Al onze muziek
is oude muziek
B,
HEDENDAAGSE MUZIEKCULTUUR HEEFT TE BIEDEN
jgïtKÉNfl
W5
imr*
odemvervuiling.
Schrikken doen we er amper
meer van. Hooguit dat er nog
mat opschudding ontstaat, als
blijkt dat de troep, die in de
grond zit, zo giftig is, dat de
huizen die er op staan,
moeten worden afgebroken.
Maar voor we helemaal blasé
konden worden, kwam al
weer een nieuw
milieuschandaal aan de
oppervlakte. Of liever, niet
aan de oppervlakte. Want
wat blijkt: onze
rivierbodems, en die hebben
we er nogal wat, zijn flink
i verontreinigd. Vooral die van
het Haringvliet, Hollandsch
Diep en de Biesbosch. In de
loop der jaren hebben die
waterlopen miljoenen
kubieke meters vergiftigd
slib opgespaard, 'cadeau'
gekregen van de Duitse,
Franse en Belgische
industrie. Op een
I presenteerblaadje aangereikt
door het water van Maas en
Rijn.
Zure regen
Bezinkputten
Zeehondjes
He
let gaat in het Jaar van de
Muziek voor een niet gering
gedeelte om het bijzetten van
luister aan zogenaamd
authentieke, historische,
I wetenschappelij k-verantwoo
I rde, gereconstrueerde vormen
van muziek en muzikale
uitvoeringom de cultivering
van de oude muziek. Maar
welke zogenaamd klassieke
muziek van vandaag is
|eigenlijk niet oud en wat valt
er eigenlijk te vieren in een
muziekleven dat, althans
voor wat betreft dat
'klassieke' repertoire,
nauwelijks inspiratie opdoet
uit het heden?
Aureool
Bevlieging
Restanten
üll
11111
heid
IZATERDAG 18 ME11985
c ;>^2£
eer'.
Door Jan van Zuilen
f§ Vervuilde rivierbodems zijn
M het zoveelste bewijs dat het
M diep en diep treurig gesteld is
I met ons milieu. Is er eigenlijk
nog wel iets onbedorven En
nieuws zou het al helemaal
s niet mogen zijn. We weten
M toch al lang dat het water, dat
De Biesbosch is een bezinkput geworden.
Rijn, Maas en Schelde via ons
lage land naar de zee brengen,
niet al te fris is. Maar nee
hoor, wij moeten eerst met de
neus op de feiten worden ge
drukt.
Pas als blijkt dat de groente uit ons
volkstuintje niet meer om te eten is,
omdat daar vroeger ooit eens wat rot
zooi is achtergelaten door een oude
fabriek, komen we in actie. Ineens
gaat dan de staatskas open en worden
miljarden uitgetrokken voor bodem
sanering. Zo simpel als wat natuur
lijk. Neem die volkstuinder. Dat is al
tijd nog een politieke factor. Stel dat
de vissen in ons rivierwater stem
recht zouden hebben, reken maar dat
we dan al veel eerder hadden gewe
ten, hoe slecht het onder water is ge
steld. Nu moesten natuurvorsers en
gestudeerde biologen de onheilsbood
schap overbrengen. Mensen die hun
ogen goed de kost geven, die daardoor
dingen zien, waaraan een ander ach
teloos voorbij gaat. Bijvoorbeeld dat
de muggen in de rietkragen van de
Biesbosch er zo ongezond uitzien. Of
dat een eendepaar langs het Hol
landsch Diep minder kroost groot
brengt dan een eendepaar in het
(schone) Markermeer.
Het zijn dit soort signalen, die het
probleem aan het licht hebben ge
bracht, vertelt ir. H F. J. Peters, be
leidsmedewerker van de afdeling
Waterhuishouden van Rijkswater
staat. Iemand die zo maar eens met
een bootje op de Biesbosch dobbert,
merkt er echt nog niets van dat onder
dat zwarte water een hoop schadelijk
troep ligt.
In bodemmonsters van het riviers
lib is de aanwezigheid van abnormaal
veel zware metalen (zink, lood) en on
natuurlijke, chemische verbindingen
aangetoond. Allemaal stoffen die
meekomen met industrieel afvalwa
ter, wegspoelen van overbemest land.
