Schoenindustrie Brabant vecht voor haar bestaan Kosten muziekscholen lopen zeer uiteen stad streek Ingekrompen Gebonden Vakbonden Moeilijk Verschil Onderzoek Afhankelijk HET aantal schoenfabrie ken in ons land is in tien jaar bijna gehalveerd. Eind vorig jaar waren het er 189. In 1962 telde men er bij een bedrijf sregistra- tie nog 345. In die 189 be drijven werkten 8030 men sen (268 buitenlanders). In 1962 verdienden in deze be drijfstak nog 18.268 mensen him brood. Zestig van die onderne mingen zijn kleine bedrijf jes, vaak eenmanszaken. Ze vallen in de categorie van 0-10 medewerkers. 24 van die schoenfabrieken heb ben tussen de 11 en 20 per soneelsleden en 28 hebben tussen de 21 en 50 mede werkers. Er zijn 25 bedrij ven in de categorie van 50 tot 100 man personeel en 20 schoenfabrieken die meer dan 100 man perso neel hebben. Dat „man" moet men met een korrel tje zout nemen. Er werken in de bedrijfstak heel veel vrouwen. Het is verder niet uitgesloten dat het werke lijke aantal mensen dat in die schoenindustrie bezig is minder is dan het opgege ven aantal. Want onder die ruim 8000 mensen zitten een goede 1000 thuiswer kers (in 1962 nog 2260). Het kan best zijn dat ver schillende van die stiksters voor meer dan één bedrijf werken en dubbel zijn op- gegegeven. Op het ogenblik is de schoenindustrie helemaal geconcentreerd in Midden- Brabant en Nijmegen (Groesbeek). Vroeger wa ren er ook fabrieken in de Achterhoek, in Maarssen en in Amsterdam. Zeker 85 procent van de Nederland se schoenindustrie is nu in Brabant gevestigd. Het zijn allemaal familiebedrijven. (Van een onzer verslaggevers) TILBURG Er zal in Brabant zeker een schoen industrie blijven bestaan. Maar het afkalvingsproces is beslist niet ten einde. Er zullen in de toekomst nog wel schoenfabrieken verdwijnen. Er zijn ondernemin gen in deze bedrijfstak die draaien als een ,lier'. Het structuuronderzoek in deze bedrijfstak heeft uitge wezen dat het juist niet de zeer grote bedrijven zijn die het goed gaat. Daarop is één uitzondering: Ivo van Haaren in Waalwijk, het bedrijf dat beschikt over een uitgebreid verkoopapparaat in de detail handel. Schoenfabrieken met goede overlevingskansen moeten vol doen aan enkele voorwaarden. Ze moeten niet te groot zijn, ze moeten zich snel aan aller lei veranderingen kunnen aan passen, ze moeten zich gespe cialiseerd hebben en hun pro- dukten dienen een eigen ge zicht te hebben. Voorwaarde om te overleven is bovendien dat de hoofdmoot van hun om zet op de binnenlandse markt ligt en dat zij een aanvulling voor hun omzet vinden in de export. Het specialisme dat vereist wordt, kan zich echter tegen de overlevingskansen keren. Een bedrijf kan met een col lectie „fout" zitten, als het modebeeld plotseling veran dert. Daarom wordt in het structuurrapport gepleit voor vergaande samenwerking van de bedrijven. Ze moeten dan wel als zelfstandige produktie- eenheden blijven bestaan, het eigen gezicht behouden, voor d.e binnenlandse markt. De sa menwerking dient zich echter op financieel gebied te mani festeren, evenals op het ter rein van de technische re search en de export. Een opvallende ontwikke ling is dat een aantal onderne mingen hun eigen produktie niet onaanzienlijk heeft inge krompen, zonder dat het as sortiment dat zij aanbieden is verminderd. Zij laten dan een deel van „hun" produkten in het buitenland maken, vooral in de goedkope landen van Oost-Europa. Die Nederlandse ondernemers laten de schoen fabrieken in Roemenië, Hon garije, Polen en Joegoslavië profiteren van hun op jaren lange ervaring gebaseerde kennis en vakmanschap. Het gaat daarbij meestal om schoenen waarvan de produk- tiekosten hier te hoog zijn ge worden. Men kan dan niet meer concurreren tegen het buitenland en heeft daarom die weg naar het buitenlandse bedrijf gevonden. Daarbij gaat het vaak tom herenschoenen van grove makelij. Vooral toen deze