Bidzusters hebben alle tijd voor mensen 'Ze hebben mij ook een beetje naar het verpleeghuis gebracht' HENDRIK, 82 JAAR, OVER ZIJN LEVEN MET EEN DEMENTE VROUW >agina KERST 9 CEMBER f98< DE STEM van ZATERDAG 22 DECEMBER 1984 N* rI t Hel wille droomhuis van Marlen Toonder Greystones. IDZUSTERS heten ze in Sit- tard, de slotzus ters aan de Leyer- broekerweg. Ooit lag hun klooster, gebouwd als een burcht van gebed, ver buiten de stad. Nu is het ingehaald door de mensen. Die komen er de hele dag door, even bidden in de kapel, wat praten met de zusters. Zuster Gratia Huyskes (52) uit Groenlo is de jongste van de 25 nonnen: „Wij krijgen inderdaad heel wat mensen aan de deur, zo'n 2500 per jaar. Ze komen vragen of wij voor hen willen bidden. Dat doen we graag. Zelf kunnen ze dat niet meer, zeggen ze. Dat is niet zo erg. Wij nemen het wel van hun over. Want daar zijn we voor. Maar we nodigen de mensen ook altijd even uit om te komen zitten. De meesten doen dat ook". DOOR BER KROUZEN Ze willen hun hart eens luchten. „Van oorsprong waren spreekkamers bij ons soort zusters niet gebruikelijk" zegt Gratia. „Onze stichter Paulus van het Kruis, die leefde in de tweede helft van de 18e eeuw, verbood ons die. Dat was heel begrij pelijk. In die tijd gebeurde er in de klooster spreekkamers heel wat dat niet door de beugel kon. Maar toen wij in 1938 hier in Sittard kwamen wonen, werden er ook spreekkamers gebouwd. Eerst compleet met tralies en gordijnen ervoor, later met een glaswand". In het prille begin kreeg één van de zus ters de dienst van de spreekkamer toegewe zen. De overste ging van het standpunt uit. Gratia HuyskensSlotzusters kunnen goed luis tern dat men geen mensen weg kon sturen, om dat het voor ons tijd van gebed was. Nu zijn er drie zusters in de weer met de spreekka mer. Maar nog steeds geldt dat wij alle'tijd hebben. De mensen moeten niet het idee hebben dat we hen wég kijken." Gratia zegt dat zonder opsmuk. Maar precies daarin ligt de aantrekkingskracht van de spreekkamer. Je kunt er altijd bin nen lopen en je vindt er altijd een zuster be reid om naar jouw verhaal te luisteren. Gratia: „We hebben geen antwoordap paraat op de telefoon als wij in gebed zijn. We proberen ten alle tijde beschikbaar te zijn. En als ik de spreekkamer heb, ben ik er inderdaad helemaal voor de mensen. Dan hoef ik niet voor het eten te zorgen, of voor de was. Dat is natuurlijk een luxe die maar weinig mensen zich kunnen veroorloven. De hulpverlener anno 1984 heeft onder werktijd nog een heleboel andere dingen aan zijn hoofd. Hij heeft misschien zorgen over zijn kinderen, hij moet nog even bood schappen doen, hij moet nog een verslag maken van een vergadering. Dat hoeven wij allemaal niet. Een bidzuster heeft altijd tijd voor de mensen". Er is kennelijk grote behoefte aan men sen die kunnen luisteren en die alle tijd heb ben. „Het gaat helemaal niet om onze ant woorden" zegt Gratia, „daar zijn ze hele maal niet in geïnteresseerd. Ze vragen geen oplossing. De hulp die ze van ons vragen is dat we luisteren Trouwens wat moeten we antwoorden? We willen alleen laten merken dat we met de mensen meeleven en we beloven dat we voor hen zullen bidden. Dat doen we ook. Elke avond van kwart voor zeven tot zeven uur bidden we voor alles wat de mensen ons hebben voorgelegd". Er zitten nu 25 zusters in het klooster aan de Leijerbroekerweg. Passionistinnen heten ze in het