Een niet te onderschatten factor in dit
verband is ook het fenomeen zure re
gen. Uiteindelijk belandt ook het door
fabrieksrook en uitlaatgassen ver
ontreinigde hemelwater wei ergens in
een rivier.
Direct gevaar voor de volksgezond
heid is er niet, zegt ir. Peters. Maar
die constatering mag wat hem be-
- FOTOARCHIEF DE STEM
treft, niet als een in-slaap-sussertje
worden uitgelegd. Het woekert slui
merend door. Aantoonbaar is dat de
planten- en dierenwereld op de ri
vierbodem verschraalt. Het zijn wel
iswaar allemaal microscopisch kleine
organismen die er aan kapot gaan,
maar die vormen wel een essentieel
onderdeel van de voedselketen, waar
van wij mensen, zelf ook een scha-
keltje zijn. En men kent het verhaal
van de sterke ketting en de zwakke
schakel.
Verontreinigd rivierslib wordt
overal in Nederland aangetroffen,
maar nergens in zo hoge mate als in
de Biesbosch, Hollandsch Diep en Ha
ringvliet. Dat komt door de Delta
werken, legt ir. Peters uit. Voor de af
sluiting van het Haringvliet, kon het
Rijri- en Maaswater vrij doorstromen
naar zee. De stroomsnelheid was zo
hoog dat het (verontreinigde) slib,
niet de tijd kreeg om te bezinken.
Thans komt het water tot rust voor de
Haringvlietdarh en het Hellegats
plein.
Haringvliet, Hollandsch Diep en
Biesbosch zijn als het ware bezink-
ieren als
aarbekkens
n giftig slib
putten geworden. Ongewild berusten
ze op hetzelfde principe als een zuive
ringsinstallatie. Het schone water
wordt op zee geloosd, de troep blijft
achter op de rivierbodem. Hetzelfde
gebeurt aan de monding van de IJs-
sel, sinds het dichten van de Afsluit
dijk en later in versterkte mate in het
Ketelmeer door het droogleggen van
de Noord-Oostpolder en Flevoland.
De bodem van de Westerschelde
daarentegen, is - ondanks dat het
Scheldewater veel vuiler is dan dat
van Maas en Rijn - minder vervuild,
omdat daar de stroomsnelheid wel
hoog is.
Toch is er ergens ook nog zoiets als
een geluk bij een ongeluk, merkt ir.
Peters op. „Vroeger kwam die troep
in zee terecht, spoelde het in het wad
dengebied weer aan. Sinds de afslui
ting van de rivierarmen zijn de Wad
den ook al een stuk schoner. Nu zie je
er ook weer zeehondjes".
Ir. Peters schat dat er in totaal 100
miljoen kubieke meter vervuild slib
op onze rivierbodems ligt. Het oprui
men daarvan kost al gauw een mil
jard, denkt hij. Daarmee blijft hij ver
onder de raming van zijn baas, mi
nister Smit-Kroes (Verkeer en Wa
terstaat). Die kwam tot een kosten
post van maximaal vier miljard. Ten
minste, als het zo erg blijkt, dat sane
ring noodzakelijk is. Eerst moeten
nog de normen van wanneer het wel
en wanneer het niet gevaarlijk is,
worden vastgesteld.
Daarmee zijn we dan bij het poli
tieke aspect terechtgekomen. De ver
gelijking met een verontreinigd
volkstuintje is niet voor niets getrok
ken. De ervaring heeft geleerd dat
twee factoren van grote invloed zijn
op de politieke wil om iets te doen te
gen milieuvervuiling.
- Het moet zielig zijn. Is dat het geval
met de vervuilde rivierbodems Cre
perende zeehondjes doen het uitste
kend in de publieke opinie, maar we
zien de nationale pers nog niet uit
rukken om smartelijk verslag te doen
van het leed van de muggelarfjes in
De Biesbosch.
- Of het moet geld kosten. Want
koopmanslui als wij Nederlanders
van huis uit zijn, willen we van alles
graag een kosten-batenanalyse zien.
