de laatste mens
ial ook een
hovenier zijn
bestuursscholen
'eiden
^btenaren op
rest l.b.o. en l.a.v.o.
3ertrudis"
en |ongens
erzorging
werken aan de toekomst 1972
m ss t? i
:he
>r
[enten
re
boerenzoon
overschakelen
zakenman
mestvaalt
toekomst-
E.a.o.
■OPLEIDING
verdieping
hogere opleiding
Bijlage De Stem
Tel. 01640 - 34860.
en M.H.N.O., geeft
Nijverheidsonderwijs
5 mei a.s.
ongens.
vo
P/T-diploma
en)
stage, voor meisjes
ijs T of P/T.
jongens,
ende deelname)
[ijs T of P/T.
door wim koek
microbiologisch-
n microbiologisch
op aanvraag te
er week en duurt
lurg, zowel prak-
lieorielessen ver
gen op Zoom.
op aanvraag te
Buiten vriest het tien graden maar
achter en onder het glas werken ze,
tussen de kroppen sla, in een
lekker lentetemperatuurtje. „Het is
niet altijd lekker hier. 's Zomers
kan het wel eens bloedheet zijn
maar soms ook koeler dan huiten.
Vooral tussen de volwassen
wordende tomatenplanten". Aan het
woord is groentekweker (tuinder)
A. Lambregts, een man die eigenlijk
boer had willen worden maar die
ook tussen zijn sla, tomaten en
komkommers behoorlijk zijn draai
heeft gevonden.
Zou hij, ondanks zijn succes als tuinder
en zijn enthousiasme voor dit vak, ook
nu nog boer willen worden als dat kon
Hij hoeft niet lang na te denken over
een antwoord: „Zeker Maar dan wel op
een groot bedrijf. Niet zoals hier in
Brabant".
In de IJsselmeerpolders
„Ja, de later uitgegeven bedrijven
tenminste. De eerste bedrijven daar, in
de Noord-Oost Polder, vind ik al weer
te klein".
De heer Lambregts is een boerenzoon.
Het ouderlijk huis (op de lijst van
monumentenzorg geplaatst) ziet hij
staan vanuit de woonkamer van zijn
bungalow. Achter de oude boerderij
schittert het glas van het grootste
kascomplex 2 hectaren waarover
het bedrijf dat hij samen met zijn broer
runt, beschikt. Uit de grote deuren daar
rolden vanmorgen de vrachten vers
gesneden sla die nog vanavond de grens
over zullen zijn. „De prijs was goed
vandaag", zegt Lambregts, „de sla is
duur".
Als je de kranten leest, dan krijg je de
indruk dat de boer en de tuinder geen.
toekomst meer hebben in Nederland en
dat er nauwelijks nog een bestaan kan
worden gehaald uit de grond.
Lambregts: „Nou dat is dan een
verkeerde indruk. Er verandert veel. En
snel. Voor velen gaat de verandering te
snel. Het is ook nogal abrupt gegaan. Ik
ben zelf nog uit een andere tijd. Bij ons
thuis op de boerderij werden we opgeleid
tot boer zonder dat onze ouders zich
afvroegen of er later wel plaats voor
zoveel boeren zou zijn. Ik maak ze daar
geen verwijt van. Zij konden deze
ontwikkelingen doodeenvoudig niet zien
aankomen en zo is het met zovelen
gegaan.
Ik heb geluk gehad. Ik moest bijna van
de ene dag op de andere overschakelen.
Maar de buren stonden achter mij, zoals
de buren achter ons hele gezin hadden
gestaan, sinds vader, naar menselijk
oordeel veel te vroeg, was gestorven. Ik
begon te tuinieren op de volle grond en
als ik iets niet wist dan vroeg ik het de
buurman. Toen heb ik ook ontdekt hoe
moeihjk het vak van hovenier was. Mijn
buurman was een vakman, maar toen ik
hem eens vroeg hoeveel wortelzaad ik op
een bed moest strooien, toen zei hij:
„Dat weet ik niet. Ik begin altijd maar
te strooien en dan zie ik op een gegeven
moment wanneer het genoeg is". Hij
heeft me met m'n worteltjes op die
manier geholpen. Zijn teeltplan klopte
altijd precies. Zijn planten hadden altijd
de juiste grootte en waren altijd op de
juiste tijd volgroeid zodat ze weer plaats
konden maken voor iets anders. Ik
begreep al gauw dat ik dat niet kon
leren. Dat je dat in vingers of in de
hoofd moest hebben. Ik schakelde toen
over op kassen en onze belangrijkste
produkten zijn nu sla, komkommer en
tomaten. Voor andere groenten moet
mijn vrouw ook naar de winkel".
