Frans Pluym weet nog best
aan zijn kostje te komen
NIETES-WELLES GEPRAAT OVER GRONINGS ONDERWIJSPROJECT
Hoe zit dat nou
met de slag
bij Nieuwpoort
Biesbosch
freak
in hart
nieren
binnenland
buitenland
tekst:
henk postma
foto's:
adriana" gallé
Heimwee
Boos
Studenten
Rust
Huisraad
«sar*
Het, is zeer wel denkbaar
dat de leerlingen van het
Ledo-project straks niet zoals
u en ik weten, dat in 1600 de
slag bij Nieuwpoort plaats had.
Maar wie vochten daar en
waarom ging het eigenlijk
Weet u dat ook nog
DE tijd, dat een vloot van
ruige vissers met liun
schouwen de wateren in en
om de Biesbosch beheersten
is voorbij. Haar plaats is
ingenomen door de
motorboten en zeiljachten,
waarin een legioen van
vreemdelingen zijn lust tot
recreëren meent te kunnen
botvieren.
Met de vissen, die het steeds
maar zwarter geworden
water niet meer lusten, zijn
ook de vissers, die eens in
groten getale de dorpen rond
de Biesbosch bevolkten, zo
langzamerhand uit de kreken
verdwenen. De Visserska in
het plaatsje Hank, waar eens
een bloeiende vishandel
bestond, werd eertijds
voornamelijk door vissers
bewoond. Nu huist er nog
eentje, Frans Pluym, 72 jaar
en een van de laatste en
oudste beroepsvissers, die de
Biesbosch zal herbergen.
Bij een bezoek aan zijn
woning blijkt al gauw, dat
bij hem de wooncultus tot
zijn eenvoudigste vorm is
teruggebracht. Je vindt er
alleen de vrouw, die Frans
Pluym bij tijd en wijle
tijdens zijn kostwinning
vergezelde en het konijn, dat
zij er te verzorgen heeft.
Franske zelf woont onder de
huik in zijn roeibootje ,dat
meestal enigszins verscholen
onder het riet in een van de
kreken ligt afgemeerd. Hij
waakt er bij zijn fuiken en
luistert er naar het paaien
van de vis. Zijn huisje
betreedt hij alleen, wanneer
hij even naar het haventje
roeit om er zijn vangst te
slijten en nog wat proviand
in te slaan. Hij doet dat eens
in de paar dagen en na een
halfuurtje is hij dan meestal
wel weer verdwenen.
Behalve de visvangst is het
breien en herstellen van de
fuiken zijn voornaamste
bezigheid. Met dit laatste
was hij dan ook druk doende
toen we hem in een van de
vele kreken opzochten.
HET enige wat je in de
omgeving van het Donge-
stadje Geertruidenberg nog
doet herinneren aan de he
vige, maar al spoedig ver
waterde oorlog, die door
stank geprikkelde burgers
er nog geen jaar geleden
verklaarden aan alles wat
maar enigszins vervuilde,
zijn de slordig gekalkte pro
testleuzen op de pijlers van
de brug over de Donge.
Vanonder die brug, waar de
stank verdwenen is, maar de
vervuiling verder gaat, is het
met de motorboot maar een
kwartiertje voor we de üi een
wit kleed van bloeiend padde-
kruid gehulde Biesbosch inva
ren.
Wanneer we langs zijn boot
je afmeren treffen we Frans
Pluym in een opperbest hu
meur, dat allerminst onder
zijn nu al weer wekenlange
verblijf tussen water, kreupel
hout en riet geleden schijnt te
hebben. Het wordt er ook niet
slechter op, wanneer we de
voor hem meegebrachte klos
garen overhandigen, die gretig
wordt ingepikt. Datzelfde ge
beurt even later met de brood
jes kaas, die onze honger had
den moeten stillen maar diè de
visser ons met een handig ge
plaatste opmerking afhandig
weet te maken.
Als op een gegeven moment
de roestende broodtrommel
naast hem op de dooht wordt
geopend, ontdekken we daar
in, behalve een enorme worst
en een flink stuk kaas, aller
eerst een niet geringe homp
krentenbrood, terwijl in de
koekepan nog een behoorlijk
restant van een ter plaatse
vervaardigd aalgerecht te be
speuren valt. Hoewel de nood
zaak daartoe niet meer zo be
staat, weet Frans Pluym nog
steeds hoe hij aan zijn kostje
moet zien te komen aan de
de loop van zijn leven zo
langzamerhand wel geleerd.
