Et
hl
:n roir
imefi
n ee
ig zoeken naar het
n andere toekomst
Gewoon een lekker glaasje wijn
ii7i*n i
JImVII B
Van Deyssel
over
zichzelf
Max Stibbe en
van Rudolf
de mensentypen
twee
en
>n lenen
allatie
ictsraad
Zeeland
ARCHITECTUUR IN DE ZEVENTIGER JAREN IN NEDERLAND
Extra-extra
Extra-Extra
inders
tten
;n Veere
en folk
|ergen
JiEN - Tijdens het
■ekeinde werd in-
1 het gebouw van
Ifonds aan het
llwerk. Er kon nog
vastgesteld of er
wordt, maar de
bben een onbê-
jravage aangericht
1 en bureaus te for-
eehele administra-
aar te gooien.
ZEN - In de kanti-
I voetbalvereniging
I" werd tijdens het
leveneens ingebro-
Trden enkele dozen
beringen gestolen.
)e afdeling Zuid-
Beveland van de
bond van Ge
ilen vergadert
|"in de Prins van
Goes. Herdacht
|fr meer het 60-jarig
i de bond, waaraan
samenzijn is ver-
or de leden/bezoe-
zullen een of meer
Zeeland vertoond
- Vijftig padvin-
i's en verkenners
I scouting-vereniging
p de Hertog van Beij-
I uit Goes hebben
bewerkt op het Scout
tn Veere. Zo werden
eer dan 1200 jonge
ingeplant. Beheerder
han toonde zich met
blant zeer tevreden,
■n dode bomen uit het
[ïjderd en verbrand.
Werd afgesloten met
bkoekenmaal en een
If.
(Van een
Ir verslaggevers)
IN OP ZOOM - In
lp Zooms jongeren-
Se Botte Hommel kan
weekeinde terecht
rel pop- als folkmu-
vrijdag 23 maart be-
1 uur de Nederlandse
Vitesse te spelen,
muzikanten als Rudi
re. Jan van der Meij,
Leerdam en Herman
jen maken er na een
il personeelswisselin-
van uit. Zondagmid-
4.30 uur begint in De
mmel de Nederlandse
r Fowre te spelen. De
irengt voornamelijk
muziek.
n onzer verslaggevers)
IELBURG - Het
agenschap Midden- en
Zeeland is van zins
iljoen gulden te lenen,
ouw van het centrum te
ijna voltooid is en mei
x van een kamp in Vlis-
een begin is gemaakt.
oorstel wordt de alge"
bestuursvergadering
egd op woensdag in een
omst op het stadhuis te
anvang 14.00 uur. De
1 van de lening he-
25 jaar tegen een rente
7/8 procent. Tijdens de
lering van het algemeen
ir komen ook drie be-
gswijzigingen aan de or-
een onzer verslaggevers)
ES - Op maandag 26
wordt in de Prins van
e in Goes de districtsraad
het CNV-Zeeland gem
ierd.