onnavolgbare roomse jargon. Ze hebben ook een kapel, toegewijd aan Gem ma Galgani. Achter deze fraaie Italiaanse naam verbergt zich menselijk leed. Gemma leefde in het laatste kwart van de vorige eeuw en stierf toen ze nauwelijks 25 was. Tijdens haar jeugd werd ze vaak geteisterd door ziekte. Zij droeg dat met vroomheid en veel geduld. „Mensen herkennen zich in het lijden van Gemma" zegt Gratia. „Je krijgt hier na tuurlijk heel wat ziekte en ellende over de tafel. Vaak zitten hier mensen aan de ande re kant die ernstig ziek zijn. Kanker. Daar ben ik dan echt mee begaan. Je zou ze zo graag willen helpen. Maar hoe? Wij mensen houden niet van het lij den. Terecht niet. Het is zinloos. En het is heel begrijpelijk als mensen bidden dat het zo gauw mogelijk afgelopen mag zijn. Vroeger leerden we dat we het lijden moesten opdragen. Dat we het moesten dragen in vereniging met het lijden van Jè- zus. Zoiets spreekt mensen van vandaag nauwelijks meer aan, merk ik. Maar ik hoor zieke en oude mensen wel vaak zeggen: We hebben het niet meer zelf in handen. Die van hierboven zorgt er nu voor. Daar wacht ik dan maar op. Het is niet anders. Dat is toch echt geloof: Je leven in han den geven van God en er het beste van ho pen. Ik denk dat ze dat herkennen in Gem ma. Als ze horen dat Gemma er even be roerd aan toe was als zij en het toch uit kon houden, voelen ze zich gesterkt". Wat mensen aantrekt in de zusters is waarschijnlijk dat ze zo gewoon zijn. Ze hebben geen kapsones. Ze lopen wel in ha bijt, maar ze hoeven niks op te houden. Ze hebben geen prevelementen. Ze hebben al leen een goed oor en geen horloge. „En geen geld" zegt Gratia er achteraan. „Want we zijn wel goed, maar niet gek. Wij willen mensen op alle mogelijke manieren helpen. We geven kleren, ze kunnen ook mee eten. Maar als ze geld vragen, dan zeg gen we: daarvoor moet u bij anderen zijn. Bij de sociale dienst. Bij de bijstand. Daar voor moeten ze bij ons niet zijn". Het zal niemand verbazen dat de zusters veel horen over huwelijksproblemen. „Men sen praten daar heel gemakkelijk over. Mis schien omdat ze weten dat hun verhaal hier veilig is. Het komt niet over straat". Vooral als het over het huwelijk gaat, zijn de zusters heel bescheiden. „Wat moeten we anders. Wij zijn niet getrouwd. We gaan ook niet in die problemen roeren. We ma ken er ook geen werk van. We zijn geen bu reau voor huwelijksmoeilijkheden. Wij pro beren alleen mensen bij te staan. We laten mensen eens uitpraten. En uithuilen." „Nee" zegt ze resoluut op de vraag of ze huwelijken gaat lijmen. „Nee, daar heb je toch niet het recht toe? Je hebt toch niet het recht uit te maken hoe andermans leven er uit moet zien. Daar gaat het ons ook niet om. Daarvoor zitten we hier niet. We hopen alleen dat de mensen de zaken helder krijgen. Dat ze zelf ontdekken wat hun weg is. We geven hun hoogstens een paar mogelijkheden aan. Daar pikken ze dan zelf wel iets van op". Er komen niet alleen problemen op tafel. Er zijn ook heel plezierige momenten. Men sen die een koperen of een zilveren bruiloft gaan vieren en dat even komen vertellen. Dan zeggen ze vaak: Dat mag wel gevierd worden. Want waar zie je dat nog, dat men sen zo lang bij elkaar blijven? „Inderdaad" zegt Gratia hen na, „je maakt het tegenwoordig heel vaak mee dal mensen niet meer trouw blijven aan elkaar. Ontrouw is iets heel gewoons geworden. Mensen zien er waarschijnlijk de waarde