„Dat was veertien jaar geleden. Nu kun
je zo niet meer beginnen. Er is
ontzettend veel geld nodig om op de dag
van vandaag een rendabel bedrijf op te
zetten. Heb je er eenmaal een, dan moet
je meer ondernemer zijn dan tuinder in
de klassieke betekenis van het woord. Je
moet zakenman zijn en ook een beetje
technicus. Je moet er veel voor over
hebben, maar als de ambitie er is, dan is
het heus wel te doen.
Je hoeft je er ook niet voor kapot te
werken, zoals sommige stedelingen
denken. Je hebt natuurlijk je bezigheden,
maar het is licht werk. Het zware werk
wordt gedaan door machines".
Hun „bezigheden" hebben ze welElke
avond bespreekt de heer Lambregts met
zijn broer het werkprogramma voor de
volgende dag. 's Morgens om zeven uur,
nog voor het ontbijt, lopen ze alle
kassen af om de thermostaten te
controleren of bij te stellen. De heer
Lambregts steekt dan de neus in de
wind, bekijkt de lucht nauwkeurig en
stelt aan de hand van zijn bevindingen
z'n eigen weersvoorspelling op. Daarnaar
regelt hij de kastemperaturen voor die
dag.
Intussen arriveert ook het personeel en
nadat met hen het werk voor de dag is
doorgesproken, staat eindelijk de
ontbijtkoffie klaar. In de zomer speelt
dit ochtendgebeuren zich minstens een
uur (of twee vroeger af. Ook de c.a.o.
voor tuinbouwpersoneel kent winter- en
zomerwerktijden.
Het aantal mensen dat In Nederland zijn brood verdient in de directe
agrarische produktie, neemt duidelijk af. Het aantal mensen dat
advies geeft aan die eerste groep neemt evenwel toe. Er zijn in die
randdiensten (bedrijfsverzorgingsdiensten, controlestations,
keuringsdiensten, proefstations enz.) zeer uitéénlopende
mogelijkheden.
De eerste slavracht is al lang naar de
(dichtbij gelegen) veiling gebracht als
we, met de heer Lambregts als gids, het
grote kascomplex betreden. In een hoek
staat een reusachtige „roulette" sla te
sorteren en in plasticfolie te pakken. De
aanblik van de honderdduizenden
fris-groene slaplantj es is nog
verrassender dan de behaaglijke
temperatuursovergang. Als we het malse
jonge groen tussen de vingers laten
knisperen, zegt Lambregts: „Als je hier
twee weken tussen gezeten hebt, dan wil
je nooit iets anders meer doen".
Verderop in de kas komt een trekker
grommend tot leven. Even later komt hij
voorbij, beladen met kisten sla. „Morgen
liggen die kroppen in de
boodschappentassen van Duitse, Engelse
of Franse huisvrouwen", zegt Lambregts
bijna met spijt in zijn stem alsof het
hem wat doet al die sla te zien
verdwijnen.
Lambregts: „Wat doen. Ja ja, je hebt er
je werk aan gehad. Je zorgen. Maar
tenslotte is dit de goede.manier waarop
het nu verdwijnt. Daar heb je het voor
gekweekt. Maar als het met
karrevrachten de deur uitgaat om
doorgedraaid te worden, dat doet zeer.
Niet zozeer vanwege de financiële strop,
want daar heb je mee leren leven. Dat
hoort bij het vak. Maar het gaat je
werkelijk aan het hart al dat goede,
verse en malse spul op de mestvaalt te
zien belanden. Met dat gevoel leer je
niet leven. Dat komt telkens weer terug.
Temeer omdat je weet dat er op de
wereld zoveel zijn die het goed hadden
kunnen gebruiken".
Heeft de tuinder toekomst in Nederland T
Lambregts: „Absoluut. Maar hij zal
straks een ander soort bedrijf hebben
dan zijn vader had. Er zit voor een
jongeman een goede toekomstkans in.