In guldens of in.stemmen, al is dat
voor menig gefrustreerde landgenoot
één pot nat.
Wat dat betreft hebben de plantjes
en de diertjes op de rivierbodem één
geluk: De gemeente Rotterdam krijgt
geen vergunning meer om het bag
gerslib uit de haven in zee te lozen.
Het is te verontreinigd. Nu moet een
aparte stortplaats worden aangelegd
om dat slib te dumpen. Geschatte
kosten: 300 miljoen gulden. Dat komt
aan.
- FOTO'S ARCHIEF DE STEM
sr mensen die die scheppingen
In genie een veilige kapitaals-
ling wanen en aan hun zakelii-
Insacties het predicaat 'kunst-
|ar' ontlenen; de ijdelheid der
aars, handelaars en tussenper-
I die honderdduizenden opstrij-
1/anneer een echt of vermeend
rerk van eigenaar verwisselt;
kd van de Staat der Nederlan-
«e Van Meegeren berechtte, niet
ft artistieke vergrijp, waarvan
(chters evenveel weten als een
ling, doch om de pecunia; de ij
Jd van de schrijvers die haastig
conjunctuur gebruik maakten
fee onleesbare biografieën vanl
[Meegeren publiceerden; ijdeH
Jfan de steeds groeiende menigkj
Itijd wel wist dat de schilderijen
list waren; en de ijdelheid ten-
I van de handige Amerikaanse
litanten die de schilder naar
rland wilden lokken. Een groot
enaar was Van Meegeren niet.
vel een meesterlijk imitatoren
ianig zal hij de historie ingaan.
Is van zijn leven zal echter, naar.
(rezen, spoedig zijn vergeten. W
en immers niet gaarne betrapt
gen ijdelheid".
Walt Disney-achtige Bambj'l
fes, zoals Van Meegeren ze in oe|
twintig schilderde, hebben
Ing menige huiskamer gesierd
Inog na zijn dood werden repr°'l
|ies van zijn 'gladde' en 'kitsch®'!
werk nog volop verkocht, LjM
-radiogids heeft in maart lifT
en aanbieding: twee reproduk-l
'De stroper' en 'Het meisje me
puik' - voor 12,50, inclusief
ikking. En dat alles onder de re"i
lekreet: 'Een Van Meegeren aa I
Vand, maakt uw woning interes-
e boedel van de overleden schi|"|
Dracht in 1950 85.349 op, zijn hu»l
de Keizersgracht 132.000. I
cheen sinds Van Meegeren ze 1
vervalsingen bekendmaakte ee I
:enkast vol boeken over het 'fef) 1
!n'; slordige biografieën, sen L" 1
ans, maar ook serieuze romaIf I
elstukken en een wetenschapP
proefschrift. Vanaf hetzelfde w I
it verschenen er over heel de W r
duizenden krante-artikelen. I
en boeiende vraag is overeind 8 1
en: Kan de schilder van een I
glijk echte Vermeer een gr 1
i Meegeren zijn Han van Meeg I
heeft twee verlangens tijdens M l
•n in vervulling zien gaan: M I
k kwam in een museum te n® L
en een van zijn religieuze wer* I
erecht gekomen in een Zuidai I
nse kerk. De vraag om erkenni I
venwel nimmer duidelijk bes
>rd.
Door Etty Mulder
De magische, bovennatuurlij
ke en wonderbaarlijke krach
ten van de muziek zijn in
vrijwel alle tijden, uitgezon
derd de onze, door grote den
kers beschreven. Muziek
overschrijdt een grens naar
het diepste, meest wezenlijke
dat menselijkerwijs ervaren
kan worden.
Of beter gezegd: muziek bewerk
stelligt die grensoverschrijding. De
filosoof Schopenhauer formuleerde
het als volgt: „In de muziek ligt het
wezen der dingen, zoals dat aan alle
vormgeving vooraf gaat. De muziek
is een directe objectivering van de
wil, net zoals de wereld dat zelf is. De
muziek is een herhaling, een parallel
van wat de wereld is. Diep in de mu
ziek ligt het zwijgen dat grenst aan
mystiek. Alle muziek is een worste
ling om de verlossing die aan alle
muziek een einde maakt".
