dn
In deze
Gids-
Weekend:
Amerikanen beginnen weer
aan het verkiezingscircus
Model 'Truus' inspireerde
honderden kunstenaars -
Nederlandse deskundige
'ontdekte'
nucleaire winter
'Een Franse auto roest
altijd' en andere geruchten
Carter
HARRIS o
Alle radio en
op de achterpagina
dL
TO
FORD U
Pr'AGAN 4
,YH l
4-
t IV'
Zorgelijk kijken
's Nachts op afroep
PECH krijgen met de auto is vervelend en
het komt altijd ongelegen. Zeker onderweg.
Toch is een onbenullig kleinigheidje al
voldoende om van een probleemloos rijdende
auto een doods ding te maken. Voor het gros
van de automobilisten is de techniek onder de
motorkap volslagen onbekend terrein. Slechts
weinigen is het gegeven door logisch te re
deneren de storing te localiseren, nog minder
kunnen het mankement zelf repareren. Voor
de grote rest is er de Wegenwacht van de
ANWB. Dag en nacht. Een impressie vanaf de
bijrijdersplaats van de gele redder in de
nachtelijke nood.
Verbrande kleppen
Naar huis gelift
Opnieuw gestrand
Elkaar warmen
MM
he* xamshipf
■■1
Overgeleverd
V-?
Samen met verkeerswacht Rob de Vries, op de foto rechts achter de mobi
lofoon, vormt De Graaf een zogenaamd sleutelteam dat in de nachtdienst op
afroep werkt. Op het paneel achter De Graaf zitten lampjes van de praatpa-
FOTO'S DE STEM JOHAN VAN GURP
Door Jan van Zuilen
ACHMED is boos. En niet zo
zuinig ook. Even over enen 's
nachts is hij op rijksweg A 58
in Roosendaal met zijn auto
gestrand. Maar pas om half
vier komt eindelijk de We
genwacht eens afgezakt.
„Dat is toch geen manier van doen,
hè meneer, mij zo lang laten wach
ten", foetert Achmed, zenuwachtig
druk gebarend, op wegenwachter
Guust de Graaf.
Dat hij boos is, wisten we al. Rob de
Vries, verkeerswacht op het wegen
wachtstation in Breda staat via een
mobilofoon in contact met de wegen
wachtersauto van De Graaf. Iedere
keer als de radeloze Marokkaan weer
naar de praatpaal is gesneld om te
vragen waar de Wegenwacht blijft,
geeft De Vries dat trouw door aan De
Graaf. Onder ons imiteren ze het
taaltje waarvan Nederlanders DEN
KEN dat buitenlanders het spreken.
„Achmed is boos, Achmed wille ke-
holpen worden". Maar hij zal toch
moeten wachten tot De Graaf klaar is
met pechgevallen die zich eerder aan
dienden.
Daarom wordt het half vier voor
we bij de Marokkaan zijn. Achmed
legt uit wat er gebeurd is. Eerst gin
gen plotseling de koplampen uit, kort
daarna gaf ook de motor de geest.
Geen leven meer in te krijgen. De
Graaf opent de motorkap. Waar
schijnlijk laadt de accu niet meer bij,
veronderstelt hij. Maar op stroom ge
ven met de hulpbatterij van de we
genwachtersauto reageert Achmed's
wagen in het geheel niet. Dus moet er
iets anders mis zijn.
De Graaf controleert de bedrading,
gaat na of de massa werkt. Het is al
lemaal prima in orde. Achmed gaat
weer zorgelijk kijken. Zijn Vier pas
sagiers geven ongevraagd, onbruik
bare adviezen, alleen De Graaf zelf
blijft stoïcijns. Misschien dat er iets
mis is met de stekkerdoos van het
contactslot. Een goede ingeving,
blijkt. De stekker hangt er los bij,
kwestie van er weer insteken en de
motor loopt weer.
De oorzaak van het losraken van de
stekker is De Graaf ook meteen dui
delijk. „U heeft zeker zelf de radio
aangesloten vraagt flij Achmed,
wijzend op de wirwar van loshangen
de draden. Die knikt beschaamd.
„Voortaan zorgvuldiger doen", zegt
De Graaf belerend.
Nu de lidmaatschapskaart van de
ANWB nftg even en Achmed kan
weer door. Want dat is regel bij de
Wegenwacht. Leden hebben recht op
hulp en wie dat niet is moet ter plaat
se lid worden. Ledenwerving met het
mes op de keel, probeer ik De Graaf
uit zijn tent te lokken, maar die zit
niet om een antwoord verlegen.