Voorwaarde is dat hij zich al vroeg
richt op het vak en er bewust naar toe
werkt. Die tuinder zal een ondernemer
zijn. Een zakenman. Het familiebedrijf
zal hoewel ik dat doodjammer vind
waarschijnlijk verdwijnen.
Maar toekomst is er zeker. Per slot van
rekening is Nederland 's werelds
leidende tuinbouwland. Het heeft er het
beste klimaat voor. En nog iets: de
eerste mens was een hovenier en de
laatste mens zal ook een hovenier zijn.
Want hij zal ook nog moeten eten
het middenstands-
üstratief onderwijs.
de al genoemde vormen van l.b.o.
onderwijs) heeft de
nog de keus uit:
tagare agrarische scholen.
Hiertoe behoren de lagere landbouw-,
tuinbouw-, bosbouw- en
Mbouwtechnologische school. Al deze
vormen var) agrarisch onderwijs kennen al
ra 4-jarige cursus. De animo voor de
legere agrarische scholen is de laatste tien
leer wel gedaald, maar de middelbare en
tog ere agrarische scholen bloeien.
Men kent op de lagere agrarische scholen
een A- en een B-rlchtlng. De A-rlchtlng
besteedt meer aandacht aan de theorie.
Liefst de helft van alle leerlingen van het
lager agrarisch onderwijs studeert al
verder op een middelbare agrarische
school, jongens voor wie een lagere
agrarische school te moeilijk Is, kunnen
terecht op een mel-school (een school met
een eenvoudig leerplan),
b) het nautische onderwijs.
Hiertoe behoren de visserijscholen, de
scholen voor kust-, Rijn- en binnenvaart en
de havenvakscholen. Al deze scholen
hebben een 3-jarige opleiding.
Bij het l.e.a.o. Is de verdwenen school
voor v.g.l.o. al In herinnering geroepen.
Veel van die v.g.l.o-scholen zijn bij de komst
van de Mammoet omgezet In vormen van
lager beroepsonderwijs. Een klein aantal van
die scholen dook echter op onder de naam:
l.a.v.o. <m lager algemeen voortgezet
onderwijs).
Er zijn In het hele land slechts zo'n 40
lavo-scholen en nogal wat onderwijsmensen
beschouwen dit schooltype als een
doodgeboren kindje. Een lavo-school heeft
twee functies:
e) Het Is net als veel vroegere vglo-scholen
een „tussenschool" voor kinderen die na
de lagere school nog helemaal niet weten
wat ze willen,
b) Het is ook als veel vroegere vglo-scholen
een „restschool" voor kinderen die meer
dan genoeg van het onderwijs hebben,
maar nog leerplichtig zijn.
Overigens Is het onderwijs in het eerste
leerjaar In principe gelijk aan het onderwijs
in de brugklas van het lager
beroepsonderwijs. Het l.a.v.o. Is slechts
2-jarig.
l.A
iHOUD-
JBOSCH
552-2400
edisch of para'
je meer voor
oud-onderwijs
.B. -
directrice va"
0 ln® een gemeentesecretarie
door jacques levij
Werken bij „de overheid" vereist in
toenemende mate speciale kennis.
Dat geldt beslist niet in de laatste
plaats voor hen die werken bij een
gemeente, een stadsgewest, de
provincie. Vroeger, nog niet zo lang
geleden overigens, werden die
opleidingen verzorgd door
ambtenaren met grote praktische
kennis van zaken. In hun vrije tijd
ontfermden zij zich over jeugdige
collega's. Via die opleidingen
konden die jongelui dan de
diploma's halen,
gemeente-administratie I en II.
Sinds enkele jaren echter zijn er
„bestuursscholen" gekomen. In elke
provincie één. Die verzorgen part-time
opleidingen op middelbaar niveau voor
de jongeren die een loopbaan willen bij
de overheid, het Rijk uitgezonderd. Die
middelbare opleiding, anderhalve dag
per week gedurende 3 jaren, mondt uit
in het behalen van het diploma
gemeente-administratie I. Jongelui die in
het bezit zijn van het einddiploma van
een inrichting voor middelbaar
economisch administratief onderwijs
(m.e.a.o.), bestuurlijke richting, krijgen
op zo'n bestuursschool vrijstellingen en
kunnen het diploma G.A.-I dan in
anderhalf jaar halen.
