9CENTEN EURnJiti Mens geworden vrijheidsideaal EEN FIJNE MORGEND IN DE MEI i I00GST JELANGRIJKE KUNST-ANTIEK EN INBOEDEL VEILING WIE? KON ALLES VERLANGEN NIETS P A L L IET E R; m IDAG EN MAANDAG. MAANDAG 19.00 UUR 0 EN 19.00 UUR. Alleen omdat Timmermans niet in staat was tot die uitzinnige levensdrift, heeft hij Pallieter geschapen, in wie hij die droom van ongebondenheid wél kon realiseren. In de grond is heel de Pallieterfiguur dus niets anders dan een projectie van verlan gen. Pallieter deed niets anders dan ruiken, voelen ,zien en horen, rondrossen op zijn paard Beiaard, bier drinken met de pas toor of met zijn vriend Fransoo, eten, vrijen en slapen tussen manestralen en Nethe-nevels. Pallieter had alles, kon alles, mocht alles. FELIX TIMMERMANS invullen) >RES ^d doCll snSrten van ge" DE STEM ZATERDAG 24 JUNI 1972 \A.S.A., H.S.A. en Personeelsbeleid i de avonduren en op zaterdag lestaan vakatures voor sociale politiek ologie drijfssociologie sch tableau van Nederland epen/gesprekstechniek i eerste graads bevoegdheid .ur. worden ingewonnen bij drs. A. Viaal-Pedagogische Opleidingen, I 19, Tilburg, tel. (04250) 32492. tig mogelijk te richten aan atholieke Leergangen t.a-v. het een, Tivolistraat 14, Tilburg, an S.O. 113. sche Analistenschool te Breda tus 1972 ir le graad; graad. Je is mogelijk. lermelding van AS 110, voor Curatoren van de Katholieke r hoofd personeelszaken, |>rg. SBtau. PALLIETER LIER In Lier gaat nog altijd het verhaal dat drommen Nederlanders naar het Nethestadje kwamen om er te zoeken naar de „eeuwige begij- nenbossen", een woud dat Felix Timmermans fanta seerde in het kleine stukje landschap dat het decor voor Pallieter werd. Het is opmerkelijk dat tel kens, in de geschriften over Timmermans, Nederlanders op duiken die de verhalen van de Lierenaaen al te let terlijk nemen en verwach- ten al dat bezongen schoons r nog ongeschonden aan j te treffen. Mi Timmermans, en voor- li/ Mieter, oefenden een gro- Ite aantrekkingskracht uit op lie Noord Nederlander, al za! [Pallieter ook in niet geringe [mate hebben bijgedragen aan I het ontstaan van het stereotie pe vooroordeel dat veel Ne- lierlanders nog altijd hebben |ww de Vlamingen (awel zul- |le, patat, bier, petten, te grote bietstukken en ua elke maal- ijdeen forse wind). Wat was het dat de Neder landers zo aantrok in Pallie ter? De verboden vrucht? Of was er meer? Zoals bijvoor beeld het bedrieglijke uitzicht op de absolute vrijheid van de tot de natuur bekeerde mens, dat Pallieter de calvinistische Noord-Nederlanders vanuit hun glazen huisjes bood Het Arcadië aan de Nethe, een stukje land, vlak tegeno ver het Begijnhof en door Timmermans, die daar graag wandelde of zat, „Het Salon" werd genoemd, bestaat niet meer. Het noodlot wilde dat juist daar, waar het imaginaire leven van Pallieter zich af speelde, in 1914 de meeste Vlaamse soldaten sneuvelden- „Het Salon" was door de oor log verwoest. Op tijd was Pal lieter er vertrokken en als een relekwie had hij een handvol aarde meegenomen, nog voor die werd doordrenkt met sol datenbloed. kan zelf uitmaken hoe zijn uiterlijk is. Fëlix Timmermans heeft het ons niet verteld. Wie was Pallieter? Hoe zag hij er uit? Waar kwam hij vandaan? En waar ging hij heen? Allemaal vragen die ge steld zijn maar nooit werden beantwoord. Pallieter heeft nooit bestaan, zou ook niet kunnen bestaan net zomin als een Pippi Langkous ooit zou hebben kunnen bestaan. Het belangrijkste verschil tussen Pippi en Pallieter is dat de eerste in elk geval gezien kon worden, althans op film. Pallieter was ook nog onzichtbaar. Ieder voor zich Pallieter zat blijkbaar nooit om geld verlegen, maar wer ken of handelen deed hij ook niet. Hij deed niets anders dan ruiken, voelen, zien en