J O 1ST Samen Scholen Scholen Samen JDE STEM WISKOBAS OF HOE DE BASIS SCHOOL WISKUNDE LEERT X éf E M/V Vervolg van pagina 1 Ti in de rging '6-227527 pbouwen. rg lO-CCD) K) S (VHBO) Vernieuwingen in het onderwijs worden vaak met grote argwaan bekeken en dan met een 'dat wordt toch niks' afgewezen. Wetenschapper drs. Rob de jong onderzocht zo'n vernieuwing: Wiskobas ofwel Wiskunde voor de Basisschool. Hij ontdekte, een beetje tot zijn eigen verbazing, dat deze vernieuwing veel dieper en langer doorwerkt dan werd verwacht. Geschiedenis Lange adem Ouders Voortgezet Aanpak DINSDAG 28 JANUAR11986 Belangrijk 31 6 18 5 15 20\ 4 12 32 <8 25 <28 12( 256 220 Niveau A51 i 30 je in snt ge ien 1 ing :hool geld van ran jrmatie te ïreid die te Sancta Maria psychogeriatrisch 3ssellaan 16 ENBERGEN 50 se funkties binnen het ellingen, bedrijven en later een funktie willen seerd zijn in het mode zins- en kraamverzor- doorstroming geeft naaf leldingsformulier naar Sluitingsdatum 1 maart en 19.00-20.30 uur. 114 Door Frans van Mourik .VANUIT China is een raar beest naar ons land gekomen: de kubuskruiper. Hij kruipt over de ribben van een kubus. Sproeteldammers zijn vreemde wezens meet één, twee of drie haren en één, twee of drie sproe ten. Hoeveel zijn er? Hoe kun je ze netjes laten wonen in hun dorp, dat een roosterstructuur heeft gekregen." Deze 'geheimtaal' is afkomstig uit Wiskobas', een afkorting van 'Wiskunde op de basisschool' en tevens de naam van een afdeling van het Instituut Ontwikke ling Wiskunde Onderwijs (IOWO). Wiskobas was spraakmakend en paste met in de Nederlandse verzorgingsstruc tuur. Deze 'methode' om de allerjongsten inons onderwijssysteem vanuit hun eigen leefwereld te laten proeven van wiskunde was in sommige kringen om streden, maar werd door anderen gezien als het voorbeeld van een geslaagde on derwijsvernieuwing. Er werd van 1971 tot 1981 veel geld en energie in gestoken en dan rijst de vraag: was het de moeite waard of stierf Wiskobas in 1981 een stille dood. Rob de Jong, onderzoeker aan de Rijksuniversiteit in Utrecht vroeg zich dat ook af. Zij n onderzoek leverde een meer dan positief antwoord op in de vorm van een uitgebreid, gedegen en boeiend proefschrift, waarop hij vrijdag promoveert. Daaruit blijkt dat de bore ling Wiskobas kerngezond is gebleven en nog steeds voorspoedig groeit. En dat is jna alle treurnis die er regelmatig te be luisteren was nu eens een positief geluid tover de basisschool. Wiskobas blijkt een [nog steeds groeiende invloed te hebben op reken- en wiskundemethoden, die op de basisschool worden gebruikt en is ook in sterke mate terug te vinden in de wis kunde en didaktiek op de Pabo's (de vroegere kweekscholen). Methode is een slechte omschrijving voor Wiskobas. Het is veel meer dan dat. Er zit een andere manier van denken over dingen en over de functie van wis- i kunde achter. In de beginjaren van IOWO noemde Freudenthal als belang rijkste kenmerk van het wiskunde-on- 'derwijs „het opvatten van wiskunde als [menselijke activiteit". In 1980 reageerde iWijdeveld op degenen die wiskunde uit fluitend zagen als een produkt van vol wassen denken, waarin kinderen dan wegwijs moesten worden gemaakt. In aanvulling op Freudenthal noemde Wij- develd 'wiskundige wereld-orïentatie' als het meest typerende voor Wiskobas. Wezenlijk was voor hem „de ontmoeting van het kind met wiskundige aspecten uit zijn omgeving". Wiskunde moet een bijdrage leveren aan de wijze waarop het kind zich orïenteert op zijn eigen leefwe reld. Wijdeveld: „Op deze manier mani festeert wiskunde zich als een menselijke activiteit die je helpt de werkelijkheid te begrijpen en zelfs te voorspellen". Voor wie in vroeger jaren de tanden stuk heeft gebeten op de wiskunde-opga- ven moet dat als muziek in de oren klin ken. Geen sprong in het wiskundige diepe na de basisschool, maar een vroeg