IK BEN AL TIJD DRIFTIG BEZIG
Journalist-dichter-cabaret-
tekstschrijver Michel v. d. Plas:
Genuanceerd denken is
voor sommigen een
vies begrip geworden
igenda
I
door
jan wintraecken
>rn. verhoevi
en
IUAÜ 28 APRIL 197J
DE STEM ZATERDAG 28 APRIL 1973
/iN het sportieve ligt
Wallonië op zijn gat.
Van de 16 voetbal eer
ste klassers horen er maar
liefst tien thuis in Vlaanderen
- vier in Brussel en slechts
twee in Wallonië, namelijk
het Luikse Standard, en het
eveneens Luikse FC Luik.
Zeven van de acht kampi
oenstitels in de zogenaamde
nationale afdelingen gaan
naar of zijn al in handen van
Vlaamse clubs. De achtste ti
tel, die in de bevordering A,
is voor een Waalse club (Her
stal) omdat in die afdeling
uitsluitend Waalse clubs op
treden. Het Waalse voetbal
staat in een natte broek op
spillebenen in de tocht tra
nen met tuiten te huilen.
De fiere Vlaamse leeu
wen voetballen overigens niet
alleen stukken beter en mas
saler dan de duffe Walen. Zij
rijden hen ook uit de wielen.
Al wat in België naam en
fietsnaam bezit, is van Vlaam
se bloede. Eddy Merckx heeft
van pure consternatie wel
„oui" gezegd toen hij trouw
de met zijne Claudine, maar
dat neemt niet weg dat hij
zo Vlaams is als Felix Tim
mermans was. Och, er fietst
hier en daar nog wel een
Waalt je mee, maar in die
kringen blijft het toch maar
sukkelen. Even dachten we
nog dat het stijlvolle haantje
Joseph Bruyere hoge ogen
zou gooien maar dra bleek dat
ook dit knechtje van Merckx
slechts voor een frank gebo
ren was en nooit verder zou
kvmen dan warme worst met
mosterd en 's zondags een
cotelet. George van Coningslo
is ondanks die fraaie naam ook
een Waal. Maar George is
vergrijsd in het vak en vlamt
niet meer zoals hij dat vroe
ger wel eens kon als hij de gif
groene pil in de buik en de
kolder in de kop had. Neen,
alwat hier harder fietst dan
een dravende ezel is van
Vlaamsen huize.
J~\ E Brusselse francofo-
J nen kunnen er sportief
nog even mee door.
Die hebben een Jacky lkx
en de bonk Serge Reeding.
Maar Wallonië zelf blijft ner
gens. In dit korte essay zal
nu nagegaan worden waar de
oorzaak, dan wel de oorza
ken liggen van de Waalse
gang naar de sportieve on
derontwikkeldheid. We begin
nen met correct vast te stel
len dat Wallonië nooit een
sportnatie der eerste, ook niet
der tweede en zelfs niet der
derde klasse was. Wjj stellen
verder correct vast dat alle
Waalse sporters die ooit hoge
ogen gooiden een verder maar
verzwegen Vlaamse moeder,
hadden.
Sportief staat en stond Wal
lonië nergens en niets duidt
erop dat daarin deze eeuw nog
verandering in zal komen.
Volgens een algemeen aan
vaarde stelling wordt presta
tie uit honger geboren. Nou,
als ooit een volk honger heeft
gehad, dan het Vlaamse en
met name in de tijd waarin
de Walen de heren en de Vla
mingen de knechten waren.
Heel Vlaanderen gaapte toen
permanent van de trek in
brood en pap. Dat was de tijd
waarin de Walen de kikkerbil
al ontdekt hadden en zich
zorgvuldig de mond afwisten
alvorens een slokje Chateau
Nenin achter een hapje „co-
chon de lait au grand mar
nier" aan te sturen. De Wa
len vraten zich dik en munt
ten uit door pafferigheid en
het bezit van vette levers en
magen als blaasbalgen zo groot
en zo slap. De Waalse fysieke
degeneratie was algemeen.
De Vlamingen daarentegen
regenereerden en bleven zo
mager ais van Kleffens. Ze
uien bieten en de schors van
jonge bomen, ze dronken
geuze-lambiek en Buisman's
koffie, maar ze namen toe in
kracht en potentie. In het
vierde geslacht kwam de door
braak. En in het bekende
voetbalwoord „hij heeft hon
ger naar de bal" schuilt dan
ook een waterput diepe en
onthutsende symboliek.