horen. Rondrossen op zijn paard Bei aard, bier drinken met de pas toor of, met zijn vriend Fran- soo, eten, vrijen en slapen tus sen manestralen en Nethe-ne- vels. Pallieter had alles, kon alles, mocht alles. Precies als Pippi Langkous die dan ook best eens een kleindochter van hem zou kunnen zijn. Pallieter was het tot mens beeld gewonden vrijheidside aal. Het is daarom dat critici van zovele richtingen hem hebben belaagd maar nimmer te palaken kregen. Daarom ook misschien heeft Lier geen standbeeld van Pallieter zoals Antwerpen wel zijn Lange Wapper en Hulst zijn Rey- naert heeft. Timmermans biograaf Ver- cammen zegt het zo: „Alleen omdat Timmermans in zijn ei gen bestaan niet in staat was tot die uitzinnige levensdrift, heeft hij Pallieter geschreven, in wie hij die droom van on gebondenheid wel kon realise ren. In de grond is heel de Pallieter figuur dus niets an ders dan een projektie van verlangen". Het is dat kinderen zo'n vol zin nog niet begrijpen anders zou je ze dat kunnen voor houden omtrent hun eigen te levisievrienden Bijvoorbeeld als zij op het punt staan zich van drie hoog uit het raam te storten omdat ze verwachten naar beneden te zullen zwe ven, net als Pippi Langkous. Van kinderen kan men zich zo'n navolging nog wel. voor stellen, maar van volwasse nen...? Toch moeten de geeste lijke hoeders van de jaren twintig beducht zijn geweest voor een op de Pallieter toer gaan van hun schaapjes. Tot slot Felix Timmermans zelf, in antwoord op de vraag waar Pallieter toch is heenge gaan met zijn Marieke en zijn drieling: „Ik weet er niets van Laten we er onzen kop niet mee breken En zoo lang de zon er nog is en er lente komt met bloemen, zo mer met koren, herfst met vruchten en winter mét inkeer naar binnen, is er nog genoeg om van alles de „sijs af te lakke". Er blijft nog altijd te Pallieteren". Maar niemand springt nu nog „in zijn blote „flikker" in de Nethe. Dat toch niet. WIM KOCK. PaVHeterkmd t H-et Arcadië aan de Nethe te Men WIP- i v'Ü#! - i dient u, uiterlijk 14 dagen vin gaande bon, aan onze afdeling /ij niet in behandeling nemen; |tie-adres in Nederland en Belg« (cht worden. Buiten Nederland en srekend. wii [en stortings-acceptgirokaart. I l hiervan gebruik te maken, gegevens, dan garanderen w uw vakantie-adres. I, dat ondanks stipte verzending. Istencentra, vooral in Zuid-Europ [.pl'S l« per post* toepassing is. ..-.-.-•pc: .r.M»"'" ..i.-cr'»""'" t/m i toezending vermelden). AFLEVERING 1 I In die eerste Lieve Vrouw- llrensdagen was de lente ziek. I De zon bleef weg en klaterde [maai' van tijd tot tijd, zo door leen wolkenholleken, een bus- |sel licht op de gele boterbloe- laen. Het verse groen dat zij langs alle kanten geweldig uit «en grond, de bomen en het rwkd gezogen, zat er on- geduldig naar te wachten. Pal- |~eter1 zei, met een scheven ■mond van bitterheid: ,,'t Spel [is nor de knope!...". Maar in |«en avond van dezen dag was lw v j maan. rood lijk een *raozenden appel, uit de wol- J®. Sebroken en een dunne Ion1 j Mjk een fijn gaas lltn ^ethe en de beemden ■da?651 s^aan' Zie, als Pallieter t zag maakte hij met speek- II21!11 wijsvinger nat, stak Ivnüuln ide en als hij rwmvi i ziin vinger koel den zuiderkant, i"1) w een luiden lacht, .