Ouders vaak op verkeerd Gezinsleven ernstig verstoord Zaterdagbijiage van 16 Juni 1973 I ^erkeliiVK^duurt eer de ouders achter df Wordt ïpt zijn' des te moeilijke Begeleiding Gewone taal Nog geen jaar Creches Tekst: JOSAHLERS Foto's: REES DIEPEN en JAN VAN LEEUWEN Verrassing Alsof de grond onder me wegzakte en paar reacties van ou ders toen ze merkten dat hun kind zwakzinnig was: alsof de grond onder my weg zakte; maanden heb ik niet kunnen praten; het was verschrikkelijk, was ik maar dood; verschrikkelijk, ik dacht dat mijn leven ophield; je gaat door de hel, vooral op het moment dat je het zeker weet; de wereld schijnt boven je in elkaar te klappen. Er zijn reacties vol ontken nen: "Ik dacht, dat haar achter stand weer goed zou komen, als ik maar naar veel dokters ging." Er zy'n reacties vol verzet: "Verdomme, verdomme, en nog maals verdomme; ik was ontzet tend kwaad, niemand hoefde my te troosten." Er zijn reacties vol schuld gevoel: "Waarom? Misschien een straf." Reacties ook, waarin het kind dood wordt gewenst: "Ik dacht dat het de beste oplossing zou zyn, dat hij snel zou sterven." In ons land worden er per jaar 1200 tot 1400 diep- zwakzinnige kinderen ge boren. Daaronder worden kinde ren verstaan bij wie de ont wikkeling in de vroege kinderjaren blijft steken. Naar de problemen van ouders en gezinnen met zulke kinderen - imbecielen en idioten heeft een echtpaar uit Milsbeek een diepgaand onderzoek ingesteld Gisteren promoveerden zij beiden op de resultaten van dal onderzoek. Dokter G. van der Most schrijft in de inleiding van het geza menlijke proefschrift dat dit boek eigenlijk door iedere Nederlander gelezen zou moe ten worden, maar de uitgever noemt dat "lichtelijk overdre ven." Volgens hem zou het boek wel het geestelijk bezit moeten worden van allen die geconfronteerd worden met d menselijke ellende, die men zwakzinnigheid noemt. Er is een praktisch probleem het boek is niet zo geschreven dat het voor een groot publiek gemakkelijk toegankelijk is. Het is sterk onderzoektechnisch in de opzet en in de li ter a'uur ver kenning zitten erg veel Engel*-: passages. De eigenlijke resul taten van het onderzoek van het echtpaar Gresnigt zijn echter wel degelijk voor een breed publiek interessant. Mb schien komt er nog eens een handzame samenvatting van die resultaten en conclusies. Op deze pagina vindt U alvast het meest opvallende uit beide proefschriften. Het gisteren gepromoveerde echtpaar Gresnigt heeft zelf één zoontje van bijna 1 jaar: Maarten mlMC Ouders met een diepzwakzinnig kind maken vaak aog ^eel meer ellende door dan nodig is. Ze worden eerst op eet) verkeerd spoort gezet. Dat is één van de belangrijkste conclusies -'an de gis teren gepromoveerde dr. H. Gresnigt. Hij heeft net weer het verhaal gehoord van een maatschappelijk werkster die ouders had ontmoet, die niet wisten dat hun kind van 7 jaar een mongooltje was. Na zeven jaar wisten ze nog steeds van niets. In zeven jaar had niemand van al die deskundigen uit de gezondheids zorg arts, verpleegster, specialist die zeker met het kind in aanraking zijn geweest iets gezegd. pr. Gresnigt schrijft in het gisteren hij Swets Zeitlinger verschenen boek: Ouders en gezinnen met een diep zwakzinnig kind" "Het moment waarop ontdekt wordt, dat het kind anders- dan anderen is, is van veel factoren af hankelijk. Niet altijd zal dit in de eer ste levensmaanden of het eerste levens laar van het kind mogelijk zijn. Er zijn op dat moment nog veel twijfelgeval- en. Opvallend is echter hoe aeer de ou- ers in deze op zichzelf zijn aangewe- on Ondanks "deskundige" (dr. Gres- ze* da* w°ord tussen aanhalings- eas) begeleiding gedurende het eer- - Vlensjaar van het kind (huisarts, l fmatiebureau, kleuterbureau e.d.), n Q^n verreweg de meeste ouders (bij- dat vf Pr0cent> ze^ tnoeten ontdekken Uit ^ind anders-dan-anderen is." kom onderzoek is naar voren ge- der*60 ruim 75 procent van de ou- in h era* zeggen die ontdekking al daarf neerste levensjaar te hebben ge dekt ^Un zwakzinnig is, ont- het i/UIm 25 Procent echter pas als I helft x °_uder is dan twee jaar. De het n3? d,ie ouders ontdekt het pas als al ouder dan drie jaar is. valt in ®naerz°ek van dr. H. Gresnigi l TT tJvee Stukken uiteen: himi -0n?en de ouders er achter da' 2. w zwakzinnig is; ze°t>!i?rWerken ze die ervaring, want Hij vnna !J\errnee m°eten