Meer aandacht
I nodig voor
misdadiger
De officier
van justitie
en de naastenliefde
en de
ander
Pleidooi in Tweede Kamer
Zware jongens
Soort sport
Vakgenoten
Geen heimwee
door JOHN ROOZEN
foto RONALD SWEERING
Ondanks alle humanisering van het
strafrecht blijft er één onverzoenlijke
tegenstelling overeind: Wie de normen
van de maatschappij overschrijdt,
wordt - als hij tenminste gepakt wordt -
bestraft. Er is een
straffer en er is
een man die ge
straft wordt.
Aartsvijanden van
nature, zeker in
het emotionele vlak.
De rechter en de
officier van justitie
aan de ene kant
van het hekje,
de verdachte aan
de andere kant.
Soms leiden deze
tegengestelde
posities tot lijfelijke
conflicten.
Nog in november
ging een tweetal
mannen in Den
Bosch de officier
van justitie tijdens
de zitting te lijf
omdat ze diens eis
- tien jaar
gevangenisstraf -
niet onmiddellijk
konden verwerken.
Toch groeit er een
andere mentaliteit
in de juridische
wereld.
De rechterlijke
macht gaat meer
de 'mens' in de
verdachte zien, de verdachte zelf kan
ook wel eens tot de conclusie komen
dat 'wie zijn billen brandt op de blaren
moet zitten'. Van beide standpunten
vonden wij een vertegenwoordiger
bereid te getuigen. Een ex-recidivist die
uiteraard liever anoniem wilde blijven
en een jonge officier van justitie,
mr K. Meijring met ervaring in het
reclasseringswerk. Hun visies vindt U
op deze pagina.
Echt verleden
Gedronken
(dSTNUMMER 1973
DE STEM
Ineens lag daar m'n hele
verleden weer op straat'
„HET BLIJFT je tegen
stander. Je moet hem nooit
vertrouwen, maar haten dóé
hem niet", dat is de op
rijpe ervaring gestoelde me
ning van de 35-jarige huis
schilder Bernard V. uit
Utrecht over het fenomeen
„officier van justitie".
Bernard heeft vanaf zijn I7e
lot zijn 30ste jaar nauwe, zij
iet onvrijwillige, contacten ge-
tad met de justitie. Sinds vier
jaar echter is hij op „het^-goede
laf' zoals dat door de zelfvol
dane niet-delinquenten wei ho
vaardig genoemd wordt.
Het ziet er naar uit (en zijn
jtclasseringsman bevestigt dat
van harte) dat Bernard een
nieuw leven is begonnen en dat
ook vol gaat houden. Daarom is
let bijzonder aardig dat hij met
ons wil praten over het nu ge
sloten boek van zijn verleden.
Bernard'was een zware jongen,
mag je dat - geeft hij zelf
gif toe - wel stellen. Vanaf zijn
17e jaar kreeg hij gemiddeld
eenmaal per jaar een veroorde
ling variërend van enkele maan
den tot twee-en-een-half jaar
„Met de feestdagen zat ik stee
vast binnen" zo stelt hij nuchter
vast. Zijn specialiteit was in
breken. Roofovervallen lagen
niet op zijn terrein al is er bij
een onderlinge ruzie wei eens
flink geschoten waarbij zowel
Bernard als zijn tegenstander
geraakt werden. Ondanks de
vele jaren in de gevangenis
doorgebracht, heeft hij begrip
behouden voor de justitie én
voor de rechters.
„Het was gewoon een soort
sport" zegt hij achteraf. Je wist
dat je in dit werk kon worden
gepakt. Dat calculeerde je ge
woon in". Bernard, nu zelf een
kleine zelfstandige, heeft toch
wel een vleugje begrip ook voor
de „bazen", die hem telkens na
vrijlating weigerden aan te ne
men of na korte tijd weer op
straat zetten zodra ze zijn ver
leden te weten kwamen. Deze
harde houding van de maat
schappij maakte het wel erg
^verleidelijk om door te gaan op
Ihet pad der misdaad.
„Als je met veel dankbaarheid
leen mager weekloon kunt ver
dienen komen de herinneringen
aan de vlotte duizendjes weer
spoedig boven".