tijdige en aangename kennismaking de wereld van formules, lijnen en recht hoeken via kubuskruipers en Sproetel dammers in de eerste zes levensjaren. Wiskobas zit vol met voorbeelden en voorwerpen uit de leef- en fantasiewe reld van het kind. En die aanpak is, zo heeft Rob de Jong ontdekt, niet blijven steken in de hoofden van de wetenschap pelijke vaders van de gedachte, maar is terug te vinden in tal van methoden. Wiskobas kwam er natuurlijk niet zo maar. Op 19 juni 1961 installeerde staats secretaris Stubenrouch de Commissie Modernisering Leerplan Wiskunde (CMLW). Die ging zich uitsluitend bezig houden met de middelbare scholen. Re den: het onderwijs in de wiskunde in de westelijke landen was, zoals Stuben rouch zei, achtergebleven bij de ontwik keling van de wetenschappelijke beoefe ning van de stof. Sinds 1959 was er een internationale vernieuwingsstroom op gang gekomen. Er waren projekten in Scandinavië, Engeland, Canada, de Ver enigde Staten, Frankrijk en West-Duits- land. En Nederland ging dus ook mee doen. Er zijn vier sproeteldammers aan het wippen. Welke twee zitten hier op de wip7 Teken ze maar! Er zijn vier sproeteldammers aan het wippen. Welke twee zitten hier op de wip? Teken ze maar! Drs. Rob de Jong, wetenschappelijk onderzoeker van de Rijksuniversiteit Utrecht. FOTO'T STICHT Van de kubuskruiper tot sproeteldammers De commissie (CMLW) vond het echter te beperkt om zich alleen bezig te houden met het middelbaar onderwijs en zo be gon een werkgroep aan Wiskobas. De eerste presentatie vond plaats op een congres in Egmond aan Zee. Wiskobas had in die tijd iets weg van een beweging met voor- en tegenstanders. Alleen het bleef 'amateurwerk', want er was geen eigen instituut en alle werk moest ge daan worden door vrijwilligers. In 1970 dreigde het te floppen, want volgens de overheid was er geen geld. Bekend geluid overigens: constateren dat er een achter stand is en die dan vervolgens willen in lopen zonder dat het geld kost. Gelukkig vond staatssecretaris Grosheide in 1971 dat Wiskobas serieus moest worden aan gepakt en er geld voor uitgetrokken moest worden. Het IOWO werd opgericht en dat werd met 37 man personeel, waar onder 21 wetenschappers toegewezen aan de Rijksuniversiteit Utrecht. De commis sie CMLW werd een soort raad van toe zicht en advies. Er werd ook een school uitgekozen, waarop de 'methode' toegepast en ont worpen zou worden: de Dr. W. Drees- school in Arnhem. Die was destijds in so ciaal-cultureel opzicht een doorsnee- school met per leerjaar parallelklassen, een gemotiveerd schoolteam en een dui- delij ke management. De school kreeg in de jaren 1971-1975 een centraal-integre- rende functie. van. En hij sprak de vrees dat fusies on der druk van de bezuinigingen de identi teit zouden aantasten. Daarom ook beklom in een kleine Westbrabantse gemeente een pastor de kansel om zijn twijfel uit te spreken aan het nut van een openbare school. Hij was verontrust omdat er een aanvraag lag. En bisschop Gij sen uit Limburg wilde de pastoor terug voor de klas als enige die verantwoord godsdienstonderwijs zou kunnen geven. Een goed voorbeeld is tevens het ru moer om het VVD-voorstel voor een anti-discriminatiewet, die hoewel een compromis toch onverteerbaar is voor de strenge 'mannenbroeders' en hun scho len. Waar het daarbij om gaat is dat scholen die streng in de leer zijn, mensen zouden moeten toelaten van wie de le vensopvatting absoluut wordt afgewe ten. Minister Deetman liet onlangs 'Bij Koos' doorschemeren dat het maar zeer ue vraag is of zo'n initiatiefwet uit de Kamer wel door de verantwoordelijke minister voorzien zal worden van een zo geheten 'contrasign'. Overigens hebben de scholen zelf zich °°k niet onbetuigd gelaten, getuige de soms ridicule wervingscampagnes om aan leerlingen te komen. Zo werden in sommige katholieke scholen de kruis helden verwijderd