IK BEN AL TIJD DRIFTIG BEZIG Journalist-dichter-cabaret- tekstschrijver Michel v. d. Plas: Genuanceerd denken is voor sommigen een vies begrip geworden igenda I door jan wintraecken >rn. verhoevi en IUAÜ 28 APRIL 197J DE STEM ZATERDAG 28 APRIL 1973 /iN het sportieve ligt Wallonië op zijn gat. Van de 16 voetbal eer ste klassers horen er maar liefst tien thuis in Vlaanderen - vier in Brussel en slechts twee in Wallonië, namelijk het Luikse Standard, en het eveneens Luikse FC Luik. Zeven van de acht kampi oenstitels in de zogenaamde nationale afdelingen gaan naar of zijn al in handen van Vlaamse clubs. De achtste ti tel, die in de bevordering A, is voor een Waalse club (Her stal) omdat in die afdeling uitsluitend Waalse clubs op treden. Het Waalse voetbal staat in een natte broek op spillebenen in de tocht tra nen met tuiten te huilen. De fiere Vlaamse leeu wen voetballen overigens niet alleen stukken beter en mas saler dan de duffe Walen. Zij rijden hen ook uit de wielen. Al wat in België naam en fietsnaam bezit, is van Vlaam se bloede. Eddy Merckx heeft van pure consternatie wel „oui" gezegd toen hij trouw de met zijne Claudine, maar dat neemt niet weg dat hij zo Vlaams is als Felix Tim mermans was. Och, er fietst hier en daar nog wel een Waalt je mee, maar in die kringen blijft het toch maar sukkelen. Even dachten we nog dat het stijlvolle haantje Joseph Bruyere hoge ogen zou gooien maar dra bleek dat ook dit knechtje van Merckx slechts voor een frank gebo ren was en nooit verder zou kvmen dan warme worst met mosterd en 's zondags een cotelet. George van Coningslo is ondanks die fraaie naam ook een Waal. Maar George is vergrijsd in het vak en vlamt niet meer zoals hij dat vroe ger wel eens kon als hij de gif groene pil in de buik en de kolder in de kop had. Neen, alwat hier harder fietst dan een dravende ezel is van Vlaamsen huize. J~\ E Brusselse francofo- J nen kunnen er sportief nog even mee door. Die hebben een Jacky lkx en de bonk Serge Reeding. Maar Wallonië zelf blijft ner gens. In dit korte essay zal nu nagegaan worden waar de oorzaak, dan wel de oorza ken liggen van de Waalse gang naar de sportieve on derontwikkeldheid. We begin nen met correct vast te stel len dat Wallonië nooit een sportnatie der eerste, ook niet der tweede en zelfs niet der derde klasse was. Wjj stellen verder correct vast dat alle Waalse sporters die ooit hoge ogen gooiden een verder maar verzwegen Vlaamse moeder, hadden. Sportief staat en stond Wal lonië nergens en niets duidt erop dat daarin deze eeuw nog verandering in zal komen. Volgens een algemeen aan vaarde stelling wordt presta tie uit honger geboren. Nou, als ooit een volk honger heeft gehad, dan het Vlaamse en met name in de tijd waarin de Walen de heren en de Vla mingen de knechten waren. Heel Vlaanderen gaapte toen permanent van de trek in brood en pap. Dat was de tijd waarin de Walen de kikkerbil al ontdekt hadden en zich zorgvuldig de mond afwisten alvorens een slokje Chateau Nenin achter een hapje „co- chon de lait au grand mar nier" aan te sturen. De Wa len vraten zich dik en munt ten uit door pafferigheid en het bezit van vette levers en magen als blaasbalgen zo groot en zo slap. De Waalse fysieke degeneratie was algemeen. De Vlamingen daarentegen regenereerden en bleven zo mager ais van Kleffens. Ze uien bieten en de schors van jonge bomen, ze dronken geuze-lambiek en Buisman's koffie, maar