Et hl :n roir imefi n ee ig zoeken naar het n andere toekomst Gewoon een lekker glaasje wijn ii7i*n i JImVII B Van Deyssel over zichzelf Max Stibbe en van Rudolf de mensentypen twee en >n lenen allatie ictsraad Zeeland ARCHITECTUUR IN DE ZEVENTIGER JAREN IN NEDERLAND Extra-extra Extra-Extra inders tten ;n Veere en folk |ergen JiEN - Tijdens het ■ekeinde werd in- 1 het gebouw van Ifonds aan het llwerk. Er kon nog vastgesteld of er wordt, maar de bben een onbê- jravage aangericht 1 en bureaus te for- eehele administra- aar te gooien. ZEN - In de kanti- I voetbalvereniging I" werd tijdens het leveneens ingebro- Trden enkele dozen beringen gestolen. )e afdeling Zuid- Beveland van de bond van Ge ilen vergadert |"in de Prins van Goes. Herdacht |fr meer het 60-jarig i de bond, waaraan samenzijn is ver- or de leden/bezoe- zullen een of meer Zeeland vertoond - Vijftig padvin- i's en verkenners I scouting-vereniging p de Hertog van Beij- I uit Goes hebben bewerkt op het Scout tn Veere. Zo werden eer dan 1200 jonge ingeplant. Beheerder han toonde zich met blant zeer tevreden, ■n dode bomen uit het [ïjderd en verbrand. Werd afgesloten met bkoekenmaal en een If. (Van een Ir verslaggevers) IN OP ZOOM - In lp Zooms jongeren- Se Botte Hommel kan weekeinde terecht rel pop- als folkmu- vrijdag 23 maart be- 1 uur de Nederlandse Vitesse te spelen, muzikanten als Rudi re. Jan van der Meij, Leerdam en Herman jen maken er na een il personeelswisselin- van uit. Zondagmid- 4.30 uur begint in De mmel de Nederlandse r Fowre te spelen. De irengt voornamelijk muziek. n onzer verslaggevers) IELBURG - Het agenschap Midden- en Zeeland is van zins iljoen gulden te lenen, ouw van het centrum te ijna voltooid is en mei x van een kamp in Vlis- een begin is gemaakt. oorstel wordt de alge" bestuursvergadering egd op woensdag in een omst op het stadhuis te anvang 14.00 uur. De 1 van de lening he- 25 jaar tegen een rente 7/8 procent. Tijdens de lering van het algemeen ir komen ook drie be- gswijzigingen aan de or- een onzer verslaggevers) ES - Op maandag 26 wordt in de Prins van e in Goes de districtsraad het CNV-Zeeland gem ierd. lofstede, landelijk se- ris van het CNV, spreekt plaats en positie van de selijke regionale en prt>" ale CNV-organen. Hierna voorzittershamer van de ictsraad worden over- igd aan L.Q.Phernam- ifens zal afscheid worden men van districts^' -der J. van der Kamp- De nVnmct nm 11111 Woonhuis te Veere sfchft^ctcnburcauJobw&teVHMtngwï 4' ontwerp dos Jobse wvftsng is JCbróuctd up een jrtM twjwpcr- CÏCI dd dpM «tuwK&f vu» cw boegaW unc-.n »au vis nut van V««w (>c ««eendelijke hnuwvsrgnuftina is via jitPCftpcftotcltirc ver leend, nreriv h<i toewnt«bye vièVcpe viai'#' wohïr'a jVtëcmóo:wmfrrswsfcrekr is d>* v»«aefi «Wset is dan fan opeeestapcHfifc vau af wndedijfee fanvlivs. dis gesvhftricn «tui aikaar hiaawvtn^c. Wc htsbhsn ticic gttfceht* i;)k voos $c$rycr) fine» «an wmhuk «e K-aarbii de spetffiefe» wlpiten ütm nauws owcjcnzirit;cri, tmx os<» uiirrifttjfcr efetwit- t*f. ,-0s nwötfës ftA tam tx*«Ntfog kt.jg.-n HteraicOc a can «•«lisle tuitittVbiJifid ifikttpw sswjrMj op tvde- tf piiv.x» in tte woniutt ie «wtutf en sfrsr ?tp «mij: ct «xe kteimvh tó* karakter veeïtwu f>m iwi SeWüidkT Kfö&fjj i isiffcutfs tuvsaat n bncrcnzciadn e i' wnopüw ACflïWri an r fWsvfcJ&tsi ^tgangen I» (Hgfeld i heeft, «preekt mJtf op de o firwij) hul asfc uit Ui hut ziv-Jit Wij' waamp froittvrotaii icrfnie tmYi WtoRSI grtiJ ïpiWHWS. W<s jsefcojti BI) gjlUpifiUt Wfiwudisft pataiwflji ix»ti c 0c WOtKAf» «Blnistfjft gftvert. iJtW dB v«- >d<<)WtiSht!fc fsöfiS&fciBgsn <fafc$ws»iRg du U*le «piöwtfi*. dit i sóvJWnc. »-«-)»? POXAVro. xïttot (Van onze kunstredactie) Wat is wonen? Een ant woord