om de Islamitische ouders van mogelijk nieuwe leerlingen ter wille te zijn. ren van een nog steeds groeiende groep ouders. Koelman: „Het belang dat vroe ger aan de richting van de school werd gehecht, bestaat al lang niet meer. Inte gendeel voor veel ouders spelen andere factoren: kwaliteit, pedagogische me thode didactische benadering en bereik baarheid van de school een veel grotere rol". Relatief gezien zijn ouders van kin deren op protestants-christelijke scholen dan nog het meest gehecht aan identiteit van hun school en ouders met kinderen op algemeen-bijzondere scholen het minst. De mening van de gemiddelde rooms-katholiek wijkt nauwelijks af van de algemene mening in Nederland. De meerderheid van de ouders vindt echter andere zaken belangrijker en er is zelfs een aanzienlijke groep die de rich ting als onbelangrijk beschouwt. Toch wordt er in de planningsprocedures hier mee onvoldoende rekening gehouden. Van Kemenade constateerde al eerder dat slechts 45 procent van de ouders de voorkeur geeft aan een basisschool op godsdienstige grondslag, terwijl toch 63 procent van de leerlingen dergelijke scholen (noodgedwongen) bezoekt. Of zoals Jos Koelman vaststelt: „De onderwijsconsument staat buitenspel. De vrijheid van onderwijs in Nederland is al lang niet meer de vrijheid van de betrok kenen, waarvoor een felle schoolstrijd werd gevoerd." Aan een groep lijkt de strijd geheel '■'oorbij te gaan: de ouders. Tijdens het onderzoek voor zijn dissertatie heeft Jos Koelman een opvallende tegenstelling waargenomen. De richtingsgewijze op- jteling van het scholenbestand is in de Ój°P der jaren steeds verder af te komen ostaan van de zich wijzigende voorkeu- Drs. Jos Koelman. - FOTO DE GELDERLANDER Vanuit China is een raar beest naar ons land gekomen: de kubuskruiper. Hij kruipt over de ribben van een kubus (aanwijzen!). Hij wil van naar 0 langs de kortste weg. Op hoeveel verschillende manieren kan hij dit doen? Daarmee was het projekt Wiskobas na een moeilijke aanloopperiode gestart en het zou een veel langere adem hebben dan iedereen toen kon vermoeden. De ontwikkelingen doen in ieder geval recht aan de opvatting dat onderwijs voortdu rend in beweging is en ook hoort te zijn. Er veranderde tussen 1965 en 1985 erg veel in het reken- en wiskundeonderwijs op de basisschool. Dat heeft Rob de Jong nagegaan aan de hand van de methoden die gebruikt werden. Hij ontdekte een soort golfbeweging in het verschijnen van nieuwe methoden (boeken) met top pen in 1970 en 1985. Maar er zijn wel ver schillen. In 1970 werden er namelijk in de scholen nog methoden gebruikt die stam den uit 1936. Zeer oud dus. Nu anno 1986 is die sutuatie anders. Er is sprake van re latief jonge methoden. Maar het aardige is dat de helft van de methoden die nu op de markt zijn geënt zijn op Wiskobas. En Rob de Jong ver wacht dat dat aandeel op zal lopen tot 60 procent. Rob de Jong: „Die bevindingen rechtvaardigen de conclusie dat de in vloed van Wiskobas aanzienlijk is ge weest". Maar hij heeft ook naar de an dere kant gekeken: die van de leerkrach ten, die tegenwoordig op de basisschool leraren heten. De Jong ging naar de Pa bo's om te zien wat de leraren-in-de-dop voorgeschoteld kregen. Dat onderzoek, waaraan de meerderheid van de Pabo's meewerkte, leverde een verbluffend re sultaat op. In het eerste leerjaar werden door 51 van de 56 onderzochte Pabo's me thoden gebruikt die door Wiskobas wer den ontwikkeld of het materiaal was daarop georïenteerd. Dat is dus 91 pro cent. In het tweede leerjaar ging het om 48 Pabo's ofwel 86 procent en in het derde leerjaar om 37 ofwel 66 procent. Waar brengt dit Nederland nu in de rest van de wereld? Want tenslotte ging het in 1961 om een achterstand, waarmee een groot aantal westelijke landen zat. Rob de Jong noemt de situatie 'betrekke lijk uniek'. Door de wijze waarop in Ne derland