theid Nh t Meisjes op huishoudscholen hebben het nogal eens moeilijk Crematie is niet zo modern als men vaaii denkt r/linsierwaardig VENSTER Door Albert Smulders, arts Afwisseling Hygiëne OPEEN VERANDEREND! SAMENLEVING Onzeker Majoretfen vrij. Uit OEVEN HlWË fv Buitenwacht zorgt vaak voor een verkeerd beeld UIT RECENT ONDERZOEK BLIJKT: 1 VAN ZATERDAG 5 MEI 1979 >as er die discussij grote matheid" va J zeventig. In de dis.1 het verschijnselI fistiger vormen aa»| alsof matheid eej ngen is die ontstaan! mer wordt gepraail oort van spook dall ieven kan worden en. Okke Jt d een boekje aan g«.| de titel „Wij zij»! hteloos". Hij signaT rin dat de fcoerse»! d gaan dalen als /teil erspreid wordt datl Om nu te uoor/co-1 de matheid - doorl ten onrechte opge-l n gevoel van tnac/i-l d - toeneemt naar-l meer over gepraall vil hij de lezer een! egen de moedeloos-ï en en probeert ftijl onen dat moed eg! asme de toereljl veranderen. Om inl 'lijven zou ik jcilletil als wij geloven dat del veranderbaar isl ij daardoor veran-l IS BEGRAVEN NOG VAN DEZE TIJD? unkt dat dit geloof i»| ndere vorm nodig iil het gevoel te gevat leven zinvol is. Zon-1 perspectief toorde»! actieve mensen moe-1 VLaarhet is natuurlik dat mensen die ac-l idealistisch en gelo-l vera nderbaa rheii, I or het karretje ranl lerende mac/itenl laten spannen en ia-I ogen uitkomen. Heil <j niet uitgesloten doll veel mensen die nu zal jn, iets dergelijks ge-I is: zij hebben te reell :ht van hun inspan-1 zich daarbij tetloll iden door allerlei rtiell vullen beloften. Hunt is een reactie op ftwl esteld idealisme, mijn gevoel is in i een verkondiging! eer een nieuw ideaiis-f oe aanstekelijk oofcl enige therapie. Het isl vraag of er wel beT is aan een therapie w| leid niet bij uitstek eet I e is waarin wij nuchtal ■n denken en doelge handelen. Al die g s te zien als een restant I i tijd waarin mensenteI zhter leiders aanliepenI h te gretig als kanon-1 les lieten gebruiken. ï'l in van massale fcrant-l iheld die met een rede-1 vorm van geloof e"l sme weinig te matei nneer wij de rrzat/ieidI in al veroordelen op Ml int dat wij haar besta®1! leren, sluiten wij W'S'I n te snel onze ogen t'oo'l eventuele positieve bel is. Ik zou de steili'Jj en wagen dat matheiïl ■ijs kan zijn die wij Ml voor een toenemend1! elijke stabiliteit, VOOM teitszin en voor het of-1 en van blinde roij'1 iheid. Wat dat betre/t w| te vergelijken met I theid als lichaamstett'I tuur: zij stelt ons in statjl ie blijven leven. Math® I eigt niet het leven, m°"'l ilaatste dromen van Mj :h optreden; zij brem van mateloosheid tefJI onze eigen maat. Dat I even wennen, maar et f i enkele reden om aan I en dat mensen niet W 1 hun eigen maat ~ou nen leven. Er is integt alle reden om aan taf- dat mensen die it kennen, er zelfs vermoeden van hebbt irtoe zij binnen die raajt -taat zijn. Alleen won 1 kunnen zij niet doen I :ijn waarschijnlijk zo771J lat zij te lang gel°°n ben dat wel te kunnen- f iet zonder succes weet een fabrikant van kartonnen grafkisten de publiciteit te halen met de suggestie dat hij het ge heim heeft gevonden van milieu-vriendelijk begra ven. Menigeen zal zich, niet zonder zorgen, afvragen hoe het dan vroeger ge steld was op plaatsen waar overledenen aan de aarde werden toevertrouwd. Ac tueel lijkt ook de vraag of het begrafeniswezen zich nog langer verdraagt met mi lieu-hygiënische eisen. Dit temeer omdat naast het traditionele begraven de crematie sterk in opkomst is. Toen ik in de jaren zestig,, in de Kempen, getuige was van het openen van een me- rovingisch grafveld uit de zesde eeuw na Christus bleek mij, als toeschouwer, dat van de destijds begraven licha men en van de kisten slechts lichte verkleuringen in de zandbodem waren over gebleven. Uit de lengte der zandkorrel-silhouetten kon den de onderzoekers kinder graven van die van volwas senen