ze namen toe in kracht en potentie. In het vierde geslacht kwam de door braak. En in het bekende voetbalwoord „hij heeft hon ger naar de bal" schuilt dan ook een waterput diepe en onthutsende symboliek. Want een, of twee geslach ten hongeren zet geen zoder aan de dijk. Het is absoluut noodzakelijk dat er in drie opeenvolgende geslachten ge hongerd en slaags gewerkt wordt om te komen tot een vierde geslacht dat zichzelf als het ware in sportieve kracht overtreft. Gaston Roelants en Milleke Puttemans zijn in de ze zin vierde geslachtelingen. Pol van Ilimst is geen volle vierde, doch slechts een late derde en dat is dan ook aan zijn spel te zien. Eddy Merckx is zelfs een volle vijfde en als dat raak is komt het ontzet tend hard aan. ET Waalse is een oud en tot op de draad versle ten volk dat nog wel wat toont door de aanwezig heid van onderhuids procu- reursspek, maar in feite op instorten staat. Doordat bovendien de inplanting van de Waalse knie niet van de beste is, ligt de enigst mogelij ke redding in het gemengde huwelijk tussen Walen en Vlamingen maar daarvan komt in de praktijk niet veel meer terecht dan slaande ru zie. De sportieve Waalse toe komst mag dan ook met ge rust geweten donker worden ingezien. De Vlaamse daaren tegen staat bijzonder fraai in de sterren. jor LS God bestaat ei, maakt gelukkig j. heeft hij geen agenL imm als onze poes er zelf trouwens ooi. vil er geen; want wie éZ ida heeft is een slaaf wil zeggen: ik heb m boekje met datums <J, ik heb ook altijd een lij,? if een lus voo- mijn hoo(4 dingen die gedaan tnot. worden en in het u heet dat „agenda" r er is gewoonlijk gZ band tussen de datum en doen. Juist dat ve-ow i kt de agenda tot een fc tent van de slavernij „„.list, schrijver van iournausv. dichter der Plas (45) heeft oeuvre op zyn hij gaat onver- Ik ben altijd «rif- hijOver het en over zijn levens rest men in neven- intervievv. Jg Maar weinigen hH in de burgerlijke I. R G F. Brinkel ver bak Sinds zijn 21ste ,/hü aan „Elseviers Ma- verbonden en zoekt zelf uit. lërönder volgen een paar in- K opmerkingen van JOURNALISTIEK: „Ik werd eens door een „collega" van de NCRV-gids geïnterviewd. Die zei: „U hebt een boek over Luns geschreven, hè?" Ik ant woordde hem: „Nee, ik heb geen boek over Luns geschreven, maar hem geïnterviewdl" Toen vroeg de man: „Hebt U al eens meer geschreven? Boeken bij voorbeeld?" JOSEPH LUNS: „Ja, ik heb veel uit de gesprekken met Luns moeten schrappen. Hij had zich laten gaan. Het had meestal met het „Private" van anderen te maken. Vooral op het inter nationale vlak. Hij wilde pru dent overkomen. Luns heeft geen echte memoires geschre ven. Op B.Z. liggen echter hon derden verslagen (aide-mêmoi- res) van hem met exacte ver slagen over al zijn ontmoetingen met belangrijke figuren uit de wereld en met zeer boeiende opmerkingen over al hun men selijke kanten. Er zou hier, net als in Engeland, veel soepeler moeten kunnen worden omge sprongen met de archieven van het Koninklijk huis en van de ministers". JAN WOLKERS: „Ik heb nog nooit iets van hem gelezen. Niet mgt opzet, maar uit tijdgebrek. Als ik tijd heb om te lezen, grijp ik nooit naar belletrie, maar naar geschiedenis, mé moires, biografieën en petite histoire. Naar datgene wat echt gebeurd is en naar degenen die echt geleefd hebben en wat te betekenen hebben gehad." GABRIEL SMIT: „Gab is een groot dichter. En een groot vriend van