een eigen denken werd ontwik keld bleef namelijk een sterke overheer sing van buitenlands materiaal achter wege. Zonder Wiskobas zou de situatie in Nederland wezenlijk anders zijn ge weest. Tot zover even de basisschool. In het voortgezet onderwijs heeft namelijk eveneens een ingrijpende verandering voorgedaan. Maar dan wel in de boven bouw van het vwo. Daar is een vernieu wing bezig die de illustere naam HEWET draagt, afkorting voor Herverkaveling Eindexamenprogramma's Wiskunde Een en Twee. Die ontwikkelingen, zegt Rob de Jong vertonen veel verwantschap met de ideeën en het feitelijk werk van Wis- kobas. Er Is namelijk gewerkt vanuit eenzelfde (realistische) basisconceptie als door Wiskobas. In 1985 was er een door het HEWET-team ontwikkelde methode via een uitgeverij beschikbaar voor het onderwijs, terwijl andere methoden- schrij vers zich in hoge mate orïenteerden op het voorbeeld. De landelijke examens voor het VWO in 1987 zullen integraalop het programma worden gebaseerd. Voor de bovenbouw van de havo start op korte termijn een soortgelijk programma. En opnieuw blijkt er tussen basis school en bovenbouw van het voortgezet onderwijs een 'gat' te zitten. Vanuit de basischool stromen leerlingen opgeleid met nieuwe reken- en wiskundemetho den de onderbouw (de eerste drie leerja ren) het voortgezet onderwijs binnen. Dat heeft gevolgen voor het onderwijs in de onderböuw, die ook van bovenaf beï- invloed gaat worden door het nieuwe programma daar. En dus zegt Rob de Jong in zijn eerste aanbeveling „Het is noodzakelijk een programma wiskunde onderwijs voor 12- tot 16-jarigen te ont wikkelen dat inhoudelijk aansluit bij ac tuele trends in het basisonderwijs en de bovenbouw van het voortgezet onderwijs en dat uitgewerkt wordt tot op school boekniveau". Hij noemt nog meer rede nen voor een verandering van dat onder wijs aan 12- tot 16-jarigen. de bestaande leerplannen voor mavo en lbo zijn formeel en weinig toepas singsgericht. Ze dateren uit het einde van de jaren zestig en werden indertijd afge leid uit leerplannen voor 'hogere' onder wijsniveaus. Door Wiskivon (Wiskunde in het voortgezet onderwijs: een projekt binnen het IOWO) werd in de jaren 1974- 1979 gewerkt aan een andere aanpak in de lijn van Wiskobas en HEWET. Bij de opheffing van het IOWO lag een pro gramma klaar voor twee jaar meetkunde en een jaar algebra. De Stichting voor Leerplanontwikkeling (SLO) heeft de werkzaamheden op het gebied van alge bra voortgezet. De opmars van de micro-electronica dwingt tot een bezinning op het wiskun- de-onderwijs voor de onderbouw. De zakrekenmachine, de zakcomputer en de microcomputer bieden zowel mogelijk heden voor het bestaande onderwijs als voor onderwijs dat meer gericht is op de toepassing ervan. De experimenten met de Middenschool hebben geen gemeenschappelij k pro gramma voor het wiskunde-onderwijs aan 12- tot 16-jarigen opgeleverd. Er werd vanuit gegaan dat de schoolteam dat met enige centrale ondersteuning van de SLO voor elkaar zouden krijgen. Dat blijkt dus een misvatting. Rob de Jong stelt zich vervolgens de vraag wie moet gaan zorgen voor de noodzakelij ke vernieuwing van het wis- kunde-onderwijs voor de onderbouw. Dat zou dan net zo breed moeten worden opgezet als Wiskobas en HEWET, dus tot en met niveau van de schoolboeken. De Hoe lang is de weg van Bert naar school? Hoeveel keer links- en rechtsaf? Bedenk een andere route. Stichting Leerplanontwikkeling zou daarvoor het eerst aangewezen instituut zijn. Maar als de Wet op de Onderwijs verzorging in werking treedt mag dat in stituut zich niet meer met schoolboeken bezig houden. Een andere mogelijkheid zou zijn de vakgroep Onderzoek Wiskun- de-onderwijs en Onderwijscomputercen- trum van de Rijksuniversiteit Utrecht. Maar die vakgroep is niet toegerust om zo'n uitgebreide klus te klaren. Dan kom je terecht bij de