lofstede, landelijk se-
ris van het CNV, spreekt
plaats en positie van de
selijke regionale en prt>"
ale CNV-organen. Hierna
voorzittershamer van de
ictsraad worden over-
igd aan L.Q.Phernam-
ifens zal afscheid worden
men van districts^'
-der J. van der Kamp- De
nVnmct nm 11111
Woonhuis te Veere
sfchft^ctcnburcauJobw&teVHMtngwï 4'
ontwerp dos Jobse
wvftsng is JCbróuctd up een jrtM twjwpcr-
CÏCI dd dpM «tuwK&f vu» cw boegaW
unc-.n »au vis nut van V««w (>c ««eendelijke
hnuwvsrgnuftina is via jitPCftpcftotcltirc ver
leend, nreriv h<i toewnt«bye vièVcpe viai'#'
wohïr'a jVtëcmóo:wmfrrswsfcrekr
is d>*
v»«aefi «Wset is dan fan opeeestapcHfifc vau af
wndedijfee fanvlivs. dis gesvhftricn «tui aikaar
hiaawvtn^c. Wc htsbhsn ticic gttfceht*
i;)k voos $c$rycr) fine» «an wmhuk «e
K-aarbii de spetffiefe» wlpiten ütm nauws
owcjcnzirit;cri, tmx os<» uiirrifttjfcr efetwit-
t*f. ,-0s nwötfës ftA
tam tx*«Ntfog kt.jg.-n HteraicOc a can
«•«lisle tuitittVbiJifid ifikttpw sswjrMj op tvde-
tf piiv.x» in tte woniutt ie «wtutf en sfrsr
?tp «mij: ct «xe kteimvh tó* karakter
veeïtwu
f>m iwi
SeWüidkT
Kfö&fjj i
isiffcutfs tuvsaat
n bncrcnzciadn e
i' wnopüw
ACflïWri an r
fWsvfcJ&tsi
^tgangen I»
(Hgfeld i
heeft, «preekt
mJtf op de o
firwij) hul asfc
uit Ui hut ziv-Jit Wij'
waamp froittvrotaii
icrfnie tmYi
WtoRSI grtiJ
ïpiWHWS.
W<s jsefcojti
BI) gjlUpifiUt
Wfiwudisft
pataiwflji ix»ti c
0c WOtKAf»
«Blnistfjft gftvert.
iJtW dB v«-
>d<<)WtiSht!fc
fsöfiS&fciBgsn <fafc$ws»iRg
du U*le «piöwtfi*.
dit i
sóvJWnc. »-«-)»?
POXAVro. xïttot
(Van onze kunstredactie)
Wat is wonen? Een ant
woord op deze vraag draagt
oplossingen aan voor de
probleemstelling: Wat is
bouwen? De wijze waarop
de mens wil wonen hangt
samen met zijn visie op de
wereld, de maatschappij, de
mens. Het wel of niet aan
wezig zijn van deze visie
bepaalt de wijze van bou
wen. Dat is wellicht open
deuren intrappen, maar de
ze gedachte blijft nog steeds
een goede leidraad wanneer
je je bijvoorbeeld verdiept
in het boekwerk dat het
Bouwcentrum uitgaf met
Architectuur uit Bouw
1977. Daarin zijn meer dan
honderd nieuwbouwpro
jecten bijeengebracht uit de
jaargang '77 van het tijd
schrift Bouw.
Wie zich de ogen een
beetje de kost geeft aan de
brouwsels die er op dit mo
ment aan het architectoni
sche brein in Nederland
onttrokken worden, zal
zich misschien kunnen vin
den in wat ik zou willen
noemen: cocktail-archi
tectuur. Een snufje van dit
en een snufje van dat en
schudden maar; zelden is
het drankje lekker. Het is
waarschijnlijk helemaal
niet zo'n treurige zaak dat
de Zuidelijke provincies in
deze bloemlezing maar zeer
matig vertegenwoordigd
zijn met wat bank- en kan
toorgebouwen in Breda,
Tilburg, Den Bosch, Mid
delburg en Eindhoven en
woningbouw in viissingen,
Made en Den Bosch.
De meeste gebouwen zijn
ontstaan uit een opdracht in
bet begin van de zeventiger
jaren. Bij grote projecten ligt
er een jaar of vier tussen die
opdracht en uitvoering. Hele
maal actueel is het dus niet. In
oe teksten bij de verschillende
bouwwerken laten zich hier en
daar een 'aantal tendenzen le
zen, die dan dit moment nog
wel geen gemeengoed zijn ge
worden, maar toch getuigen
van een zoeken naar andere
leefvormen en bijgevolg ook
naar andere architectuurvor-
men. Daar waar die andere ar
chitectonische vormen niet
geënt zijn op dat zoeken naar
andere woonvormen is er
sprake van rommelen in de
marge. De vele bouwwerken
die blijven uitgaan van een
technocratische Internatio
nale Stijl, maar die met allerlei
foefjes proberen te versieren
om tegemoet te komen aan een
opkomende romantiek, zijn
talrijk.' Zij dragen wezenlijk
niets bij aan het huizen in een
andere toekomst.