Dat wij zoveel in muziek zoeken en
dat dit zoeken in de laatste jaren zo is
geïntensiveerd, hoeft vandaag de dag
dus niemand te verbazen, al mogen
de wijsheden en quasi-wijsheden
waarmee dat zoeken wordt gemoti
veerd sommigen wat zweverig in de
oren klinken.
Nu het echter zover is gekomen dat
wij ons bovendien nog een loodzware,
commercieel gedreven, puur opportu
nistisch geïnspireerde verplichting op
het dak hebben geschoven om gedu
rende een jaar lang niets minder dan
de muziek zélf te 'herdenken', is het
de moeite waard stil te staan bij de fi
xatie op het verleden die uit dit 'her
denken' van muziek naar voren
treedt.
Onder oude muziek dient, strikt ge
nomen, te worden verstaan: alle mu
ziek die voor de dag van vandaag
werd gecomponeerd. Tot die op zich-
Johann Sebastian Bach.
zelf logische constructie komen we
automatisch wanneer we de meest
recente wapenfeiten op het gebied
van de muziekhistorische uitvoe
ringspraktijk in ogenschouw nemen.
Nu we ons, nadat middeleeuwen en
renaissance zijn 'afgewerkt' en de to
tale revisie van de barok niet lang
meer op zich laat wachten, ook al mo
gen verheugen in authentieke Mo-
zart-interpretaties (die gelukkig door
een film als Amadeus weer grondig
worden gerelativeerd) ziet het er naar
uit dat de grote schoonmaak binnen
het ijzeren repertoire nog wel verder
om zich heen zal grijpen.
Nu Mozart - denk aan de 'revisie'
van die Zauberflote van Ton Koop
man- staat te glimmen in de boen
was, krijgen we binnenkort vast en
zeker ook de enige echte Beethoven of
de gereinigde Schubert wel onder
ogen. Opvallend is hoe weinig er
wordt nagedacht over de problema
tiek die aan de hang naar reconstruc
tie ten grondslag ligt. Zonder die re
constructie zou ons concertleven am
per nog een bestaan hebben, laat
staan dat er iets te gedenken viel in
het Jaar van de Muziek.
Vrijwel niemand schijnt er serieus
bij stil te staan dat onze reproductie
ve houding ten opzichte van het ver
leden allerminst vanzelfsprekend is.
De drang om oude muziek 'schoon te
wassen' zegt namelijk meer over onze
houding ten opzichte van het heden
dan over die ten opzichte van de ge
schiedenis. Hetzelfde geldt uiteraard
voor de neiging om die muziek, van
wege geboorte- en sterfdata van com
ponisten nog eens van een aureool te
voorzien.
Binnen onze muziekhistorie ligt,
waar het gaat om 'terug naar de oude
tijd', een punt van vergelijking tussen
onze eigen eeuw en de zeventiende. In
beide perioden is sprake van een
breuk in muzikale traditie, in de zin
van een totale ommekeer: het ont
staan van de eenstemmige, begeleide
solozang (monodie) rond 1600 is als
'omwenteling' te vergelijken met de
nieuwe ontwikkelingen die zich in
onze tijd hebben voorgedaan na de
uitputting van het harmonisch-tona
le systeem.
Op beide momenten in de muziek
geschiedenis wordt, zij het op heel
verschillende manieren, een bepaald
geloof in het verleden beleden. Tegen
het begin van de zeventiende eeuw
wordt binnen Florentijnse kringen
teruggegrepen op de regels van
woord- en toonverhouding zoals die
golden voor de antieke prosodie, de
leer van de versmaten. Met als uit
gangspunt de gedachte dat de vocale
muziek bovenal verstaanbaar zou
moeten zijn.
Al met al een reactie op de haast te
complexe vormen, de uiterst gecon
strueerde stemmenweefsels in de vo
cale muziek van de late renaissance,
waarbij de verstaanbaarheid er veel
al bij inschoot. Het resultaat van deze
ommekeer was groots: de opera
kwam tot ontwikkeling en de muziek
kreeg, vol nieuwe impulsen uit 'de
oude tijd', een totaal andere grond
wet.