onderscheiden. Uit de gaafgebleven grafgiften (halssnoeren bij vrouwen en zwaarden bij mannen) kon men het geslacht afleiden. De begraven lichamen, skelet en tanden inbegrepen, waren volledig „aarde" geworden. Moderne milieudeskundigen kunnen over de wijze waarop moeder-aarde menselijke resten, in een volledige re cycling, tot stof doet weer keren ruimschoots tevreden zijn. Een gunstige voorwaarde te scheppen voor de natuur lijke ontbinding van begra ven menselijke lichamen, zonder de water-, lucht- en bodemhygiëne te schenden, is de eis die men aan een be graafplaats stellen moet. Opmerkelijk is nu dat een zo belangrijke hygiënische zaak als de juiste begraafteehniek niet het resultaat is van we tenschappelijke studies maar de doeltreffende vrucht van een rijke ervaring uit het verleden. Vooral bij grote epidemieën uit het verleden die in korte tijd een stad hal veerde was het begrafenis wezen een grote zorg voor de stedelijke overheid. De praktijken van optimaal be graven stammen uit die tijd. Landelijke bepalingen voor het begraven werden in ons land voor het eerst gegeven in de begrafeniswet van 1869. Na meerdere wijzigingen in de loop der jaren werden in 1955 voorschriften voor lijk verbranding toegevoegd waardoor de wet een naams verandering onderging: Wet op de lijkbezorging. In 1971 is een redactioneel ver nieuwde ontwerpwet op de lijkbezorging ingediend. „Gedenk dat gij stof zijt....." itiiï «HÉ® Verbranden en begraven hebben elkaar in opvolgende cultuurperioden steeds af gewisseld. In de steentijd werd uitsluitend begraven en in de bronstijd weer gecre meerd. De Romeinen kenden beide vormen van lijkbezor ging. In de eerste eeuwen van onze jaartelling begroef men 'n onze streken zijn doden Weer en wel met het hoofd naar de zonsopgang. Het Christendom gaf later aan hegraven volledig de voor beur door de doden in de ker- Len en rondom het kerkge bouw ter aarde te bestellen. Na de reformatie vervielen deze kerkhoven en mede on derinvloed van pest- en pok- kenvlagen werden in en vooral buiten de steden nieuwe begraafplaatsen aangelegd met nauwkeurige stedelijke voorschriften voor epidemieën. In het eerste Europese leerboek der hy giëne van Johan Frank uit "94 staan nauwkeurige aanwijzingen voor begraaf- jechniek en begraafplaatsen. ®j de toenmalige discussie of begraafplaatsen in of buiten de stad gesitueerd moesten worden, stelde Frank dat le ende patiënten met infec- heziekten een groter gevaar opleverden dan de, diep on- der de grond, geïsoleerde overledenen. Hij achtte het '«plaatsen van ziekenhui- 2en naar de omgeving van de stad veel belangrijker. Parijs had overigens in 1765 zijn eerste kerkhof buiten de muren en de Ne derlandse steden rond 1800. De meeste stadskerkhoven die buiten de kern zijn aan gelegd zijn inmiddels door stadsuitbreidingen achter haald. Het vergaan van het li chaam na de dood wordt voor een deel veroorzaakt door aanwezige lichaamsbacte riën en voor een ander deel door een zelfoplossend pro ces. Zuurstofgevoelige bacte riën uit de natuurlijke flora van huid en darm leiden de ontbinding in. Ontleding van eiwitstoffen onder invloed van royaal aanwezige enzy men voltooit het verterings proces. De wormen uit de volksverhalen komen er niet aan te pas. In een gunstige aardbodem, met een rijke zuurstoftoevoer vanuit de lucht, vervallen in enkele maanden eiwitstoffen en vetten tot eenvoudige ver bindingen die langzaam door zuurstof oxyderen, dus in feite traag verbranden. Ten slotte valt ook het skelet in zijn chemische elementen uiteen. In woestijnzand, bij zeer droge en hete lucht, vindt een schrompelings- en uitdro gingsproces plaats dat lijken onbegrensd voor bederf be hoedt: bet z.g. mummifica- tieproces. In bepaalde moe rasgronden kunnen lijken onder gelijktijdige ontkal king der botten een looiings- proces ondergaan dat tot