Bla-bla is dan bijvoorbeeld
een opmerking bij een villa in
Bergschenhoek van Wencke
bach: „...Een ontwerp dat een
persoonlijke levensstijl tot
uitdrukking zou kunnen bren
gen. In het ontwerp is dan ook
getracht zonder „intellectuele
humbug" en met enige flair de
maatschappelijke verworven
heden van de opdrachtgever
door middel van vormwil en
materiaalkeuze te symbolise
ren". Maar gelukkig zijn er ook
een aantal ontwerpen in het
boek te ontdekken waarin niet
enkel gesymboliseerd wordt,
maar waarbij daadwerkelijk
openingen gemaakt zijn naar
nieuwe mogelijkheden van le
ven. De huizen van drie, vier en
vijf ton symboliseren het meest
de woningen in de midden
moot en doen het meest een
beroep op de creativiteit van
de bewoners. Bij woningen in
Obdam van Ad Breed wordt
opgemerkt: ,,In de woning
bouwwereld worden vrijwel
alle opdrachten gegeven door
pseudo-opdrachtgevers. Nie
mand vraagt zich kennelijk
nog af, met welk recht iemand
opdrachtgever mag spelen
voor mensen, die hij slechts
kent van de statistiek. In een
„vrije" samenleving zijn be
woners legaal beroofd van de
beslissingsbevoegdheid over
de vormgeving van hun eigen
woning".
Een van de verworvenheden
van de zeventiger jaren is, dat
de bewoners wat meer mondig
verklaard werden en enigszins
mee kunnen bepalen hoe ze
willen wonen. Maar meestal is
dit nog een schone principe
uitspraak. Inspraak wordt
vaak weggewuifd op grond van
„ondeskundigheid" van de
toekomstige bewoners of ver
heven tot schijninspraak.
Daarmee wordt die onmon
digheid in stand gehouden en
verandert er feitelijk niets.
Inspraak- en mondigmakende
procedures zijn nog nauwe
lijks ontwikkeld.
Een andere vorm - voor niet-
luie bewoners - tot zelfbepa
ling is het bouwen door archi
tecten van karkassen, buiten
kanten, die door de bewoners
zelf worden ingevuld. Het
drukt of spreidt ook de kosten.
Het architectonische principe
om van binnen naar buiten te
bouwen wordt dan losgelaten
en als dit niet het geval is dan is
de binnenkant ook nauwelijks
meer waardenvrij voor zelfbe
paling. Het blijven moeilijke
processen.
Je ziet en leest verder over
pogingen om de saaie rechtlij
nige industriële bouw te door
breken. Door middel van al
lerlei varianten met schakelin
gen van woningen ten opzichte
van elkaar wordt het buiten
beeld dan wel anders - en dat is
al wel iets -, maar aan het in
terne wonen zelf gebeurt nog
niet zo veel.
Architecten beseffen heel
vaak nauwelijks hoeveel
macht zij bezitten bij het be
palen van een woon/leefkli
maat van een volk. Zoals het
hen de laatste decennia gelukt
is om bijna heel een volk te ni
velleren tot een geijkt huiselijk
leefpatroon tussen eethoek,
bankstel met tv in dezelfde
hoek, zo beschikken zij ook
over de instrumenten om be
woners tot een bewustere op
stelling bij het bepalen van een
eigen leefklimaat te „dwin
gen". Maar dat vraagt van de
architect een leeffilosofie, die
dieper graaft dan schakelva
rianten en individuele prulla
ria in de marge. Het beste wat
WJ» Uil pu"l UJI Uil llll/UIVIIl. "Uft
bereikt wordt zijn woningen
die individueel aanpasbaar
gemaakt kunnen worden; al
veronderstelt dit bewoners die
uit de lethargie van het ver
zorgd worden vanaf de wieg
tot het graf moeten komen.