In vroegere tijden moest hij
samen met zijn vader tege-
moetzien te komen aan de
noodzakelijkste behoeften van
het elf kinderen tellende ge
zin, waarvan hij deel uitmaak
te. En dat zonder de pensioen-
centen, die hij tegenwoordig
in ruimere mate weet te van
gen dan zijn vis. Dat waren
barre tijden en heimwee daar
naar valt er bij Frans Pluym,
kortweg Fraanske dan ook
slechts in geringe mate te be
speuren. Dat geldt trouwens
ook voor zijn heimwee naai
de oude Biesbosch, waar de
vangst vergeleken met nu niet
mals mocht worden ge
noemd.
1^ materiële vooruitgang
schijnt zelfs bij de visser te
vergoeilijken wat de Bies
bosch aan aantrekkelijkheid
aan het verliezen is. „Als ik
maar op het water kan blij
ven zolang we het gezond hou
den is het mij best", is een
van de voornaamste stelregels
waarmee hij in zijn bootje
met de tijd schijnt mee te
leven.
Toch zijn er zaken, waar
Fraanske zich bijzonder boos
over kan maken, zoals over de
dam, die voor een van de kre
ken waaruit hij in de winter
zijn vis vangt is gelegd. Schel
dend trekt hij van leer tegen
die lui, die dat op hun gewe
ten hebben. „Zij hebben nou
zoveel geleerd, dat ze dat dan
maar eens laten zien, maar
hun verstand gebruiken, ho
maar", zegt hij misnoegd. „Die
dijk, die wou ik daittie in de
lucht vloog, dat de Russen er
een paar bommen op gooi
den".
Plotselinge krijgshaftige taal
van de kleine visser, die in de
Biesbosch overigens al eens,
maar toen wel tegen zijn zin,
met bommen is geconfron
teerd. Dat was tijdens de laat
ste oorlog. Toen Hitiers tra
wanten er huishielden is hij
tussen twee mitrailleursnesten
overgestoken naar het al be
vrijde gebied. Hij weet er met
verve over te vertellen. Even
als over de avonturen van zijn
collega's, die menige Hollan
der, wie de grond te heet on
der de voeten was geworden
door de Biesbosch na-ar veili
ger oorden loodsten.
Aan de overkant hielden ze
hem eerst voor een spion,
maar daan- kwam snel veran
dering in toen ze hoorden, dat
hij behoorlijk wat Duitsers
tussen het kreupelhout ver
scholen wist te zitten. Voor die
Engelsen was het daarna nog
maar een todh altijd nog
gevaarlijke kwestie van op
ruimen. Bij de Stenen Muur,
waar de meeste Duitsers zich
bevonden stonden ze ai met
hun handen omhoog te wach
ten, vertelt hij. Voor zijn
werkzaamheden had Fraanske
zich minstens een Willemsorde
toebedacht. „Maar denk maar
niet dat ik ervoor beloond
ben", zegt hij. „Ze zullen me
wel vergeten zijn".
Uit de klos -garen, di:e we voor
Fraanske meegebracht hebben
kunnen zo'n drie fuiken ver
vaardigd worden. Dat betekent
drie weken werk. Als hij 's
maandags begint heeft hij er
's zaterdags eentje af. Voorlo
pig blijft de klos echter nog
diep weggeborgen ergens ach
ter in de huik. Er is ander
werk omhanden. Fraanske is
zojuist begonnen met de zo op
het oog zeer ingewikkelde
herstellingswerkzaamheden
aan de fuik, waarin een van
de recreanten afgelopen week
einde met een schroef is te
rechtgekomen.
„Die lui, die varen hier ook
maar rond met hun schuiten.
Ik zeg ze honderd keer, dat ze
het midden moeten houden,
maar ja ze weten toch niet
beter".
Het toeristenverkeer op het
water heeft Fraanske vorig
jaar het voor hem niet geringe
bedrag van wel voor zo'n 400
gulden aan schade berokkend.
Niet alleen door dat ze netten
kapotvaren, maar misschien
nog wel meer doordat 21e wer
den gelicht of meegenomen.
Dat doen die studenten alle
maal moppert Frans Püuym,
voor wie die bootjesvaarders
er blijkbaar allemaal wel ge
teerd, maar niet snugger uit
zien. „Ze kleden d'r eige hier
maar uit en lopen dan maar
rond te darren in de grienden.
Daar trappen ze natuurlijk op
een fuik en die nemen z-e dan
gewoon mee. Zo zijn ze".
Zijn gramschap kan de vro
lijke stemming, waarin hij
verkeert echter niet bederven.
Veel verwondering hoeft dat
niet te wekken. Er hiinig van
morgen een bevredigende zooi
aal in de netten. En voor mor
gen belooft het er alleen maar
beter op te worden. De wind
is naar het zuidwesten ge
draaid en als het water zo snel
op blijft komen, denkt Fraans
ke dat hij morgen goed zit.