volledige conservering leidt. Bij gebrek aan zuurstof zoals voorkomt bij lemige grond of bij lijken die in het water lig gen vindt omzetting van de lichaamsvetten in een grijs witte substantie plaats, de z.g. lijke-was of adipocire, die de ontbinding tientallen jaren kan tegenhouden. In 1963 werd door de Gezond heidsraad op Nederlandse kerkhoven een onderzoek in gesteld naar de adipocire- vorming en gevonden dat dit bij een slechte grondsoort menigmaal voorkwam. Oók op ideale kerkhoven met een goede poreuze aard laag werd adipocirevorming aangetroffen maar dan bij praktijken waar verscheide ne, soms vier kisten boven el kaar in één graf geplaatst waren zodat de onderste kisten in een zuurstofarm milieu verkeerden. Een goede gaswisseling van zuurstof en koolzuur in de bodem is een essentiële voorwaarde voor vertering na de dood. Herbegraving van adipocire-lijken op een optimale diepte van 1 meter in een goede grondsoort bracht, zo rapporteert de Ge zondheidsraad, alsnog een goede vertering op gang. Hoewel de vorming van lijke- was op zich geen milieu-hy giënisch probleem vormt (in dien het graf gesloten blijft) levert het bij de wettelijk geoorloofde grafruiming wel menselijke en zelfs ethische problemen op, in zoverre het een duidelijke verstoring is van de grafrust. Stapeling van meer dan twee kisten dient achterwege te blijven om ieder overleden mede mens zijn eigen zuurstofrijke graf te bezorgen. Uit het on derzoek van de Gezond heidsraad bleek óók dat in graven uit de oorlogstijd geen adipocirevorming werd aangetroffen bij afwezigheid van een vetlaag. Men zou dus ondeugend op kunnen mer ken dat slankheid niet alléén tijdens het leven een voordeel De eis die men bij een be grafenis aan een kist stellen moet is dat deze uit licht, weinig houdbaar en gas- doorgankelijk materiaal ver vaardigd is. Lichte houtsoorten zijn hiervoor zeer geschikt. Kar ton is uiteraard geschikt mits de kartonlagen door lijmfil- men niet ondoorgankelijk worden voor gassen. Het is een misplaatste bezorgdheid om de doden in zware, en soms geïmpregneerde eike houten kisten ter aarde te bestellen. Metalen kisten en hoezen van plastic of nylon, die nuttig zijn bij het vervoer over lange afstanden, zijn bij het begraven volledig uit den boze. In menig land is het ge bruik van kunststoffen bij het begraven verboden. Her haald zij dat ook na de dood het menselijk lichaam op zijn laatste rustplaats een milieu nodig heeft waarin een ruime toevoer van zuurstof en een goede gaswisseling mogelijk is. Om dit te verwerkelijken is een grondsoort vereist met een voldoende luchthoudend poriën-volume waarbij noch het hemelwater (afwate ring!) noch het grondwater (hoge ligging) gelegenheid krijgen om de grondcapil- lairen blijvend met water te verstoppen. De meest poreuze en daar om de beste grondsoort om begraven te worden is grof1 korrelige zand- of kiezel- grond. Een ervaring van eeuwen leert dat een hoog ij zer- en kalkgehalte de verte ring bevordert. Onder alle omstandigheden moet het grondwater onder de bodem van het diepste graf blijven. Een bodem van klei of leem is minder geschikt voor een begraafplaats en bevordert de vorming van lijke-was (adipocire), zoals de Ge zondheidsraad heeft gecon stateerd. Een oude ervaring heeft geleerd dat een laag van een meter grond boven het deksel van de kist optimaal is. Dit betekent een graf diepte van 1.50 tot 1.75 me ter. De grondtemperatuur is op deze diepte ook optimaal. Stapeling van meer dan twee kisten is af te wijzen. De wettelijk verplichte tijd van grafrust is in Nederland tien jaar. Met kennisgeving aan de inspecteur volksgezond heid of aan de direkteur G.G.G.D. mogen dan graven geruimd worden. Voor eer dere herbegraving is toe stemming van de burge meester en een fiat van de G.G.G.D. nodig. In verband met de vraag of op den duur de kerkhofgrond niet