„Waar kun jij een verzekering afslui
ten als de vlammen uit het dak
slaan Nergens toch zeker Alleen
wij zijn zo gek dat we het doen".*(zie
noot)
Het is een spannend moment. De
Graaf is uit ervaring sceptisch. Maar
weinig buitenlanders zijn lid van de
ANWB. Achmed haalt een dash
boardkastje vol paperassen tevoor
schijn, spit het haastig door, vindt
niks. De Graaf knikt veelbetekenend.
„Toch niet vergeten hè, hoop ik
Achmed gebaart druk. Zeker weten,
hij moet die kaart bij zich hebben.
Klopt ook wel,, op de meest logische
plaats zelfs, alleen kijkt hij daar het
laatst: tussen z'n autopapieren. De
Graaf noteert het lidmaatschaps
nummer. Daarmee is het hulpgeval
afgewerkt. „Prettige reis verder",
wenst hij Achmed en zijn passagiers
toe. Hun dank is groot. Ze zwaaien
uitbundig als Achmed wegrijdt.
Toen ik de afspraak maakte om een
deel van de avond en nacht met de
bemanning van het Bredase wegen
wachtstation 'mee te draaien' vreesde
groepschef Rien van de Muysenberg
nog dat ik natuurlijk net een avond
zou treffen dat er niks te beleven zou
zijn. Het tegendeel is waar.
Ik ben, als het daarom gaat, wel
met m'n neus precies midden in de
boter gevallen. Het weer is bar en
boos. Storm, rukwinden en stort
buien. Te slecht om buiten te zijn,
maar de praktijk wijst uit dat dat nu
juist omstandigheden zijn waaronder
de auto het laat afweten, hetgeen
leidt tot een koortsachtige bedrijvig
heid in de radiokamer van het we
genwachtstation. Het paneel met de
lampjes van de praatpalen in het
werkgebied 'Breda' (globaal heel
West-Brabant vanaf de lijn Tilburg -
Waalwijk tot de grens met Zeeland,
inclusief Tholen en Sint - Philips-
land) flikkert vrijwel constant. Ook
de mobilofoon - voor de verbinding
met de wegenwachters op de weg -
zwijgt nauwelijks.
Op een paneel met een kaart van
het werkgebied wordt bijgehouden
welke gevallen wachten op hulp en
welke in behandeling zijn. Ongeluk
maar vanmiddag, heen naar Breda
reed het 'al niet lekker', nu terug naar
Zeeuwsch-Vlaanderen met de straffe
wind pal tegen hijst het motortje het
niet. Tot overmaat van ramp is een
deuk in de motorkap gewaaid toen de
eigenaar zelf even wilde kijken en
een windvlaag hem de motorkap uit
de hand sloeg.
De diagnose is triest: verbrande
kleppen. Er zit maar één ding op, af
slepen. Omdat de Terneuzenaar lid is
van de Wegenwacht, worden hij en
zijn auto gratis thuisgebracht door
een op kosten van de ANWB inge-
Guust de Graaf die deze nacht
sleutelwacht heeft, is een heel ander
type dan Noorland. Je ziet dat meteen
al aan het krullen van zijn grote snor.
Hij is er zo een die een hele avond
lang moppen kan tappen zonder dat
het vervelend wordt. Toch verraadt
de anecdotische manier van vertellen
ook bij hem een hoop plezier in zijn
werk. „Klopt", zegt hij, „ik zou met
geen mens willen ruilen". Dertien
jaar zit De Graaf in het vak, lang ge
noeg om zijn pappenheimers te ken
nen. Als Rotterdamse Jan door de
praatpaal commandeert: Hé joh,
i Wegenwachter Guust de Graaf
speurt naar de oorzaak van de
storing.
ken worden doorgegeven aan de be
treffende politiekorpsen. Dat gebeurt
door bemiddeling van de alarmcen
trale 0011. „De praktijk is dat onge
lukken op een rijksweg meestal het
eerste bij ons worden gemeld via de
praatpalen door passerende automo
bilisten", zegt Van de Muysenberg.
Omgekeerd maakt ook de politie re
gelmatig gebruik van het praatpalen-
net, bijvoorbeeld als ze niet wil dat
scannerfreaks haar radio afluisteren.
Of zoals nu dat een politieman zijn
collega's via een praatpaal wil waar
schuwen dat er een '26-er' (dronken
achfer het stuur) op Rijksweg 16
zwabbert.
Bij de Wegenwacht kent men drie
diensten. Er zijn een vroege - van half
zeven 's morgens tot kwart over drie
's middags - en een late dienst - tot
twaalf uur 's nachts. Dan zijn de we
genwachtersauto's permanent be
mand. In de nachtdienst van twaalf
tot half zeven doet een zogenaamd
sleutelteam dienst. Dat blijft in Breda
en werkt alleen op afroep.