Want een, of twee geslach
ten hongeren zet geen zoder
aan de dijk. Het is absoluut
noodzakelijk dat er in drie
opeenvolgende geslachten ge
hongerd en slaags gewerkt
wordt om te komen tot een
vierde geslacht dat zichzelf als
het ware in sportieve kracht
overtreft. Gaston Roelants en
Milleke Puttemans zijn in de
ze zin vierde geslachtelingen.
Pol van Ilimst is geen volle
vierde, doch slechts een late
derde en dat is dan ook aan
zijn spel te zien. Eddy Merckx
is zelfs een volle vijfde en als
dat raak is komt het ontzet
tend hard aan.
ET Waalse is een oud en
tot op de draad versle
ten volk dat nog wel
wat toont door de aanwezig
heid van onderhuids procu-
reursspek, maar in feite
op instorten staat. Doordat
bovendien de inplanting van
de Waalse knie niet van de
beste is, ligt de enigst mogelij
ke redding in het gemengde
huwelijk tussen Walen en
Vlamingen maar daarvan
komt in de praktijk niet veel
meer terecht dan slaande ru
zie. De sportieve Waalse toe
komst mag dan ook met ge
rust geweten donker worden
ingezien. De Vlaamse daaren
tegen staat bijzonder fraai in
de sterren.
jor
LS God bestaat ei,
maakt gelukkig j.
heeft hij geen agenL
imm als onze poes
er zelf trouwens ooi.
vil er geen; want wie éZ
ida heeft is een slaaf
wil zeggen: ik heb m
boekje met datums <J,
ik heb ook altijd een lij,?
if een lus voo- mijn hoo(4
dingen die gedaan tnot.
worden en in het u
heet dat „agenda"
r er is gewoonlijk gZ
band tussen de datum en
doen. Juist dat ve-ow i
kt de agenda tot een fc
tent van de slavernij
„„.list, schrijver van
iournausv. dichter
der Plas (45) heeft
oeuvre op zyn
hij gaat onver-
Ik ben altijd «rif-
hijOver het
en over zijn levens
rest men in neven-
intervievv. Jg
Maar weinigen
hH in de burgerlijke
I. R G F. Brinkel ver
bak Sinds zijn 21ste
,/hü aan „Elseviers Ma-
verbonden en zoekt zelf
uit.
lërönder volgen een paar in-
K opmerkingen van
JOURNALISTIEK: „Ik werd
eens door een „collega" van de
NCRV-gids geïnterviewd. Die
zei: „U hebt een boek over
Luns geschreven, hè?" Ik ant
woordde hem: „Nee, ik heb geen
boek over Luns geschreven,
maar hem geïnterviewdl" Toen
vroeg de man: „Hebt U al eens
meer geschreven? Boeken bij
voorbeeld?"
JOSEPH LUNS: „Ja, ik heb
veel uit de gesprekken met
Luns moeten schrappen. Hij had
zich laten gaan. Het had meestal
met het „Private" van anderen
te maken. Vooral op het inter
nationale vlak. Hij wilde pru
dent overkomen. Luns heeft
geen echte memoires geschre
ven. Op B.Z. liggen echter hon
derden verslagen (aide-mêmoi-
res) van hem met exacte ver
slagen over al zijn ontmoetingen
met belangrijke figuren uit de
wereld en met zeer boeiende
opmerkingen over al hun men
selijke kanten. Er zou hier, net
als in Engeland, veel soepeler
moeten kunnen worden omge
sprongen met de archieven van
het Koninklijk huis en van de
ministers".
JAN WOLKERS: „Ik heb nog
nooit iets van hem gelezen. Niet
mgt opzet, maar uit tijdgebrek.
Als ik tijd heb om te lezen,
grijp ik nooit naar belletrie,
maar naar geschiedenis, mé
moires, biografieën en petite
histoire. Naar datgene wat echt
gebeurd is en naar degenen die
echt geleefd hebben en wat te
betekenen hebben gehad."
GABRIEL SMIT: „Gab is
een groot dichter. En een groot
vriend van me. Maar ik zou
nooit zoals hij de Kerk vaar
wel kunnen zeggen. Ik kan niet
buiten de gemeenschap van de
Kerk leven. Dat verschil tussen
ons beiden doet me groot ver
driet.