Vanuit dat oogpunt lijkt een 'Jaar
van de Muziek' weliswaar te recht
vaardigen, ware het niet dat de orga
nisatoren niet bepaald gedreven lij
ken te zijn door argumenten die ver
der reiken dan de betekenis van een
kortstondige bevlieging of 'best wel
leuke' grill, waar de muziek en de
musici immers alleen wel bij varen.
Stel dat we ons dan uiteindelijk
conformeren aan de collectieve gekte
van dit herdenkingsjaar, dan zouden
we ons op zijn minst een paar wezen
lijke vragen over de muziek van onze
eigen tijd kunnen voorleggen, en ons
dienen te confronteren met het pro
bleem wat de woorden nieuw of groot
in ons muzikale bestel betekenen.
Bijvoorbeeld: welke componist van
de twintigste eeuw zal over honderd
vijftig jaar als een grootheid worden
herdacht, en van wie zal over twee
eeuwen gezegd worden dat hij 'on
sterfelijke' muziek schreef? Zullen
Pierre Boulez, Karlheinz Stockhau-
sen en John Cage beklijven op de lijst
van de top-tien der zogeheten ernsti
ge muziek? Zullen over enige tijd
Schönberg en Webern misschien aan
de vergetelheid worden prijsgegeven
ten gunste van Alphons Diepenbrock
en Peter Schat? Door wie of wat
wordt bepaald of muziek werkelijk
groot is, de eeuwen trotseren kan en
met enig recht 'onsterfelijk' mag he
ten?
Al is het misschien waar dat iets
van de grootheid van hen die muziek
met zogenaamde 'eeuwigheidswaar
de' schreven, al tijdens hun leven
doorschemerde -en dat geldt zeker
voor een paar componisten die dit
jaar onder de schijnwerper staan-
dan nog is het natuurlijk de vraag
welke aspecten van die grootheid
toen al waarneembaar waren. Het is
immers pas de afstand van vele jaren
die het zicht op muzikale waarden en
waardebepaling zuiver lijkt te ma
ken.
Het silhouet van de muziek van de
Westeuropese cultuur in niet meer
dan een handvol restanten uit het
muzikale verleden: het uiterste resi
du daarvan (zoals Hilversum Vier al
jaren in de recycling heeft) dat zich
tenslotte uitkristalliseert in het crème
de la crème van de concertprogram
ma's van het Jaar van de Muziek.
Een feit is dat er veel rituelen nodig
zijn om een cultureel verleden in het
collectieve bewustzijn op te nemen, te
belichamen, te verwerken en vervol
gens tot een werkelijk nieuwe cultu
rele fase te kunnen uitgroeien. Die ri
tuelen, waartoe men ook een viering
van De Muziek moet rekenen zoals de
huidige, zijn absoluut noodzakelijk.
Het zijn de psychologische mechanis
men die het de mens mogelijk maken
het verleden te vergeten, zonder het
geignoreerd te hebben.
De geschiedenis zelf leert dat de
kunst van het vergeten een van de
voornaamste culturele garanties voor
vooruitgang is. Als muziekliefheb
bers kennen we weliswaar nog Du-
fay, Josquin, Gombert, Palestrina,
maar het zijn relatief weinigen voor
wie deze renaissance-componisten
zich nog herkenbaar profileren bin
nen het repertoire. En wie van hen
was nu de grootste?
In tegenstelling tot de gouden na
men die in een onverantwoordelijke
saamhorigheid op de balkons van on
ze concertzalen prijken, zijn deze re
presentanten van het ijzeren reper
toire uit de vijftiende en zestiende
eeuw bij de meesten van ons uit het
levende muziek geheugen verloren.
Misschien is het noodzakelijk om
door middel van vele herdenkingen
en jaren van de muziek, en door mid
del van alle daarbij horende rituelen
de muzikale verworvenheden van het
verleden in ons op te nemen en uit
eindelijk te laten verzinken voordat
de tijd zelf weer grootheden kan
voortbrengen op compositorisch ge
bied.