«Portelend in het gers en h»t w iden st)ftien avond dat I tot over de Nethe: sal 6 morghen wecken «at salder wesen die nachti- f /'««hHgale soete; jkl wiüe dan gaen in genen (ten »SUVere bloemen groe- ïonhdit!11 Was het °Pnieuw ■taien0Il6ï W*"» van sla- Inacht m ,a? ^ïjna den helen ■wijd 0"a het venster wagen- 1® hiefd ri0Wakkfr gelegen, ■hemel in n w°lkbrekenden pachten on °gg' die na iang Pauw hif ?U1uerd was en fi)n Pasterren bedrest met ble" Maneschijnfmet Ma" Paerliikhoia stüle. nieuwe koel neer, Waarin de dauw Iet pprp?5e§' sPeelde omhoog l»igT an^ lied van een pide. En hl- a g?al" Pallieter ldie nu J «acht aan de zon, l'ald zat ver a«bter de we- dTrnf- bij de Moor- l20" ae omfio .ezen' Morgen ■«land &w het zoete Ne- |«e bomen P1Jn?n en ze zou le®. de hwE n en klap- 'an d°en breken land. I. dp bossen doen «fluit en h vogele- een voet doen groter worden. En hij sloeg van veel te grote blijdschap zijn benen naar omhoog dat de lakens van het bed vlogen. Hij dekte zich weer onder en sliep met een lacht op zijn mond. Als in het oosten een klaarte bibberde en er een haan had gekraaid, wipte Pallieter uit zijn bed, trok zijn hemd uit en liep in zijnen bloten flik ker naar de Nethe. Over den grond en tussen de hoge bomen hing een grijze smoor. Het was heel stil, het gers woog zwaar en van den koelen dauw en van de bomen vielen grote lekken. Pallieter liep en sprong zo maar rats het hoge water in, duikelde naar onder en kwam weer blinkend van water en geluk, naar asem scheppend, in het midden boven. De wa- terkoelte deed het bloed in zijn lijf opspringen, het deed hem deugd, en hij lachte. Hij zwom tegen tij in, liet zich op zijn rug drijven, dui kelde, zwom op zijn hondekes, draaide en spertelde en stamp te met armen en benen, dat het water sloeg en klotste en 't lis en 't jonge riet deed buigen en wiegen. Allengskensaan met het ver groten van het licht waren de nevels dikker en witter ge groeid en hadden ze onvoor ziens heel het land ingewik keld. Fijn vogelegefluit regen de nu uit de onzichtbare bo men, en de nieuwgemaakte bloemruiken dreven met heel- der kladden door den mist. En ginder over de Nethe was de grote, tomatrode zon als een lustige verrassing uit al die witheid opengebloeid. Pallieter was er van aange daan en riep: 't Weurdt fiest vandaag! 't weurdt fiest vandaag!" En hij dreste duizend druppels in de lucht. Dan duikelde hij nog eens onder, als om de ziel van het water mee te nemen en liep dan blinkend, roos als een roos in de witte nevelen naar de Reinaert en hij zong: „Zoo dee Adam Zo dee Adam Zo dee Adams zonen. Adam had zeve zone, zeve zonen had Adam". Hij was nog maar enige mi nuten op ziin slaapkamer als het F 'gijnslvfklokske dooi Je w.ue landen galmde, en hij Chariot hijstig van het trapken hoorde gaan. Chariot bleef op haar kamer tot zij Pallieter op de zijne hoorde, want eens had zij hem in zijn geboortekleed zien weerko men, en was, met een kres en de armen omhoog, terug naar binnen gelopen. Dat mocht nooit meer gebeuren, liever nog de mis te laat komen of ze niet horen, dan op Gods wegen een mens te moeten zien zoals hij uit de handen van God zelf gekomen is! Als Pallieter gkleed was, ging hij naar beneden, stak de Mechelse stoof aan, zette de geel-koperen moor op het vuur en maalde koffie. Als het water begon te zingen, te grol len en te stuiven schonk hij door. O, de aangename koffie- reuk jdie een mens zijn hart doet bekomen! Hij vulde rij kelijk de heldere lentekamer en Pallieter stond hem genie tend op te snuffelen lijk een hond. Buiten kleerde het op. Een zonnestraal kroop schuins het open venster door en rinkelde schitterend op de geelkoperen marmittees en op het glilden bepapegaaid, brokaten man teltje van een wassen Lieve vrouwken. Pallieter stak met de gauw- te zijn vinger in die lichtklad en zei: „Heunink, heèd er ni on..." Hij sneed boterhammen, veegde er, 'nen halven pink dik, zute boter over en haalde uit den kelder een volle schotel verse, hagelwitte plattekees. En in den hof die nog nat was van dauw en besprongen werd met plekken zon, ging hij radeskens plukken Loe- bas met zijn vier jong schoten uit hun vat en sprongen hem bassend rond de benen. Hij gaf hun elk een stuksten sui ker en dan liepen zij lijk zot over den natten blijk. Terwijl hij