VERBROEDERING BIJ DE OBSTLER LENTE Vervolg pagina Weekend-Gids 1 ZATERDAG 10 MAART 1984 W2 Door Bert van Velzen Het heerst. Dat zeggen ze met gelaten onverschilligheid als je bij mij in de buurt staat te zeuren over de wintermalaise. De borstkas piept als een nest jonge wielewalen. De adem zwoegt door de luchtwegen met het slurpende geluid waarmee afwaswater door een laagje theeblaren de gootsteen verlaat. Er zit turf in je hoofd, zand in de gewrichten. Ik maak er bijna een dagtaak van om een wijle afscheid te nemen van het matras. Ja, zegt mijn zus, het heerst. In Amerika noemden ze de sei- zoensaftakeling de blahs. Dat zouden met bah vermengde blues kunnen zijn. Zo moeten de totaal uitgewoonde door carnaval en de daarbij beho rende beproevingen geteister de zielen zich voelen als de as- woensdag zich stijf van zonde besef voortsleept naar de avond. Ze zijn gelouterd, dat wel, en ze hebben hun ziel bin nenstebuiten gekeerd. Maar ze lopen wel een paar dagen met het hoofd van iemand anders op en ze fluisteren wat geagi teerd, als biechtelingen die onderhandelen over de ernst van hun vergrijpen. Over een weekje zijn ze weer gewoon. Er gloort licht aan de horizon. De bevrijding is nabij. Op een dag die verder druilerig en van lood was heb ik, daartoe getart door het noodlot, kun nen vaststellen dat het kort na zes uur al aardig licht begint te worden en onze gevederde vrienden hun concertzalen dan alreeds hebben geopend. Er schijnen enkele lichtingen te zijn teruggekeerd uit verre landen die vocaal meer te bie den hebben dan de schaterlach van de meeuw of het gekras van de kraai. Ik ken al die rakkers niet die nu in nog kaal geboomte de loftrompet van de lente steken, maar in de kathedrale ernst van de vroege ochtend klonken ze als herauten die de winterblues bezweren. Je kunt aan de mensen mer ken dat de lente, bij wijze van spreken, uit het ei probeert te komen. Je ziet ze naar energie zoeken. Er wordt op grote schaal gelijnd met behulp van volkorenbrood met niets en als je goed luistert kun je de ma gen horen rommelen als een onweersbui in de verte. De mensen beginnen zich op te werken uit de malaise met voorzichtige aerobatiek, een wandeling langs de bosrand of de aanschaf van een hond. We zijn aan het renoveren, al was het alleen maar omdat de winterblues nu lang genoeg hebben geduurd. Als het straks niet meer heerst kan de navelstreng met de te levisie worden doorgesneden en denk ik het leven zonder de Roze Panthershow aan te kun nen. De tv is toch eigenlijk niet veel meer dan een soort fietsenstalling voor de psyche en je leert er maar weinig van. Hoewel, van een tatouage-ex- pert van de klasse van profes sor Bertje uit Oostende hoorde ik dat je geen adelaar met een vrouw in de talons op je lijf moet laten etsen, want dat is het gildeteken der sputeneurs. Dit soort informatie van mar ginale betekenis is, althans bij mij, het enige residu van een aan de tv gekluisterd bestaan. Dank zij de tv weet ik dat niet alleen B. A. Barracus van het veelbesproken A Team niet durft te vliegen, maar dat ook de rappe sprinter Eddy Planc- kaert uit de ploeg van Peter Post voor geen geld het lucht ruim kiest. Van Brugsma, Nooteboom en Van Lennep viel in RUR totaal niets te le ren, behalve wellicht dat we niet tot de aantrekkelijkste volkeren op aarde behoren. Nu het lente begint te worden kunnen we ons van de ketenen van de televisie bevrijden en er achter komen dat je er niet bar veel aan hebt. We zullen er uit nieuwsgierigheid af en toe nog wel een blik op werpen, terwille van Sonja en een toe nemend onbegrip voor de na tionale malaise. DE BUITENSTAANDER valt van de ene verbazing in de andere. Daar staan ze, mannetje aan vrouwtje, geduldig in de rij. Bij de vaderlandse