leren leven I tang tnc er een duidelijke samen langerw!? deze twee ™ken is' hot Pleit or er mee te leren ;even mogeiük Z, w" voor om ouders zo snc °P het goede spoor te zetten normaal is, dan ontstaat er een gat tus sen die werkelijkheid en de gekoesterde verwachtingen. Het komt te vaak voor dat ouders wel degelijk in de gaten hebben dat er iets mis is, maar dat deskundigen zeggen dat dat niet zo is of dat het allemaal nog wel goed zal ko men. In die gevallen wordt dat gat tus sen verwachting en werkelijkheid alleen maar groter gemaakt. Het gaat hier om ernstig gehandicapte kinderen die nooit meer beter zullen worden. Toch kan het jaren duren eer die werkelijkheid on derkend wordt. Vooral ook door het fa len van het deskundige apparaat. De ouders worden op een verkeerd spoor gezet. Uit het onderzoek is gebleken dat hoe vroeger ouders die werkelijk heid ontdekken, des te eerder ze ook tot verwerking komen. Dr. Gresnigt wil daarom dat de deskundigen ook zeggen wat ze zien op het moment waarop de ouders dat zelf nog helemaal niet door hebben. Dat dient uiteraard wel met de nodige omzichtigheid te gebeuren. Uit het onderzoek blijkt dat de klap nog veel harder aankomt als anderen de ouders op de werkelijkheid attenderen, dan wanneer ze dat zelf ontdekken. Niettemin wil dr. Gresnigt die klap voor lief nemen, want achteraf blijkt dat ouders er dankbaar voor zijn dat ze de werkelijkheid zo snel mogelijk onder ogen kregen. De hele begeleiding van de ouders schiet blijkens het onderzoek ook duidelijk te kort. Opvallend is, aldus het proef schrift, dat het geen verschil uitmaakt of de huisarts dan wel de meer speci fiek deskundige kinderarts geraadpleegd wordt. Die ellende wordt nog vergroot omdat ongeveer veertig procent van de ouders ook problemen zeggen te heb ben gehad bij het zoeken van deskun digen of instanties die hen verder kun nen helpen. Veel artsen verwijzen niet door of ze doen dat te laat. Zo is bij voorbeeld de gemiddelde leeftijd van kinderen, die voor kortere of langere tijd in een observatiekliniek zijn ge weest, bijna vijf jaar. Het duurt vaak jaren, nadat ontdekt is, dat het kind zwakzinnig is, alvorens de ouders tot een enigszins reële visie op de graad van gestoordheid van het kind komen. een norma?, JBresn|gt. verwachten '°rmaal kind. Als hun kind niet Aan het eind van zijn studie formuleert dr. H. Gresnigt een aantal beleidssug gesties. Zijn onderzoeksresultaten over ziend stelt hij dat ze een doorlopend pleidooi vormen voor een vroegtijdige onderkenning en een goede begeleiding van de ouders. Ouders signaleren vaak zelf dat er iets mis is en in die geval len zullen de deskundigen de gelegen heid meteen moeten aangrijpen en moe ten voorkomen dat ouders op een dwaal spoor gezet worden. Ze moeten ze zo spoedig mogelijk door verwijzen naar specifiek deskundigen. De resultaten van een nader onderzoek moet de ouders in gewone taal worden meegedeeld. De begeleiding van de ouders mag ook niet ophouden als het kind definitief in een instituut is geplaatst, omdat geble ken is, dat veel van de ouders dan nog met onverwerkte problemen zitten. Om dat er echter onvoldoende mankracnt voor een goede begeleiding is, zou dat volgens dr. Gresnigt groepsgewijs kun nen gebeuren. In Amerika is dat een bruikbare methode gebleken. Bij het in leven roepen van zulke groe pen zouden de ouderverenigingen een belangrijke rol kunnen spelen. Meer "ervaren" ouders zouden kunnen wor den ingeschakeld bij de begeleiding van ouders die nog maar net met de proble matiek in aanraking zijn gekomen. worden als het meest storend ervaren, hierin gauw gevolgd door de op idioot niveau functionerende kinderen. Uit het onderzoek bleek ten aanzien van het uithuis plaatsen, dat het be slissingsproces daartoe bij de meeste ouders volgens een duidelijk patroon verloopt. Bij ongeveer tweederde van de ouders nemen zowel de beslissings- tijd als de wachttijd minder dan één jaar in beslag. Dat is duidelijk in strijd met de vaak verkondigde mening dat die beslissing jaren van wikken en we gen in beslag neemt en als dan die be slissing eindelijk genomen is, het kind nog jaren op de wachtlijst staat voor dat het kan worden opgenomen. Het idee om het kind uithuis te plaat sen is overigens in ruim 75 procent van de gevallen van anderen afkomstig. Dr. Gresnigt vond daarvoor als verklaring