theid
Nh
t
Meisjes op huishoudscholen
hebben het nogal eens moeilijk
Crematie is niet
zo modern
als men vaaii denkt
r/linsierwaardig
VENSTER
Door Albert Smulders, arts
Afwisseling
Hygiëne
OPEEN
VERANDEREND!
SAMENLEVING
Onzeker
Majoretfen
vrij.
Uit
OEVEN
HlWË
fv
Buitenwacht zorgt vaak
voor een verkeerd beeld
UIT RECENT ONDERZOEK BLIJKT:
1
VAN ZATERDAG 5 MEI 1979
>as er die discussij
grote matheid" va J
zeventig. In de dis.1
het verschijnselI
fistiger vormen aa»|
alsof matheid eej
ngen is die ontstaan!
mer wordt gepraail
oort van spook dall
ieven kan worden
en. Okke Jt
d een boekje aan g«.|
de titel „Wij zij»!
hteloos". Hij signaT
rin dat de fcoerse»!
d gaan dalen als /teil
erspreid wordt datl
Om nu te uoor/co-1
de matheid - doorl
ten onrechte opge-l
n gevoel van tnac/i-l
d - toeneemt naar-l
meer over gepraall
vil hij de lezer een!
egen de moedeloos-ï
en en probeert ftijl
onen dat moed eg!
asme de toereljl
veranderen. Om inl
'lijven zou ik jcilletil
als wij geloven dat del
veranderbaar isl
ij daardoor veran-l
IS BEGRAVEN NOG
VAN DEZE TIJD?
unkt dat dit geloof i»|
ndere vorm nodig iil
het gevoel te gevat
leven zinvol is. Zon-1
perspectief toorde»!
actieve mensen moe-1
VLaarhet is natuurlik
dat mensen die ac-l
idealistisch en gelo-l
vera nderbaa rheii, I
or het karretje ranl
lerende mac/itenl
laten spannen en ia-I
ogen uitkomen. Heil
<j niet uitgesloten doll
veel mensen die nu zal
jn, iets dergelijks ge-I
is: zij hebben te reell
:ht van hun inspan-1
zich daarbij tetloll
iden door allerlei rtiell
vullen beloften. Hunt
is een reactie op ftwl
esteld idealisme,
mijn gevoel is in i
een verkondiging!
eer een nieuw ideaiis-f
oe aanstekelijk oofcl
enige therapie. Het isl
vraag of er wel beT
is aan een therapie w|
leid niet bij uitstek eet I
e is waarin wij nuchtal
■n denken en doelge
handelen. Al die g
s te zien als een restant I
i tijd waarin mensenteI
zhter leiders aanliepenI
h te gretig als kanon-1
les lieten gebruiken. ï'l
in van massale fcrant-l
iheld die met een rede-1
vorm van geloof e"l
sme weinig te matei
nneer wij de rrzat/ieidI
in al veroordelen op Ml
int dat wij haar besta®1!
leren, sluiten wij W'S'I
n te snel onze ogen t'oo'l
eventuele positieve bel
is. Ik zou de steili'Jj
en wagen dat matheiïl
■ijs kan zijn die wij Ml
voor een toenemend1!
elijke stabiliteit, VOOM
teitszin en voor het of-1
en van blinde roij'1
iheid. Wat dat betre/t w|
te vergelijken met I
theid als lichaamstett'I
tuur: zij stelt ons in statjl
ie blijven leven. Math® I
eigt niet het leven, m°"'l
ilaatste dromen van Mj
:h optreden; zij brem
van mateloosheid tefJI
onze eigen maat. Dat I
even wennen, maar et f
i enkele reden om aan I
en dat mensen niet W 1
hun eigen maat ~ou
nen leven. Er is integt
alle reden om aan taf-
dat mensen die
it kennen, er zelfs
vermoeden van hebbt
irtoe zij binnen die raajt
-taat zijn. Alleen won 1
kunnen zij niet doen I
:ijn waarschijnlijk zo771J
lat zij te lang gel°°n
ben dat wel te kunnen-
f iet zonder succes
weet een fabrikant van
kartonnen grafkisten de
publiciteit te halen met de
suggestie dat hij het ge
heim heeft gevonden van
milieu-vriendelijk begra
ven. Menigeen zal zich, niet
zonder zorgen, afvragen
hoe het dan vroeger ge
steld was op plaatsen waar
overledenen aan de aarde
werden toevertrouwd. Ac
tueel lijkt ook de vraag of het
begrafeniswezen zich nog
langer verdraagt met mi
lieu-hygiënische eisen. Dit
temeer omdat naast het
traditionele begraven de
crematie sterk in opkomst
is.