De verzameling in dit boek
heeft ook nog het kenmerk van
een zoeken naar compromissen
tussen industriële en ambach
telijke bouw. Dat gaat vanaf
het summiere gebruik van
baksteen als „behang" tegen
beton, waarbij nogal eens aan
beeldvervalsing wordt gedaan
tot experimenten met eerlijke
houten woningen of het gefor
ceerde koperen dak. De geïn
ventariseerde periode in dit
boekwerk laat ook'de opmars
zien van het mansarde dak en
andere afgeschuinde dakpar
tijen, die op dit moment te pas
en te onpas als kwasi-actueel
aan traditionele bouwwerken
een modieus tintje moeten ge
ven.
Er zijn voorbeelden te vin
den van pogingen tot stadsver
nieuwing die inspelen op indi
vidualisering van de woning
bouw voor dat bevolkingsdeel
dat nietjltoekomt aan de gepri
vilegieerde bouw waarvan bij
de meeste voorbeelden toch
wel sprake is (kubieke inhoud,
kosten e.d.).
In het algemeen gesproken
denk ik dat de periode van dit
boek een overgangsperiode is,
waarin bepaalde spanningen
(tussen individueel- en maat
schappelijk wonen, tussen
techniek en ambacht etc) aan
de oppervlakte komen in een
soort ondefinieerbare over
gangsstijl zonder uitgesproken
eigen gezicht. Bij banken en
kantoorgebouwen, die in het
voorbije tijdvak als masto
donten van een industriële
bouw vanuit een machtsvisie
de kerkgebouwen verdrongen,
zie je ook een nog hele lichte
kentering optreden. De macht
wordt wat vriendelijker inge
kleed, maar niet afgezwakt.
Het blijft rommelen in de mar
ge, schuiven met partijen, ma-'
ten en een ander schaalgevoel;
plasticiteit al is de beeldende
vormgever nog maar zelden
aan een tekentafel binnen het
team te vinden.
„Architectuur wordt niet
gemaakt voor architecten
maar voor het emotionele ge
rief van de mensheid" is een
mooie zin van Gert Jonker in
zijn nawoord bij de door hem
verzamelde honderd bouw
werken in dit boek.
Maar in een land waarin we
zo weinig duidelijk uitdruk
king geven aan ons eigen emo
tionele gerief zal het voor de
meeste architecten een levens
groot probleem blijven om die
te vertalen. Wonen betekent
voor de meeste mensen niet
veel meer dan het kiezen van
een eigen woninginrichting
zonder te weten wat „wonen"
is. Wonen - of dat nu in een
huis, kantoor, fabriek is-werd
teruggebracht tot een functio
neel begrip losgekoppeld van
het principiële uitgangspunt
dat wonen slechts één van de
uitdrukkingsvormen is van de
aanwezigheid van de mens in
deze wereld. Het lijkt me een
winst van dc laatste tijd dat er
een besef doordringt dat deze
vraag in relatie tot de woning
nood te veel uit het oog verlo
ren is, terwijl dat niet nodig
hoeft te zijn. Anderzijds is er
nog geen adekwate vertaling
gevonden voor dat besef. De
winst van de hier verzamelde
architectuur is voor mij het ge
voel dat er duidelijk gezocht
wordt, ook al overtreft het
zoeken nog het resultaat.
Dit boek is het vierde archi
tectuuroverzicht dat sedert
1974 in deze vorm is versche
nen. Niet enkel de vakwereld
van de bouw, maar ook de leek
die in bouwen en architectuur
geïnteresseerd is, heeft wat
aan deze documentatie. De
prijs van dit boek is 58,-het
geen tamelijk veel is. Het is
•verkrijgbaar bij het Bouw
centrum (tel. 010-116181, toe
stel 2669) of via de erkende
boekhandel.
HENK EGBERS
Het leek enige tijd dat er van Lodewijk van Deyssel niet
veel meer zou overblijven dan een karakteristiek in de
literatuurgeschiedenis en het magnifieke portret van
Kees Verwey. Het werk van de fameuze Tachtiger was
verd'wenen.Het is, gelukkig, niet zo gegaan. Harry G.M.