ontwikkeling zich begon af te tekenen. De Nederlandse regering heeft daarom destijds de in voer van dat herenschoeisel aan maximale hoeveelheden gebonden (gecontingenteerd). De invoer van kinder- en da messchoenen uit die landen is echter vrijgegeven. Daarmee zijn die landen later op de Nederlandse markt versche nen. In de Nederlandse schoenin dustrie zijn er velen die me nen dat een groot deel van de moeilijkheden waarmee de be drijfstak in ons land heeft te kampen, kan worden overwon nen door zelf de produktie in te krimpen en de collectie op peil te houden door deze voor een deel in landen te laten maken met lagere lonen en een minder uitgebreid pakket sociale voorzieningen dan in Nederland. De Oosteuropese landen dus, landen in het Ver re Oosten, Argentinië en Bra zilië. Opvallend is wel dat in 1972 de import van schoenen uit die landen niet is gestegen in vergelijking met 1971. Er is tegen die opvatting uiteraard bij de vakbonden verzet gerezen. Maar met ver zet alleen komt men niet uit het probleem van de moorden de concurrentie die in deze bedrijfstak door goedkope bui tenlandse producenten wordt gevoerd. In de schoenindustrie in Ne derland moet men gemiddeld per arbeidsuur aan een pro- duktie-arbeider f 5,25 betalen. In West-Duitsland f 5,87, in Frankrijk f 3,77, in Italië f 3,19 en in België f 4,91. Deze bedragen uit 1972 zijn exclu sief sociale lasten. En ook daarom gaat het, binnen de EEG, met de schoenindustrie in de „dure" landen niet goed en in de goedkope landen Frankrijk, Italië wel. En juist, omdat de loonkosten in deze arbeidsintensieve indus trietak een grote rol spelen is, bijvoorbeeld, in Zweden de schoenindustrie geheel ver dwenen en gaat het die indus trietak in Canada niet naar den vleze. In de lage loonlanden Brazi lië en Argentinië is een schoen industrie in opkomst. Vroe ger waren dit de landen die huiden exporteerden. De hui- denprijzen zijn nu sterk geste gen. Ze hebben hun grenzen voor de huidenexport gesloten en zijn begonnen zelf de grondstof voor de schoenin dustrie, het leer, tot eindpro- dukt te verwerken. Ze profite ren daarbij van de hoge we- reldprijs voor huiden ze betalen zelf maar weinig voor dat leer hebben een onuit puttelijk reservoir van goed kope arbeidskrachten en wer ken met steun van de over heid die erop uit is de export van grondstoffen om te zetten in de export van produkten. Voor het schoeisel waarin veel rubber en textiel en kunststoffen zijn verwerkt, geschiedt in feite hetzelfde in het Verre Oosten. Vooral For mosa is in dit opzicht de laat ste jaren, dank zij grote Ame rikaanse investeringen, sterk in opkomst. De lonen zijn er zeer laag, de levensstandaard ook. Nederland importeert op grote schaal schoeisel uit die landen. De Britse schoenindustrie probeert sinds het toetreden van Groot-Brittannië tot de EEG vaste voet te krijgen in de marktlanden. In Duitsland heeft dat proces zich voltrok ken. De British Shoe Corpora tion kocht onlangs Hoogen- bosch-Huf op. Het kreeg daar door de ongeveer 100 winkels van dit concern in handen. Dit Britse bedrijf heeft een be perkt produktie-apparaat en een enorm internationaal dis tributie-apparaat. Het koopt over de hele wereld, vooral in de goedkope landen, schoeisel en slijt die produkten in de talloze winkels die het overal bezit. De schaalvergroting in de schoenindustrie stelt hoge ei sen aan die bedrijven in de hoge loonlanden die willen blijven voortbestaan. Er be staan voor die bedrijven, zoals hiervoor aangegeven, goede kansen, mits ze de hoofdvoor waarden neergelegd in het structuurrapport kunnen op volgen. En mits ze in staat zullen zijn te blijven beschik ken over goed opgeleid en vakkundig personeel. Dat kan die industrie alleen, indien zij erin slaagt het beeld dat men van haar heeft, te verbeteren. Dit beeld is immers niet goed meer sinds in de afgelopen jaren bedrijfssluitingen in de ze bedrijfstak