekelderd is dat een voordeel. Bovendien is het op langere termijn gunstig voor de continuïteit, als een producent minder gevoelig voor koersschommelingen is. MISLUKKING Aan de andere kant zijn de Amerikanen ook niet stil blijven zitten. Onder het motto if you can't beat them, join them, hebben de drie grote Amerikaanse autofabrikanten aandelenpakketten in de Japanse auto-industrie verworven. General Motors (in Nederland bekend als Opel) bezit 34 procent van Isuzu, vijf procent van Suzuki en heeft een joint venture met Toyota in het bedrijf Nummi. Ford heeft 24 procent van de aandelen van Mazda in handen. Chrysler heeft twintig procent van Mitsubishi. En Nissan werkt indirect samen met General Motors. In Europa zijn de Japanse investeringen tot nu toe beperkt. Honda heeft een samenwerkingsverband met het voormalige British Leyland, inmiddels omgedoopt tot Rover Group. Hoewel de Japanse lijn in een aantal Engelse modellen is terug te vinden, zijn grote resultaten tot nog toe uitgebleven. Het Arna- project van Nissan en Alfa Romeo is een regelrechte mislukking geworden, maar bij Nissan was het allereerst de bedoeling om een voet tussen de protectie-deur van Italië te krijgen en daarin is men geslaagd. Nissan heeft verder een aandeel genomen in Motor Iberica in Spanje en heeft al lang geleden aangekondigd een assemblagefabriek te openen in Engeland. Door de stijgende yen is de afgelopen jaren de marketing strategie van de Japanse autoproducenten veranderd. Na de oorlog werden in het Aziatische land fabriekjes uit de grond gestampt, die zich toelegden op de reproductie van westerse artikelen. Cameraatjes, radiootjes en langerzamerhand ook motoren en auto's. NAMAAK De Hondafabrieken zijn ook zo ontstaan. De kleine middenstander Soichiro Honda monteerde in zijn schuurtje een 'verloren' partij Amerikaanse motoren op fietsen. De eerste echte modellen die vervolgesn ontstaan zijn copieën van bestaande Europese en Amerikaanse motorfietsen, maar langzaam ontwikkelt Honda een eigen gezicht. „Namaak is voor een Japanner geen schande", legt M. D. Koster, hoofd afdeling publiciteit van Honda Nederland, uit. „Namaak is niet negatief, maar volkomen logisch. Want waarom zou je opnieuw dingen moeten uitvinden die door anderen al zijn uitgevonden? Japanners zijn begonnen met namaak om vervolgens die produkten door te denken en te verbeteren, waar anderen zeiden: zo is het wel goed". Honda neemt een speciale plaats in binnen de Japanse auto-industrie. Zowel technisch als stilistisch is het De dollar t.o.v. de yen 270 YEN 250 v YEN 230 A YEN 210 YEN 190 YEN 170 I I I I i i 1 1 .1 _i l i YEN 150 1985 bedrijf een marktleider. Dat gold bij de introductie van de Honda Civic in 1973, dat geldt ook nu met de onorthodoxe stilering van de huidige Honda Civic en de opmerkelijke Honda Accord Aerodeck. Dat kan deze fabriek zich ook eerder permitteren dan de topproducenten Toyota en Nissan, die 'bedaagdere' modellen maken. De nummers drie en vier van de wereldranglijst achter General Motors en Ford moeten met hun modellen sterker rekening houden met de grootste gemene deler van de publiekssmaak. Toch zijn er gemeenschappelijke kenmerken in de marketing-politiek aan te wijzen. Na de lageprijspolitiek gecombineerd met de kerstboomuitrusting van de Japanse auto's, in marketing-termen als low profile te omschrijven, zijn de Jappanners de laatste jaren naar high profile omgeschakeld. Dat geldt zeker voor de prijzen. „We geven ze niet meer weg", zegt Koster van Honda. „Onze auto's zijn nu aardig aan de prijs". Het is immers bij bestaande handelsrestricities interessanter om dure dan goedkope auto's te verkopen. KWALITEIT De Japanners verkopen hun auto's nu op geavanceerde technieken (twaalf- en