Toen ik in de jaren zestig,,
in de Kempen, getuige was
van het openen van een me-
rovingisch grafveld uit de
zesde eeuw na Christus bleek
mij, als toeschouwer, dat van
de destijds begraven licha
men en van de kisten slechts
lichte verkleuringen in de
zandbodem waren over
gebleven. Uit de lengte der
zandkorrel-silhouetten kon
den de onderzoekers kinder
graven van die van volwas
senen onderscheiden. Uit de
gaafgebleven grafgiften
(halssnoeren bij vrouwen en
zwaarden bij mannen) kon
men het geslacht afleiden. De
begraven lichamen, skelet en
tanden inbegrepen, waren
volledig „aarde" geworden.
Moderne milieudeskundigen
kunnen over de wijze waarop
moeder-aarde menselijke
resten, in een volledige re
cycling, tot stof doet weer
keren ruimschoots tevreden
zijn.
Een gunstige voorwaarde
te scheppen voor de natuur
lijke ontbinding van begra
ven menselijke lichamen,
zonder de water-, lucht- en
bodemhygiëne te schenden,
is de eis die men aan een be
graafplaats stellen moet.
Opmerkelijk is nu dat een zo
belangrijke hygiënische zaak
als de juiste begraafteehniek
niet het resultaat is van we
tenschappelijke studies maar
de doeltreffende vrucht van
een rijke ervaring uit het
verleden. Vooral bij grote
epidemieën uit het verleden
die in korte tijd een stad hal
veerde was het begrafenis
wezen een grote zorg voor de
stedelijke overheid. De
praktijken van optimaal be
graven stammen uit die tijd.
Landelijke bepalingen voor
het begraven werden in ons
land voor het eerst gegeven in
de begrafeniswet van 1869.
Na meerdere wijzigingen in
de loop der jaren werden in
1955 voorschriften voor lijk
verbranding toegevoegd
waardoor de wet een naams
verandering onderging: Wet
op de lijkbezorging. In 1971
is een redactioneel ver
nieuwde ontwerpwet op de
lijkbezorging ingediend.
„Gedenk dat gij stof zijt....."
itiiï
«HÉ®
Verbranden en begraven
hebben elkaar in opvolgende
cultuurperioden steeds af
gewisseld. In de steentijd
werd uitsluitend begraven en
in de bronstijd weer gecre
meerd. De Romeinen kenden
beide vormen van lijkbezor
ging.
In de eerste eeuwen van
onze jaartelling begroef men
'n onze streken zijn doden
Weer en wel met het hoofd
naar de zonsopgang. Het
Christendom gaf later aan
hegraven volledig de voor
beur door de doden in de ker-
Len en rondom het kerkge
bouw ter aarde te bestellen.
Na de reformatie vervielen
deze kerkhoven en mede on
derinvloed van pest- en pok-
kenvlagen werden in en
vooral buiten de steden
nieuwe begraafplaatsen
aangelegd met nauwkeurige
stedelijke voorschriften voor
epidemieën. In het eerste
Europese leerboek der hy
giëne van Johan Frank uit
"94 staan nauwkeurige
aanwijzingen voor begraaf-
jechniek en begraafplaatsen.
®j de toenmalige discussie of
begraafplaatsen in of buiten
de stad gesitueerd moesten
worden, stelde Frank dat le
ende patiënten met infec-
heziekten een groter gevaar
opleverden dan de, diep on-
der de grond, geïsoleerde
overledenen. Hij achtte het
'«plaatsen van ziekenhui-
2en naar de omgeving van de
stad veel belangrijker.