Maar Bernard is realistisch
geworden. De laatste keer dat
'hij „binnen" zat was hij ge
trouwd en „geloof me, voor een
getrouwde man duurt elke dag
In de gevangenis tien maal zo
lang".
Bovendien raakte hij een beetje
.uitgedaasd", de jaren gingen
lellen en het nuttige rendement
van al die inbraken (vergeleken
met de jaren in de gevangenis)
Week bij nader Inzien zeer ge
ring Benard moet hard lachen
als ie hem vraagt of hij door de
ievangenis „tot inkeer" is geko
men.
nVan de gevangenis word je
i alleen maar slechter, je ontmoet
er je vakgenoten, je maakt plan-
nen voor als je er uit bent en
'je weet dat je als je eenmaal
gezeten hebt niet meer meetelt
bij de gewone mensen"
Hij heef' dat al heel vroeg
J op bittere wijze ervaren. Als ze-
'entienjange kreeg hij zijn eer-
ste veroordeling. Drie maanden
voor joy-riding. „Nu krijg je
'lat alleen nog maar voor dood-
i slag" zegt hij spottend Tn de
J vijftiger jaren strafte men ïog
bard in Nederland Bernard
I vindt nog altijd dat die strai
zinloos is geweest. „Ik was een
wilde jongen, dat geef ik toe
boor, de politie kende tip wel
maar ik was nog nooit veroor-
l neeld. Joy-riden was gewoon
r sport, dal deden bijna alle
r longens uit miin buurt Maar ik
perkte overdag erg hard als
l huisschilder"
In de gevangenis veranderde
nat. Hij kwam met „stoere"
nrannen in aanraking, kon na
I zijn vrijlating niet direct aan de
j|'a£ komen en ja, toen begor
"el Contact op met de oude
l maats in caFé's waren al gauw
Selegd. Na zo'n eerste gelukte
IF!!3raa^ Hikt trouwens ^ïk °er-
JJk verdiend weekloon belache-
Uk laas „Ook dat is schijn
Hprnard nu achteraf je
ad we] eens epp naar duizend-
maar die vlogen ie handen
n Dan moest je wel weer »p
Pad"
JBernarP heeft geen heimwee
ar hie spannende tijden ,Je
L a(*t<>raf merken dat je ge-
be °,n J-aren van 'e 'even kwijt
mén" n°0it meer teru8 ko-
J?asr komt nog bij dat die
genaamde saamhorigheid van
„onderwereld" op de keper
«feu w<* °°k geen fluit voor
ln teder geval niet opweegt
WIE WEL eens voor iets
ernstigers dan te hard rij
den in het beklaagden
bankje .heeft gestaan, weet
dat de angst voor de offi
cier van justitie groter is
dan die voor de rechter.
De laatste wil nog wel eens
een bemoedigend knikje losla
ten, de officier verheft zich
meestal met brede wapperende
toga-m'iowen als de wrekende
gerechtigheid, de man die tot
taak heeft de delinquent zo
zwart mogelijk af te schilde
ren. Toch is dat ten dele een
verouderd beeld Er zijn -
voorai jongere - officieren die
zich meer gaan inleven in de
gedachten- en gevoelswereld
van de „misdadiger" Tot hen
behoort de onlangs tot officier
van justitie in Den Bosch be
noemde 39-jarige mr. K. H
Meijring.