met organische stoffen verzadigd wordt, zodat het terrein voor verdere begrafe nissen niet meer geschikt zou zijn, is menigmaal een onder zoek ingesteld. Bodemmon sters hebben uitgewezen dat in een goed geventileerde grondsoort de omzetting van alle organische stoffen in vijf jaar volledig is afgesloten. De hygiëne van het begra ven is vanuit een eeuwenlan ge ervaring opgebouwd. Moderne onderzoekingen ook van bodemmonsters rondom een kerkhof, hebben aan begrafenispraktijken niets toegevoegd of gewij zigd. Hoewel zij in onze da gen elke maatregel van ge zondheidsbeleid gaarne wil len stoelen op de uitslag van een wetenschappelijk onder zoek (dat meestal eindigt met de mededeling dat er nog heel wat onbekend is) is het in elk geval bemoedigend om vast te stellen dat de geschiedenis der begrafenishygiëne aan toont dat ook met nuchtere waarneming en gezond ver stand doeltreffende regelin gen zijn op te stellen. Nu wij op het terrein der milieuhy giëne weer opnieuw in een middeleeuwse fase verkeren, is het verstandig ons dit te realiseren. De wederinvoe ring van oeroude verbran- dingsgebruiken, in de vorm van moderne crematoria, vindt zijn oorzaak niet in het feit dat het begrafeniswezen enig gevaar voor de volksge zondheid zou opleveren. De keuzemogelijkheid is alleen verrijkt. Toeneming van crematie en spreiding van crematoria over het land zal de grafrust zeer bevorderen en de termijn van grafrui ming verlengen. Begraven en cremeren vormen te zamen twee beproefde vormen van lijkbezorging die beide vol ledig bewerkstelligen wat de liturg op aswoensdag als vermaning uitspreekt: „Ge denk mens dat gij stof zijt en tot stof zult wederkeren". LAAT ME NIET ALLEEN... „Zó, jij wou mij dus een Jezus kick" geven" zijn zoete marihuanaglimlach zei teder: „vent val dood...!" Zijn ogen gloeiden als kolen in de as. Wat weet jou nou man van het totaal ontstegen leven"? „Jij dagen-ambtenaar in je politiejas". „Ik weet wat vrijheid is en schoonheid zonder vorm, zonder kleur of klank of taal, ik weet het, alles, allemaal. Ik zweef in een bel van licht en ben alleen verbonden met mezelf.. Ik drijf op het suizen van het niets, barst maar met je renten van je centen, geef mij één „shotje" en ik fiets op een locomotief zonder wielen en dans met de bruid met het houten been- Dat is leven man, dat is leven. Geef me in God's naam één „sticky" en laat me in Jezus-naam niet alleen.. „Ik zal maken dat een mens dierbaarder zal zijn dan fijn goud van Ofir". Jesaja 13-12 SCHELTE VAN JELGERHUIS Ko Beulens (32) en Kees Kivits (42) zijn leraren aan huishoudscholen. Beulens is adjunct-directeur van de school voor huishoud- en nijverheidsonderwijs Sint Agnes te Oudenbosch. Z'n collega Kivits is directeur van de school voor lager huishoud- en nijverheidsonderwijs te Raams- donk. In Oudenbosch gaan zo'n 450 meisjes op school, in Raamsdonk 155. Ze hebben de afgelopen jaren bij de ka tholieke leergangen gestudeerd voor het diploma m.o.-pe dagogiek A en studeren nu af. Ze maakten daarvoor, onder andere, een studie over „klachten van leerlingen in het Ihno". Ze vergeleken die met uitkomsten uit onderzoeken naar klachten bij leerlingen uit het voorbereidend weten schappelijk onderwijs en het havo. Zelf lieten ze, van elke school, zo'n dertig meisjes vrijwillig meedoen aan hun eigen onderzoekje. Daaruit kwamen toch wel opvallende ver schillen tevoorschijn. Ze wettigen het vermoeden dat meis jes op huishoudscholen in het algemeen wat meer met zichzelf in de knoop zitten, wat minder vertrouwen in zich zelf hebben, dan kinderen uit het vwo en het havo. Over opvattingen en inzichten van de onderzoekers had onze onderwijsredacteur, Jacques Levij, een gesprek met hen. (Van onze onderwijsredacteur) Me 'eisjes op huishoudscholen hebben het vaak niet gemakkelijk. Ze zitten nogal eens met zichzelf in de knoop. Ze