educatieve uitgeverijen. Maar Rob de Jong vindt het zeer de vraag of je hen die taak moet toe bedelen. Hij zegt: Het gevolg zou zijn dat de uitgeverijen een relatief afwachtend beleid gaan voeren: status quo tot ma- nusscripten beschikbaar komen die de vernieuwing tot uitdrukking brengen. Die manuscripten kunnen door het ont breken van een inhoudelijk kompas stoe len op uiteenlopende opvattingen. Het gevolg daarvan is dan weer geen eenheid in het onderwijsaanbod. Tenslotte zou je het dan kunnen over laten aan de eerstbetrokkeneh: de onder wijsgevenden. Maar de experimenten in de Middenschoql slaan de hoop dat dat wat oplevert dé bodem in: er is geen ge meenschappelijk programma ontwikkelt en er is zelfs geen zicht op een totaalplan. Kortom: als je iets doet moet je dat goed doen. Zo komt Rob de Jong tot zijn tweede aanbeveling: de overheid moet naast een gezeghebbende commissie een kleine projektgroep instellen, die het wiskunde-onderwijs voor 12- tot 16-jari gen in de steigers gaat zetten. Hoe belangrijk zo'n 'wiskundeprojekt' voor de onderbouw is zou je kunnen af leiden uit de kritiek die een werkgroep van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid onlangs uitte op de 'ba sisvorming' in Nederland, dus het onder wijs aan de groep tot en met 16 jaar. Die kritiek was vernietigend, maar was alge meen. Minister Deetman (Onderwijs) zei daarover dat de regering zich zal moeten afvragen met welke instrumenten zij de inhoud van de basisvorming voor scholen denkt te bepalen. Op het ogenblik zijn er minimumlessentabellen, examenpro gramma's, het centraal schriftelijk exa men en, voor rijksscholen, het rijksleer plan. Maar volgens de minister moet eens kritisch worden bekeken of er zoveel in strumenten nodig zijn en of zij zinvol zijn als bewaking van de deugdelijkheid van het onderwijs. Hij acht het mogelijk dat als resultaat van zo'n bezinning de afba kening tussen verantwoordelijkheid van de rijksoverheid en van de school zelf wordt herzien. De minister zei dat ter gelegenheid van de presentatie in Arnhem van een ont werpprogramma voor het voortgezet ba sisonderwijs (VBaO) door de Stichting voor de Leerplanontwikkeling (SLO). Deetman achtte het een goede zaak om van tijd tot tijd na te gaan of het onder wijsaanbod wel voldoet aan de wensen en eisen van de maatschappij. In dat licht moet ook het advies worden gezien dat de Op de ingevulde tafel is een vieze vlek ge vallen. Herstel de fout in de rechter tabel. regering aan de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) heeft gevraagd over de inhoud van de basis vorming voor leerlingen van 4 tot 16 jaar. Volgens de minister zullen zowel hét WRR-advies als het SLO-programma een belangrij ke rol spelen bij de vraag in hoeverre het wenselijk is het programma voor het voortgezet onderwijs aan te pas sen. De minister krijgt via het proefschrift van Rob de Jong dus een deelplan op een presenteerblaadje aangeboden. Hij hoeft het alleen maar over te nemen. Nu kan uit het bovenstaande niet de conclusie worden getrokken dat het knudde zou zijn met het wiskunde-on derwijs in Nederland. In dit verband is het Interessant te kijken naar een inter nationaal onderzoek naar het wiskunde- niveau in twintig landen, waaraan werd meegewerkt door de afdeling Toegepaste Onderwijskunde van de TH Twente. De scores van de Nederlandse leerlingen die eraan meededen bleken tot de hogste in de wereld te behoren. Alleen de Japanse kinderen deden het beter. Een relatie met Wiskobas? Rob de Jong is daar sceptisch over, omdat zulke onderzoeken vaak slechts moment-opnamen zijn. Hij vindt het belangrijker dat de vernieuwing die Wiskobas in gang zette nu wordt opge pakt en verder wordt uitgebouwd. De kubuskruiper zal dus nog even door moe ten kruipen. Minstens tot in Sproetel- dam. I

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1986 | | pagina 15