Hij is de eerste officier in
Nederland die naast zijn rech-
tenstudH'e ook nog de Sociale
Akademie heeft voltooid. Hij
heeft jaren in Nijmegen ge
werkt als hoofd van de sociale
dienst en kent dus de mensen
beter dan vee] studeerkamer
geleerden Bovendien is hij pas
-in latere leeftijd (toen hij al
in "iimegen werkte) gaan stu
deren
Maar misschien nog belang
rijker voor de delinquenten
die met hem te maken krijgen
is het feit dat hij enkele iaren
bppft ee-verkt in de reclasse
ring Het is dan ook een wat
ongewone ..switch" van secre
taris van de reclasseringsraad
in Dordrecht naar officier van
justitie in Den Bosch. Zelf ziet
hii daar geen tegenstriidigheid
in. „Ik sta er niet om te wre
ken" zegt hii. maar om mijn
steentje bij te dragen aan een
wereld die voor alle mensen
leefbaarder moet worden"
Mr Meijrings komst naar he1
arrondissement Den Bosch zal
overigens geen zucht van ver
lichting doen opgaan onder de
delinquenten die op hun be
rechting wachten, want (merk
waardigerwijs) deinst ook deze
officier niet terug voor forse
straffen als dat nodig is. „Je
zit", zegt hij, „nu eenmaal met
twee kanten van de zaak. Het
belang van de delinquent
weegt erg zwaar, maar de ge
meenschap heeft in het verre
verleden het recht op eigen-
rechting uit handen gegeven,
zij heeft de berechting van
„schenders van de samenle
ving" overgedragen aan de
overheid, die op haar beurt
daar niet te gemakkelijk over
mag denken".
Dat sluit ook aan bij zijn
theorie over wat strafbare da
den zijn. Zodra de rechten van
„een derde" geschonden wor
den moet de overheid corrige
rend optreden. „Maar", aldus
mr. Meiiring, „het is maar he
lemaal de vraag of dat corri
geren nu altijd strafrechtelijk
moet gebeuren. Vaak is het
laakbare gedrag meer een zaak
voor werkers in de sector
volksgezondheid of van het
maatschappelijk werk". Mr
Meijring wil het aantal straf
bare daden eigenlijk inperken
Wat twee mensen samen doen
bijvoorbeeld is in principe hun
eigen zaak (homofilie, buiten
echtelijke verhoudingen etc.).
Datzelfde geldt voor wat
iemand zelf wil doen zonder
anderen te schaden, bijvoor
beeld pornografie lezen of be-
oaalde vormen van drugge
bruik Dat de overheid in deze
laatste sector niettemin con
trolerend moet optreden ligt
hieraan, dat de druggebruiker
er toch „derden" in betrekt.
„Al was het maar doordat hij
ten laste komt van de gemeen
schap wanneer hij op den duur
om medische of financiële
steun komt vragen"
Mr Meijring voelt zich aar-
lig th uis in de sector verdo
vende middelen. Komend jaar
zal hii op dit onderwerp in
Nijmegen promoveren. Hij
neemt in zijn proefschrift tus
sen alle deskundigen een tus
senpositie in. Enerzijds is ei
de „nota-Baan" die het drug
gebruik in de sfeer van het
misdrijf wil houden, anderzijds
is et? de commissie-Hulsman
die het druggebruik gedeelte
lijk wil legaliseren en voor de
rest (hard drugs) toch voorna
melijk de medische aspecten in
het oog houdt. „Beide stand
punten lijken mij niet haal
baar" aldus mr. Meijring. „Ik
zou het druggebruik wel graag
verboden willen houden, maar
dan niet als een misdrijf maar
als een overtreding".
Hij tendeert daarbij sterker
naar Hulsman dan naar Baan.
maar houdt een duidelijke slag
om de arm, wil het overheids
ingrijpen niet uitschakelen.
Dat laatste is wellicht een ge
volg van het feit dat hij in de
praktijk moet werken terwijl
Hulsman hoogleraar is. „We
moeten vanachter de schrijf
tafel niet de realiteit uit het
oog verliezen" zegt hij. De
utopisten die menen dat de
mens van nature goed is en
dat de fouten moeten worden
gezocht in de structuren van
de kapitalistische samenle
ving, vinden bij hem weinig
gehoor. De mens is „ten kwade
geneigd" ook al „zit er in ieder
mens iets goeds".
Eigenlijk is mr. Meijring er
zelf nog niet helemaal uit. Het
strafrecht maakt een ontwik
keling door naar humanisering
maar het is erg moeilijk om
daar haarscherpe „momentop
namen" van te maken. Om te
beginnen onderscheidt mr.