Parijs had overigens in
1765
zijn eerste kerkhof
buiten de muren en de Ne
derlandse steden rond 1800.
De meeste stadskerkhoven
die buiten de kern zijn aan
gelegd zijn inmiddels door
stadsuitbreidingen achter
haald.
Het vergaan van het li
chaam na de dood wordt voor
een deel veroorzaakt door
aanwezige lichaamsbacte
riën en voor een ander deel
door een zelfoplossend pro
ces.
Zuurstofgevoelige bacte
riën uit de natuurlijke flora
van huid en darm leiden de
ontbinding in. Ontleding van
eiwitstoffen onder invloed
van royaal aanwezige enzy
men voltooit het verterings
proces. De wormen uit de
volksverhalen komen er niet
aan te pas. In een gunstige
aardbodem, met een rijke
zuurstoftoevoer vanuit de
lucht, vervallen in enkele
maanden eiwitstoffen en
vetten tot eenvoudige ver
bindingen die langzaam door
zuurstof oxyderen, dus in
feite traag verbranden. Ten
slotte valt ook het skelet in
zijn chemische elementen
uiteen.
In woestijnzand, bij zeer
droge en hete lucht, vindt een
schrompelings- en uitdro
gingsproces plaats dat lijken
onbegrensd voor bederf be
hoedt: bet z.g. mummifica-
tieproces. In bepaalde moe
rasgronden kunnen lijken
onder gelijktijdige ontkal
king der botten een looiings-
proces ondergaan dat tot
volledige conservering leidt.
Bij gebrek aan zuurstof zoals
voorkomt bij lemige grond of
bij lijken die in het water lig
gen vindt omzetting van de
lichaamsvetten in een grijs
witte substantie plaats, de
z.g. lijke-was of adipocire,
die de ontbinding tientallen
jaren kan tegenhouden. In
1963 werd door de Gezond
heidsraad op Nederlandse
kerkhoven een onderzoek in
gesteld naar de adipocire-
vorming en gevonden dat dit
bij een slechte grondsoort
menigmaal voorkwam.
Oók op ideale kerkhoven
met een goede poreuze aard
laag werd adipocirevorming
aangetroffen maar dan bij
praktijken waar verscheide
ne, soms vier kisten boven el
kaar in één graf geplaatst
waren zodat de onderste
kisten in een zuurstofarm
milieu verkeerden.
Een goede gaswisseling
van zuurstof en koolzuur in
de bodem is een essentiële
voorwaarde voor vertering
na de dood. Herbegraving
van adipocire-lijken op een
optimale diepte van 1 meter
in een goede grondsoort
bracht, zo rapporteert de Ge
zondheidsraad, alsnog een
goede vertering op gang.
Hoewel de vorming van lijke-
was op zich geen milieu-hy
giënisch probleem vormt (in
dien het graf gesloten blijft)
levert het bij de wettelijk
geoorloofde grafruiming wel
menselijke en zelfs ethische
problemen op, in zoverre het
een duidelijke verstoring is
van de grafrust. Stapeling
van meer dan twee kisten
dient achterwege te blijven
om ieder overleden mede
mens zijn eigen zuurstofrijke
graf te bezorgen. Uit het on
derzoek van de Gezond
heidsraad bleek óók dat in
graven uit de oorlogstijd
geen adipocirevorming werd
aangetroffen bij afwezigheid
van een vetlaag. Men zou dus
ondeugend op kunnen mer
ken dat slankheid niet alléén
tijdens het leven een voordeel
De eis die men bij een be
grafenis aan een kist stellen
moet is dat deze uit licht,
weinig houdbaar en gas-
doorgankelijk materiaal ver
vaardigd is.