me. Maar ik zou nooit zoals hij de Kerk vaar wel kunnen zeggen. Ik kan niet buiten de gemeenschap van de Kerk leven. Dat verschil tussen ons beiden doet me groot ver driet. Het is even tekenend als pijn lijk dat de enige keer, dat de Nieuwe Linie iets aardigs over mij geschreven heeft, de keer was dat een medewerker bijna verheerlijkend maar onjuist schreef dat ik de Kerk zou heb ben verlaten. HARRIE MULISCH: „Nooit iets van gelezen. Zie onder Wolkers". GODFRIED BOMANS: „Naar mate Godfried langer dood is, fascineert hij me steeds meer. Vanwege de struktuur van zijn persoonlijkheid en vanwege de geheimen die hij met zich mee heeft gedragen. Het laatste woord over Godfried is nog in geen vijftig jaar gezegd". GERARD CORNELIS VAN 'T REVE: „Nooit iets van gelezen. Zie onder Mulisch". VAN DUINKERKEN: „Als Toon nog geleefd had, zou hij een groot gat opvullen, dat pijn lijk voor ons allen is. Ik ben er overigens ook mede schuldig aan, dat er zo weinig bemoedi- gens en vertroostends tot onze generatie gezegd wordt. Sprak de oude Rogier af en toe nog maar eens vanuit zijn harf'. B. G. F. BRINKEL (alias Michel v. d. Plas): „Over die man verbaas ik me dagelijks. Gaston Durnez schreef over hem eens in „De Standaard" (België): „Hij praat, het hoofd wat schuinhoudend, alsof hij het ergens, op iets onzichtbaars, neer wil leggen". Ik denk dat Durnez gelijk heeft. Om Augus- tinus te citeren: „Onrustig is ons hart totdat het rust in U, o God!" En om tenslotte nog iets uit de poëzie te citeren en dat is dan uit het gedicht van Michel v. d. Plas „Klein Duimpje": „DIT IS HET TALENT DAT IK HAAT. OVERAL THUIS ZIJN IS NERGENS. MAAR ZE KIJKEN ME AAN EN IK GA AL VOOROP, VAN KWAAD TOT ERGER". kreten. Ze brengen een tweede ling tussen de mensen welke tot polarisatie leidt en polarisatie vind ik heilloos. Door mijn op voeding, thuis in een streng katholiek middenstandsmilieu en later op het seminarie, ben ik opgegroeid in een klimaat, dat het onverzoenlijke wil ver zoenen, dat wil verenigen, dat niet centrifugaal (middelpunt vliedend) maar centripetaal (middelpuntzoekend) wil funk- tioneren; dat niet een groep maar de gemeenschap wil die nen. Ik de Kerk heb ik geleerd: elkander te verdragen en el- kaars lasten te dragen. Dat is gebleven, hoe pijnlijk het ook was later te moeten ervaren, dat bij de keuze ad hoc over de wijze waarop dat moest gebeu ren, dat men zowel in de Kerk en ook bij de haar verwante politieke partijen vaak eerder geneigd was te luisteren naar de bezittenden en de intelligentie dan naar de materieel armen en de armen van geest. Zelfs op het pastoraal concilie nog. De Kerk, maar dat geldt ook voor de maatschappij, heeft zich constant te reinigen. Sem per reformanda. In liefde en be grip en niet door verharding of polarisatie, die verbittering, liefdeloosheid en onverdraag zaamheid oproepen. Ik ben een man van evolutie. Niet van re volutie. Een exponent van het harmoniemodel. Als schrijver tracht je orde in de chaos te brengen. Je staat verbaasd over het gebrek aan gevoel voor nuances en voor een juiste journalistiek. Een jaar na zijn benoeming heb ik mgr. Simonis geïnterviewd. Dan wil je weten hoe zo'n bisschop zo'n eerste jaar ervaren heeft. Dan krijg ik veel brieven. Vooral met de vraag: „Ben je overgelopen?" Een half jaar daarvoor had ik Hans Küng over zijn boek „On feilbaar?" geïnterviewd. Toen heb ik brieven gehad met de vraag: „Ben je