kunnen dan tamelijk zwaar op de hand zijn. Angst om iets verkeerd te doen komt onder die kinderen veelvuldig voor. Ze trekken zich allerlei - vaak in wezen niet zo be langrijke - dingen snel en sterk aan. Opvallend is, dat ze aan schoolproblemen als regel veel minder zwaar tillen. Hun hele houding is dui delijk anders dan die van kinderen op havo's, mavo's, athenea en gymnasia. Dat is de voornaamste vondst die het onderzoekje van de twee huishoudschoolleerkrachten opleverde. Meer dan een eerste voorzichtige aanzet, zeggen ze zelf, is die studie niet. Er zou juist voor die kinderen voor de op één na minst gewaardeerde vorm van voortgezet onderwijs veel meer onderzoek nodig zijn. Vast staat voor hen in ieder geval, dat kinderen uit het lager beroepsonderwijs veel meer persoonlijke bege leiding zouden moeten kun nen krijgen, dan nu mogelijk is. Begeleiding, niet van aparte leerkrachten, maar wel van de eigen onderwijs krachten die daartoe, menen zij, in hun opleiding speciale training zouden moeten heb ben gehad. Beulens en Kivits putten uit een lange ervaring in het lager huishoud- en nijver heidsonderwijs. Ze hebben heel wat meisjes - jongens komen er bijna niet - door hun scholen zien gaan. Ze weten dat die kinderen soms een „voorgeschiedenis" meebrengen. Als tenslotte de keuze voor een huishoudschool min of meer dwingend uit de tests op de lagere school naar vo ren komt, is dat voor hen - maar vooral voor vele ouders een teleurstelling. „Er is ten aanzien van deze schoolsoort duidelijk sprake van een soort minderwaar digheidsgevoel bij die kin deren. Ze hebben als regel op de lagere school niet voldaan aan de - vaak te hooggestem de - verwachting van vader en moeder. Dat is vooral heel sterk als er broertjes en zus jes zijn die wél naar een mavo of havo of het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs kunnen." Het is nogal eens zo dat die kinderen reeds in de eerste jaren van het lagere school leven de druk van het moge lijk falen ondergaan. „Je moet goed leren, hoor. En denk erom, dat je j e huiswerk maakt. Anders kun je later alleen maar naar 'n huis houdschool." Het komt voor, aldus vertellen de twee lera ren, dat kinderen door ou ders een jaar, soms zelfs nog langer, op de lagere school worden gehouden om in ieder geval te bereiken, dat ze toch maar naar een mavo kunnen. „Huishoudscholen krijgen - natuurlijk niet altijd - de zwakkere zusters uit het la ger onderwijs. U kunt rustig aannemen dat het over het algemeen voor de ouders een zware dag is, als ze moeten besluiten zo'n meiske naar een huishoudschool te laten gaan. Dat heeft op die kin deren een nare invloed. En dan kan het ook nog gebeu ren, dat wij na zo'n eerste oriënterend jaar moeten aandringen op de overstap naar het individueel huis houd- en nijverheidsonder wijs. Weer een klap Het is dus niet zo'n won der, dat heel wat van die meisjes, jonge kinderen, bang zijn om iets fout te doen. Voor de zoveelste keer in hun jonge leventje. Die persoonlijke proble men scoren dan ook heel hoog in het beperkte onder zoekje. Die kinderen zien het voor zichzelf en met zichzelf dan niet zitten. Bovendien komen daar dikwijls de problemen van de puberteit bij. Ze voelen zich onzeker. „Ook hun omgang met vriendjes en vriendinnetjes die op een mavo, havo, enz. gaan, kan tot die problemen bijdragen. Waarom kunnen die dat wel? Het ligt vast aan mezelfZe kunnen het zichzelf dan niet vergeven als ze iets fout hebben gedaan. Die meisjes zijn steeds met zichzelf en hun problemen bezig. Dat wordt onder streept door onze vondst dat ze eigenlijk aan echte schoolproblemen niet zo zwaar tillen. Ze hebben een verdomhoekjes-gevoel. Zien dan ook niet goed meer wat hun maatschappelijke mo gelijkheden zijn met die op leiding op een huishoud school. Zeker in deze tijd niet van steeds meer berichten over grote jeugdwerkloos