op deze vraag draagt oplossingen aan voor de probleemstelling: Wat is bouwen? De wijze waarop de mens wil wonen hangt samen met zijn visie op de wereld, de maatschappij, de mens. Het wel of niet aan wezig zijn van deze visie bepaalt de wijze van bou wen. Dat is wellicht open deuren intrappen, maar de ze gedachte blijft nog steeds een goede leidraad wanneer je je bijvoorbeeld verdiept in het boekwerk dat het Bouwcentrum uitgaf met Architectuur uit Bouw 1977. Daarin zijn meer dan honderd nieuwbouwpro jecten bijeengebracht uit de jaargang '77 van het tijd schrift Bouw. Wie zich de ogen een beetje de kost geeft aan de brouwsels die er op dit mo ment aan het architectoni sche brein in Nederland onttrokken worden, zal zich misschien kunnen vin den in wat ik zou willen noemen: cocktail-archi tectuur. Een snufje van dit en een snufje van dat en schudden maar; zelden is het drankje lekker. Het is waarschijnlijk helemaal niet zo'n treurige zaak dat de Zuidelijke provincies in deze bloemlezing maar zeer matig vertegenwoordigd zijn met wat bank- en kan toorgebouwen in Breda, Tilburg, Den Bosch, Mid delburg en Eindhoven en woningbouw in viissingen, Made en Den Bosch. De meeste gebouwen zijn ontstaan uit een opdracht in bet begin van de zeventiger jaren. Bij grote projecten ligt er een jaar of vier tussen die opdracht en uitvoering. Hele maal actueel is het dus niet. In oe teksten bij de verschillende bouwwerken laten zich hier en daar een 'aantal tendenzen le zen, die dan dit moment nog wel geen gemeengoed zijn ge worden, maar toch getuigen van een zoeken naar andere leefvormen en bijgevolg ook naar andere architectuurvor- men. Daar waar die andere ar chitectonische vormen niet geënt zijn op dat zoeken naar andere woonvormen is er sprake van rommelen in de marge. De vele bouwwerken die blijven uitgaan van een technocratische Internatio nale Stijl, maar die met allerlei foefjes proberen te versieren om tegemoet te komen aan een opkomende romantiek, zijn talrijk.' Zij dragen wezenlijk niets bij aan het huizen in een andere toekomst. Bla-bla is dan bijvoorbeeld een opmerking bij een villa in Bergschenhoek van Wencke bach: „...Een ontwerp dat een persoonlijke levensstijl tot uitdrukking zou kunnen bren gen. In het ontwerp is dan ook getracht zonder „intellectuele humbug" en met enige flair de maatschappelijke verworven heden van de opdrachtgever door middel van vormwil en materiaalkeuze te symbolise ren". Maar gelukkig zijn er ook een aantal ontwerpen in het boek te ontdekken waarin niet enkel gesymboliseerd wordt, maar waarbij daadwerkelijk openingen gemaakt zijn naar nieuwe mogelijkheden van le ven. De huizen van drie, vier en vijf ton symboliseren het meest de woningen in de midden moot en doen het meest een beroep op de creativiteit van de bewoners. Bij woningen in Obdam van Ad Breed wordt opgemerkt: ,,In de woning bouwwereld worden vrijwel alle opdrachten gegeven door pseudo-opdrachtgevers. Nie mand vraagt zich kennelijk nog af, met welk recht iemand opdrachtgever mag spelen voor mensen, die hij slechts kent van de statistiek. In een „vrije" samenleving zijn be woners legaal beroofd van de beslissingsbevoegdheid over de vormgeving van hun eigen woning". Een van de verworvenheden van de zeventiger jaren is, dat de bewoners wat meer mondig verklaard werden en enigszins mee kunnen bepalen hoe ze willen wonen. Maar meestal is dit nog een schone principe uitspraak. Inspraak wordt vaak weggewuifd op grond van „ondeskundigheid" van de toekomstige bewoners of ver heven tot schijninspraak. Daarmee wordt die onmon digheid in stand gehouden en verandert er feitelijk niets. Inspraak- en mondigmakende procedures zijn nog nauwe lijks ontwikkeld. Een andere vorm - voor niet- luie bewoners - tot zelfbepa ling is het bouwen door archi tecten van karkassen, buiten kanten, die door de bewoners zelf worden ingevuld. Het drukt of spreidt ook de kosten. Het architectonische principe om van binnen naar buiten te bouwen wordt dan losgelaten en als dit niet het geval is dan is de binnenkant ook nauwelijks meer waardenvrij voor zelfbe paling. Het blijven moeilijke processen. Je ziet en leest verder over pogingen om de saaie rechtlij nige industriële bouw te door breken. Door middel van al lerlei varianten met schakelin gen van woningen ten opzichte van elkaar wordt het buiten beeld dan wel anders - en dat is al wel iets -, maar aan het in terne wonen zelf gebeurt nog niet zo veel. Architecten beseffen heel vaak nauwelijks hoeveel macht zij bezitten bij het be palen van een woon/leefkli maat van een volk. Zoals het hen de laatste decennia gelukt is om bijna heel een volk te ni velleren tot een geijkt huiselijk leefpatroon tussen eethoek, bankstel met tv in dezelfde hoek, zo beschikken zij ook over de instrumenten om be woners tot een bewustere op stelling bij het bepalen van een eigen leefklimaat te „dwin gen". Maar dat vraagt van de architect een leeffilosofie, die dieper graaft dan schakelva rianten en individuele prulla ria in de marge. Het beste wat WJ» Uil pu"l UJI Uil llll/UIVIIl. "Uft bereikt wordt zijn woningen die individueel aanpasbaar gemaakt kunnen worden; al veronderstelt dit bewoners die uit de lethargie van het ver zorgd worden vanaf de wieg tot het graf moeten komen. De verzameling in dit boek heeft ook nog het kenmerk van een zoeken naar compromissen tussen industriële en ambach telijke bouw. Dat gaat vanaf het summiere gebruik van baksteen als „behang" tegen beton, waarbij nogal eens aan beeldvervalsing wordt gedaan tot experimenten met eerlijke houten woningen of het gefor ceerde koperen dak. De geïn ventariseerde periode in dit boekwerk laat ook'de opmars zien van het mansarde dak en andere afgeschuinde dakpar tijen, die op dit moment te pas en te onpas als kwasi-actueel aan traditionele bouwwerken een modieus tintje moeten ge ven. Er zijn voorbeelden te vin den van pogingen tot stadsver nieuwing die inspelen op indi vidualisering van de woning bouw voor dat bevolkingsdeel dat nietjltoekomt aan de gepri vilegieerde bouw waarvan bij de meeste voorbeelden toch wel sprake is (kubieke inhoud, kosten e.d.). In het algemeen gesproken denk ik dat de periode van dit boek een overgangsperiode is, waarin bepaalde spanningen (tussen individueel- en maat schappelijk wonen, tussen techniek en ambacht etc) aan de oppervlakte komen in een soort ondefinieerbare over gangsstijl zonder uitgesproken eigen gezicht. Bij banken en kantoorgebouwen, die in het voorbije tijdvak als masto donten van een industriële bouw vanuit een machtsvisie de kerkgebouwen verdrongen, zie je ook een nog hele lichte kentering optreden. De macht wordt wat vriendelijker inge kleed, maar niet afgezwakt. Het blijft rommelen in de mar ge, schuiven met partijen, ma-' ten en een ander schaalgevoel; plasticiteit al is de beeldende vormgever nog maar zelden aan een tekentafel binnen het team te vinden. „Architectuur wordt niet gemaakt voor architecten maar voor het emotionele ge rief van de mensheid" is een mooie zin van Gert Jonker in zijn nawoord bij de door hem verzamelde honderd bouw werken in dit boek. Maar in een land waarin we zo weinig duidelijk uitdruk king geven aan ons eigen emo tionele gerief zal het voor de meeste architecten een levens groot probleem blijven om die te vertalen. Wonen betekent voor de meeste mensen niet veel meer dan het kiezen van een eigen woninginrichting zonder te weten wat „wonen" is. Wonen - of dat