Het is even tekenend als pijn
lijk dat de enige keer, dat de
Nieuwe Linie iets aardigs over
mij geschreven heeft, de keer
was dat een medewerker bijna
verheerlijkend maar onjuist
schreef dat ik de Kerk zou heb
ben verlaten.
HARRIE MULISCH: „Nooit
iets van gelezen. Zie onder
Wolkers".
GODFRIED BOMANS: „Naar
mate Godfried langer dood is,
fascineert hij me steeds meer.
Vanwege de struktuur van zijn
persoonlijkheid en vanwege de
geheimen die hij met zich mee
heeft gedragen. Het laatste
woord over Godfried is nog in
geen vijftig jaar gezegd".
GERARD CORNELIS VAN 'T
REVE: „Nooit iets van gelezen.
Zie onder Mulisch".
VAN DUINKERKEN: „Als
Toon nog geleefd had, zou hij
een groot gat opvullen, dat pijn
lijk voor ons allen is. Ik ben er
overigens ook mede schuldig
aan, dat er zo weinig bemoedi-
gens en vertroostends tot onze
generatie gezegd wordt. Sprak
de oude Rogier af en toe nog
maar eens vanuit zijn harf'.
B. G. F. BRINKEL (alias
Michel v. d. Plas): „Over die
man verbaas ik me dagelijks.
Gaston Durnez schreef over
hem eens in „De Standaard"
(België): „Hij praat, het hoofd
wat schuinhoudend, alsof hij het
ergens, op iets onzichtbaars,
neer wil leggen". Ik denk dat
Durnez gelijk heeft. Om Augus-
tinus te citeren: „Onrustig is
ons hart totdat het rust in U,
o God!" En om tenslotte nog
iets uit de poëzie te citeren
en dat is dan uit het gedicht
van Michel v. d. Plas „Klein
Duimpje":
„DIT IS HET TALENT
DAT IK HAAT.
OVERAL THUIS ZIJN
IS NERGENS.
MAAR ZE KIJKEN ME AAN
EN IK GA
AL VOOROP, VAN KWAAD
TOT ERGER".
kreten. Ze brengen een tweede
ling tussen de mensen welke tot
polarisatie leidt en polarisatie
vind ik heilloos. Door mijn op
voeding, thuis in een streng
katholiek middenstandsmilieu
en later op het seminarie, ben
ik opgegroeid in een klimaat,
dat het onverzoenlijke wil ver
zoenen, dat wil verenigen, dat
niet centrifugaal (middelpunt
vliedend) maar centripetaal
(middelpuntzoekend) wil funk-
tioneren; dat niet een groep
maar de gemeenschap wil die
nen. Ik de Kerk heb ik geleerd:
elkander te verdragen en el-
kaars lasten te dragen. Dat is
gebleven, hoe pijnlijk het ook
was later te moeten ervaren,
dat bij de keuze ad hoc over de
wijze waarop dat moest gebeu
ren, dat men zowel in de Kerk
en ook bij de haar verwante
politieke partijen vaak eerder
geneigd was te luisteren naar de
bezittenden en de intelligentie
dan naar de materieel armen
en de armen van geest.
Zelfs op het pastoraal concilie
nog. De Kerk, maar dat geldt
ook voor de maatschappij, heeft
zich constant te reinigen. Sem
per reformanda. In liefde en be
grip en niet door verharding of
polarisatie, die verbittering,
liefdeloosheid en onverdraag
zaamheid oproepen. Ik ben een
man van evolutie. Niet van re
volutie. Een exponent van het
harmoniemodel. Als schrijver
tracht je orde in de chaos te
brengen. Je staat verbaasd over
het gebrek aan gevoel voor
nuances en voor een juiste
journalistiek. Een jaar na zijn
benoeming heb ik mgr. Simonis
geïnterviewd. Dan wil je weten
hoe zo'n bisschop zo'n eerste
jaar ervaren heeft. Dan krijg
ik veel brieven. Vooral met de
vraag: „Ben je overgelopen?"