niet meer van in. Ze springen er nogal los mee om, kennelijk omdat ze het als een be klemming voelen. Ze willen zelf uitmaken hoe ze leven. De zuster constateert het nuchter, met een ondertoon van: „Je kunt het jammer vinden, maar het is niet anders. Laten we maar proberen er het beste van te maken". Over trouw weten zusters natuurlijk ook wel het een en ander te vertellen. „Ik heb zelf goed uitgekeken voor ik hier binnen kwam, zegt Gratia. „Ik heb het uiteindelijk gedaan, omdat de sfeer van stilte en bezin ning me aantrok. En omdat de groep zo ge woon was. Met 25 vrouwen samen in een slotkloos ter, dat is geen kleinigheid, hoor ik de men sen wel eens zeggen. Dat klopt. Het kan zwaar zijn. Maar toch, wij dragen elkaar in het geloof en daarbij mag je zijn wie je bent. Dat moet je echt ervaren, dan is het niet meer zwaar. Dan weet je dat je van de ene kant niet meer vrij bent, dat je gebonden bent. Maar je ervaart ook dat je dichter bij elkaar komt, omdat je elkaar draagt". „Kijk", zegt ze op het eind, „Wij zijn slotzusters. Dat wil zeggen dat we niet zo erg bezig zijn met ons zelf, en met onze eigen kleine belangen. We proberen open te staan voor de Heer en naar hem te luiste ren. Dal proberen we ook in de spreekka mer. Het laatste wat we willen is mensen te bekeren. Ze terug te brengen naar het rech te pad. We willen alleen maar luisteren en ze laten voelen dat ze niet alleen staan in dit leven". 'j|-j -naxiuM «ws us».' VIER UUR SLAAT in de verte de to renklok als Hen drik het bejaarden huis binnenkomt. Wat moeizaam lopend begeeft hij zich naar de lift in de nabijheid van de hal. Leunend op een stok, omdat een lichte beroerte even wichtsstoornissen heeft nagelaten. THEO VLIEGENBERG Hendrik is terug van zijn dagelijkse gang naar het verpleeghuis. Het is alweer ruim twee jaar geleden, dat zijn vrouw Toos daar werd opgenomen. Toos begon op latere leeftijd te sukkelen. Ze werd vergeetachtig en kon zich steeds vaker zojuist besproken dingen niet meer herinneren. Door ziektes belandde ze verschillende keren in het zie kenhuis. Toen ze daar twee jaar geleden aan het herstellen was, kwam het bericht van het verpleeghuis dat ze als urgent geval kon worden opgenomen. Teruggaan naar de be jaardenwoning die ze tot die tijd met haar man had gedeeld, was in elk geval onver antwoord. Hendrik bleef alleen achter in zijn huis. Totdat een lichte beroerte zijn op name in het bejaardenoord noodzakelijk maakte. Klap De mededeling kwam voor Hendrik als een klap. Wellicht tegen beter weten in bleef hij zichzelf voorhouden, dat het alle maal weer goed zou komen met zijn vrouw. De klap is hij nog niet te boven. „Toen ik te horen kreeg, dat ze een ur gent geval was, heb ik de zaak met de kin deren besproken. Die vonden het verant woord dat hun moeder naar het verpleeg huis ging. Ik heb dat vertrek niet kunnen verwerken. Nog niet. Ik raak dat gevoel dat je haar weg duwt maar niet kwijt. Ik meen A ARMA TE een bejaarde ouder wordt, loopt hij of zij de kans geestelijk achteruit te gaan door degeneratie. De hersencellen worden door de ouderdom aangetast. Slijtage dus. Vroeger zei men dat zo iemand kinds aan het worden was. Tegenwoordig spreekt men van demente bejaarden of van psy- cho-geriatrische patiënten. Als een bejaarde geruime tijd verschijnse len vertoont van dementia senilis (het kinds worden op de oude dag), en wordt opgenomen in een verpleeghuis, is dit