nu in een huis, kantoor, fabriek is-werd teruggebracht tot een functio neel begrip losgekoppeld van het principiële uitgangspunt dat wonen slechts één van de uitdrukkingsvormen is van de aanwezigheid van de mens in deze wereld. Het lijkt me een winst van dc laatste tijd dat er een besef doordringt dat deze vraag in relatie tot de woning nood te veel uit het oog verlo ren is, terwijl dat niet nodig hoeft te zijn. Anderzijds is er nog geen adekwate vertaling gevonden voor dat besef. De winst van de hier verzamelde architectuur is voor mij het ge voel dat er duidelijk gezocht wordt, ook al overtreft het zoeken nog het resultaat. Dit boek is het vierde archi tectuuroverzicht dat sedert 1974 in deze vorm is versche nen. Niet enkel de vakwereld van de bouw, maar ook de leek die in bouwen en architectuur geïnteresseerd is, heeft wat aan deze documentatie. De prijs van dit boek is 58,-het geen tamelijk veel is. Het is •verkrijgbaar bij het Bouw centrum (tel. 010-116181, toe stel 2669) of via de erkende boekhandel. HENK EGBERS Het leek enige tijd dat er van Lodewijk van Deyssel niet veel meer zou overblijven dan een karakteristiek in de literatuurgeschiedenis en het magnifieke portret van Kees Verwey. Het werk van de fameuze Tachtiger was verd'wenen.Het is, gelukkig, niet zo gegaan. Harry G.M. Prick heeft zich over Van Deyssel ontfermd, en Van Deyssel had zich geen betere erfgenaam en leerling kunnen wensen. Prick heeft gretige belangstelling voor Van Deyssels werk, voor Van Deyssels leven en voor Van Deyssels persoon. Het zonderlinge, groteske, ma niëristische van de persoon boeit hem, en Prick zorgt ervoor dat de curiosa uit Van Deyssels nalatenschap worden gedrukt. Maar ook zijn werk boeit de erfgenaam Prick, en hij heeft, na al zijn studie en moeite, de begrijpelijke nei ging het heel wat hoger te schatten dan de gemiddelde lezer. Die gemiddelde lezer zal Van Deyssels oeuvre toch hoofdzakelijk als een curio- sem waarderen, als een reeks teksten die met verbazing, bewondering en verveling gelezen kunnen worden, zonder echter vee) mogelijk heid te bieden tot identifica tie of stimulering. We hebben, kortom, Prick nodig om Van Deyssel levend te houden. Zijn commenta ren, aanvullingen, verwij zingen maken Van Deyssels proza pas aanvaardbaar. „De Adriaantjes" heeft hij, voor mij althans, niet kunnen red den door zijn bijna novellis- tische begeleiding. Maar „Het ik. Heroisch-indivi- dualistische dagboekbla den" is mede erdoor een boeiend boek geworden. Die zogenaamde dag boekbladen behandelen een reisje naar Parijs dat de ne gentienjarige Van Deyssel in 1883, in gezelschap van Frank van der Goes, maakte. Ze zijn geschreven tussen 1888 en 1901 en dus niet in strikte zin bladen uit een dagboek. Men moet „Het ik" lezen als een novelle of, aan gezien er van een verhaal geen sprake is, als de karak teristiek van een zeer bewust levend jongmens. Ze zijn uitstekend leesbaar. De 19- jarige tracht „heroisch-indi- vidualistisch" te zijn, hij wenst het besef koning of keizer te zijn gelijk te stellen met de werkelijkheid van koning of keizer zijn. Hij stelt zich dus in de geest, gelijk met Lodewijk de Veertiende en Napoleon. Ik citeer, met enige weglatingen vanwege de ruimte. „De fransche ko ning bestaat uit deelen. Tot die deelen behooren zijn hersens en zijn hart. Ik houd het er voor dat er wat die deelen betreft over-een- komst tussen hem en mij is. indien ik door indenken waar kan maken, wat ik zou wensen dat waar ware, be hoef ik mij niet te vermoeyen met naar meesterschap over mijn neigingen te streven. Wat zou ik mij moeite geven om koning te worden indien het mij mogelijk is te besef fen, dat ik reeds koning ben". Erg vruchtbaar zijn zulk soort