De musicoloog Alfred Einstein
merkte in dat verband op: 'Werkelijk
groot zou alleen diegene zijn die het
hele verleden in zich opgenomen had,
en sterk genoeg zou zijn om het weer
te vergeten'. Zonder twijfel vormt het
Jaar van de Muziek een onderdeel in
juist dit interessante culturele proces
van ritualiseren van het muzikale
verleden om te leren vergeten wat het
inhield.
Ludwig van Beethoven.
In onze eigen tijd ligt de 'herwaar
dering' van regels uit het verleden op
een geheel ander vlak. Oude regels
geven, zo blijkt, nog maar heel zelden
nieuwe impulsen aan de compositori
sche opbrengst. De herwaardering
die zich nu doet gelden heeft geen be
trekking op de scheppende maar op
de herscheppende toonkunst. Kortom,
binnen de sfeer van onze reproductie
ve concertpraktijk die pas enkele
eeuwen oud is.
Onze muziek is, in tegenstelling tot
wat gold voor de zeventiendeëeuwer,
niet de muziek van onze tijd. Onze
muziek is bijna per definitie voor de
dag van vandaag gecomponeerd. On
ze muziek is oude muziek. Een en an
der zou aanleiding kunnen geven tot
een interessante veronderstelling.
Bijvoorbeeld: hoe onwenniger men in
een bepaalde periode komt te staan
tegenover de eigentijdse 'muzikale
opbrengst', hoe meer onvrede men
daar mee heeft, c.q. hoe armer de mu
ziekcultuur van de eigen tijd is, des te
sterker en dogmatischer de neiging
om het verleden terug te roepen en te
vieren.
Anders gezegd: aangezien onze he
dendaagse muziekcultuur weinig in
teressants te bieden heeft, slaan wij
aan het reconstrueren en reviseren en
zoeken we naarstig naar geboorte- en
sterfdata van componisten die onze
fixatie op het verleden nog meer pro
fiel kunnen verlenen en aanleiding
kunnen vormen hun muziek ten uit
voer te brengen ongeacht - dit leert
ons het Jaar van de Muziek - de kriti
sche vraag naar de kwaliteit van die
muziek.
De vraag is dus of ons concertleven
op den duur niet alleen nog zal kun
nen functioneren als museum of
mausoleum, en een voorname reden
tot zorg is, bij alle herdenkingsdrift,
de wijze waarop het concert en thea
terpubliek heden te dage wordt geïn
doctrineerd met historische verant
woordingen die geschreven schijnen
te zijn door 'knappe koppen' en de
luisteraar gebieden: geniet of ik
schiet.
Durft er nog iemand boe te roepen
bij de nieuwste, pas uitgedachte, pas
onder het stof vandaan gehaalde mu
zikale lekkernij wanneer haar of hem
een programmaboek, loodzwaar van
restauratiedrang op de knieën drukt
bij het luisteren?
Aan de andere kant is natuurlijk
onmiskenbaar waar dat nieuwe vi
sies op 'het bestaande', en nieuwe,
steeds weer andere interpretaties
daarvan ons er het bewijs van geven
dat in de 'recycling' van het verleden
een wezenlijke weg tot innerlijke
vernieuwing ligt. Tegen de achter
grond van die gedachte mag men
zonder cynisme stellen dat Bach of
Mozart nog steeds meer, en steeds
wezenlijk nieuws te bieden hebben,
dan voorlopig nog, het laatste werk
van Pierre Boulez.
Natuurlijk liggen in deze veron
derstelling ook dankbare aankno
pingspunten voor conservatisme, op
portunisme, en voor cultuurpolitieke
grillen die onbekende ontwikkelingen
in de kunst onjuist of ondeskundig
bejegenen of zelfs blokkeren. Maar
een feit blijft dat wij onze innerlijke
rijkdom aan muzikale ervaringen
wel degelijk ook uitbreiden door te
bouwen aan het 'oude' repertoire, dat
zich met het verstrijken der jaren
steeds duidelijker en genuanceerder
voor ons lijkt te ontvouwen.
i