Wegenwachter Willem Noorland
heeft op zijn vaste stek - de A 16 tus
sen Breda en de grens bij Hazeldonk -
twee klantjes, een 'Eend die niet
trekt' en een vrachtwagen waarvan
een portierraam niet wil sluiten. Bei
de staan op het parkeerterrein bij het
douane-complex. De Eend is het eerst
aan de beurt. De bestuurder is een
jonge vent uit Terneuzen. Hij heeft
z'n karretje net een maand geleden
tweedehands gekocht, vanmorgen is
hij er nog mee in de garage geweest,
.—-er, Ti
£S£fH
huurde sleepdienst.
Noorland's tweede klant komt be
ter weg. Die is erin geslaagd het man
kement zelf te repareren. Noorland
kan meteen door, z'n R-viertje heeft
moeite om tegen de wind in te tornen,
gelukkig heeft zijn baas niet veel
haast. Pratend over zijn vak ontpopt
Willem Noorland zich als een man
met hart voor de zaak. De ANWB kan
zich voor haar Wegenwacht geen be
tere reclame denken, bedenk ik, als ik
Willem beluister. Hij is nu vijftien
jaar wegenwachter en gaat naar zijn
zeggen nog iedere dag met veel ple
zier aan de slag. Het is vooral het con
tact met de mensen dat Willem in zijn
werk zo aantrekkelijk vindt.
„Ik zeg weieens: ik voel me soms
maatschappelijk werker en monteur
tegelijk. Ik maak de mensen natuur
lijk ook mee in een situatie die voor
henzelf bijzonder vervelend is. Ga
maar na: je bent voor je werk op pad
of op weg naar familie en ineens geeft
dan je auto de geest. Daar sta je dan.
Je bent hulpeloos, machteloos, hele
maal overgeleverd aan die wegen
wachter, waar je nog ik-weet-niet-
hoe-lang op moet wachten. Heel be
grijpelijk dat in zo'n situatie ook je
andere problemen naar boven komen
borrelen. Ik heb ze meegemaakt:
mensen die hun hele hebben en hou
wen kwijt willen aan die toevallige
wegenwachter. Een vrouwtje dat
spontaan in tranen uitbarst omdat
haar huwelijk spaak loopt, of de ver
tegenwoordiger die met trillende
handen achter het stuur zit omdat de
zaak waar hij werkt op een haar na
failliet is".
stuur es effe een wegenwachter langs
met een kan benzine, weet De Graaf
dat hij met een uiterst lastige klant te
doen krijgt, iemand die ook hoogst
waarschijnlijk geen lid is van de We
genwacht.
„Daar hebben we mee afgezien,
zeg, nee, niet mooi meer. Hij had na
tuurlijk geen geld bij zich. Goed, ik
ook niet te beroerd. Ik zeg, laat me
dan iemand bellen die voor je wil be
talen. Je familie of misschien een
kennis. Enfin, eerst zijn moeder ge
beld. Die zegt: Onze Jan, zonder ben
zine Nou, laat hem maar mooi ver
rekken. Mottie maar gaan werken.
Toen z'n broer: Ik voor onze Jan beta
len Kom nou gauw. Ik kijk wel link
uit. Ik geloof dat ik half Rotterdam
heb moeten bellen voor we geld had
den".
De Graaf begint zijn nachtdienst
met een pechgeval 'ergens' tussen
Steenbergen en Nieuw-Vossemeer.
Of eigenlijk had hij eerst in Etten-
Leur moeten zijn, maar de daar ge
strande automobilist is nergens te be
kennen. later meldt de betrokkene
dat hij zich door een kennis heeft la
ten wegslepen. „Valt me nog mee dat
hij wat van zich laat horen, al is het
rijkelijk laat. Er zijn er maar zat bij
die je voor Piet Snot laten rijden",
bromt De Graaf. De gestrande Vos
meerder boft.
In Tilburg wacht ook nog iemand
op hulp van de Wegenwacht. Hij is bij
kennissen op visitie. Als hij terug
naar huis wil, start z'n auto niet. Als
hij hoort dat de Wegenwacht de an
dere kant op is, besluit hij z'n auto
maar te laten staan tot de volgende
dag en met een taxi naar huis te gaan.
De situatie van de man uit Nieuw-
Vossemeer is van dien aard dat je je
afvraagt: moet de Wegenwacht daar
nu voor uitrukken, 's Mans auto is
laat in de avond, vijf kilometer van
zijn huis, zonder stroom komen te
staan. De bestuurder is naar huis ge
lift. Vandaar uit belt hij de Wegen
wacht. Hij staat er op dat er iemand
komt, ook al probeert verkeerswacht
De Vries hem er van te overtuigen
dat er - met het oog op het barre
slechte weer - rekening moet worden
gehouden met urgentere gevallen. De
man blijkt niet te vermurwen. „Dan
is mijn auto gesloopt", argumenteert
hij. Er zit niets anders op dan te gaan.