Miro zouden ze zich stijf vloeken, maar hier komt geen klacht over de lippen. Eerst een dikke prop mensen buiten het gebouwtje, dan schuifelen naar binnen, waar de kluit zich langzaam verdunt tot een éénpersoons slang. Telkens als de schuifdeur aan het eind opengaat om een honderdtal mensen door te laten, komt de slang in beweging - als een bataljon robots. De Atomics, de Blizzards, de Carrera's, de Fishers, de Kastles en nog een handvol skimerken méér, kletteren ritmisch op de natte tegels. Na vijf en twintig minuten begint de tocht - maar even later, eerst bij het Mittelstation en dan bij de laatste étappe naar boven, zijn de wachttijden even lang. Wie binnen het uur, lichtelijk gedutst, boven is, mag bepaald niet klagen. En de echte fanaten zijn in twaalf minuten weer beneden, waarna ze zonder een seconde te verliezen aansluiten bij de wachtende kluit. Want zo'n weekje in Sankt Johann komt, voor de echte Skiër, toch gauw op vijftienhonderd gulden, dus tijd is geld. Na een paar uur kijken kan ik de afdaal-experts zonder problemen van de rest scheiden. De échte afdalers zijn gehuld in vlekkerige overals, de mensen die zich in glimmende gele of witte outfits hebben gestoken zijn meer op visueel dan sportief effect uit. Ze beperken zich, eenmaal boven, doorgaans tot het consumeren van Tiroler Speek en een paar Obstlers, waarna er voorzichtig wat rondjes worden gedraaid. Hoe zit dat nou eigenlijk met die Nederlandse crisis? Drieduizend Nederlanders op een kluitje in één Oostenrijkse uithoek. Honderdvijftig gulden voor een week toegang tot de liften, zeshonderd piek voor een béétje skipak, drie gulden voor een biertje. Nou - dat zit zó. Wat langs de hellingen naar beneden suist zijn óf de fanaten die met krakkemikkige oude auto's naar Sankt Johann zijn gekomen, hun laatste geld uitgeven en straks thuis op een houtje moeten bijten, óf het is duidelijk de 'betere klasse' die van de crisis kennelijk weinig of geen weet heeft. Veel families bestaande uit vader, moeder en twee of drie kinderen, zijn op de hellingen in de weer. Zo'n crocusweekje kost, voor vijf man, Als het donker wordt in Sankt lllllllllllllllllllllll Hoek, verbaasd: „Nee, per dag natuurlijk. Ik zal wel eens even de patientenlijst opvragen." De eerste Nederlander die we treffen blijkt geen ski-slachtoffer te zijn. Theo Hoeven (62) uit Culemborg, staat op het punt ontslagen te worden na vijf dagen gesukkel na een niersteenaanval. „Verschrikkelijke nacht gehad, maar ze hebben me hier goed opgevangen. Net zo goed als een Nederlands ziekenhuis? Ik zou het niet weten, ik heb er nog nooit in gelegen Even later loodst een moederlijke Nederlandse verpleegster die sappig Zuidnederlands blijkt te spreken ('ik ben hier in 1952 op vakantie aan een Oostenrijker blijven hangen') ons naar kamer vier. Twee bejaarde inheemse vrouwen en een huilend meisje. De vrouwen schudden meewarig het hoofd. „Das ist nix, die weint und weint nur". Het meisje in bed snikt nog harder. Ze is de vorige middag op de berg in botsing gekomen en heeft een gescheurd bot en een hersenschudding opgelopen. „En ik deed nog zo voorzichtig twee uurtjes skiën en naar beneden voor het boven een zattemandsbende werd." Maar vanwaar die onophoudelijke tranenstroom? „Ik ben hier met mijn vriend", zegt het meisje, in het 'burgerleven' etaleuse te Utrecht, „en we zouden ons woensdag verloven." Met mannelijke onhandigheid merk ik op dat dat later toch óók kan, waarna ze het helemaal op een brullen zet en mijn vrouw haar uitvoerig moet kalmeren. „Nederlanders", zegt de Verwaltungsleiter even later, niet onverwacht, „ideale patiënten. Makkelijk, vriendelijke, geen kapsones". Het ziekenhuis is dan ook recht tegenover de toeristenschool gelegen. Johann rept