Een half jaar daarvoor had ik
Hans Küng over zijn boek „On
feilbaar?" geïnterviewd. Toen
heb ik brieven gehad met de
vraag: „Ben je soms niet meer
katholiek?" Het zijn typische
illustraties van die ongezonde
polarisatie. Ze tasten het onver
vreemdbare recht van de mens
aan, die zich in dit leven op
stelt met zijn vragen en twij
fels en die rechts en links van
zich wil luisteren. Je leeft als
journalist op de breuklijn van
twee denkrichtingen, maar
daarmee ook tussen mensen,
die het kunnen opbrengen el
kaar te verketterenIk vind
dat een heilloze zaak. Dat doet
pijn en maakt je vaak eenzaam.
Ik denk dan vaak aan de hoog
moedige titel van dat boek van
W. F. Hermans: „Ik heb altijd
gelijk". Dat gelijk willen heb
ben, dat verabsoluteren van de
eigen opvatting, is kenmerkend
voor de polarisering. Zowel in
de Kerk als in de politiek, ter
wijl onder de massa toch een
aangeboren verdraagzaamheid
leeft. De middengroep laat zich
helaas te weinig horen. Het zijn
de absolutisten en utopisten die
vandaag het hoogste woord
hebben.
Van de Kerk heb ik mijn zin
voor historie en traditie meege
kregen. Die leren je te kiezen
voor evolutie en niet voor revo
lutie. Revolutie geeft polarise
ring. In de evolutie is plaats
voor begrip, nuancering, ver
draagzaamheid, menselijkheid
en daarin zijn de kansen het
grootst om het goede onder de
mensen te bestendigen.
En als schrijver heb je yy
daarin een grote opgave.
T ET is mij dan ook e„
volkomen raadsel, (iot
de volle agenda u
impend verband tussen da. j
i en doen, van uur |0i I
ingevuld, een opeenrol..
I van dwingende afspm.
tot een statussymbool
'ft kunnen worden. w0„i
is het wel: het getuigt 1
weinig respect voor i,
zdemens te veronderstellen
t hij over vrije tijd bt-
li kt. Want respect bete-
it: iemand belangrijk ulj.
II en belangrijke mensn
•rden overal bij betrokken
hebben dus volle agenda's,
plaats van echte vrije tilj
zitten zij de symbolen can
i prettige besteding daar.
n, een tweede huis, een boot
Zelfs kinderen hebben te-
awoordig hun vrije tijd al
[geboekt; tussen de zwem-,
liet- en pianolessen in moot
hun agenda een uurtje ge.
ikt worden voor een car-
ardagsfeestje.
Pim-Frits kan zich om vier
r even vrij maken, mm
n-Karel en Erwin kunm
mogelijk voor vijf uur can
partij zijn; de kleine Phi-
ipine zal tot zes uur heil-
mnastiek hebben en bljjkt
arna al geboekt te zjjn cow
n ander partijtje.
AT vind ik nu slavtt-
S nij en daarom uril
geen echte agetii
bben. Wat ik niet belanj.
k of prettig genoeg vind om
onthouden, daar zie ik He-
r maar van af. Voor mjjn
voel bestaat de enige benq-
'nswaardige status in het
zit van echte, niet volge-
ekte vrije tijd en de enigi
omotie die de moeite ca»
t nastreven waard is in het
ger worden van de agenda.
it is waarschijnlijk een to-
elijk primitieve gedachte en
stamt dan ook regelrecht
t mijn kinderjaren. Ik dacht
en namelijk dat een per-
on minder hoefde te uer-
rn naar gelang hij belang-
ker was. Hiërarchie was 'n
enemende mate van vrij-
id en vrijheid was flauwe
il als zij niet bestond in de
■schikking over vrije tijd. In
ijn fantasie stond God bo-
maan op de ladder; hij wei
hoog en machtig, dat M
If niets hoefde te doen. Hij
d zelfs zo weinig te doen,
t hij ook het delegeren uit
■nden gegeven had en dm
engoed niet kon besteen.