zestienkleps-motoren zijn regel), laag benzineverbruik, schone uitlaatgassen (in West-Europa steeds belangrijker) en op stijl. Zo wil Mazda, in het eerste halfjaar van '86 met een verkoopstijging van vijftig procent zéér succesvol op de Nederlandse markt, een soort 'Citroën-imago' opbouwen als eigenwijze, originele autobouwers. Een ander belangrijk element is de kwaliteit. De Japanners hebben vooraan gelopen met de automatisering van het produktieproces, waardoor beter aan kwaliteitseisen kan worden voldaan. De verbeterde kwaliteit heeft een merk als Toyota tot een zeer vooruitstrevend garantiebeleid gebracht. Als eerste 'gewone' autofabrikant gaf het merk een vol jaar garantie op nieuwe auto's en nu zelfs al twee jaar. In Nederland dan, want in België geeft Toyota al drie jaar. Daarmee bereikt Toyota twee effecten: de consument heeft meer zekerheid, maar de consument ervaart zo'n garantieperiode als vertrouwenwekkend. De fabrikant is blijkbaar zo overtuigd van zijn produkt, dat hij twee jaar of honderdduizend kilometer aansprakelijkheid aanvaardt. De 1986 Europeanen zijn wat dat betreft steeds achter de feiten aan gelopen, hoewel de verschillen van enkele jaren terug danig zijn verkleind. Dat moet ook, want de tekorten op de handelsbalans tussen de EG en Japan zijn inmiddels opgelopen tot FOTO DE STEM DICK DE BOER achttien miljard Ecu ofwel bijna 43 miljard gulden in 1985. In de onderhandelingen met de Japanners hebben de Europese landen net als de Amerikaanse regering aangedrongen op een aantal maatregelen om de balansen enigszins in evenwicht te brengen. De yen moet duurder worden, de export naar Japan moet eenvoudiger worden en de binnenlandse bestedingen in Japan moeten omhoog waarvoor de rente moet worden verlaagd, zodat de Japanse industrie minder op export is aangewezen. DRUPPEL Langzaam maar zeker lijken de Japanners niet alleen instemmend te knikken bij al deze verzoeken, maar ook daadwerkelijk iets te willen doen. Zo rekenen Japanse importeurs van Amerikaanse en Europese auto's in 1986 op een record-afzet. In de eerste helft van dit jaar zijn er in Japan 32.244 buitenlandse auto's aan de man gebracht, een derde meer dan vorig jaar. Eén zwaluw brengt echter nog geen' lente: de buitenlanders hebben daarmee nog maar 1,5 procent van de Japanse markt. En afgezet tegen de Japanse export is dat aantal nog geen druppel op een gloeiende plaat. Japan voerde vorig jaar 4,4 miljoen personenauto's uit. De Japanse auto-industrie heeft na de onstuimige groei in het vorig decennium, in de jaren tachtig een volwassen en stabiele plaats op de Amerikaanse en Europese markt veroverd. De prijzen zijn nu 'normaal'. Ook een autoliefhebber kan nu zonder het schaamrood op de kaken een Jap rijden, omdat die in stilering en prestaties niets onderdoet voor de Europese broertjes. De vraag die de drie grote autoproducenten (VS, EG en Japan) zich mogen stellen is hoe lang het duurt voordat de nieuwe Aziatische industriële mogendheden zich op de markt storten. In de Verenigde Staten doen zich de eerste tekenen al voor. Als de Europese auto-industrie voldoende door de Japanners is wakker geschud, mag worden betwijfeld of een nieuwe aanval door Koreanen en Taiwanezen succes zal hebben. De invloed van Hyundai op de Nederlandse markt was in de eerste helft van '86 met 665 verkochte exemplaren in ieder geval nog nihil. Rijst de zon of gaat ze onder? The sun also sets parafraseerde The Economist Hemmingway in een kop boven een artikel over de Japanse auto-industrie (24 mei 1986). De Japanners zullen te maken krijgen met de wet van de remmende voorsprong. De Europeanen en Amerikanen kunnen daarover meepraten.

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1986 | | pagina 13