Zilveren Anjer-winnaar Willem Knippenberg: John Bra\ DE E ZATERDAG 15 JUN11985 I Eerste van de klas Vogels Roerend goed Klondyke Verbrand (Bij)geloof Geen telefoon Koppeling ZATERDAG 15 JUN W; k ben meer een snuffelaar. Ik zoek naar allerlei dingen die me interesseren, maar bijna alles interesseert me. Als ik iets wil weten en er bestaat geen literatuur over, dan werp ik me daarop". Drs. Willem H. Th. Knippenberg (74) uit Den Bosch krijgt op woensdag 26 juni in Amsterdam de Zilveren Anjer van het Prins Bernhardfonds uitgereikt, maar hij weet niet precies waarvoor. „Dat zal ik dus daar wel horen." Door Toon Kloet De woonkamer van de emeritus - priester Willem H. Th. Knippen berg staat en hangt en ligt vol met devotionalia. Gebruiksvoorwerpen die een functie (j|ëhad) hebben in het geloofsleven van gewone men sen. Brabantse mensen, in zijn ge val. Kruisbeelden, heiligenbeeldjes, huiszegens, schilderijtjes, medailles, rozenkransen, afbeeldingen van hei ligen in reliëf in (heel vaak ovalen) lijstjes. Enzovoort. Maar je moet niet zeggen dat zijn ka mer een klein museum is, want dat is niet zo. „Nee", legt hij uit, „mijn verzameling kun je vinden in het volkenkundig mu seum "De Vier Quartieren' in Oirschot. In denk dat van wat daar te zien valt zo wat tweederde van mij is. De rest is van conservator Van den Bergh". De devotie - artikelen waarmee Wil lem Knippenberg zich thuis heeft om ringd en waarnaar menige verzamelaar duim en vingers zou aflikken betitelt hij als 'de rest'. Het is studiemateriaal. Er komt binnenkort een vervolg uit op zijn boek 'Devotionalia' dat in 1980 is ver schenen. Knippenberg is in Venlo geboren, maar hij heeft zijn lagere schooltijd door gebracht in Helmond, waar zijn vader, op verzoek van de befaamde Moller, een katholieke middelbare school had ge sticht. Hij ging naar het seminarie van het bisdom Den Bosch en werd in 1935 priester gewijd. Vandaag viert hij in de kring van zijn familie zijn gouden jubi leum. Parochiezielzorger is hij nooit ge worden. De toenmalige bisschop Diepen stuurde hem naar Nijmegen om er klas sieke talen te studeren -doctoraal exa men 1954- en er aan het klein - seminarie Beekvliet in Sint Michielsgestel les in te gaan geven. „Ja", zegt hij, „wij gingen natuurlijk allemaal naar het seminarie met de prak tische zielzorg, de zielzorg in een paro chie als ideaal. Maar daar had je niks in te zeggen, dat was zo in die tijd. Het was toen heel gewoon dat de besten van de klas verder moesten studeren. Aan de se minaria gaven alleen priesters les en dus moesten daar priesters voor worden op geleid. En Diepen was heel streng, je zou niet hebben moeten weigeren. Nee, als ik had mogen kiezen... Ik zou zelfs voor mijn studie iets anders gekozen hebben. Geschiedenis, de grote liefde ook van mijn vader. Maar achteraf gezien heb er ik geen spijt van. Van die klassieke talen niet, want daar heb ik veel plezier van, nog steeds. En van dat docentschap niet, want de opleiding van jonge priesters was evengoed zielzorg." Op Beekvliet trof de jonge Knippen berg een collectie opgezette vogels en vlinders e.d. aan. Fraai, maar ongeor dend en dat laatste was hem, de orde nend denkende mens, een gruwel. Hij stak er zijn vrije tijd in -veel nachtelijke uren vanwege de uitbouw van de vlinder- collectie- en maakte er een natuurhisto risch museum van, met ook zoogdieren en fossielen en gesteenten. En veel bezoe kers. In 1949 was dat gereed. „Prachtige diorama's hadden we gebouwd, stukjes Brabantse natuur, met echte bomen en alle in Brabant voorkomende dieren er in". Toen Beekvliet in 1971 gesloten werd verdween ook zijn museum. Vogels en zoogdieren zijn verkocht aan de ge meente Eindhoven en de fossielen, de ge steenten en circa 4.000 vlinders aan het Natuurhistorisch Museum in Maastricht. Vond hij dat erg? Knippenberg: „Welnee! Alles wat we hadden was onderzocht en beschreven. Het lag dus vast. En daar gaat het mij om. Dan vind ik het niet erg meer als het verdwijnt. Het weten is voor mij belang rijker dan het hebben." Mede dank zij die vele nachteüjke uren -waardoor hij nu nog een nachtmens is- weet hij, dat het met de vlinderstand abominabel ge steld is. „Die is tot eenderde van vroeger teruggebracht. Gelukkig worden momen teel de wegbermen niet meer bespoten. Vlinders kunnen die namelijk niet mis sen." Intussen had Beekvliet trouwens een andere erfenis gekregen: kerkelijk roe- rend kunstbezit, dat op de