soms niet meer katholiek?" Het zijn typische illustraties van die ongezonde polarisatie. Ze tasten het onver vreemdbare recht van de mens aan, die zich in dit leven op stelt met zijn vragen en twij fels en die rechts en links van zich wil luisteren. Je leeft als journalist op de breuklijn van twee denkrichtingen, maar daarmee ook tussen mensen, die het kunnen opbrengen el kaar te verketterenIk vind dat een heilloze zaak. Dat doet pijn en maakt je vaak eenzaam. Ik denk dan vaak aan de hoog moedige titel van dat boek van W. F. Hermans: „Ik heb altijd gelijk". Dat gelijk willen heb ben, dat verabsoluteren van de eigen opvatting, is kenmerkend voor de polarisering. Zowel in de Kerk als in de politiek, ter wijl onder de massa toch een aangeboren verdraagzaamheid leeft. De middengroep laat zich helaas te weinig horen. Het zijn de absolutisten en utopisten die vandaag het hoogste woord hebben. Van de Kerk heb ik mijn zin voor historie en traditie meege kregen. Die leren je te kiezen voor evolutie en niet voor revo lutie. Revolutie geeft polarise ring. In de evolutie is plaats voor begrip, nuancering, ver draagzaamheid, menselijkheid en daarin zijn de kansen het grootst om het goede onder de mensen te bestendigen. En als schrijver heb je yy daarin een grote opgave. T ET is mij dan ook e„ volkomen raadsel, (iot de volle agenda u impend verband tussen da. j i en doen, van uur |0i I ingevuld, een opeenrol.. I van dwingende afspm. tot een statussymbool 'ft kunnen worden. w0„i is het wel: het getuigt 1 weinig respect voor i, zdemens te veronderstellen t hij over vrije tijd bt- li kt. Want respect bete- it: iemand belangrijk ulj. II en belangrijke mensn •rden overal bij betrokken hebben dus volle agenda's, plaats van echte vrije tilj zitten zij de symbolen can i prettige besteding daar. n, een tweede huis, een boot Zelfs kinderen hebben te- awoordig hun vrije tijd al [geboekt; tussen de zwem-, liet- en pianolessen in moot hun agenda een uurtje ge. ikt worden voor een car- ardagsfeestje. Pim-Frits kan zich om vier r even vrij maken, mm n-Karel en Erwin kunm mogelijk voor vijf uur can partij zijn; de kleine Phi- ipine zal tot zes uur heil- mnastiek hebben en bljjkt arna al geboekt te zjjn cow n ander partijtje. AT vind ik nu slavtt- S nij en daarom uril geen echte agetii bben. Wat ik niet belanj. k of prettig genoeg vind om onthouden, daar zie ik He- r maar van af. Voor mjjn voel bestaat de enige benq- 'nswaardige status in het zit van echte, niet volge- ekte vrije tijd en de enigi omotie die de moeite ca» t nastreven waard is in het ger worden van de agenda. it is waarschijnlijk een to- elijk primitieve gedachte en stamt dan ook regelrecht t mijn kinderjaren. Ik dacht en namelijk dat een per- on minder hoefde te uer- rn naar gelang hij belang- ker was. Hiërarchie was 'n enemende mate van vrij- id en vrijheid was flauwe il als zij niet bestond in de ■schikking over vrije tijd. In ijn fantasie stond God bo- maan op de ladder; hij wei hoog en machtig, dat M If niets hoefde te doen. Hij d zelfs zo weinig te doen, t hij ook het delegeren uit ■nden gegeven had en dm engoed niet kon besteen. 