Lichte houtsoorten zijn
hiervoor zeer geschikt. Kar
ton is uiteraard geschikt mits
de kartonlagen door lijmfil-
men niet ondoorgankelijk
worden voor gassen. Het is
een misplaatste bezorgdheid
om de doden in zware, en
soms geïmpregneerde eike
houten kisten ter aarde te
bestellen. Metalen kisten en
hoezen van plastic of nylon,
die nuttig zijn bij het vervoer
over lange afstanden, zijn bij
het begraven volledig uit den
boze. In menig land is het ge
bruik van kunststoffen bij
het begraven verboden. Her
haald zij dat ook na de dood
het menselijk lichaam op zijn
laatste rustplaats een milieu
nodig heeft waarin een ruime
toevoer van zuurstof en een
goede gaswisseling mogelijk
is. Om dit te verwerkelijken
is een grondsoort vereist met
een voldoende luchthoudend
poriën-volume waarbij noch
het hemelwater (afwate
ring!) noch het grondwater
(hoge ligging) gelegenheid
krijgen om de grondcapil-
lairen blijvend met water te
verstoppen.
De meest poreuze en daar
om de beste grondsoort om
begraven te worden is grof1
korrelige zand- of kiezel-
grond. Een ervaring van
eeuwen leert dat een hoog ij
zer- en kalkgehalte de verte
ring bevordert. Onder alle
omstandigheden moet het
grondwater onder de bodem
van het diepste graf blijven.
Een bodem van klei of leem
is minder geschikt voor een
begraafplaats en bevordert
de vorming van lijke-was
(adipocire), zoals de Ge
zondheidsraad heeft gecon
stateerd. Een oude ervaring
heeft geleerd dat een laag van
een meter grond boven het
deksel van de kist optimaal
is. Dit betekent een graf
diepte van 1.50 tot 1.75 me
ter. De grondtemperatuur is
op deze diepte ook optimaal.
Stapeling van meer dan twee
kisten is af te wijzen. De
wettelijk verplichte tijd van
grafrust is in Nederland tien
jaar. Met kennisgeving aan
de inspecteur volksgezond
heid of aan de direkteur
G.G.G.D. mogen dan graven
geruimd worden. Voor eer
dere herbegraving is toe
stemming van de burge
meester en een fiat van de
G.G.G.D. nodig.
In verband met de vraag of
op den duur de kerkhofgrond
niet met organische stoffen
verzadigd wordt, zodat het
terrein voor verdere begrafe
nissen niet meer geschikt zou
zijn, is menigmaal een onder
zoek ingesteld. Bodemmon
sters hebben uitgewezen dat
in een goed geventileerde
grondsoort de omzetting van
alle organische stoffen in vijf
jaar volledig is afgesloten.
De hygiëne van het begra
ven is vanuit een eeuwenlan
ge ervaring opgebouwd.
Moderne onderzoekingen
ook van bodemmonsters
rondom een kerkhof, hebben
aan begrafenispraktijken
niets toegevoegd of gewij
zigd. Hoewel zij in onze da
gen elke maatregel van ge
zondheidsbeleid gaarne wil
len stoelen op de uitslag van
een wetenschappelijk onder
zoek (dat meestal eindigt met
de mededeling dat er nog heel
wat onbekend is) is het in elk
geval bemoedigend om vast
te stellen dat de geschiedenis
der begrafenishygiëne aan
toont dat ook met nuchtere
waarneming en gezond ver
stand doeltreffende regelin
gen zijn op te stellen. Nu wij
op het terrein der milieuhy
giëne weer opnieuw in een
middeleeuwse fase verkeren,
is het verstandig ons dit te
realiseren. De wederinvoe
ring van oeroude verbran-
dingsgebruiken, in de vorm
van moderne crematoria,
vindt zijn oorzaak niet in het
feit dat het begrafeniswezen
enig gevaar voor de volksge
zondheid zou opleveren. De
keuzemogelijkheid is alleen
verrijkt. Toeneming van
crematie en spreiding van
crematoria over het land zal
de grafrust zeer bevorderen
en de termijn van grafrui
ming verlengen. Begraven en
cremeren vormen te zamen
twee beproefde vormen van
lijkbezorging die beide vol
ledig bewerkstelligen wat de
liturg op aswoensdag als
vermaning uitspreekt: „Ge
denk mens dat gij stof zijt en
tot stof zult wederkeren".