Meiirinp al twee hoofdgroepen
van delicten. De gebruikelijke
misdaden, gericht op verrijking
door roof of inbraak enerzijds
en de „relatiedelicten". Wie
zijn eigen vrouw vermoordt
nadat hij twintig jaar getrei
terd is moet gestraft worden
omdat hij nu eenmaal niet
eigenhandig op „treiteren de
doodstraf mag stellen".
Maar hoe fundeer je zo'n
straf? Hij dient niet om de
delinquent te behoeden voor
herhaling, want die kans is
nihil. Maar ook niet om te
vergelden „want wie zijnwij
dat we dat zouden mogen be
oordelen"? Waarom dan wel?
Het lijkt erg ouderwets, maar
het enige antwoord is toch nog
altijd erg praktisch Voorko
men dat Andere mannen met
soortgelijke vrouwen tot de
zelfde daden komen. Generale
preventie dus. Ironisch voegt
mr Meijring daar nog aan toe-
„Die vrouw heeft jarenlang
straffeloos kunnen treiteren,
niet alle misdaden staan in het
wetboek omschreven".
„Het is eigenlijk nooit vol
doende onderzocht in hoeverre
de mensen zich in hun zede
lijk gedrag richten naar de
normen die door dewet zijn
vastgelegd", constateert mr.
Meijring. Mocht dat in sterke
mate het geval zijn, dan is het
oppassen geblazen bij het te
rugbrengen van het aantal
strafbare daden.
Kernpunt echter, blijft voor
mr. Meijring dat tegenover een
vermildering van het straf
recht (in de vorm van terug
dringing van vrijheidsstraffen
en dergelijke) een evenredige
toenemende bemoeienis moet
staan van de kant van maat
schappelijk werk, volksgezond
heid, reclassering en allerlei
andere culturele en sociale in
stellingen. Hij is een warm
'voorstander van de integratie
in het strafrechterlijk proces
van al deze andere „discipli
nes". Daarbij haalt hij een
theorie aan van de door hem
toch grotelijks bewonderde
prof. Hulsman, die het crimi
neel gedrag op een wel zeer
oorspronkelijke en weinig
oleehtige manier vergelijkt .net
een goed gevulde zak frites
De bovenste en breedste laag
van de zak bestaat uit de ge
wone overtredingen. Die moe
ten vrijwel zonder aanzien des
persoons worden bestraft.
Geldboetes voor verkeerd par
keren bijvoorbeeld. De afkeu
ring van de gemeenschap
waarin men leeft en ook van
het eigen geweten is in die
fase nog erg gering. Hoe die
per men echter in de frites-
zak afdaalt des te geringer
wordt het aantal norm-over
tredende gedragingen maar
ook des te zwaarder de aard
er van Het zou nu zo moeten
zijn dat men naarmate men
dieper „zinkt" meer steun
krijgt van sociale en medische
diensten. Straf zal in de mees
te gevallen niet helpen omdat
men in de onderste regionen
van de frites-zak het eigen ge
weten toch al - zij het zonder
succes - behoorlijk heeft op
gespeeld terwijl ook de afkeu
ring van de gemeenschap van
de daad fel genoeg was. De
consequentie van deze theorie
is dat de allerzwaarste misda
digers alleen nog maar niet-
strafrechterlijk worden behan
deld. Bij dat punt aangekomen
schrikt ook mr Meijring weer
terug. Hij is kennelijk jong ge
noeg om twijfels en onzeker
heden bloot te geven.
„Bij alle humanisering van
het strafrecht moeten we ook
de slachtoffers niet uit het oog
verliezen". Het mooiste zou
natuurlijk zijn („een stukkie
kerstgedachte" zegt hij wat
ironisch) als dader en slacht
offer met elkaar verzoend kun
nen worden, als er in de oude
zin van het woord Vrede tus
sen de partijen tot stand komt.
Want", mr. Meijring wil het
best weten „ik doe mijn werk
niet puur vanuit het juridische
standpunt, ik zie wel degelijk
het groter perspectief van de
leefbare wereld, zeg maar ge
woon van de „naastenliefde
tussen de mensen".