'ant wie alles uit handen eft, heeft nauwelijks hart- n en heel de rest nodig. aarna kwam in volgorde van ,xe overbodigheid de koning, n figuur die op een troon t en met luie, verveelde em wat commandeerde, aar zijn gezag was zo groot t het ook zonder common 's wel functioneerde, j zat alleen maar op de 'oon om te bewijzen dat hü echt was en niet alleen aar in de fantasie bestond, ij nader inzien was dat e en soort van zwakheid, want 'ie zijn onmisbaarheid moet ewijzen is niet helemaal rij. r_T ELEMAAL onder aan j[ de ladder was een ge krioel van uitsloven! j n slaven die in naam od en de koning als m'cr.^ P en neer renden om alles doen en niets te vergat f alleen maar hun t,es'a° echt te bewijzen. O"? en in zaten dan de f'S"' ie van tijd tot tijd wel i noesten doen, maar 10 i zinder naargelang tij 'ij de koning stonden of m 1 raas waren op hun eigen lun agenda werd voor ëel bepaald door onver-_ oachte commando's van ien af, maar voor een •ok door hun eigen Wlle K vrees dat t°'n.°^^ ting, hoe doortim ook, weznig r.f"ie k en niet beantwoordt mbities van mensen ^0p- ■oog willen op de ™aa lelijke ladder. Omhoog eggen: naar een ^°fijjtoe. ienda en minder vrVe 0 )e beschikking over ,,n '■reigt iets proletanscn nbenulligs te fordf!haardKlt k vind dat een merktaa ntwikkeling; ,'.n„ «er 0e* \eeft alleen hij «et. lam nacht die altijd thW 'lijven. t Ik ben een man die bij de gratie van de dag leeft. Het woord jour nalist komt van jour- E" het nieuws, observeren, reageren. Ik leef bij de ■nikdicht bij de dag. Ben dichter bij de dag dan bij «wigheid. En mijn werk cabaret is altijd op de tit geënt. Ik ben altijd lezig. Met leven, obser- signaleren. Te driftig, het mij vraagt. Als ik a oi in een vliegtuig zit, treedt er een vereniging nijn bewustzijn op en als ontleed dan weet ik dat angst is, de zich voort- ide wereld niet meer te oen volgen. Er niet meer kunnen zijn. 's Nachts ik in een vliegtuig nooit Ik wil bij bewustzijn itn. Alles meemaken. Weten hot verder gaat, met alles iereen. Dat is hang naar drang naar overleven, ijk een panisch verlangen vereeuwiging van dit ene lelijke bestaan. Daarom ben jd driftig bezig. Misschien ieen soort syndroom; angst ,1e dood. Het zal niet lees kunnen zijn, die ad van produktie. Ik heb het gevoel dat ik vijf ta- heb gekregen, maar er d moeten inleveren als nntwoording zal hebben af BH. Ik had een vriend die Wek was tengevolge van isbruik. Die zocht ik en als ik hem dan voor- maande om zich te ma- «an zei die eerst altijd: :z„er lever is, is er nog wat later: „Je preekt l - - me, Michel, en je Sis gelijk: als ik morgen idan zeggen ze: die stom st tieh doodgezopen! worgen sterft zeg- tehde mensen met wat Jkheid, vertedering en Jden in hun stem: „De i heeft zich doodge- Maar je bent net zo t als ik, en bovendien 16 lichaam en geest 'it !S denk ik wel eens: J'S stuk werkelijkheid ""sMs waarheid. K 1>?n een bevoorrecht luw e nieuwsgierig- t if vermogen tot ver- i af. ik schrijf, be- 'k leef. En dkt is 5eaH„W6er dat syn|3room. fcfedri"- Afgezien r'eda»» Sln<!s jaren Vu aaif dagboek b«houd, bezig z„ls'zev®n dingen te2' Ik werk aan de dash!? iVan miin Ameri- 5 iïtTï de krant ■tlitnro teksten voor de Üitk!tk; aan ill\ m'in pa" ■orubripK heksten voor de C1*1 'oor „l'Cu.rsief"; aan rNère meuwe caba- f; hen bezto". en Halse- von te denken aan ert v., melodieën die en die hH T gemaakt heeft' - graa® OP de feeland ë,r „een boek dat &aaueennh nfIand" 8aat bum b ek' een so°rt 1 l leven uit sa„n het katho" dat de v,]aren 1220 el heten ®aat uit" »r'„„0Soms wordt daar g een vers gebo- e 'k het E?5, "eet ik ?i,,maal klaar 'klaar n,et' Maar Het zal je mis_ schien verbazen dat ik er des