overpeinzingen zeker niet. Dat wist de jongeman ook. Hij maakt zich heel vaak met gratie belachelijk, en laat duidelijk zien wie de zo hoog denkende dandy was in de werkelijkheid van alle dag: een vrij verlegen adoles cent, onbehaagelijk aan tafel zittend tussen vreemden met wie hij geen gesprek aan durft, kwajongensachtig, baldadig keuvelend met zijn vriend, niét in staat om op vanzelfsprekende wijze een fles wijn te bestellen, altijd bezig om na te gaan wat voor indruk hij maakt op de me degasten. Bijzonder goed zijn de be spiegelingen over het nemen van een huurrijtuig en de lastige consequenties van de neiging om een bepaalde in druk te maken op in feite to taal onverschillige omstan ders. De kwellende zelfbe schouwing, zo kenmerkend voor de adolescent, is erg geestig weergegeven. De grootheids-fantasieën heb ben een eigen, verrassende humor. Er is meer aan de hand. Van Deyssel geeft ar tistieke beschouwingen ten beste, over de Madeleine bij voorbeeld en over het genie ten van kunst in het alge meen, die de moeite van het overpeinzen waard zijn. Het is, zoals Carel Scharten al meer dan zeventig jaar gele den opmerkte, niet heel waarschijnlijk dat deze ge dachten door de 19-jarige werden ontwikkeld. Ze zijn toevoegingen aan de herin nering, genoteerd door een man van rijper leeftijd. Ze storen de psychologie van de jongeling niet. Als lezer acht men de geportretteerde in staat om tot zulke heldere overwegingen te komen, een stadium verder in zijn ont wikkeling. „Het ik" wordt gevolgd door een stuk „Caesar" uit 1898, dat na de lektuur van de dagboekbladen aandoet als een duidelijke maar nogal matte samenvatting. Wie eerst „Caesar" leest maakt het zich behaagelijk dunkt me. Hij weet dan al het nodi ge van het „heroisch-indivi- dualisme" en kan van „Het ik" ontspannen genieten. De Arbeiderspers. Reeks Privé-domein; 32,50). KOSSMANN Voor het opvoeden van het kind maar vooral voor de zelfopvoeding van de volwassene, zon der hulp van een ander, schreef Max Stibbe een werkje van 50 bladzijden, dat eerder in 1948 en later nog eens in 1963 in het tijdschrift „Vrije Opvoedkunst" verscheen. Stibbe baseert zijn kennis daarover op Rudolf Steiner's oudste pedagogische geschrift: „De opvoeding van het kind in het licht der anthro- posofie". Stibbe ziet het als de taak van de op voeding „de temperamenten van een jongmens tot volle ontplooiing te brengen en de gebreken zoveel mogelijk af te slijpen, zodat de volwasse ne later niet het slachtoffer wordt van zijn tem perament". In de puberteit komt, volgens Stib be, het zieleleven als geheel vrij: de innerlijke wereld zoekt een verhouding tot de buitenwe reld in de ruimste zin van het woord. „De geest neemt dan de heerschappij over en de mens kan worden wat hij wil: hij kan voor zichzelf vast stellen of hij de ontwikkeling, die de natuur tot een bepaald punt heeft gebracht en beëindigd, door eigen kracht en inspanning zal voortzet ten, of dat hij gedurende zijn hele leven zal blij ven staan op het niveau van een twintigjarige", aldus Stibbe. In navolging van Steiner kent Stibbe zeven zieletypen, die vanaf de puberteit te onderken nen zijn. Ze komen zelden in hun zuivere vorm voor, maar meestal vermengd. Stibbe beschrijft het ik-bewuste type (introvert en innerlijk ac tief), het verdroomde type (introvert en inner lijk passief), het agressieve type (extravert, neemt buitenwereld actief op) en het estheti sche type (extravert, neemt buitenwereld pas sief op). Tussen de extraverte en introverte ty pen zijn twee overgangen te vinden, achtereen volgens het overheersende en beweeglijke type. Voor iemand die zich heeft voorgenomen aan zijn ontwikkeling te werken is het boekje van Stibbe interessant evenals voor