LAAT ME NIET ALLEEN...
„Zó, jij wou mij dus een Jezus kick" geven"
zijn zoete marihuanaglimlach zei teder:
„vent val dood...!"
Zijn ogen gloeiden als kolen in de as.
Wat weet jou nou man
van het totaal ontstegen leven"?
„Jij dagen-ambtenaar in je politiejas".
„Ik weet wat vrijheid is
en schoonheid zonder vorm,
zonder kleur of klank of taal,
ik weet het, alles, allemaal.
Ik zweef in een bel van licht
en ben alleen verbonden met mezelf..
Ik drijf op het suizen van het niets,
barst maar met je renten van je centen,
geef mij één „shotje" en ik fiets
op een locomotief zonder wielen
en dans met de bruid
met het houten been-
Dat is leven man, dat is leven.
Geef me in God's naam één „sticky"
en laat me
in Jezus-naam niet alleen..
„Ik zal maken dat een mens dierbaarder zal zijn
dan fijn goud van Ofir". Jesaja 13-12
SCHELTE VAN JELGERHUIS
Ko Beulens (32) en Kees Kivits (42) zijn leraren aan
huishoudscholen. Beulens is adjunct-directeur van de
school voor huishoud- en nijverheidsonderwijs Sint Agnes
te Oudenbosch. Z'n collega Kivits is directeur van de school
voor lager huishoud- en nijverheidsonderwijs te Raams-
donk. In Oudenbosch gaan zo'n 450 meisjes op school, in
Raamsdonk 155. Ze hebben de afgelopen jaren bij de ka
tholieke leergangen gestudeerd voor het diploma m.o.-pe
dagogiek A en studeren nu af. Ze maakten daarvoor, onder
andere, een studie over „klachten van leerlingen in het
Ihno". Ze vergeleken die met uitkomsten uit onderzoeken
naar klachten bij leerlingen uit het voorbereidend weten
schappelijk onderwijs en het havo. Zelf lieten ze, van elke
school, zo'n dertig meisjes vrijwillig meedoen aan hun eigen
onderzoekje. Daaruit kwamen toch wel opvallende ver
schillen tevoorschijn. Ze wettigen het vermoeden dat meis
jes op huishoudscholen in het algemeen wat meer met
zichzelf in de knoop zitten, wat minder vertrouwen in zich
zelf hebben, dan kinderen uit het vwo en het havo. Over
opvattingen en inzichten van de onderzoekers had onze
onderwijsredacteur, Jacques Levij, een gesprek met hen.
(Van onze onderwijsredacteur)
Me
'eisjes op huishoudscholen hebben het vaak niet
gemakkelijk. Ze zitten nogal eens met zichzelf in de knoop.
Ze kunnen dan tamelijk zwaar op de hand zijn. Angst om
iets verkeerd te doen komt onder die kinderen veelvuldig
voor. Ze trekken zich allerlei - vaak in wezen niet zo be
langrijke - dingen snel en sterk aan. Opvallend is, dat ze
aan schoolproblemen als regel veel minder zwaar tillen.
Hun hele houding is dui
delijk anders dan die van
kinderen op havo's, mavo's,
athenea en gymnasia. Dat is
de voornaamste vondst die
het onderzoekje van de twee
huishoudschoolleerkrachten
opleverde. Meer dan een
eerste voorzichtige aanzet,
zeggen ze zelf, is die studie
niet. Er zou juist voor die
kinderen voor de op één na
minst gewaardeerde vorm
van voortgezet onderwijs
veel meer onderzoek nodig
zijn. Vast staat voor hen in
ieder geval, dat kinderen uit
het lager beroepsonderwijs
veel meer persoonlijke bege
leiding zouden moeten kun
nen krijgen, dan nu mogelijk
is. Begeleiding, niet van
aparte leerkrachten, maar
wel van de eigen onderwijs
krachten die daartoe, menen
zij, in hun opleiding speciale
training zouden moeten heb
ben gehad.