De Vosmeerder zou op zijn fiets
naar zijn auto komen. Als we aanko
men springt hij uit de auto. Het is een
wat oudere man, met een aan zijn
leeftijd gerelateerd, artistiek uiter
lijk. De man is vreselijk ontdaan. Dat
komt omdat de auto het weer doet.
„Zie je wel vaker", weet De Graaf,
maar afgaande op het verhaal van de
Vosmeerder, besluit hij toch maar
even achter de man aan te rijden.
Maar goed ook, want vijf honderd
meter verder gaan de lichten van de
auto weer uit en stopt de motor. De
accu is nu echt leeg. De Graaf laadt
een kwartier lang stroom bij. Dat
moet royaal genoeg zijn om de Vos
meerder thuis te brengen. De man
zelf heeft er echter weinig vertrou
wen in. „Denkt u nu echt dat ik thuis
kom vraagt hij. De Graaf is reso
luut. „Meneer, als u echt niet verder
hoeft dan een kilometer of vijf moet u
makkelijk thuis komen". De manier
- hortend en stotend - waarop de man
wegrijdt had een signaal moeten zijn.
Later horen we van Rob de Vries
dat de man een kilometer verder op
nieuw is gestrand. De motor afgesla
gen, wilde niet meer starten. Op zijn
fiets, die hij achter in de auto had lig
gen, is hij tegen storm en regen in
naar huis getrapt. Onderweg is hij
nog een keer gevallen. Terug hoeven
we niet want dit keer heeft De Vries
de pechvogel er van kunnen overtui
gen dat hij nu beter naar bed kan
gaan en afwachten tot de volgende
morgen.
En Achmed maar wachten. De oor
zaak daarvan is een mini-Fialje, een
Bambino, dat niet wil starten. De in
zittenden, een jonge Amsterdammer
en meisje, zijn op weg naar Kalm-
thout. „Het is de hele reis al knudde",
vertelt de jongen, „telkens slaat de
motor af. Ik denk dat ik zo vaak ge
start heb dat de accu nu leeg is". Of ze
het niet koud hebben gekregen, vraag
ik. „Nee hoor", lacht de jongen, „we
zijn met z'n tweeën, dus kunnen we
elkaar warmen". Zijn meisje heeft
haar stoel in de slaapstand gezet.
Over haar benen heeft ze een plaid
gelegd.
Het motorcompartiment - achterin
bij deze auto - biedt een beroerde
aanblik. Olie, vet en water druipen
van het motortje. „Weinig eer aan te
behalen", vreest De Graaf, „gewoon
een gebrek aan onderhoud". Hij geeft
stroom, prompt slaat het motortje
aan, maar het loopt erg onregelmatig.
De Graaf poetst alle vitale onderde
len schoon en droog. „Probeer het
maar. We rijden wel een eindje ach
ter je aan", stelt hij de jongen gerust.
Het gaat een tijdje goed, totdat het
Fiatje door een grote plas rijdt. Weer
herhaalt zich de procedure van accu
bijladen en motor schoonmaken. Het
meisje blijft lief lachen. Iedere keer
als haar jongen in de auto stapt om te
starten, geeft ze hem een kusje in zijn
nek. „We zijn er bijna", glimlacht ze
tegen De Graaf. Als de motor weer
loopt, belooft de jongen dat hij De
Graaf nu niet meer lastig zal vallen.
„Desnoods lopen we het laatste eind
wel", deelt hij monter mee.
Uiterst dankbare en makkelijke
klanten zijn dit. En die worden
schaarser, vertelt De Graaf. Hij
schrijft dat toe aan een trend, waar
mee niet alleen dé Wegenwacht heeft
te kampen: het vanzelfsprekende van
hulpverlening. „De tijd datje als we
genwachter nooit zelf sigaren hoefde
te kopen is allang voorbij. Tegen
woordig redeneert men: We betalen
er toch voor, dus heb je maar toch
zorgen dat je klaar staat. Een be
dankje kan er soms niet eens meer
af".
'Er is één maar: automobilisten die geen lid
zijn en bij wie de aard van de storing dus
danig ernstig is dat ter plaatse geen repara
tie kan worden berricht, kunnen geen aan
spraak maken op de gratis sleepdienst. Dat
geldt ook voor automobilisten die wel lid
zijn, maar hun kaart niet bij zich hebben.
Die moeten ter plaatse de kosten van het af
slepen betalen. Zij kunnen hun geld echter
later weer wel terugkrijgen bij overlegging
van hun lidmaatschapskaart.