Prick heeft zich over Van Deyssel ontfermd, en Van
Deyssel had zich geen betere erfgenaam en leerling
kunnen wensen. Prick heeft gretige belangstelling voor
Van Deyssels werk, voor Van Deyssels leven en voor
Van Deyssels persoon. Het zonderlinge, groteske, ma
niëristische van de persoon boeit hem, en Prick zorgt
ervoor dat de curiosa uit Van Deyssels nalatenschap
worden gedrukt.
Maar ook zijn werk boeit
de erfgenaam Prick, en hij
heeft, na al zijn studie en
moeite, de begrijpelijke nei
ging het heel wat hoger te
schatten dan de gemiddelde
lezer. Die gemiddelde lezer
zal Van Deyssels oeuvre toch
hoofdzakelijk als een curio-
sem waarderen, als een reeks
teksten die met verbazing,
bewondering en verveling
gelezen kunnen worden,
zonder echter vee) mogelijk
heid te bieden tot identifica
tie of stimulering.
We hebben, kortom, Prick
nodig om Van Deyssel levend
te houden. Zijn commenta
ren, aanvullingen, verwij
zingen maken Van Deyssels
proza pas aanvaardbaar. „De
Adriaantjes" heeft hij, voor
mij althans, niet kunnen red
den door zijn bijna novellis-
tische begeleiding. Maar
„Het ik. Heroisch-indivi-
dualistische dagboekbla
den" is mede erdoor een
boeiend boek geworden.
Die zogenaamde dag
boekbladen behandelen een
reisje naar Parijs dat de ne
gentienjarige Van Deyssel in
1883, in gezelschap van
Frank van der Goes, maakte.
Ze zijn geschreven tussen
1888 en 1901 en dus niet in
strikte zin bladen uit een
dagboek. Men moet „Het ik"
lezen als een novelle of, aan
gezien er van een verhaal
geen sprake is, als de karak
teristiek van een zeer bewust
levend jongmens. Ze zijn
uitstekend leesbaar. De 19-
jarige tracht „heroisch-indi-
vidualistisch" te zijn, hij
wenst het besef koning of
keizer te zijn gelijk te stellen
met de werkelijkheid van
koning of keizer zijn. Hij stelt
zich dus in de geest, gelijk
met Lodewijk de Veertiende
en Napoleon. Ik citeer, met
enige weglatingen vanwege
de ruimte. „De fransche ko
ning bestaat uit deelen. Tot
die deelen behooren zijn
hersens en zijn hart. Ik houd
het er voor dat er wat die
deelen betreft over-een-
komst tussen hem en mij is.
indien ik door indenken
waar kan maken, wat ik zou
wensen dat waar ware, be
hoef ik mij niet te vermoeyen
met naar meesterschap over
mijn neigingen te streven.
Wat zou ik mij moeite geven
om koning te worden indien
het mij mogelijk is te besef
fen, dat ik reeds koning ben".
Erg vruchtbaar zijn zulk
soort overpeinzingen zeker
niet. Dat wist de jongeman
ook. Hij maakt zich heel vaak
met gratie belachelijk, en
laat duidelijk zien wie de zo
hoog denkende dandy was in
de werkelijkheid van alle
dag: een vrij verlegen adoles
cent, onbehaagelijk aan tafel
zittend tussen vreemden met
wie hij geen gesprek aan
durft, kwajongensachtig,
baldadig keuvelend met zijn
vriend, niét in staat om op
vanzelfsprekende wijze een
fles wijn te bestellen, altijd
bezig om na te gaan wat voor
indruk hij maakt op de me
degasten.