Beulens en Kivits putten
uit een lange ervaring in het
lager huishoud- en nijver
heidsonderwijs. Ze hebben
heel wat meisjes - jongens
komen er bijna niet - door
hun scholen zien gaan. Ze
weten dat die kinderen soms
een „voorgeschiedenis"
meebrengen.
Als tenslotte de keuze voor
een huishoudschool min of
meer dwingend uit de tests
op de lagere school naar vo
ren komt, is dat voor hen -
maar vooral voor vele ouders
een teleurstelling.
„Er is ten aanzien van deze
schoolsoort duidelijk sprake
van een soort minderwaar
digheidsgevoel bij die kin
deren. Ze hebben als regel op
de lagere school niet voldaan
aan de - vaak te hooggestem
de - verwachting van vader
en moeder. Dat is vooral heel
sterk als er broertjes en zus
jes zijn die wél naar een mavo
of havo of het voorbereidend
wetenschappelijk onderwijs
kunnen."
Het is nogal eens zo dat die
kinderen reeds in de eerste
jaren van het lagere school
leven de druk van het moge
lijk falen ondergaan. „Je
moet goed leren, hoor. En
denk erom, dat je j e huiswerk
maakt. Anders kun je later
alleen maar naar 'n huis
houdschool." Het komt voor,
aldus vertellen de twee lera
ren, dat kinderen door ou
ders een jaar, soms zelfs nog
langer, op de lagere school
worden gehouden om in ieder
geval te bereiken, dat ze toch
maar naar een mavo kunnen.
„Huishoudscholen krijgen
- natuurlijk niet altijd - de
zwakkere zusters uit het la
ger onderwijs. U kunt rustig
aannemen dat het over het
algemeen voor de ouders een
zware dag is, als ze moeten
besluiten zo'n meiske naar
een huishoudschool te laten
gaan. Dat heeft op die kin
deren een nare invloed. En
dan kan het ook nog gebeu
ren, dat wij na zo'n eerste
oriënterend jaar moeten
aandringen op de overstap
naar het individueel huis
houd- en nijverheidsonder
wijs. Weer een klap
Het is dus niet zo'n won
der, dat heel wat van die
meisjes, jonge kinderen,
bang zijn om iets fout te
doen. Voor de zoveelste keer
in hun jonge leventje.
Die persoonlijke proble
men scoren dan ook heel
hoog in het beperkte onder
zoekje. Die kinderen zien het
voor zichzelf en met zichzelf
dan niet zitten. Bovendien
komen daar dikwijls de
problemen van de puberteit
bij. Ze voelen zich onzeker.
„Ook hun omgang met
vriendjes en vriendinnetjes
die op een mavo, havo, enz.
gaan, kan tot die problemen
bijdragen. Waarom kunnen
die dat wel? Het ligt vast aan
mezelfZe kunnen het
zichzelf dan niet vergeven als
ze iets fout hebben gedaan.
Die meisjes zijn steeds met
zichzelf en hun problemen
bezig. Dat wordt onder
streept door onze vondst dat
ze eigenlijk aan echte
schoolproblemen niet zo
zwaar tillen. Ze hebben een
verdomhoekjes-gevoel. Zien
dan ook niet goed meer wat
hun maatschappelijke mo
gelijkheden zijn met die op
leiding op een huishoud
school. Zeker in deze tijd niet
van steeds meer berichten
over grote jeugdwerkloos
heid onder kinderen met ma
vo, havo, enz. Wat moeten ze
dan met de eigen, maat
schappelijk weinig of niet
gewaardeerde opleiding?"
Dat klinkt allemaal ver
ontrustend. Dat is het ook.
Maar het is natuurlijk ook
wel zo, dat heel wat huis
houdschoolmeisjes het op die
scholen best redden en wél
banen krijgen op kantoren of
in winkels.