voor de partner vaak een enorme klap. Het wegbrengen van de demente partner gaat gepaard met schuldgevoelens. Vaak heelt ook hier de tijd de wonden. Maar lang niet altijd raakt de niet-demente partner zijn gevoel van schuld en twijfel kwijt. Theo Vliegenberg sprak met zo iemand: een 82-jarige man, die op zijn verzoek in dit verhaal de gefingeerde naam Hendrik heeft gekregen. Het verhaal van een man die dagelijks enkele uurtjes het bejaar denoord verlaat om zijn vrouw in het ver pleeghuis op te zoeken. Een verhaal ook overeen echtpaar, waarvan man en vrouw noodgedwongen apart verder moeten door het leven. alsmaar, dat zij beter bij haar positieven is dan menigeen hier in het bejaardenhuis. Je blijft met een kater achter. Een schuldge voel. Mensen die het goed met me menen zeggen me zo vaak: „Je moet contacten zoe ken". Ze hebben makkelijk praten. Ik kan het niet. Ik zou me schuldig voelen tegen over mijn vrouw. Weet je wat ik het ergste zou vinden? Als ik bijvoorbeeld naar een feest zou gaan en de mensen zouden zeg gen: „Moet je eens kijken: hij doet zijn vrouw weg en gaat zelf feestvieren". „Toch is het niet alleen die angst om wat de mensen wel zullen zeggen. Ook ikzelf kom er niet toe iets te ondernemen zonder dat mijn vrouw erbij is. Je moet niet verge ten, dat we ruim 55 jaar getrouwd waren toen de mededeling kwam, dat ze moest worden opgenomen. We gingen er altijd sa men op uit. En toen ineens dit, terwijl je denkt een fijne oude dag te hebben". Wat een fijne oude dag had moeten wor den voor Toos en Hendrik, pakte van het ene moment op het andere totaal anders uit. Toos bleek dement en deze kwaal ver anderde niet alleen haar leven, maar zeker ook dat van Hendrik. Hij kon de scheiding van zijn vrouw niet verwerken en raakte meer en meer in de greep van de eenzaam heid. Wachten „Mijn hele leven draait om,dat bezoek aan het verpleeghuis. Elke dag ga ik er heen. 's Middags om half twee stap ik op de bus. Om vier uur ben ik weer terug. Voor de rest van de dag zit ik te wachten, 's Avonds wacht ik op de volgende morgen en 's mor gens wacht ik totdat het half twee wordt". „Niet alleen mijn vrouw is getroffen doordat ze dement werd. Ik óók. Mijn hele leven is veranderd. Van nature ben ik opti mist, maar als je zoiets meemaakt wordt dat minder. Wie dit niet heeft meegemaakt, weet niet wat het is. Je hebt zo'n leeg ge voel. Ik krijg wel eens te horen, dat dit mijn eigen schuld is. „Je moet je vroegere vrienden en kennis sen gaan opzoeken", zeggen de mensen dan. Och, ze bedoelen het goed. maar ik moet zelf dat schuldgevoel, want dat is het, zien te verwerken. Ik kan het niet over mijn hart verkrijgen ergens heen te gaan, terwijl mijn vrouw in het verpleeghuis zit". Na twee jaar heeft Hendrik nog niet kun nen afrekenen met het gevoel, dat hij Toos heeft weggeduwd. Weliswaar weet hij. dat zijn vrouw in het verpleeghuis op haar plaats is. maar de twijfel is gebleven. Hij weet dat hij de verzorging niet kan bieden (en gezien zijn leeftijd ook niet durft) die zij nodig heeft. Hij beseft dat Toos niet meer terug kan komen. Toch blijft hij zichzelf te gen alle logica in verwijten maken. Soms heeft hij het idee, dat haar toestand is ver beterd. Maar als hij er met zijn kinderen over praat, merkt hij dat die zijn mening niet delen. „In het verpleeghuis zeggen ze, dat zij er op haar plaats is. Maar ze verlangt ontzettend naar huis. Ze meent dat ze pas