Bijzonder goed zijn de be
spiegelingen over het nemen
van een huurrijtuig en de
lastige consequenties van de
neiging om een bepaalde in
druk te maken op in feite to
taal onverschillige omstan
ders. De kwellende zelfbe
schouwing, zo kenmerkend
voor de adolescent, is erg
geestig weergegeven. De
grootheids-fantasieën heb
ben een eigen, verrassende
humor. Er is meer aan de
hand. Van Deyssel geeft ar
tistieke beschouwingen ten
beste, over de Madeleine bij
voorbeeld en over het genie
ten van kunst in het alge
meen, die de moeite van het
overpeinzen waard zijn. Het
is, zoals Carel Scharten al
meer dan zeventig jaar gele
den opmerkte, niet heel
waarschijnlijk dat deze ge
dachten door de 19-jarige
werden ontwikkeld. Ze zijn
toevoegingen aan de herin
nering, genoteerd door een
man van rijper leeftijd. Ze
storen de psychologie van de
jongeling niet. Als lezer acht
men de geportretteerde in
staat om tot zulke heldere
overwegingen te komen, een
stadium verder in zijn ont
wikkeling.
„Het ik" wordt gevolgd
door een stuk „Caesar" uit
1898, dat na de lektuur van
de dagboekbladen aandoet
als een duidelijke maar nogal
matte samenvatting. Wie
eerst „Caesar" leest maakt
het zich behaagelijk dunkt
me. Hij weet dan al het nodi
ge van het „heroisch-indivi-
dualisme" en kan van „Het
ik" ontspannen genieten.
De Arbeiderspers. Reeks
Privé-domein; 32,50).
KOSSMANN
Voor het opvoeden van het kind maar vooral
voor de zelfopvoeding van de volwassene, zon
der hulp van een ander, schreef Max Stibbe een
werkje van 50 bladzijden, dat eerder in 1948 en
later nog eens in 1963 in het tijdschrift „Vrije
Opvoedkunst" verscheen.
Stibbe baseert zijn kennis daarover op Rudolf
Steiner's oudste pedagogische geschrift: „De
opvoeding van het kind in het licht der anthro-
posofie". Stibbe ziet het als de taak van de op
voeding „de temperamenten van een jongmens
tot volle ontplooiing te brengen en de gebreken
zoveel mogelijk af te slijpen, zodat de volwasse
ne later niet het slachtoffer wordt van zijn tem
perament". In de puberteit komt, volgens Stib
be, het zieleleven als geheel vrij: de innerlijke
wereld zoekt een verhouding tot de buitenwe
reld in de ruimste zin van het woord. „De geest
neemt dan de heerschappij over en de mens kan
worden wat hij wil: hij kan voor zichzelf vast
stellen of hij de ontwikkeling, die de natuur tot
een bepaald punt heeft gebracht en beëindigd,
door eigen kracht en inspanning zal voortzet
ten, of dat hij gedurende zijn hele leven zal blij
ven staan op het niveau van een twintigjarige",
aldus Stibbe.
In navolging van Steiner kent Stibbe zeven
zieletypen, die vanaf de puberteit te onderken
nen zijn. Ze komen zelden in hun zuivere vorm
voor, maar meestal vermengd. Stibbe beschrijft
het ik-bewuste type (introvert en innerlijk ac
tief), het verdroomde type (introvert en inner
lijk passief), het agressieve type (extravert,
neemt buitenwereld actief op) en het estheti
sche type (extravert, neemt buitenwereld pas
sief op). Tussen de extraverte en introverte ty
pen zijn twee overgangen te vinden, achtereen
volgens het overheersende en beweeglijke type.
Voor iemand die zich heeft voorgenomen aan
zijn ontwikkeling te werken is het boekje van
Stibbe interessant evenals voor mensen die zich
met opvoeden bezighouden: Stibbe maakt alle
typen in de praktijk herkenbaar en geeft raad
gevingen voor de omgang ermee. Stibbe zegt dat
het werkje bedoeld is als begin voor een toege
wijde studie en als zodanig voldoet het prima.