Het 5s volop in de paartijden
dan komt de aal uit de diepte
om de nog verse vissennesitjes
weg te snoepen. Fraanske
heeft de hele nacht liggen
luisteren naar hoe de vis te
keer ging en heeft zijn netten
uitstekend weg kunnen zetten.
Er zijn nog meer vooruitzich
ten, die de verwachtingen op
een goede vanigst rechtvaardi
gen. Het is maandag en dat
betekent, dat er de eerste vijf
dagen weer rust zal heersen,
totdat het leger van boten en
jachten weer uit gaaf varen.
Voor de grote getijverschillen
i-s nu een ander periodiek ver
schijnsel in de plaats geko
men. Fraanske schijnt met die
verandering nogal wat moeite
te hebben. „Ik zit hier nou al
zo'n 100 jaar constateert hij
enigszins overdreven en ik
kan er nog steeds niet bij.
Eergisteren heeft h-et niks ge
daan dan gegolfd en vannacht
niks dan rust. Gistermorgen
had ik maar zo'n dertig alen
en vandaag zeker 200." Hij
wijst daarbij op de beun,
waarin we er straks met veel
goede wil niet meer dan een
kleine 100 kunnen zien sparte
len.
Tussen de spaarzame huis
raad, die Frans Pluym in zijn
bootje meevoert is zijn kop,
diat we volgieten met koffie
een bezienswaardigheid apart.
Van buiten is die wit, maar
van binnen bruin. Het is dan
ook niet waarschijnlijk, dat
het ooit een wasbeurt heeft
gehad. „Daar kan ik niet aan
beginnen hoor. Ik zeg, maar
zo: 't is zuiver. Vroeger kon je
je spullen met water omspoe
len, maar dat kan je nu wel
achterwege laten. De kop
overboord en drinken maar,
dat kun je wel vergeten.
Na een uurtje of twee be
gint Fraanske aanstalten te
maken tot vertrek. Hij moet
nog naar de haven, want om
twee uur komt de bakker
langs en die mag hij niet mis
sen. Tijd om zelf een bakker
op te zoeken is er niet.
Fraanske durft zijn fuiken
niet te lang alleen te laten.
Zeker niet nu er een f-linke
vangst in het verschiet ligt.
Voordat we onze wat onwil
lige motor hebben gestart
heeft Fraanske zijn riemen al
in het water. Als hij in de
verte verdwijnt komt er uit
zijn bootje een oude vissers
lied.
„Daar ruist in de Biesch-
bosch
Een wonderschoon lied.
Maar velen, die horen.
Begrijpen het niet".
ilKlljjII'ill! 'Mi ::i'
maar nauwelijks had
de Rekenkamer het jaar
lijks boekje open gedaan,
waarbij natuurlijk weer
bleek, dat onderwijs als
duurste departement ook
niet zonder fouten was, of
er werd van totaal onver
wachte zijde nog een schep
je bovenop giedaan.
De sectie geschiedenis van de
Academische Raad meent dat
in het Groningse instituut voor
onderwijskunde (van prof.
Van Gelder) gemeenschapsgel
den onjuist worden besteed.
De sectie vindt dat men in
Groningen maar gauw moet
stoppen met het vernieuwings
project „sociale wereldoriën
tatie". Daar blijft het niet eens
bij: „Alle vakhistorici wordt
aangespoord zich van enige
medewerking van het project
te onthouden en zo dit nodig
mocht blijken, de voortgang
•ervan door individuele of
groepacties te doen stopzet
ten." Dat is voor deze hoek
krasse taal.
JTerst even de kosten van
het Ledo-project (leren
door doen) in Groningen. Prof.
Van Gelder zag de bui kenne
lijk al aankomen, want bij de
aanbieding van een interim-
rapport over het project eer
der deze maand, ging hij ook
op de kosten in. Het project is
in 1968 gestart en zal als alles
goed gaat tot 1974 doorlopen.
Er is in totaal l'/fe miljoen
meegemoeid. Prof. Van Gelder
zei: „Projectleiders in het bui
tenland zeggen: hoe kunnen
jullie het daarvoor doen. We
zijn in Nederland niet gewend
veel geld te investeren in on
derwijsontwikkeling. We zijn
trouwens in de hele westerse
wereld zo gewend aan de prio
riteit van de natuurweten
schappen, dat we schrikken als
er miljoenen gemoeid zijn met
de ontwikkeling van de sociale
wetenschappen."
Het gaat in Groningen nog
maar om een experiment. Bin
nen de totaliteit van ons on
derwijs, miaig dat ene miljoen
voor zo'n groots opgezet pro
ject de zaak toch niet in het
honderd jagen. Minister Van
Veen zit ons een veel slechter
experiment aan te praten: de
verhoging van de schoolgel
den. En daar is liefst 80 mil
joen mee gemoeid.
jje historicus-journalist Jan
Bank heeft net op eenvou
dige wijze in een boekje uitge
legd, wat men in Groningen
onder leiding van de historicus
Albert van den Berg aan het
doen is.