zolder van het Bossche bisschoppelijk paleis volgens mgr. Mutsaerts, die daar toen resideerde, maar in de weg stond. Knippenberg: „Mutsaerts zag daar niks in, die had daar geen gevoel voor". Omdat de bisschop goed bevriend was met de president van Beekvliet wist hij gedaan te krijgen dat het daar onderdak kreeg, in de spreekkamers en zo. En Knippenberg, wiens museale begaafd heid intussen bekend was, kreeg op dracht om ook daar orde in te scheppen. De voorwerpen, kelken, cibories, mon stransen en zo, te ordenen en te beschrij ven, uitzoeken hoe oud ze waren, van welke zilversmeden ze kwamen en dat soort zaken. Dat leidde in 1951 tot de stichting van een Bisschoppelijk Mu seum, met Knippenberg als conservator. In dat werk is zijn liefde voor de devo tional ia ontwaakt. „Ik ben", verklaart Willem Knippen berg, „een geweldige fan geweest van de schrijver Gerard Bruning. En één tekst van hem heeft me altijd bijzonder aange sproken. Delven wij waar wij staan, want daar waar wij staan is Klondyke. Daarom interesseren mij het meest de gewone dingen. Niet de kunstschatten die je in kerken vindt of in musea en zo, maar de devotievoorwerpen die gewone mensen in huis hadden. Zeker, het is aantrekke lijk om naar Egypte te reizen of naar Griekenland. Maar ik ben een kluize naar. Ik moet de dingen om me heen hebben. En er is hier immers nog zoveel te doen. Neem nou bijvoorbeeld de stol pen, die je vroeger toch in bijna ieder brabants huis vond, met heiligenbeeldjes eronder. Wat weten we daar van? Hoe oud zijn die? Waar kwamen ze vandaan? Wie maakte dat glas? En doodgewone gipsen beeldjes. Er staan altijd lettercombina ties en cijfers op. Wat betekenen die? Waar stonden de beeldenfabriekjes? Wie waren de makers? Waar kwam de devo tie voor bepaalde heiligen vandaan? In welke tijd had die haar hoogtepunt? Dan ontdek je, dat er in die heiligenverering geen strikte logica zit, maar wel een zeke re analogie. Waarom wordt St. Cornelius aangeroepen tegen ziekte onder het hoornvee? Omdat het begin van zijn naam, corn, hoorn betekent. Waarom krijgt St. Clara een worst voor mooi weer? Omdat haar naam 'helder' bete kent. En waarom was St. Donatus de be schermheilige tegen onweer? Omdat zijn naam op donder hikt. Maar die devotie is weggevallen sinds Donatus een verze keringsmaatschappij tegen onweerschade is. Want dat is natuurlijk veel effectie ver." Drs. Knippenberg is er zich terdege van bewust dat er niet veel tijd meer is voor dat onderzoek, want het materiaal wordt schaarser en schaarser. „Na het Tweede Vaticaans Concilie", zegt hij, „zijn de 'bijdevoties' zo snel verdwenen, dat er nu, 25 jaar later, maar weinig men sen meer zijn die er iets van weten. De welvaartsperiode die in de vijftiger jaren begon bracht de mensen ertoe huizen en boerderijen te moderniseren en daar pas te dat spul niet meer in. Alles wat ouder- 'Ik wil het heden en het verleden aan elkaar koppelen' wets was moest de deur uit. De kinderen wilden het ook niet hebben. En zo ver dween het. Het werd gewoon kapot ge gooid, verbrand. Of het kwam in de han del terecht. Niet bij echte antiquairs, maar in de antiekhandel. Nu is de be langstelling trouwens weer terug. Alles wat ik bezit heb ik op antiekmarkten ge kocht. Als ik het nu nog zou willen ko pen zou ik er het drievoudige, wat zeg ik, ArntMTAm x oc 1S Iwm ss TB aïmkg av Een zegenformulier, uit het boek 'Devotionalia' soms het tienvoudige voor moeten beta len." Devotionalia hebben met verering, met toewijding, met geloof te maken. Maar vooral bij oudere voorwerpen is de grens met bijgeloof onduidelijk. En soms zelfs duidelijk overschreden. Tussen 'de rom mel' („Het is hier altijd rommel in de ka mer") zoekt Willem Knippenberg een klein, plat pakje. Hij vouwt het open en dan blijkt dat het een papier is waarop negen kleine prentjes zijn geplakt. Som mige van die prentjes zijn zelf ook weer uitvouwbaar, of er zitten weer andere af beeldingen van heiligen of -in vaak slecht latijn- gebedsformulieren onder. Het middelste van de negen bedekt de grote verrassing: de amulet, zoals Knip penberg zegt. Behalve een klein, blikken kruisje en een mini-heili genbeeldje uit pijpaarde zit er o.a. een stukje rood papier onder en een plukje boerenwormkruid. „Dat is een zegenformulier, dat de bezitter moest beschermen te gen van alles en nog wat. Tegen vuur, tegen storm, tegen pest, te gen toverij. Dat rode papiertje heeft betekenis door zijn