In eerste instantie is niet duidelijk waarom
Stibbe als zesde en zevende zieletype, typen
aangeeft bestaande uit een evenwicht tussen
twee eerder beschreven types. Zeker als hij later
zegt dat alle typen, of meerdere ervan, in elke
mens in verschillende gradaties voorkomen.
Het heeft dan geen zin een bepaalde gradatie, en
dat is evenwicht in dit geval, apart aan te geven.
Later wordt echter duidelijk dat de aanduiding
van dat zesde en zevende type zeer functioneel
kan zijn ter oriëntatie in het samenwerken van
die verscheidene typen.
Aan het eind van de mogelijke ontwikke
lingswegen staat een volkomen harmonie. Met
het gedicht Parzival van de Middeleeuwse
dichter Wolfram von Eschenbach laat Stibbe
zien welke zes wegen (3 actieve en 3 passieve)
daarheen mogelijk zijn. Stibbe noemt dat eind
punt, wat een atheïst „innerlijke harmonie" zou
noemen, het „vinden van de Christus".
TR
I I Verschijnen steeds meer Neder-
'a'l9e boeken over wijn. Zoveel
a, 's at ie je echt begint af te vragen of
Ueer een nieuw wijnboek zo langza-
er and niet een pure herhaling van
M 7e^S geschrevene gaat bevatten,
'arht l looroordeel zo'n beetje in mijn
sr.„e,°fd begon ik aan de jongste
mn 1 aan e wijnboekenrank „Alle-
a wijn", een kleine honderd bladzij-
Hema"'®e'C0'nen initiatief van de
bf[S,aat mderdaad vrijwel niets in dit
non t W(jarvan 'k kan zeggen dat ik het
heeft l ers Belezen heb. Maar toch
and' let een e*9en eharme, die het van
topi-lTi w'ini'teratuur onderscheidt. Dit
levert het bewijs, dat het bij een
onderwerp als wijn vooral gaat om de
aanpak. Niet alleen wat je op papier zet
is belangrijk maar vooral ook höeje het
in het vat giet. Ron van 't Hoff heeft het
in direct aansprekende, eenvoudige taal
geschreven, in goede stijl ook, uiteraard
■beknopt binnen de gegeven papier
ruimte, maar verrassend volledig in het
aantal onderwerpen.
Kennelijk heeft de Hema gemikt op de
gewone man. Als het erom gaat om een
groep mensen te bereiken die van wijn
alleen weet dat je het kunt drinken en
als het erom gaat om die groep meer van
wijn te leren genieten, dan is dit een zeer
geslaagde uitgave.
Een verdienste is ook, dat in navol
ging van onze nationale wijnschrijver
Hubrecht Duijker, afgestapt is van de
met lyriek doordrenkte wijn-informa
tie. Alles wordt heel nuchter en toch
speels-levendig, vaak geestig, ver
woord. De lezer krijgt een uitstekende
basiskennis van wijn, van de wijngebie
den, van het wijnwordingsprocesvan
wijngeschiedenis, van etiketten lezen en
nog meer.
De talrijke foto's van Peter van der
Velde (goed genoeg om ook voor Duijker
als illustrator op te treden) en de andere
opsieringen van Bob van Blommestein
maken er een half kijkboek van.
Te betreuren valt, dat waarschijnlijk
als gevolg van een druktechnische fout,
de kaartjes met de verschillende Euro
pese wijngebieden niet genummerd zijn,
zodat de bijschriften hier nergens naar
verwijzen.
Ook had men gezien de lezersgroep
die men op het oog heeft, wat meer in
formatie mogen verwachten over hoe
wijn te bewaren als je geen kelder hebt.
Dit praktische punt wordt wel aange
roerd, maar naar mijn smaak een beetje
al te beknopt.
Aanbevolen voor iedereen, die op zijn
gemak eens wat meer aan de weet wil
komen over wat hij op zijn tijd drinkt:
gewoon een lekker glaasje wijn.
De prijs is opmerkelijk. Vijf gulden en
drie kwartjes zijn werkelijk een habbe-
krats voor deze uitgave.
HEIN SLU1JTER