aan de orde van de dag zijn geweest. JACQUES LEV» Q De dierentuin van Frankfort behoort tot een van de zeldzame dierentuinen, waar neusapen worden gefokt. De familie van de Frankfortse neusapen is onlangs weer uitgegbreid. Het is nog niet zo lang geleden dat deze soort apen niet in gevangenschap gehouden kon worden. In 1967 lukte dat in Frankfort. Opkweken en verzorgen bleken al zeer moeilijk, omdat de neusapen kieskeu rige fijnproevers zijn. In vrijheid leven zij alleen van bladeren. Intussen zijn ze gewend geraakt aan een voor hen ontwikkeld speciaal voer. Het Frankfortse foksucces heeft een zekere beteke nis, omdat ook in hun vaderland (Borneo) de neusapen zeldzaam zijn geworden. O Dit is wel de kleinste computer, die in Europa tot nu toe op de markt kwam. Hij is niet groter dan een pakje sigaretten, weegt 75 gram en wordt door vijf minibatterijen aangedreven. De capa citeit is opmerkelijk. Deze computer beheerst de vier grondrekensoorten, kan wortel trekken en machtsverheffen en geeft maximaal acht cijfers aan. Bj»ffi|(j'|jnj{nj[ifpnp]i!inMijjipnnnniiM^^ (Van een onzer verslaggevers) BREDA Naar Westbrabantse verhoudingen heeft Breda een heel erg dure muziekschool. Duur zowel voor de gemeente als voor de (ouders van) leerlingen. Dat valt af te leiden uit een vergelijking van de ge middelde kostprijs' van een leerling aan de ver schillende muziekscholen. Die bedragen lopen zozeer uiteen, dat een onderzoek daarnaar gerechtvaardigd zou zijn. Gemiddeld vier kwartalen brachten samen bijna f 131.500 telde de Bredase muziekschool aan schoolgeld binnen, gemid- vorig jaar 1.130 leerlingen. Die deld per leerling f 116,- Het exploitatietekort, dat door de gemeenten wordt gedekt, be droeg f 614.600 en dat is hoofdelijk omgeslagen f 544.,-. Die bedragen bij elkaar geteld maken duidelijk, dat de door snee leerling van de Bredase muziekschool vorig jaar min stens f 660,- heeft gekost. Zelfs nog iets meer, want rijk en provincie verstrekken ook subsidie. Maar dat zijn op de totale exploitatie geringe be dragen. Dat de Bredase muziek school, een gemeentelijk insti tuut, inderdaad duur is leert een vergelijking met andere. In Roosendaal, waar de school een gemeentelijke stichting is, waren vorig jaar 1.809 leerlin gen ingeschreven. Die brach ten samen zo'n f 150.000 aan lesgeld op, gemiddeld f 84,-. Afgerond op duizendtallen dekten de subsidies van de diverse gemeenten (want de school heeft een groot aantal dependances) een exploitatie tekort van f 438.000, omgere- <end per leerling f 242,-. De Soosendaalse school blijkt dus ■xploitabel bij een bedrag van f 326,- per leerling. Nog lager 'comt het bedrag per leerling rit bij een soortgelijke bere gening voor de gemeentelijke Muziek- en Balletschool in Bergen op Zoom. Dat is eer grote school, die in het cursus jaar 1971-1972 totaal 2.135 leerlingen telde, waarvan er 241 de dansopleiding volgden. Inbegrepen de dependances in Halsteren, Steenbergen en Hoogerheide incasseerde de Bergse school f 228.000 aan lesgelden. Dat is bijna f 107 per leerling. Na verrekening van de vergoeding die de ge noemde buurgemeenten beta len kostte de muziek- en bal letschool de gemeente Bergen op Zoom nog 339.550,Dat komt per leerling neer op een kleine 160,zodat afgerond kan worden gezegd, dat een Bergen op Zoomse muziekleer- ling per jaar 267,kost. van die uitgaven beduidend uiteen. Zo staat iedere school voor de kosten van huisvesti ging en het schoonhouden van de gebouwen, voor het onder houden van een directionele en administratieve staf, voor de salariëring en de betaling van de reiskosten van de lera ren en voer <ie kosten van instrumenten. Een vergelijking met de muziekafdeling van de School voor amateuristische kunstbe oefening St.-Frans ligt wat moeilijk, omdat St.