Ook gaan er tamelijk veel
door naar een of andere vorm
van middelbaar beroepson
derwijs. „Wat wij vonden is
een algemeen gevoel van on
behagen. Dat verwerkten we
in staatjes. Voor zo'n steek
proef, waaraan 65 meisjes
meededen, gaf dat het hier
boven geschetste beeld. Bij
elk kind ligt dat echter weer
wat anders."
Het is wel duidelijk menen
Beulens en Kivits, dat dit
beeld sterk is beïnvloed door
wat de „buitenwereld" zegt
en denkt van de huishoud
school. Ze vinden dat het la
ger huishoud- en nijver
heidsonderwijs een meer
beroepsgericht profiel zou
moeten krijgen. „Neen, geen
spinazie-academie. We zou
den de kans moeten krijgen
ons in onze opleiding veel
meer dan nu mogelijk is te
richten op de jonge vrouw die
zelfstandig in de samenle
ving kan staan en daarbij een
aantal vaardigheden heeft,
die praktisch zijn. De „ver-
mavoisering" van het lhno*
moet ophouden. Zou best wat
teruggedraaid kunnen wor
den. Wij krijgen kinderen die.
niet theoretisch zijn inge
steld. Nou, speel daarop in.
Met voorbereiding voor ver
zorgende beroepen in vakken-
als huishoudkunde, gezond-.,
heidskunde. En maakt dat
eigen gezicht duidelijk, zodat
de buitenwereld - ook de ou
ders dus - de huishoudschool
gaan zien als een schoolsoort,
die voor meisjes eigen moge--
lijkheden biedt. Schroom.'
daarbij niet aan een zekere
beroepsgerichtheid contou
ren te geven. Het is toch op
vallend dat bij ons zo'n grote
stroom is, na de onderbouw
in de eerste en tweede klas-
sen, naar de speciale oplei-
ding voor kantoor en winkel.
Daarin zien de kinderen
perspectieven. Diezijn erzat,
ook in ons huishoud- en nij
verheidsonderwijs." Zegelo
ven dat de steeds minder,,
wordende belangstelling
voor de huishoudschool niet
in de laatste plaats een ge
volg is van het te geringe
zicht op beroepsmogelijkhe
den, dat men kan bieden.
„Dan heeft mavo de voor
keur. Dan dreigt het gevaar,
dat een huishoudschool
wordt gezien als een doodlo-'
pende weg. Merkwaardig
want zeker de helft van onze
meisjes gaat door naar het
beroepsgerichte middelbaar
huishoud- en nijverheidson
derwijs. Maar ook daar kun
nen ze een klap krijgen. Als'
men er mavo-kinderen laat
voorgaan. In onze streek be
staat gelukkig de afspraak,
dat de beschikbare plaatsen
in het khno worden verdeeld
tussen meisjes uit het lhno en
de mavo."
Kivits (links) en Beulens: „Met goede begeleiding kan het ook anders...
Het tweetal maakt zich
geen illusies. „De huishoud
school is maatschappelijk*
niet geliefd. Bij ons zitten de
majorettes. Niet op de havo's.
Dat is triest. Wij zijn er in het
onderwijs op de huishoud
scholen op uit meisjes iets te
leren, waarmee ze in het le
ven wat kunnen doen, we
willen ze niet opleiden tot
huissloven, Maar zo ziet men
ons onderwijs niet."
In hun studie dringen ze
erop aan kansen te geven aan
leerkrachten in het huis
houd- en nijverheidsonder
wijs, opdat die meer en van
uit een eigen kennis kunnen
doen aan persoonlijke bege
leiding van die meisjes die
moeilijkheden hebben met
zichzelf, de schooltaal en
schoolsfeer en het milieu
waaruit ze komen. „We
moeten die kinderen leren
zich uit te drukken. Dat ver
eist gesprekstechniek. We
moeten veel meer dan nu mo
gelijk is die meisjes voorbe
reiden op wat de maatschap
pij is en wat ze er te wachten
staat. Niet om af te schrik
ken.
Maar om ze weerbaarder te'
maken. En dat niet door weer
nieuwe specialismen binnen'
de school te brengen. Leer de
leerkrachten dat zelf te
doen."
JACQUES LEVIJ"