De geschiedenis van de leerindustrie
ZATERDAG 31 ME11986
W3
her
Beekjes
Lange dagen
Duivedrek
MIRmBMCilllX WÉfitfHjj
agenaars hebben de
naam erg zuinig te
zijn. Ze zijn ook lui
auvinistisch en als ze zich
g willen voordoen spreken
et, zoals het gemene volk,
~n bakkie pleur, maar een
kofje. Het roemruchte
ouwe taaie zou, door de
e kak gehaald, door de
se Passage weerklinken
ude tade, jipje jipje jee.
ig, dat wel, maar de boter-
wordt belegd met schuif-
die met de voortanden
t opgeduwd om op een
t aantal sneden dienst te
en doen. Decoratief. Alle
eende Haagse ondeugden
n in dit rijm op de hofste-
ke ooievaar:
ager van poten
gvan nek
lad in de bek
eg van maag
at is het wapen van Den
e Scheveningers die van de
leven zeggen: De Hagenaars
zo deftig, dat ze met een
gje pissen. Ook de Scheve-
~ers van het êland Vlook
nu afgebroken wijkje dat
nd Vloek werd genoemd)
Duindorp zijn zuinig. Een
■de Scheveninger gaat een
r zitten breeuwen met pek
geplozen touw in plaats van
nieuw deel te kopen. Als je
gulden uit de hand van zijn
It wringen, heb je een hamer
een beitel nodig. Maar die
eveningse zuinigheid spruit
t voort uit pretentie, maar
armoede. Schuifkaas kon er
t ontstaan, want er was geen
s.
ussen Hagenaars en Sche-
ingers ligt een zee van on-
scheid. In Scheveningen
rdt het gebakken visje als
sendoortje een „jaegertje"
oemd; een pannekoek is een
ebak; een kleine kabeljauw
en konteklapper; een bijde-
de vrouw is een krukkebe-'
'kster; een hapje opge-
rmd eten is een pannevisje;
stukje vlees wordt vettigêd
oemd en een kopje koffie of
borrel wordt zoopje. Het is
mooie taal en geen visser
ft daar scheurklauwend (be
aamd) om te zijn.
De nieuwe haring zit goed in
rézel (z'n vet). De Scheve-
ngse hektrawlers Franziska
Alida die het eerste zilver
m de zee aan wal brachten,
Bri drijvende paleizen in verge-
cing met de oude bommen en
iggers, waarin, onder gruwe-
ke omstandigheden, reizen
tn zes of zeven weken werden
maakt. In weer en wind wa
rt de vissers twaalf tot veer-
;n uur per dag in touw. Er
rd slecht gegeten: meestal
rd de kok aangewezen door
;t lot.
De haringen werden gekaakt
i een goede matroos kon in
n uur tweeduizend haringen
iken. De vissers gingen in hun
iak natte kleren de kooi in. Ze
amen alleen schoon onder-
>ed mee als de reis langer dan
rie weken duurde en ze wasten
ch nooit, gewoonlijk uit vrees
au te zullen vatten. Bedorven
rinkwater werd met een
oeiende pook „ontsmet". De
s werd duur betaald: tussen
890 en 1940 zijn er minstens
50 vissersschepen op de
loordzee vergaan en in die pe-
ode zijn er zeker 2000 Neder-
indse vissers verdronken.
Hoe bitter het bestaan van
vissers was illustreert de
aeeljongen, of de prikkebijter,
p de beugelvaart. Bij de beu-
elvaart werd met lijnen met
aken en aas bijvoorbeeld op
abeljauw gevist. Het jong-
naatje moest de „prikken" het
ïvende aas, de kop afbijten
voordat ze aan de haken beves
tigd konden worden. De prik-
tebijter beet de vissen, die in
le prikkebak levend gehouden
verden, met de hoektanden net
ichter een wit plekje de kop af,
,n een lang en gruwelijk ritueel,
aarbij hij steeds enkele drup-
tels bitter bloed in de mond
creeg.