-Frans ook andere vormen van kunstbeoe fening onderwijst. Maar in de andere gevallen, waarin het enkel om muziekonderwijs gaat, al dan niet samen met ballet, ligt de vergelijking meer voor de hand, waarbij dan meteen het verschil ir. „kostprijs" per leerling in het oog valt: Breda f 660,- or Bergen op Zoom f 267,-. Nu is die vergelijking na tuurlijk niet compleet zolan.t er niet meer bekend is ovet de manier, waarop die „kost prijs" ontstaat. In het alge meen kan men stellen, dat ie dere muziekschool voor het zelfde pakket van uitgaven staat, ook al lopen de hoogten Zoals uit de hierboven gege ven cijfers valt op te maken beloopt de exploitatie van de Bredase muziekschool een to taal van f 745.500 en die van de Bergen op Zoomse school f 567.500. Dat wil zeggen een verschil van zo'n kleine f 200.000. Dat lijkt temeer vreemd als men nagaat, dat de school in Bergen op Zoom bij na eens zoveel leerling telt als de Bredase. En daarbij kan nog worden aangetekend, dat de Bergse school haar leerlin gen werft in een gebied met ruim 70.000 inwoners, terwijl alleen de stad Breda er al zo'n 122.000 telt. De gemeentelijke muziekschool in Bergen op Zoom is dus duidelijk bloei- ender dan de Bredase. Dat de lesgeldopbrengster van de school in Bergen op Zoom niet ook bijna het dub bele bedragen van die in Bre da vindt niet zijn oorzaak in verschil in tarieven, hoewel die niet dezelfde hoeven te zijn, maar waarschijnlijk in. het feit, dat de Bergen op Zoomse school naar verhouding veel meer leerlingen algemeen vor mend muziekonderwijs heeft, die uiteraard minder betalen dan leerlingen die, in klasse- verband of individueel, les op een instrument krijgen. Het grote kostenverschil tussen de twee genoemde scholen moet dus gezocht wor den in de wijze van exploita tie. Dat wil zeggen de kosten van huisvesting met wat daar aan onderhoud aan vast zit en van de staf en de leraren. Ook hier weer iets opmerkelijks: de school in Bergen op Zoom telde (volgens gegevens van 1 februari 1972) 30 leerkrachten, die samen per week 526 klok uren les geven en aan de school in Breda stonden 33 leerkrachten genoteerd met een totaal aan klokuren per week van 418. In verhouding tot het aantal leerlingen dus weer een „nadelig verschil" voor Breda. Het zou een gedetailleerd en deskundig onderzoek vergen om te achterhalen, welke pos ten een muziekschool meer of minder duur maken. In de en kele vergelijkingen hierboven zijn we steeds uitgegaan van gegevens van de scholen in Bergen op Zoom en Breda Dat is gebeurd omdat dit bei de vrijwel gelijk gestructureer de gemeentelijke scholen zijn. Een studie zoals wij bedoe len zou duidelijk maken, dat de muziekschool in Breda in haar nog vrij korte bestaan al met enkele zware handicaps heeft moeten afrekenen. Na de ongelukkige start het be kende langdurige conflict met de particuliere muziekschool heeft ze niet alleen te ma ken gehad met de ziekte van haar directeur, maar ook met een leerlingenstop vanwege huisvestingsproblemen. Dat heeft haar ontplooiingskansen nadelig beïnvloed. Het muziekonderwijs in en rond een gemeente is sterk afhankelijk van wat die ge meente er financieel voor over heeft. Een toenemend exploi tatietekort kan opgevangen worden uit een hoger bedrag op de gemeentelijke begroting, maar ook uit een verhoging van de lesgelden. Dat laatste is in Breda voor 1973 dan ook gebeurd en maar liefst met zo'n 10 procent. Natuurlijk houdt dat het gevaar in, dat muziekles buiten het bereik van een grote groep mensen komt te liggen. In dit verband is het op merkelijk, dat muziekonder wijs door de hogere overheden rijk en provincie uiterst mager wordt gesubsidieerd in vergelijking met andere vor men van creatieve opleidin gen. Misschien vindt die over heid, dat het muziekonderwijs al zoveel meer ingeburgerd is dan andere kunstzinnige vor ming. Maar of dat aanleiding mag zijn er een elitaire aange legenheid van te maken is na tuurlijk maar de vraag.

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1973 | | pagina 19