Bovendien is de postconci-
liair-katholieke mr. Meijring
zich bewust van eigen zondig
heid. Hoe vaak is het niet een
kwestie van „pech" dat de één
wel officieel als misdadiger te
boek komt te staan en de an
der niet. Vanuit die houding
kan hij ook zonder rancune of
zelfvoldaanheid kijken naar de
falende medemens die de de
linquent in feite 's. En als
iemand „gezeten" heeft, is de
kous daarmee af. Zou mr
Meijring een van zijn „klan
ten" later tegenkomen, dan zou
dat, zo is zijn oprechte over
tuiging voor hem geen enkel
verschil uitmaken. Ook al zou
hij rret zo'n ex-gedetineerde
moeten samenwerken in bij
voorbeeld een oudercommissie
van de school. „Hoewel" zo
geeft hij toe, „je krijgt natuur
lijk wel een schokje van her
kenning. Maar dan eerder zo
als eer chirurg dat moet er
varen die later een patiënt
weer eens tegenkomt, die
denkt dan ook hoogstens: hé
die arm zit er nog steeds mooi
aan".
Officier van Justitie
mr. K. Meijring.
(Foto: FRANS KUIT
legen de geborgenheid in een
gezin, zoals hij dat nu heeft met
vrouw en drie kinderen.
Bernard is dan ook een man,
die bij alle stommiteiten in zijn
leven toch zijn hersens aardig
bij elkaar gehouden heeft. Hij
werkt hard om zijn zaakje op
poten te krijgen, maar wordt
daarbij nog altijd achtervolgd
door zijn verleden. „Je merkt
nog vaak dat ze met een smoes
een opdracht willen terugtrek
ken", zegt hij berustend, „al is
er wel eens iemand, zoals pas
nog een fijn-christelijke aanne
mer die me ronduit zei waaróm
hij me niet meer moest hebben"
Natuurlijk heeft Bernard de
hoop - daarin gesteund door de
trouwe begeleiding van de Ka
tholieke Reclasseringsvereniging
in Utrecht - dat op den duur
het verleden écht verleden zal
worden maar helemaal zeker
daarvan is hij nooit. En dat ligt
dan voor een groot deel ook aan
de politie, voor wie hij aanzien
lijk minder sympathie koestert
dan voor het Openbaar Minis
terie. Voor de politie geldt maar
één doel, zo heeft hij ondervon
den, en dat is een „zaak snel
rond krijgen". Als er een kraak
gezet is die op de mijne lijkt,
denken ze automatisch weer aan
mij".
Helemaal bont heeft de poli
tie het echter gemaakt op de
avond voor Kerstmis 1971. „Ik
zat thuis te wachten op mijn
vrouw die met mijn schoonmoe
der boodschappen was gaan
doen, had net de kinderen naar
bed gebracht en daar gaat de
bel. Met acht man en twee hon
den vielen ze mijn huis binnen.
De straat afgezet en alles. Mee
naar het bureau. Mijn vrouw
kreeg alleen maar te horen: „Je
weet best waarvoor we hem
moeten hebben". Het bleek voor
een overval, een „genre" waarin
Bernard nooit gewerkt had. Na
een dag in de cel kon hij weer
gaan omdat de overvallen chauf
feur pertinent verklaarde Ber
nard niet als zijn belager te her
kennen.
„Je kunt de rest van de Kerst
thuis gaan vieren, maar we hou
den je in de gaten". Met die
boodschap kwam hij op straat
te staan. „Geen excuses of niks".
Het ellendige was dat Bernard
met zijn gezinnetje juist in een
nette nieuwe buurt was gaan
wonen. „Ineens lag mijn hele
verleden daar weer op straat.
Ik heb een paar weken flink
gedronken. Daarna ben ik ge
woon weer aan de slag gegaan.
Met minder opdrachten dan
daarvoor, dat wel". Bernard
geeft daar nog een aardige filo
sofie achteraan: „Als ik mijn
kop in de wind had gegooid,
„barst maar" had gezegd en
weer „op pad" was gegaan, weet
je wat er dan gebeurd was?
Dan hadden ze gezegd: zie je
wel, Bernard is onverbeterlijk.
Ja, meneer, zo zit dat". g|
"Ik heb niets tegen de officier van justitie, maar wel wat tegen de politie