Typerend voor de armoede
:n de Scheveningse zuinigheid
s dat de prikkebijter na gedane
trbeid beloond werd met twee
vijgen, waarmee hij de bitter
heid uit zijn mond kon wegkau-
wen. Kijk, iemand die prikke
bijter is geweest, kent geen kap
sones. Je pist dan niet met een
boogje en van z'n leven niet te
gen de wind in. Het gaat, zo
zien we aan Simon Dijkhuizen
die de haringrace won, thans
>oed in het land van Knier en
Zier.
l-/e Langstraat is het centrum
van de Nederlandse leer- en
schoenenindustrie'. Zo stond het
vroeger altijd in onze
aardrijkskundeboekjes. Een deel
van die industrie is inmiddels
verdwenen. Reden voor Joost
Seelen en Arnold Vogel om deze
kleinschalige typisch Brabantse
bedrijfstak van de vergetelheid te
redden. Ze doen dat in woord en
beeld: een film en een vorige week
verschenen fotoboek: „De
geschiedenis van het leerlooien in
Noord-Brabant".
Door Paul de Schipper
Arnold Seelen sprak een paar jaar
geleden met z'n opa. De oude baas
werkte in z'n jonge jaren als leer
looier in Rijen. „Die man vertelde
prachtige verhalen over hoe het er
vroeger in de leerlooierij aan toe
ging. Toen is het idee ontstaan om
daar iets mee te doen. Dat moest
wel direct, want wacht je er langer
mee dan gaat al het nog bestaande
materiaal uit die tijd verloren. Dat
hebben we trouwens bij onze na
speuringen al ervaren. We zijn pre
cies op tijd geweest".
De geschiedenis van de leerlooierij in
Noord-Brabant is geen veredeld graf
schrift geworden. Het is de geïllustreerde
beschrijving van een tijdperk. Nostalgie
met een historisch verantwoorde basis.
Immers, nog steeds floreert de bedrijfs
tak. Noord-Brabant telt nog veertig le-
derfabrieken. Er werken bij elkaar 1000
mensen. Ondanks concurrentie van
goedkoop importleer zit de groei erin. De
waarde van de totale leerproduktie be
draagt zo'n 600 miljoen gulden.
Het hoogtepunt bereikte de leerindus
trie in 1955. Nederland ruilde de klomp
defintief in voor de schoen. De bedrijfs
tak gaf toen aan 5000 mensen werk. Op
het eind van de jaren '50 ging het bergaf
waarts. Wie durfde, investeerde in dure
nieuwe machines. Wie dat niet deed, kon
de deuren sluiten.
De Brabantse leerlooierij op indu
striële schaal dateert uit de middeleeu
wen. Vanwege de stankoverlast vond het
looien van de dierenhuiden meestal bui
ten de stadsmuren plaats. De leerpro
duktie voldeed aan de eigen behoefte en
vaak ook niet meer dan dat. Elke stad
beschermde zo zijn eigen nijverheid te
gen die van het platteland of van nabu
rige steden. De steden kregen daarbij
■steun van de hogere overheid. Nog in
1531 fc'ette Karei V zijn handtekening on
der de voor het graafschap Holland gel
dende 'Order op de Buitennering'. Hij
bepaalde daarmee dat er buiten de ste
den geen nieuwe weverijen, looierijen,
bakkerijen en soortgelijke bedrijven
mochten worden gevestigd.
In Brabant lag de situatie nog wat an
ders. Dat kwam vooral omdat de dorpen
van de huidige Langstraat toen aan de
Hanzeroute lagen. De belangrijke ver
keersader van Hamburg, via Arnhem,
Den Bosch, Tilburg naar Antwerpen.
Evenmin had men hier te kampen met
stedelijke zelfbescherming. Integendeel.
Het nabijgelegen Breda voerde een zeer
open handelspolitiek. Schoenen en leer-
waren mochten er vrij op de markt ge
bracht worden, op voorwaarde dat de
produkten voldeden aan de kwaliteit die
ook van de eigen plaatselijke ambachts
lieden werd gevraagd.
De groei en bloei van de Brabantse
leerlooierijen kende talrijke golfbewegin
gen. Op het eind evan de Tachtigjarige
Oorlog is er sprake van een crisis. Hon
derd jaar later, als de trotse Hollandse
gewesten alleen nog wat nateren op de
Gouden Eeuw, gaat het weer goed in het
zuiden. Het Brabant van toen is een Tai
wan van nu; een lage-lonen-land. De
protectie van Holland gaat zover dat in
1778 de import van Brabantse schoenen
boven de rivieren verboden wordt, eerst
met de komst van Napoleon verdwijnen
die interprovinciale handelsmuren. In
1815 telt Brabant 250 leerlooierijen. Er
werken dan 330 mensen. De cijfers tonen
aan dat om kleinschalige bedrijven gaat:
vaak een vader met een paar zoons. Die
bedrijfsstructuur zal bepalend zijn voor
de latere sociale ontwikkeling en het ge-
Een foto uit 1910. Langs de Lei in het Rijens Broek zijn looiers bezig met het ontharen van de gestroomde huiden. Dit ontharen geschiedde naast het riviertje, omdat zo minder vracht mee richting Rijen genomen hoejde le worden.