kleur. Het zou bloedvloeiïingen tegen gaan. En dat boerenwormkruid bewaar de de eigenaar voor allerlei worm ziekten. Het werd ook wel bij een zieke onder het hoofdkussen ge legd, of in de hand gedrukt, of op een wond gelegd. Er zijn er be waard waar nog bloedsporen op zitten. Hier heb je nu een duidelijk voorbeeld van het samengaan van geloof en bijgeloof, van religie en volksgeneeskunst. Dit soort for mulieren werd veel in Zuidduitse bedevaartplaatsen verkocht. De kerk keurde ze niet goed, ze waar schuwde er zelfs tegen. Maar door dat er vaak óf jezuietenheiligen, óf franciscaanse heiligen op voorko men, weet je wel uit welke hoek ze desondanks kwamen." Zegenformulieren, huiszegens, rozen kransen, medailles, beeldjes, prentjes, Ealmtakjes, wijwaterbakjes: Knippen- erg valt het allemaal samen onder de verzamelnaam 'sensitieve godsdienst', godsdienst met de zintuigen, voorwerpen die je kunt zien en aanraken. „Personen van wie de mensen hielden en waarvoor ze devotie hadden, Christus, Maria, de heiligen, wilden ze graag zien, een beetje bij zich hebben. Net zo iets", en hij wijst achter zich, „als ik hier foto's van mijn familie heb staan. Daar houd ik ook van". Er hoorden ook voorwerpen toe die, zoals het verkoopverhaaltje vaak wilde, waren aangestreken aan de stoffelijke resten of de kleding van een heilige. „Je moet je voorstellen", zegt hij, „toen de mensen destijds die dingen in huis had den was er geen telefoon, geen GGD, vaak zelfs geen dokter in de buurt, er was geen fiets en geen auto. Als er zich, dik wijls plotseling, een ziekte openbaarde, wat deed je dan? Bovenaardse machten aanroepen, bezwerende woorden zeg gen". Nu is die telefoon er wel. En de auto ook. In plaats van kruisbeelden en heili genbeeldjes. De vooruitgang heeft dus de secularisatie bewerkstelligd? Knippenberg: „Zo is dat. En dat is ook helemaal niet erg. D'r wordt wel eens geklaagd: je ziet geen kruisbeeld meer, je ziet geen rozenkrans meer. Maar dan moet je er wel bij bedenken, dat al die veranderingen die wij meemaken niet zulke grote veranderingen zijn. Kruis beelden en rozenkransen zijn nog niet zo oud. Wij, katholieken, hebben het vroe ger zo lang zonder gedaan. Nee, verzet tegen het verleden is nodeloos. De evolu tie gaat toch door." Maar juist daarom onderzoekt Knip- ienberg de materiële religieuze volks- unde. „Ik zoek de voorwerpen en alles wat daarover te weten is omdat je uit zulk onderzoek kunt afleiden hoe men sen geleefd hebben en in welke noden ze hebben verkeerd. Het gaat er mij bij die voorwerpen om, dat mensen er devotie voor gehad hebben. Dat vind ik voorna mer dan de voorwerpen zelf. Het gaat mij om de mensen en dat hoort bij een classicus ook zo te zijn. Ik wil door mijn onderzoek het heden en het verleden aan elkaar koppelen. Ik wil weten hoe het he den uit het verleden ontstaan is". Dat is de rode draad door al zijn akti- viteiten. Zijn werk als heemkundige en archeoloog („Ik heb heel wat dineetjes gehad bij wijlen pastoor Bink op zijn Al- -ihense pastorie"), zijn onderzoek naar iet natuur - historisch verleden van Bra bant, zijn onderzoek naar brabants zil ver, kerkelijk zilver en speciaal ook gilde- zilver, zijn bestuursfuncties voor musea en zijn lidmaatschap van adviescommis sies. Zijn talloze publikaties en de inmid dels meer dan 1.000 spreekbeurten die hij gehouden heeft voor heemkundekrin gen en andere verenigingen. In 1978 heeft hij de Cultuurprijs van de provincie Noord - Brabant gekregen. „Dat was", zegt hij, „om wat ik aan cul tuurspreiding heb gedaan. Met die Zilve ren Anjer zal het wel net zoiets zijn, denk ik". Door Paul „We pakten alles belde Dow Chemi een landmeetkun zei 'Ja', maar we volgende dag 25.000 gulden aar instrumenten gek gewoon 'Dat doe enorm kapitaal vo bedrijf, maar ja, verliezen. We war en we pakten alle zoiets niet meer. J deneert, want je w drijf hebt met twee „Tweehonderd mem zijn het allemaal verantwoordelijkheid. zelfstandig. Ze hebb krijgen inzicht in de ov staten, waaruit blijkt kunnen ze zelf bepalen „Schelden, ha, nee. overleg, de mensen bij I belangrijkste van mode „Ja, nee, noteer maar hebben hun ogen niet in I mensen de laan uitgaat daar iets aan kunnen dot hebben. Ze halen opa opdrachtgeve Ruimte is belangrijk, m. hem niet goed en voor he eén wil dat, de ander nie er wat bij, de ander niet. van het bedrijf. Bepalend

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1985 | | pagina 28