radeskens waste, kwam Petrus, de ooievaar, met een zilveren vis in den roden bek naar zijn nest gevlogen, waar zijn wijf met eieren lag. Als alles get-, ed was voor het eten ging hij in d'achter- deur staan en keek over het land dat opklaarde ir. de zon. Was dat geen deugdelijk oog- en neus- en orenfeesi, die lichtgroene, geurende verte met de blinkende waters van de Nethe erdoor, en met koe koek-, haan- en vogelenstem er in? Zeg?"' Pallieter zette ook de voor deur open, zodat er seffens een frisse wind door de gang stroomde, en hij langs twee kanten de nieuwverliehte we reld zag. Langs daar die verte van beemden en velden met blau we bossen en windmolens aan den horizon, en langs de vóórdeur de rijkelijke vest, het Begijnhof, en, alhter bloeiende hofkens en hobbeli ge huizéndaken, de gele Sint- Gommarustoren die juist een dripselend rap kwartierken uitrammelde. De heldere klokkeklanken waren als de blijde tong van het land. ,,'t Duurt ni lank genoeg!" zei Pallieter, en hij greep het klokzeel in de gang en begon er zo heftig aan te trekken dat de klok in het torentje bijna geen tijd had om omhoog en omleeg te gaan, en de machti ge galm bolde gonzend over de wijde morgenlanden. Hij trok maar, trok, alsof het tot aan 't uiteinde van de wereld moest gehoord worden. En hij zag lachend over end' weer naar 't Begijnhof en de he meenden. hees hij, ter ere van het gcede weer, in het voorhofken een groot wit vlag, waarin de wind klapperde en de zon speelde. Het was verschietelijk den overvloed van het machtig vo gelegefluit en getjirp in de brede vestebomen na te ho ren. En ginder, met den vrede op haar gezicht, kwam Chariot terug van de mis met drie kerkboeken onder den arm. Als Pallieter haar zag, zong hij haar: „Zeg, kwezelke, wilde gij danse?..." „Het zal e schoe weer weur- re, Bruur!" „Een heilig weer wor de kwezels in misstaan!" „Ik ben gin kwezel!" „Dor zadde te vet veur! Wo- roem ette ni wa minder?..." „Daaroem!" zei ze kwaad- weg. Ze ging naar de keuken haar toleed uitdoen, en kwam terug in de lentekamer in een blauwbaaien rok en een rood slaaplijf, waaruit haar dikke armen spannend en blinkend- vet uitkwabberden. En zij dronken koffie, smeerden de plattekees twee vingeren dik op de lange bo- terhammenl dopten de rame- netsriekende radeskes in de kees en in het zout, en smak ten en klakten lijk twee zui gende kinderen. En al etend zag Pallieter altijd maar aaneen naar den werkende boeren. De rode veldbuik waarboven de zon opklom. Er was daar reeds veel leven en beweging van wieken van den molen draai den in den frissen wind die de nevelen had weggevaagd en een witte ronde ballonwolk door het blauw van den hemel zond; en de reuk der witte en purpere kruidnagelen, van voor het venster, wandelde over de tafel heen. PaHdeter dronk het laatste eten in de maag, en riep ar- menzwaaiend, terwijl Chariot met neergeslagen ogen een va deronsken bad: „O Heer, mijn billen worden Uelit als strooi en omhoogwill&id lijk sprink hanen. Het is, o Heer. alsof Gij in mijn buik een orgeltje hebt geplaatst!" Hij ging buiten, opende dui ven- en hoenderkoten en strooide hanhevollen kemp zaad Si' n*e lerwe, rijst, vit- sel haver en koren. En 't was ineens een geharrewar, geka kel en geslaaig van vleugelen. Er waren zwalpers, smieren, hennen, hanen, ganzen, kal koenen en een overschone pauw. Ze grabbelden met hun rap pe bekken gulzig naar het eten, drongen tegen elkander, liepen ondereen en pikten naar de mussen die met grote kladden in den warrelendeh hoop neervielen. "Wat was het toch schoon, in die zilveren zon die gMmmen- de krobben, waarop bruin, groen, blauw en rood goud weg en weer danste, die witte, ros en grijze stippeling der kloeke vleugelen, de rode en gele bekken en poten, de