'Een looier moet lomp, sterk en rijk zijn'
ringe klasse-bewustzijn van de Brabantse
leerlooiers. De radicale arbeiders-bewe
ging die gepaard ging met de industriële
revolutie kreeg in de leerlooierij nauwe
lijks voet aan de grond.
Wat was nu bepalend voor de vesti
ging van de tientallen leerlooierijen in
het Brabantse land Volgens Joost See
len en Arnold Vogel hebben daarbij een
aantal geografische en sociaal-economi
sche factoren een rol gespeeld. Allereerst
was er de aanwezigheid van talrijke beek
jes en riviertjes met voor de looierij be
langrijke ijzerhoudende water. Daar
naast waren er de eikewallen met het zo
genaamde akkermaalshout, waarvan de
schors voor de looierij wordt gebruikt.
Bovendien grensden de oostelijke Baro
nie en de Langstraat aan belangrijke vee-
teeltgebieden waardoor de huiden dicht
bij huis gehaald konden worden.
De nabijheid van de Tilburgse textiel
industrie gaf een stimulerende invloed
aan de leerlooierijen. Looiers in de Lang
straat konden hun afval, zoals haren die
van de huiden afkwamen in de buurt
kwijt: ondermeer bij de koeharentapijt-
fabriek in Breda. Ook het lijmvlees, een
ander afvalprodukt, kon makkelijk ver
kocht worden. Het ging naar Tilburg
waar het werd gebruikt voor het stijven
van wolweefsels.
Vanoudsher was het looiersbedrijf
sterk seizoengebonden. De looiers werk
ten vooral in voor en najaar, omdat in de
zomer de watertemperatuur in de beekjes
te warm was om te gebruiken voor de
huidenbewerking. En zo gebeurde het dat
velen onder hen een nevenbedrijf uitoe
fenden. Ze waren boer, schoenmaker,
winkelier en soms zelfs kastelein. Het in
komen van de looiers "toonde zich even
onvoorspelbaar als het weer. Dat kwam
vooral ook door de lange duur van het
looiproces. In de twee jaar durende pe
riode van bewerking kon er van alles ge
beuren met huid- en leden
a. Boven-
erpnjzen.
dien moest de looier ondertussen maar
zien rond te komen.
Het looiersvak was een hard vak. En
dat niet alleen door het onzekere inko
men. De mannen maakten lange dagen.
Ze zeulden met huiden en werkten onder
vaak belabberde omstandigheden. In
Rijen werkte men van zes uur 's morgens
tot zeven uur 's avonds. De schaftpauzes
meegerekend kwam men uit op een
werkdag van tienenhalf uur. In Gtlze en
Vlijmen duurde een werkdag elfenhalf
uur. Het oude looiersbedrijf kenmerkte
zich in die dagen door het gezegde: „Een
looier moet lomp, sterk en rijk zijn".
Aan de andere kant lag het werktempo
niet al te hoog. Volgens Seelen en Vogel
moet er altijd wel even tijd geweest zijn
voor een praatje of voor een wedden
schap. „Als in de winter door de strenge
vorst de looikuipen dichtgevroren waren
dan gingen de looiers schaatsen en als er
sneeuw lag gingen ze konijnen knuppe
len".
Bij het looiproces ging het traditiege
trouw om een bewerking van de huiden
met plantaardige stoffen. Om duidelijk te
maken hoe het werkte eerst even een
dwarsdoorsnede van de huid. Deze be
staat uit drie lagen: de opperhuid met de
inplant van de haren, de lederhuid waar
het de looier om te doen is en de onder
huid; de binnenkant met daaraan de vet
en vleesresten.
Om gedroogde dierenhuiden te kun
nen bewerken moeten ze eerst in hun
oorspronkelijke soepele staat worden te
ruggebracht. Het weken van gedroogde
huiden en het zoeten van gezouten hui
den gebeurd ein de vele Brabantse be
ken. Om vervolgens de opperhuid los te
maken werd het vel nog eens drie weken
in de beek gehangen. Bacteriën zorgden
ervoor dat de haren losser kwamen te zit
ten. Dit 'stromen' moest in voor-en na-
Looiers bezig met het uit het water halen van huiden. De foto werd rond 1930 bij Leende gemaakt.
jaar gebeuren omdat in de zomer de bac
teriën te hard werkten en de vezels van
de lederhuid aantastten.