mensen die zich met opvoeden bezighouden: Stibbe maakt alle typen in de praktijk herkenbaar en geeft raad gevingen voor de omgang ermee. Stibbe zegt dat het werkje bedoeld is als begin voor een toege wijde studie en als zodanig voldoet het prima. In eerste instantie is niet duidelijk waarom Stibbe als zesde en zevende zieletype, typen aangeeft bestaande uit een evenwicht tussen twee eerder beschreven types. Zeker als hij later zegt dat alle typen, of meerdere ervan, in elke mens in verschillende gradaties voorkomen. Het heeft dan geen zin een bepaalde gradatie, en dat is evenwicht in dit geval, apart aan te geven. Later wordt echter duidelijk dat de aanduiding van dat zesde en zevende type zeer functioneel kan zijn ter oriëntatie in het samenwerken van die verscheidene typen. Aan het eind van de mogelijke ontwikke lingswegen staat een volkomen harmonie. Met het gedicht Parzival van de Middeleeuwse dichter Wolfram von Eschenbach laat Stibbe zien welke zes wegen (3 actieve en 3 passieve) daarheen mogelijk zijn. Stibbe noemt dat eind punt, wat een atheïst „innerlijke harmonie" zou noemen, het „vinden van de Christus". TR I I Verschijnen steeds meer Neder- 'a'l9e boeken over wijn. Zoveel a, 's at ie je echt begint af te vragen of Ueer een nieuw wijnboek zo langza- er and niet een pure herhaling van M 7e^S geschrevene gaat bevatten, 'arht l looroordeel zo'n beetje in mijn sr.„e,°fd begon ik aan de jongste mn 1 aan e wijnboekenrank „Alle- a wijn", een kleine honderd bladzij- Hema"'®e'C0'nen initiatief van de bf[S,aat mderdaad vrijwel niets in dit non t W(jarvan 'k kan zeggen dat ik het heeft l ers Belezen heb. Maar toch and' let een e*9en eharme, die het van topi-lTi w'ini'teratuur onderscheidt. Dit levert het bewijs, dat het bij een onderwerp als wijn vooral gaat om de aanpak. Niet alleen wat je op papier zet is belangrijk maar vooral ook höeje het in het vat giet. Ron van 't Hoff heeft het in direct aansprekende, eenvoudige taal geschreven, in goede stijl ook, uiteraard ■beknopt binnen de gegeven papier ruimte, maar verrassend volledig in het aantal onderwerpen. Kennelijk heeft de Hema gemikt op de gewone man. Als het erom gaat om een groep mensen te bereiken die van wijn alleen weet dat je het kunt drinken en als het erom gaat om die groep meer van wijn te leren genieten, dan is dit een zeer geslaagde uitgave. Een verdienste is ook, dat in navol ging van onze nationale wijnschrijver Hubrecht Duijker, afgestapt is van de met lyriek doordrenkte wijn-informa tie. Alles wordt heel nuchter en toch speels-levendig, vaak geestig, ver woord. De lezer krijgt een uitstekende basiskennis van wijn, van de wijngebie den, van het wijnwordingsprocesvan wijngeschiedenis, van etiketten lezen en nog meer. De talrijke foto's van Peter van der Velde (goed genoeg om ook voor Duijker als illustrator op te treden) en de andere opsieringen van Bob van Blommestein maken er een half kijkboek van. Te betreuren valt, dat waarschijnlijk als gevolg van een druktechnische fout, de kaartjes met de verschillende Euro pese wijngebieden niet genummerd zijn, zodat de bijschriften hier nergens naar verwijzen. Ook had men gezien de lezersgroep die men op het oog heeft, wat meer in formatie mogen verwachten over hoe wijn te bewaren als je geen kelder hebt. Dit praktische punt wordt wel aange roerd, maar naar mijn smaak een beetje al te beknopt. Aanbevolen voor iedereen, die op zijn gemak eens wat meer aan de weet wil komen over wat hij op zijn tijd drinkt: gewoon een lekker glaasje wijn. De prijs is opmerkelijk. Vijf gulden en drie kwartjes zijn werkelijk een habbe- krats voor deze uitgave. HEIN SLU1JTER

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1979 | | pagina 19