heid onder kinderen met ma vo, havo, enz. Wat moeten ze dan met de eigen, maat schappelijk weinig of niet gewaardeerde opleiding?" Dat klinkt allemaal ver ontrustend. Dat is het ook. Maar het is natuurlijk ook wel zo, dat heel wat huis houdschoolmeisjes het op die scholen best redden en wél banen krijgen op kantoren of in winkels. Ook gaan er tamelijk veel door naar een of andere vorm van middelbaar beroepson derwijs. „Wat wij vonden is een algemeen gevoel van on behagen. Dat verwerkten we in staatjes. Voor zo'n steek proef, waaraan 65 meisjes meededen, gaf dat het hier boven geschetste beeld. Bij elk kind ligt dat echter weer wat anders." Het is wel duidelijk menen Beulens en Kivits, dat dit beeld sterk is beïnvloed door wat de „buitenwereld" zegt en denkt van de huishoud school. Ze vinden dat het la ger huishoud- en nijver heidsonderwijs een meer beroepsgericht profiel zou moeten krijgen. „Neen, geen spinazie-academie. We zou den de kans moeten krijgen ons in onze opleiding veel meer dan nu mogelijk is te richten op de jonge vrouw die zelfstandig in de samenle ving kan staan en daarbij een aantal vaardigheden heeft, die praktisch zijn. De „ver- mavoisering" van het lhno* moet ophouden. Zou best wat teruggedraaid kunnen wor den. Wij krijgen kinderen die. niet theoretisch zijn inge steld. Nou, speel daarop in. Met voorbereiding voor ver zorgende beroepen in vakken- als huishoudkunde, gezond-., heidskunde. En maakt dat eigen gezicht duidelijk, zodat de buitenwereld - ook de ou ders dus - de huishoudschool gaan zien als een schoolsoort, die voor meisjes eigen moge-- lijkheden biedt. Schroom.' daarbij niet aan een zekere beroepsgerichtheid contou ren te geven. Het is toch op vallend dat bij ons zo'n grote stroom is, na de onderbouw in de eerste en tweede klas- sen, naar de speciale oplei- ding voor kantoor en winkel. Daarin zien de kinderen perspectieven. Diezijn erzat, ook in ons huishoud- en nij verheidsonderwijs." Zegelo ven dat de steeds minder,, wordende belangstelling voor de huishoudschool niet in de laatste plaats een ge volg is van het te geringe zicht op beroepsmogelijkhe den, dat men kan bieden. „Dan heeft mavo de voor keur. Dan dreigt het gevaar, dat een huishoudschool wordt gezien als een doodlo-' pende weg. Merkwaardig want zeker de helft van onze meisjes gaat door naar het beroepsgerichte middelbaar huishoud- en nijverheidson derwijs. Maar ook daar kun nen ze een klap krijgen. Als' men er mavo-kinderen laat voorgaan. In onze streek be staat gelukkig de afspraak, dat de beschikbare plaatsen in het khno worden verdeeld tussen meisjes uit het lhno en de mavo." Kivits (links) en Beulens: „Met goede begeleiding kan het ook anders... Het tweetal maakt zich geen illusies. „De huishoud school is maatschappelijk* niet geliefd. Bij ons zitten de majorettes. Niet op de havo's. Dat is triest. Wij zijn er in het onderwijs op de huishoud scholen op uit meisjes iets te leren, waarmee ze in het le ven wat kunnen doen, we willen ze niet opleiden tot huissloven, Maar zo ziet men ons onderwijs niet." In hun studie dringen ze erop aan kansen te geven aan leerkrachten in het huis houd- en nijverheidsonder wijs, opdat die meer en van uit een eigen kennis kunnen doen aan persoonlijke bege leiding van die meisjes die moeilijkheden hebben met zichzelf, de schooltaal en schoolsfeer en het milieu waaruit ze komen. „We moeten die kinderen leren zich uit te drukken. Dat ver eist gesprekstechniek. We moeten veel meer dan nu mo gelijk is die meisjes voorbe reiden op wat de maatschap pij is en wat ze er te wachten staat. Niet om af te schrik ken. Maar om ze weerbaarder te' maken. En dat niet door weer nieuwe specialismen binnen' de school te brengen. Leer de leerkrachten dat zelf te doen." JACQUES LEVIJ"

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1979 | | pagina 31