bloed rode kammen en de sterkge- bouwde en lenige steerten vol wemelende koleuren lijk in de schelpen van de zee. Pallieter aanzag het met halfopen ogen en zei: .Rubes bleft er af!...." Als de beste graantjes opge pikt waren ging elk der die ren naar zijn kant, naar den mesthoop, den stal of den blijk. De duiven vlogen in klapperende kladden de fijne morgenvelden in en de pauw wandelde met voorzichtige po ten fier in de weggeekes van den riekenden hof en ont vouwde als een nooitgedroom- de kleurenweelde zijn bre- den staart uiteen. Pallieter zag bewogen hoe schoon hij d aar stond in het doorzichtige groen, onder de witte kerse- en perelaars en de roze pruimebomen, en hoe de zon dat zo rijk en kostelijk maakte alsof het een schoon- gelogen vertelsel was. En daar vloog hij ineens op en zette zich in het hoogst van den bloeienden appelboom. Daar viel zijn «taart als een groene vlam over de rozige witte bloemenscheden en rij scheurde driemaal met zijn le- lijken, rauwen kreet de stille lucht vaneen. Pallieter draaide de water kraan open, en ineens spoot er uit het blauwe vijvertje, waar in rode goudvissen wiegden, eenklaterend fonteintje om hoog. Dan stopte hij zijn pijp, en haalde uit den stal den geweldigen geitebok. Deze was pekzwart met een blauwe glans erover, droeg gele hoor nen en had twee grote licht grijze ogen. Zijn naam was Lucifer. Als het beest buitenkwam, snoof het een stond de frisse buitenlucht op en wilde dan met zijwippen vooruit, maar Pallieter greep hem bij de ho rens, sloeg zijn benen scher- lings over dem hogen rug, stak zijn pijp aan, en reed dan, gemakkelijk gezeten op Luci fer, die den kop onstuimig vooroverboog, den hof door. Palieter klapte in zijn handen, en daar kwamen de vijf hon den aangebast en liepen met lange poten dol vooruit. Liei- fer droeg Pallieter door net achterpoortje dat op de Nethe uitgaf, en volgde dan den slin gerenden waterdijk. Langs alle kanten opende zich nu in nieuwe heerlijkheid het wijde, zonnige, meigroene land dat heel in de verte in zilveren misten verblauwde Dat haalde de ziel omhoog. Het was overal een bonte ver- schilligheid van bruin en groen, waartussen hier en daar het felle geel der rapenbloem- plekken geweldig kwam los- schetteren. De weide wiegden hun gers onder een witten wind en de Nethe schoof er blinkend haar rappe, koele wateren door. De lucht, van alle kanten doorregen met vogelengetjiip, was vol aangename reuken, en de bomen op den Netbedijk stonden daar helder en vro lijkklaterend als waren ze vers uit den grond gerezen. Op de brede smeerwortelen- blar en langs de dijk lagen nog dikke dauwdroppelen te stralen en te blinken lijk ech te diamant; Pallieter plukte al rijdend zo een blad af, bracht het aan de lippen en liet de koele druppelen in zijn mond rollen. ,,'t goe, en smokt nor den hemel", zei hij. Langs alle kanten lag de gewillige aarde weer heel ha ren rijken schat te geven, bloemen, planten, erwten, peekens en a llerhande vruch ten; en allerhand gediert dat ontpopte terwijl andere kop pelden, en de lucht rook naar honing, en een spuitende beer- kar doordrenkte den grond. Dat is het leven: altijd maar geven en koppelen, en 't een heeft 't nog geen dag gezien of 't andere wordt reeds gemaakt. Zo gaat het altijd voort en altijd rond, het ene maakt plaats voor het ander, en staat ge nu met uw tien geboden in het haar of op uwen vinger te zuigen, de „waarom" komt ge toch niet te weten. „Mor da's niks", zei Pallie ter, ,,'t is schoen, en lot er ons de sijs van aflakke..." en met den smaak van appelkokken en kersen in den mond zag hij naar de wit- en roosbebloemda bomen die de hoeven verbor gen, Het deugd water liep ovef zijn her* (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1972 | | pagina 19