men zich naar cafe- dancing Rainer. Bij jodelmuziek uit de luidspreker worden forse stukken chocoladetaart weggewerkt. Dan maken de ingeblikte geluiden plaats voor een groep met zweetbanden uitgeruste jongelieden die het etablissement op de grondvesten doen schudden met 'I like Chopin' en 'Vamos a la Playa." De oudere Nederlanders zoeken hun hotel op, waar de Obstler en de Knödel wachten, de jongeren storten zich enthousiast op de dansvloer. De meisjes hebben hun uit langharig namaakbont opgetrokken laarsjes nog aan - het effect is dat van een dansende olifant uit een Disneyfilm. Aan het diner in de Kaiserhof worden niet, zoals mocht worden verwacht, de gebeurtenissen van de dag doorgenomen. Aan het tafeltje links wordt, tijdens het verorberen van een forse lap vlees, schande gesproken over wat de uitkeringstrekkers in Nederland zich nog allemaal kunnen veroorloven. Achter mijn rug betoogt een middelbare Limburger tegen de drie jonge meisjes in zijn gezelschap 'dat niemand hem meer zag staan toen ik in '72 de kapelaanstoog uittrok'. Algemeen misprijzen is er voor de twee vrouwen aan het tafeltje bij het raam, die een ongeveer vierjarig zoontje en dito dochtertje bij zich hebben. „Zeker BOM-moeders" stelt iemand vast, en dat is niet als een compliment bedoeld. Felix, het jongetje, wil niet eten. Zijn moeder zegt hem zeker tien keer dat dat uitstekend is, maar dat hij dan de volgende dag geen 'snoepje, geen koekje, geen limonade en geen kauwgum' krijgt. Felix is niet onder de indruk, laat de in Dirndl gestoken dienster struikelen over een over de grond gegooide portie spaghetti (ze kijkt alleen even boos als ze denkt dat niemand het kan zien) en weigert een hap tot zich te nemen. Felix kent het klappen van de zweep, want de volgende morgen betreedt hij al luid kauwgum-kauwend de ontbijtzaal. In het avondlijk duister gaat men op weg naar de Tiroler avond in de Goldener Löwe, of men duikt in de Kellerbar, waar de plaatselijke Zither-expert optreedt. De Donau is nog altijd blauw, in der Lobau worden de meisjes gekust, maar terwille van de Nederlandse meerderheid wint Ajax en passant de wereldcup en komen de tulpen uit Amsterdam. Na royale hoeveelheden bier, Weisswein, Obtstler en advocaat, begint men mee te deinen. Tegen de tijd dat de vogeltjesdans - het Warum-ist-es-am-Rhein-so-schön van de jaren '80 - aan de beurt is, wordt er enthousiast meegeroepen en -geklapt. Tot het bedtijd wordt - want morgen wacht de piste, de Langlauf- loipe, de arrestee of de excursie naar Innsbruck. „Kijk", zegt plantsoenendienst opzichter Bast uit Oss, als hij met zijn vrouw de trap bestijgt, „dat bedoel ik nou, daar komen we elk jaar voor terug. Die verbroedering, en dan telkens iets Holland tussendoor, dat dóét je wat". CROCUS-BESTORMING VAN DEALPEN toch minimaal een mille of vijf, en meestal aanzienlijk meer. Het zal dan ook duidelijk zijn dat de Partij van de Arbeid langs de piste geen aanplakbiljetten hoeft neer te hangen. Je hoeft maar te luisteren naar ouders die hun even afgedwaalde spruiten roepen. „Kom hier, Jan-Hein, en zeg meteen tegen Egbert dat we naar beneden gaan". Er wordt nimmer om een Wimpie of Rinus geroepen. Wie de afdalers van vandaag volgende week in Nederland wil terugvinden, doet er beter aan langs het hockeyveld dan in het voetbalstatdion te zoeken. „Ongelukken? Die komen hier nauwelijks voor. Dat komt omdat er hier onder de sneeuw alleen gras zit en geen rots". Dat zeiden ze bij de VVV - maar ik besluit toch maar eens te gaan kijken bij het Bezirkskrankenhaus. „Valt echt wel mee", zegt Verwaltungsleiter Franz Hoek, „zo'n vijftig tot zestig breuken." Per maand of per week?, informeer ik.

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1984 | | pagina 23