'ant wie alles uit handen
eft, heeft nauwelijks hart-
n en heel de rest nodig.
aarna kwam in volgorde van
,xe overbodigheid de koning,
n figuur die op een troon
t en met luie, verveelde
em wat commandeerde,
aar zijn gezag was zo groot
t het ook zonder common
's wel functioneerde,
j zat alleen maar op de
'oon om te bewijzen dat hü
echt was en niet alleen
aar in de fantasie bestond,
ij nader inzien was dat e
en soort van zwakheid, want
'ie zijn onmisbaarheid moet
ewijzen is niet helemaal
rij.
r_T ELEMAAL onder aan
j[ de ladder was een ge
krioel van uitsloven! j
n slaven die in naam
od en de koning als m'cr.^
P en neer renden om
alles
doen en niets te vergat
f alleen maar hun t,es'a°
echt te bewijzen. O"?
en in zaten dan de f'S"'
ie van tijd tot tijd wel i
noesten doen, maar 10 i
zinder naargelang tij
'ij de koning stonden of m 1
raas waren op hun eigen
lun agenda werd voor
ëel bepaald door onver-_
oachte commando's van
ien af, maar voor een
•ok door hun eigen Wlle
K vrees dat t°'n.°^^
ting, hoe doortim
ook, weznig r.f"ie
k en niet beantwoordt
mbities van mensen ^0p-
■oog willen op de ™aa
lelijke ladder. Omhoog
eggen: naar een ^°fijjtoe.
ienda en minder vrVe 0
)e beschikking over ,,n
'■reigt iets proletanscn
nbenulligs te fordf!haardKlt
k vind dat een merktaa
ntwikkeling; ,'.n„ «er 0e*
\eeft alleen hij «et. lam
nacht die altijd thW
'lijven.
t Ik ben een man die bij
de gratie van de dag
leeft. Het woord jour
nalist komt van jour-
E" het nieuws, observeren,
reageren. Ik leef bij de
■nikdicht bij de dag. Ben
dichter bij de dag dan bij
«wigheid. En mijn werk
cabaret is altijd op de
tit geënt. Ik ben altijd
lezig. Met leven, obser-
signaleren. Te driftig,
het mij vraagt. Als ik
a oi in een vliegtuig zit,
treedt er een vereniging
nijn bewustzijn op en als
ontleed dan weet ik dat
angst is, de zich voort-
ide wereld niet meer te
oen volgen. Er niet meer
kunnen zijn. 's Nachts
ik in een vliegtuig nooit
Ik wil bij bewustzijn
itn. Alles meemaken. Weten
hot verder gaat, met alles
iereen. Dat is hang naar
drang naar overleven,
ijk een panisch verlangen
vereeuwiging van dit ene
lelijke bestaan. Daarom ben
jd driftig bezig. Misschien
ieen soort syndroom; angst
,1e dood. Het zal niet
lees kunnen zijn, die
ad van produktie. Ik heb
het gevoel dat ik vijf ta-
heb gekregen, maar er
d moeten inleveren als
nntwoording zal hebben af
BH. Ik had een vriend die
Wek was tengevolge van
isbruik. Die zocht ik
en als ik hem dan voor-
maande om zich te ma-
«an zei die eerst altijd:
:z„er lever is, is er nog
wat later: „Je preekt
l - - me, Michel, en je
Sis gelijk: als ik morgen
idan zeggen ze: die stom
st tieh doodgezopen!
worgen sterft zeg-
tehde mensen met wat
Jkheid, vertedering en
Jden in hun stem: „De
i heeft zich doodge-
Maar je bent net zo
t als ik, en bovendien
16 lichaam en geest
'it !S denk ik wel eens:
J'S stuk werkelijkheid
""sMs waarheid.
K 1>?n een bevoorrecht
luw e nieuwsgierig-
t if vermogen tot ver-
i af. ik schrijf, be-
'k leef. En dkt is
5eaH„W6er dat syn|3room.