Die bestuursscholen zijn ontstaan toen
steeds duidelijker werd dat juist de
overheid behoefte had aan krachten die
naast hun algemene opleiding moesten
kunnen beschikken over specialistische
kennis. Een kennis die geschraagd moest
worden door een breed inzicht in allerlei
economische en maatschappelijke
verschijnselen zoals ze zich aan de
overheid voordoen.
Toegelaten tot de school wordt ieder die
in dienst is van de overheid, of dat in
ieder geval is als het eindexamen voor
G.A.-I wordt gedaan. Men moet dan
minstens een vooropleiding hebben gehad
van 4 jaar m.a.v.o„ 3 jaar h.a.v.o., 3 jaar
h.b.s., 3 jaar gymnasium of 3 jaar
atheneum.
Elk van de drie studiejaren heeft 38 tot
35 lesweken. Het aantal wekelijkse
lesuren is 8 gedurende 2 jaar en 6 in het
laatste jaar. Het vakkenpakket is zeer
veelzijdig. Het omyat: maatschappijleer,
sociale economie, inleiding recht,
privaat- en strafrecht, staatsrecht,
gemeenterecht, bestuursrecht,
administratieve organisatie en
Nederlandse taal.
De bestuursscholen worden nog
bestuurd door de provinciale afdelingen
van de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten. Binnenkort echter zullen de
gemeenten dat per provincie zelf gaan
doen. Er wordt daarvoor een
gemeenschappelijke regeling ontworpen.
Het cursusgeld is 900,per jaar,
exclusief administratiekosten (ƒ25,
aanschaf boeken en reisgeld. Vrijwel alle
gemeenten en de provincie geven een
vergoeding aan ambtenaren die de school
bezoeken van 75 tot 100 procent van die
kosten. Men ziet de scholen namelijk
duidelijk als beroepsopleidingsinstituten
van die lagere overheden.
„De scholen zijn nog jong. Ze stoelen
echter op jarenlange ervaring van de
bestuurspraktijk en de opleiding via
particulieren. Reeds nu zien wij een
duidelijke ontwikkeling van onze scholen
naar instituten voor het hoger
beroepsonderwijs. Een soort
bestuursakademies. Het volgend
studiejaar zullen we waarschijnlijk ook
beginnen met de opleiding voor het
„hogere" diploma
Gemeente-Administratie II en het
diploma Gemeente-Financiën". Dat zegt
de directeur van de Brabantse
bestuursschool, de heer M. Boudens.
„Het is duidelijk dat de veranderingen in
de samenleving met betrekking tot een
steeds verdergaande specialisatie ook,
nee juist, in de overheidssector gaan
doorwerken. Men kan zich voorstellen
dat onze opleiding daaraan niet voorbij
kan gaan. Het kan gebeuren dat wij, in
het kader van de algemene opleiding,
aandacht gaan besteden aan specialismen
ais onderwijs, ruimtelijke ordening,
financiën, planologie, om maar enkele
zaken te noemen waarmee de overheid,
ook administratief, steeds groter
bemoeienis heeft."
Die groei van de bestuursscholen naar
instituten voor hoger beroepsonderwijs
vindt zijn uitloop op het ogenblik al in
een gesprek dat op gang is gekomen met
betrokkenen in de universitaire wereld
over de vraag of het mogelijk is
studenten die zich bekwamen voor het
diploma G.A.-2 de opleiding die
hogere functies bij de overheid ontsluit
toe te laten tot het volgen van
bepaalde colleges. „Dat gaat dus om de
doorstroming naar het wetenschappelijk
onderwijs van die studenten van ons die
daarvoor de wetenschappelijke aanleg
hebben. Maar ook de andere weg, het
opvangen van universiteitsstudenten door
ons, zal dan aan de orde moeten
komen."
De bestuurssector sluit
direct aan op de
administratieve sector,
maar grijpt
duidelijk hoger.
Besturen betekent: het
geven van richtlijnen.
De
bestuursproblematiek
doet zich overigens
voor in alle
maatschappelijke
sectoren en op ieder
niveau.
SQ