Na het stromen volgde het 'smarten'.
De huid hing in een donker vochtig hok
om de bacteriën extra kans te geven op
de opperhuid in te werken. Een andere
methode om de opperhuid te lossen was
de huid in een kalkput hangen.
Na het ontharen en het verwijderen
van vleesresten aan de onderhuid, het
ontvlezen, volgde het beitsen. Ammo
niumverbindingen in duivedrek en kip-
pemest zorgden voor een soepele nerf.
Geen wonder dat rond 1910 een emmer
duivedrek in Rijen 25 cent opbracht.
Het duurzaam maken van het leer, het
eigenlijke looien gebeurde met behulp
van gemalen eikeschors en andere na
tuurlijke middelen. De huiden werden in
kuipen gestapeld en bestrooid met looi
stof via een soort sandwichsysteem. na
zes tot acht maanden herhaalden de looi
ers de hele procedure nog een keer. Zo
doende kon het eigenlijke looiproces wel
twee jaar duren.
In het begin van de twintigste eeuw
kwamen er nieuwe looitechnieken in
zwang. Het belangrijkste voordeel was
het verkorten van het looiproces naar zes
tot acht maanden. Inmiddels hebben ook
synthetische looistoffen hun intrede ge
daan bij de lederbewerking.
Sociale beroering heeft de Brabantse
looi-nijverheid nauwelijks gekend. Seelen
en Vogel reppen in hun boek slechts van
één staking. Die vond in 1939 plaats bij
de lederfabriek Brouwers in Rijen. De
oorzaak van het conflict was een loons
verlaging met tien procent. Met hun sta
king wisten de arbeiders van Brouwers
de weg te bereiden voor een eigen CAO
voor de leerindsutrie.
Het vakbondsblad 'RK Fabrieksarbei
der' sprak in 1930 over 'een slaafse volg
zaamheid der werklieden'. Het blad wist
een even voorzichtige als vindingrijke
formulering te vinden om de looiersba
zen en fabrieksdirecteuren op het a-so
ciale van hun houding te wijzen. Ook dat
is tekenend voor de baas-knechtverhou
ding in de Langstraat. 'De patroons moe
ten beschermd worden tegen absoluut
verkeerd gezien eigen belang', zo schreef
het blad.
Dat sociale conflicten uitbleven is vol
gens de auteurs van 'Leerlooien in
Noord-Brabant' een gevolg van de klein
schaligheid van de bedrijfstak. „Baas en
knecht stonden vlakbij elkaar. Ze voel
den zich samen verantwoordelijk vooi
het produkt. Kijk je naar de textiel in
Tilburg dan lagen de verhoudingen daai
heel anders. Lange rijen mensen in grote
hallen. Dat is een vruchtbare bodem
voor onrust".
Joost Seelen, Arnold Vogel en de Til
burgse uitgever Gianotten maakten eer
keurige uitgave van 'De geschiedenis var
het leerlooien in Noord-Brabant'. Gra
fisch uitgekiende illustraties uit de oude
doos en een prima beschrijvende tekst
En dat laatste is tevens het gebrek. De
leerlooiers kijken je aan vanaf de foto's
Ze kijken, maar ze zwijgen. Het zijn ver
stilde figuren. Joost Seelen kwam op hel
idee om een boek te maken na een ge
sprek met z'n grootvader. Ongetwijfeld
gebruikte hij veel gegevens in de tekst
maar wat vertelde opa nou precies
Waarom was het werk van de leeriooiei
zo zwaar Hoe leefde hij
Persoonlijke beleving kan een verhaai
kleur geven. Dat ontbreekt in dit foto
boek met toelichting en dat lijkt eer
beetje een gemiste kans.
'De geschiedenis van het leerlooien in
Noord-Brabant'. Auteurs: Joost Seelen
en Arnold Vogel. Uitgeverij Gianotten
Tilburg. Prijs 55,-
Het afstropen van eikeschors, het zogenaamde blekken, gebeurt nog steeds. Hier zien we de heer J. Segers uit Riel bezig. Dat blekken moei
direct na hetkappen van het hout gebeuren, omdat anders de schors er niet meer gemakkelijk af gaat.