alniettemin een „heilig week end" op na houd. Dan werk ik niet. Dat duurt van vrijdags middags vier uur tot 's maan dagsmorgens negen uur. Vrij dags, als ik thuis kom, begin ik met een soort familiaal ri tueel: dan gaan de schoenen uit: ik ga op de bank liggen en pak een borreltje. Dan denk ik vaak: bij alle zegeningen die ik ervaar is niet de minste dat ik gezegend ben met het gezel schap van mijn vrouw en ons kind. Dan denk ik ook vaak: ik zou me zelf niet zijn zonder mijn vrouw, dat kind en de mensen van wie ik houd. Ik geloof dat die bepalend zijn voor wie je bent, wat je doet en wat je schrijft. Ook voor wat je denkt. Ik ben altijd bezig ge weest met God, Die bepaalde dingen voor je heeft wegge legd. Die geeft en neemt en Wiens naam geprezen is. De werkelijkheid waarin ik leef, beheerst me. Ik wilde als jon gen twee dingen worden (pries ter en dichter) en deed toen al vier dingen tegelijk: studeren, dichten, cabaretliedjes schrijven en een krantje redigeren. Ben alleen geen priester geworden. Maar Bertus Aafjes zei eens tegen me: „Toch is het in ons als journalist en dichter geble ven: het streven mensen met mensen te verzoenen, en de aarde met de hemel. Toen de regent van het seminarie Hage- veld ontdekte dat ik verzen maakte, hield hij me telkens voor, dat dichten de grootste vorm van menselijke hoogmoed is. Dat een combinatie van priester en dichter, met die ene geweldige uitzondering van Guido Gezelle, niet voorkwam. Als ik het dichten toen opge geven had, dan zou mgr. Huibers me destijds ongetwij feld helaas niet in een parochie gezet hebben, maar hij had me vast naar Nijmegen gestuurd om Nederlands te gaan stude ren. Dan was ik zo'n je weet wel „diep-geliefde leraar"- Nederlands op het klein semi narie geworden. Later misschien nog kannunik en wie weet was ik mgr. Zwartkruis opgevolgd. Ik zou best een aardige bis schop kunnen worden. Soms denk ik ook wel eens: als ik in Engeland, mijn tweede vader land, geboren was, dan was ik nu vermoedelijk hoofdredacteur van PunchMaar wie ben ik? Er zit een stuk onrecht vaardigheid in de Schepping; niet iedereen is gelijk getalen teerd; ik heb daar geen oplos sing, geen verklaring voor. Het is een mysterie. Want: waarom ben ik die Michel v. d. Plas en niet dat huilende, angstige kind op die bekroonde foto, dat naakt over een straat in Vietnam wegvlucht voor het geweld. Waarom is mij zo ontzettend veel cadeau gedaan? Er is een protestants lied: „Tel uw ze geningen tel ze één voor één!" Ik kom niet uitgeteld. Be grijp er niets van. Het beangst me. Misschien ben ik een cal vinistisch katholiek, want ik kan maar zelden genieten van die zegeningen. Ik ervaar alleen maar onrust, welke als een an gel in m'n vlees steekt over de mij geschonken talenten. Dat geeft een vorm van lijden, die onrust.... Ze zeggen vaak: hoe kén zo'n kritische geest als jij voor Else vier werken. Of: ben je nou links of rechts? Er is tegen woordig zelfs een genre journa listen aan bod, die je niet on dervragen, maar je willen laten zeggen wat zij denken. Ik heb ons vak zeer hoog, maar het wordt constant bedreigd. Ze willen je maar indelen en ge nuanceerd denken is voor som migen een vies begrip gewor den. Begrippen als links en rechts, progressief en conserva tief liggen mij niet. Ze zijn voor mij nog nooit bevredigend ge definieerd. Het zijn stomweg

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1973 | | pagina 21