Dat boekje begint zo: „Ge
schiedenis leer je op school. Je
leert er, dat de Batavieren bij
Lobith in ons land kwamen en
dat Willem van Oranje recht
heeft op de eretitel „Vader des
Vaderlands." Is het nog
wel mogelijk, dat leerlingen
alle feiten en veldslagen, gra
ven en kabinetten kennen van
het jaar nul tot het jaar van
heden Is het nog wel zinnig
Wat betekent eigenlijk histo
risch inzicht Moet de actua
liteit niet een even gróte plaats
krijgen als het verleden in
school V"
Op dat moment springt voor
zitter H. Ulrich van de Vere
niging van leraren Geschie
denis in Nederland al gekwetst
op: „De geschiedenisleraren
in Nederland krijgen bij dit
beeld van geschiedenis-geven
een trap onder de gordel. Dit
is het zwartst mogelijk beeld
geven wat mogelijk is. Het
lijkt wel of Jan Bank de laat
ste 20 jaar geen geschiedenis
boek meer heeft inigezien."
Qp dat moment heeft het al
geen zin meer het debat
verder weer te geven, want
het loopt uit op een nietes-wel-
les - situatie. Drs. Van den
Berg stelt er tegenover dat er
wel wat verschil is tussen de
voorhoede van de geschiede
nisleraren binnen die V.G.N
en datgene wat er praktisch in
de scholen gebeurt.
De discussie loopt ook uit op
geruzie over de aanpak: demo
cratisch of manipulatie. Bo
vendien stelt Ulrich dat je de
kinderen totaal in verwarring
brengt, als je zoals Ledo, de
chronologie loslaat. Geen on
derzoek, dat dit aantoont en
we helbben er 2500 publikaties
op na geslagen, zegt Van den
Berg. Moet je kijken welke
2500 dat zijn, schampert Ul
rich.
■^/aar gaat het bij Ledo
evenwel in beginsel om
Doel 1 is een model voor leer
planontwikkeling te maken en
dat wordt dan geprobeerd via
de concrete uitwerking van
een onderwijsleerpakket voor
sociale wereldoriëntatie. In het
Ledo-project richt men zich op
leerlingen vatn elf tot veertien
jaar; het gaat om een onder
wijsleerpakket voor de hoogste
klas van de basisschool en de
eerste klas van de scholen, die
daarop volgen.
Het project is voortgekomen
uit vraigen ten aanzien van het
traditionele geschiedenisonder
wijs. In de loop van de studie
blijkt, dat die vragen ook tot
een totaal andere opvatting
van de zin van het schoolvak
geschiedenis hebben geleid. In
het project wordt op een gege
ven moment niet meer gespro
ken van geschiedenis, maar
van sooiale wereldoriëntatie
ofwel van leerlingen leren
zich op de maatschappij te
oriënteren en daarin tot een
eigen beoordeling te komen.
Sociale wereldoriëntatie, zo
blijkt verder, is niet zo maar
een vak, dat in de plaats komt
van geschiedenis. Het houdt
een totaal andere zienswijze in
op het onderwijs in o.a. ge
schiedenis en aardrijkskunde
en kan dus niet ponder meer
als een „vak" worden aange
duid.
Een ander Ledo-udtgangspunt
is: leerlingen moeten kennis
maken met hun eigen oultuur
en met culturen van anderen.
Jn het project werken 50
scholen uit het noorden zeer
actief mee. Een paar voorlopi
ge conclusies zijn:
Op school zouden de leet-
litugen moeten leren zich op de
maatschappij te oriënteren, re
ligieuze, politieke, economi
sche en sociale vragen leren
stellen en daarmee te worden
geconfronteerd, om door dit
alles meer inzicht in zichzelf
te krijgen en meer mens te
worden.
In zo'n onderwijs komen
levensbeschouwelijke en poli
tieke uitgangspunten naar vo
ren. De onderwijzer of leraar
zal zich ook moeten uitspre
ken, zonder zijn mening op te
leggen aan de leerlingen. Het
gaat om de dialoog.
Door de levenswijze van
andere mensen en groepen
mensen te bestuderen, leert
men over zijn eigen levenswij
ze en krijgt men inzicht in de
wereld. Zo'n bestudering
maakt het mogelijk dat men
zelf beter leert kiezen, dat er
keuze-mogelijkheden ontstaan.
De school heeft de neiging
achter te lopen op de verande
ringen in de maatschappij. Het
onderwijs moet meer gaan
doen aan levenslange vorming.