enkele weken in het verpleeghuis zit en dat ze weer snel naar huis kan. Elke keer als ik haar bezoek, wil ze mee terug. Op het mo ment waarop ik afscheid neem is ze een ogenblik hard voor me, als ze te horen krijgt dat ze niet mee kan. Even later is ze dat ver geten en zwaait ze me uit. Ze vergeet zo'veel. Dat wil zeggen: alles van nu. Van vroeger weet ze het nog allemaal. Een poos geleden ben ik met haar naar haar ouderlijke wo ning gegaan. Ze herinnerde zich alles pre cies". Elke middag brengt Hendrik zijn bezoek aan het verpleeghuis. Hij verheugt zich op het weerzien met zijn vrouw en ziet tegelij kertijd als een berg tegen het afscheid op. „Ik word er altijd somber van. Ik sta ver baasd als ik mensen zie die er opgewekt op bezoek gaan. Ik niet. Ik kan er niks aan doen". Ook het bezoek van vanmiddag aan zijn vrouw heeft Hendrik wat somber gemaakt. „Ze wa3 er vandaag zo goed aan toe. Trou wens: als je haar ziet, dan zegje: „Ik snap niet, dat ze daar is". Ze beseft ook erg goed, dat ze daar zit. Ik zie dat. Soms twijfel ik er aan, of ze wel dement is. Er valt goed met haar te praten. Ze herkent ook iedereen: de kinderen, de kleinkinderen. De dokter zei destijds dat wat ze mankeerde leek op ader verkalking. Ik merkte dat ze erg vergeetach tig was en ze klaagde altijd over haar benen. Ik ga er maar van uit, dat de dokter gelijk heeft. Ik ben een leek en weet dus niet, hoe ik haar kwaal moet beoordelen". Sindsdien draait het hele leven van Hen drik om het bezoek aan het verpleeghuis. „De rest van de dag doe ik niks. 's Morgens om een uur of zeven sta ik op. Ik ga me wassen, scheren, aankleden en ik ontbijt. Vanaf acht uur zit ik te wachten. Om tien uur ga ik naar de mis en daarna is er hier een koffieuurtje. Vervolgens zit ik alleen in mijn kamer te wachten, totdat de bus komt. Als ik terug ben van het bezoek, zit ik maar te zitten. Ik geef niet veel om televisie. Het liefste zit ik zomaar wat voor me uit te sta ren. Ja, ik denk dat ik eenzaam ben. Af en toe krijg ik 's avonds bezoek. Om de veer tien dagen ben ik bij een van de kinderen. Maar als ik er even ben, verlang ik al weer naar huis om er zo maar te zitten". „Ik merk dat de relaties verwateren. Vroeger had ik veel contacten. Nu ontwijk ik die. De kinderen zeggen wel eens: „Va der schaamt zich erover, dat moeder in een verpleeghuis zit". Dat geloof ik niet. Ik zit met twijfels. Me schuldig voelen is een groot woord. Het is meer zoiets van: ik ben er niet gerust op. Vroeger gingen we altijd samen. Nu laat ik veel dingen schieten, waaraan we normaal gesproken zouden deelnemen". „Over steun heb ik niet te klagen. Op de eerste plaats komt die van mijn kinderen. Ook de bejaardenhulpen zijn erg meele vend. Ik waardeer dat zeer, maar aan mijn gevoel verandert niets. Ik ben er nog het beste aan toe. als ik alleen zit. Ik wil een zaam zijn, meen ik. Er is me wel eens pro fessionele begeleiding aangeboden. Maar ik denk niet dat ik die wil. Ik wil alles zelf ver werken. Soms denk ik wel eens: wat heeft het allemaal nog voor zin? Dan zie ik het niet meer zitten en vind ik het wel genoeg. Maar al snel daarna krijg ik medelijden met mijn vrouw, omdat ze dan zo alleen zou zijn. Weet je, ze hebben niet alleen mijn vrouw opgenomen, maar ook mij een beetje naar het verpleeghuis gebracht". q Hendrik en Toossa men apart. mmt I

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1984 | | pagina 31