dat de meeste ouders totaal niet bekend zijn met dergelijke instituten. Vaak zelfs wordt de beslissing genomen, ter wijl men nog nooit met zo'n instituut heeft kennis gemaakt. Niettemin staan veel ouders die een kind in een instituut hebben zeer posi tief tegenover die inrichtingen. Eenderde van hen heeft gezegd dat hun kind achteraf bezien, te laat is opgeno men en veertig procent zou het als ze opnieuw zouden moeten beslissen eerder doen. De tegenovergestelde me ning kwam bij slechts 3 procent van de ouders voor. Het merendeel van de ouders houdt ook contact met het kind als het in een in richting is opgenomen: 90 procent van de kinderen krijgt bezoek, waarvan de helft tweemaal per maand of meer; tweederde van de kinderen gaat min of meer regelmatig naar huis. Verreweg het merendeel van de ou ders is tevreden over de verzorging en behandeling van hun kind in het insti tuut. Ook mevrouw Gresnigt doet een aantal beleidssuggesties. Om met name de ge zinnen, waarvan het diepzwakzinnige kind nog thuis verblijft, zo veel als mo gelijk is te ontlasten, zullen er voorzie ningen moeten komen, waar die kinde ren tijdelijk kunnen verblijven. Ze denkt aan speciale crèches waar een kind een paar uur kan worden ge bracht en aan babysits die in een ge- ain met zo'n kind willen oppassen. Kinderen die in instituten verblijven zouden doorlopend bezocht moeten kun nen wordep in plaats van alleen in het weekend, zoals zo vaak het geval is. Omdat de negatieve beeldvorming over zwakzinnigen vaak zal berusten op on wetendheid over het verschijnsel (diep-) zwakzinnigheid, zal vooral objectieve voorlichting moeten worden gegeven. In het onderzoek bleek evenwel dat weinig ouders informatie over de voor zieningen uit de massamedia hadden verkregen. Daarom zal er volgens me vrouw Gresnigt ook naar andere wegen moeten worden gezocht om de samen leving te informeren over en begrip bij te brengen voor diep-zwakzinnigen. Ze denkt daarbij aan voorlichtingsac tiviteiten door de ouderverenigingen en bovendien zouden de instellingen, waar zwakzinnigen verblijven, aich opener moeten opstellen tegenover de directe omgeving. AS Het gezinsleven wordt door de aanwe zigheid van een zwakzinnig kind vaak erngstig verstoord: in bijna 75 procent van de gezinnen wordt het erg moeilijk om op va kantie te gaan; 0 in bijna tweederde van de gezinnen zeggen de ouders, dat door de aan wezigheid van het zwakzinnige kind niet voldoende tijd aan de andere kinderen besteed kan worden, huis houdelijke werkzaamheden moeilij ker verricht kunnen worden, de maaltijden gestoord verlopen, er minder mogelijkheden zijn voor spel en ontspanning van de gezinsleden en de externe contacten van de ge zinsleden zijn bemoeilijkt; 0 in ruim de helft van de gezinnen moeten extra financiële uitgaven worden gedaan, met name voor een bijdrage in de behandeling van het kind en voor kleding; iets minder dan de helft van de ou ders (45 procent), brengt naar voren dat door het kind de nachtrust van de ouders vaak wordt onderbroken, het moeilijk is om een geschikte op pas te vinden en de inrichting van het huis er onder te lijden heeft; minder problemen veroorzaakt het zwakzinnige kind met betrekking tol de onderlinge relaties tussen de ou ders en de schoolprestaties van an dere kinderen, zij het dat nog ruim 30 procent van de ouders van me ning is, dat het zwakzinnig kind ook hierop een ongunstige invloed uit oefent. Dat zijn de belangrijkste conclusies uit het onderzoek van mevrouw dr. A. Cres- nigt-Strengers naar de gezinsverstoring ten gevolge van de aanwezigheid van een zwakzinnig kind. Bovendien on derzocht zij het uithuisplaatsingsproces. Eén van de verrassingen die het on derzoek opleverde was, dat het er ei genlijk niet toe doet om wat voor soort gezin het gaat. Dr. A. Cresnigt formu leert het zo in haar proefschrift: "Het gedrag van een diepzwakzinnig kind is zo specifiek en dermate onontkoombaar dat het in elk soort gezin, ongeacht so ciaal-economisch milieu, grootte, type en dergelijke, als min of meer storend wordt ervaren." De invloed van jongens wordt over het algemeen wel storender ervaren in het gezin dan de invloed van meisjes. De op laag imbeciel niveau functionerende kinderen (de op één na hoogste groep binnen de diepzwakzinnige kinderen)

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1973 | | pagina 17