fcfedri"- Afgezien
r'eda»» Sln<!s jaren
Vu aaif dagboek b«houd,
bezig z„ls'zev®n dingen
te2' Ik werk aan de
dash!? iVan miin Ameri-
5 iïtTï de krant
■tlitnro teksten voor de
Üitk!tk; aan ill\ m'in pa"
■orubripK heksten voor de
C1*1 'oor „l'Cu.rsief"; aan
rNère meuwe caba-
f; hen bezto". en Halse-
von te denken aan
ert v., melodieën die
en die hH T gemaakt
heeft' - graa® OP de
feeland ë,r „een boek dat
&aaueennh nfIand" 8aat
bum b ek' een so°rt
1 l
leven uit sa„n het katho"
dat de v,]aren 1220
el heten ®aat uit"
»r'„„0Soms wordt daar
g een vers gebo-
e 'k het
E?5, "eet ik ?i,,maal klaar
'klaar n,et' Maar
Het zal je mis_
schien verbazen dat ik er des
alniettemin een „heilig week
end" op na houd. Dan werk ik
niet. Dat duurt van vrijdags
middags vier uur tot 's maan
dagsmorgens negen uur. Vrij
dags, als ik thuis kom, begin
ik met een soort familiaal ri
tueel: dan gaan de schoenen uit:
ik ga op de bank liggen en pak
een borreltje. Dan denk ik
vaak: bij alle zegeningen die ik
ervaar is niet de minste dat ik
gezegend ben met het gezel
schap van mijn vrouw en ons
kind. Dan denk ik ook vaak:
ik zou me zelf niet zijn zonder
mijn vrouw, dat kind en de
mensen van wie ik houd. Ik
geloof dat die bepalend zijn
voor wie je bent, wat je doet
en wat je schrijft. Ook voor wat
je denkt. Ik ben altijd bezig ge
weest met God, Die bepaalde
dingen voor je heeft wegge
legd. Die geeft en neemt en
Wiens naam geprezen is. De
werkelijkheid waarin ik leef,
beheerst me. Ik wilde als jon
gen twee dingen worden (pries
ter en dichter) en deed toen al
vier dingen tegelijk: studeren,
dichten, cabaretliedjes schrijven
en een krantje redigeren. Ben
alleen geen priester geworden.
Maar Bertus Aafjes zei eens
tegen me: „Toch is het in ons
als journalist en dichter geble
ven: het streven mensen met
mensen te verzoenen, en de
aarde met de hemel. Toen de
regent van het seminarie Hage-
veld ontdekte dat ik verzen
maakte, hield hij me telkens
voor, dat dichten de grootste
vorm van menselijke hoogmoed
is. Dat een combinatie van
priester en dichter, met die ene
geweldige uitzondering van
Guido Gezelle, niet voorkwam.
Als ik het dichten toen opge
geven had, dan zou mgr.
Huibers me destijds ongetwij
feld helaas niet in een parochie
gezet hebben, maar hij had me
vast naar Nijmegen gestuurd
om Nederlands te gaan stude
ren. Dan was ik zo'n je weet
wel „diep-geliefde leraar"-
Nederlands op het klein semi
narie geworden. Later misschien
nog kannunik en wie weet was
ik mgr. Zwartkruis opgevolgd.
Ik zou best een aardige bis
schop kunnen worden. Soms
denk ik ook wel eens: als ik in
Engeland, mijn tweede vader
land, geboren was, dan was ik
nu vermoedelijk hoofdredacteur
van PunchMaar wie ben
ik? Er zit een stuk onrecht
vaardigheid in de Schepping;
niet iedereen is gelijk getalen
teerd; ik heb daar geen oplos
sing, geen verklaring voor. Het
is een mysterie. Want: waarom
ben ik die Michel v. d. Plas en
niet dat huilende, angstige kind
op die bekroonde foto, dat naakt
over een straat in Vietnam
wegvlucht voor het geweld.
Waarom is mij zo ontzettend
veel cadeau gedaan? Er is een
protestants lied: „Tel uw ze
geningen tel ze één voor
één!" Ik kom niet uitgeteld. Be
grijp er niets van. Het beangst
me. Misschien ben ik een cal
vinistisch katholiek, want ik
kan maar zelden genieten van
die zegeningen. Ik ervaar alleen
maar onrust, welke als een an
gel in m'n vlees steekt over de
mij geschonken talenten. Dat
geeft een vorm van lijden, die
onrust....
Ze zeggen vaak: hoe kén zo'n
kritische geest als jij voor Else
vier werken. Of: ben je nou
links of rechts? Er is tegen
woordig zelfs een genre journa
listen aan bod, die je niet on
dervragen, maar je willen laten
zeggen wat zij denken. Ik heb
ons vak zeer hoog, maar het
wordt constant bedreigd. Ze
willen je maar indelen en ge
nuanceerd denken is voor som
migen een vies begrip gewor
den. Begrippen als links en
rechts, progressief en conserva
tief liggen mij niet. Ze zijn voor
mij nog nooit bevredigend ge
definieerd. Het zijn stomweg