ij André Lehr is het al .dok wat de klok slaat s WERELDS ENIGE CAMPANOLOOG HEEFTv GEEN TIJD OM BEIAARD TE SPELEN Dagje op het land in Flevohof AMMELAARS WETENSCHAP BEZWEREND BOURGONDISCH „Ik kan wel een paar eenvoudige dingetjes spelen, maar dan moet geen beiaardier in de buurt zijn". Dat zegtt André Lehr, 's werelds ige beroepscampanoloog, een man, die alles weet van luidklokken beiaarden en die zojuist een boek over dij; onderwerp voltooid eft, dat binnenkort bij de Europese Uitgeverij in Zaltbommel zal tkomen. André Lehr (41) ontvangt ons in zijn gezellige houten woning te Asten \Brwaar het al klok is wat de klok slaat. Het los van het huis gebouwde uurtje bevat een op de seconde gelijklopend torenuurwerk. De bel hangt 'ten boven het dak in een klein torentje, een zogenaamde dakruiter. Dat waren paardebellen. Kijk, hier heb ik zo'n oud exemplaar, uit Per- innen, in de studeerkamer, han- n ritsen bellen en klokjes aan het fond er. is een hele verzameling tre glas opgesteld. „Ik ben pas jaar of vijf aan het verzame- zegt André Lehr. „Eigenlijk zolang als we hier met het seum bezig zijn". Morgens hebben we dat mu- n bekeken, het „beiaard- en klok- rnussum" op de zolder van het ihuis. „Onze stichting is voortge en uit het beiaardcomité van :n, dat in 1968 een klokkenspel de gemeente schonk", vertelt ervator André Lehr. „We heb- veel te weinig geld om alles te ien, wat we zouden kunnen krij- maar we barsten toch nu al uit ruimte". Inderdaad hangt en at heel de mime zolder vol oude klokken, een paar complete klei- carillons, bieaardklavieren, mo- en, foto's en allerlei historische •en met betrekking tot het ty- "h Nederlandse verschijnsel van t klokkenspel. .Rammelaars voor volwassenen" i een Engelsman in de 18e eeuw. in Duitsland gaan de meeste nog altijd van de veronder uit, dat een beiaard per se 'moet klinken. Men vindt het dan ook al gauw goed. „Duits- heeft vrijwel alleen slechte aards" ,zegt André Lehr. eroepshalve is hij met de wereld klok en beiaard verbonden door ju functie van adjuctdirecteur van Nederlandse klokkengieterij en |riek van torenuurwerken N.V. sbouts. „Wij zijn piepjong" zegt „al bestaat het bedrijf in 1972 nderd jaar". Deze uitspraak slaat de afdeling klokkengieterij, want ,armee is men pas in 1947 ge- s fabriek is opgericht door de otvader van de heer Max Eijs- 'ts, de huidige directeur. Dat was u Astense boerenzoon, die in Den ag het horlogevak leerde, maar at' thuis niet veel emplooi voor "d- Zo kwam hij op het denk- ie'd om torenuurwerken te gaan hen- Op het ogenblik beslaan die 5 oen kwart van de produktie. aarnaast maakt Eijsbouts tand en en andere onderdelen, maar medische apparatuur. Sinds een "r of vijf wordt er ook veel beeld- wwerk gegoten. Men is gespecia- terd in groot werk. Zo wordt op moment de laatste hand gelegd 1 een bronzen deur van vier ton, tcmd voor het nieuwe Brabantse pvinciehuis. e klokkengieterij is logisch uit torenuurwerken voortgekomen. oeger bestelde men de klokken in geland, of in het vlak bij de Iderse Achterhoek gelegen Duitse atsje Gescher. Ze werden dan eh met het uurwerk gemonteerd (in de Oldenzaalse Plechelmus, bij voorbeeld). In '47, toen i'mport moeilijk was en het naoorlogse Ne derland veel klokken nodig had, be gon Eijsbouts zelf met het gieten. André Lehr komt niet uit het bedrijf of uit de familie voort. „Ik ben in Utrecht geboren en er op het lyceum geweest. Onze familie was wel enigszins met de klokkenwereld verbonden, want mijn grootvader Oomes was beiaardier van Kampen. Toen ze bij Eijsebouts een stemmer vroegen, heb ik op de advertentie geschreven, en zo ben ik in dit vak gerold. Dat was in 1948. Het trok mij dus wel aan, maar ik wist nog nergens van. Ik heb in de praktijk alles geleerd". De hele klokkengieterij was toen volop in ontwikkeling. Sinds 1730 kon in Nederland niemand meer een beiaard gieten. Wel afzonderlijke klokken, maar bij een beiaard komt het op de juiste onderlinge stem ming aan. Men heeft dara altijd erg geheimzinnig over gedaan, maar vol gens André Lehr is het vrij gemak kelijk te leren. Vlak voor de oorlog was de kunst opnieuw ontdekt en na de bevrijding is er zelfs iemand (dr. E.W. van Heuven) op klokkeria- koestiek gepromoveerd. Sindsdien is het mogelijk om de zaak gewoon wetenschappelijk aan te pakken. Het is een hele reis naar Asten, maar we komen 's morgens precies op tijd aan, om het gieten van een carillon mee te beleven. Onder onze voeten schemert achter een rooster de vorm van een grote klok, „fest- gemauert in der Erde", zoals Schiller het klassiek beschreven heeft. Maar al wordt ook in onze tijd nog de vorm „uit leem gebrand", bij de klginere klokjes wordt deze niet meer door zand, doch door een ijze ren gietkast bijeen gehouden. Het lijkt wel wat op een grote bijenkorf, dat ijzeren ding, waar de gieters hun roodgloeiende massa in moeten mikken. Het vat vol vloei baar brons, gevuld uit de met gra fiet beklede smeltoven, wordt aan twee lange ijzeren stangen voorzich tig naar de vorm gedragen en dan nog voorzichtiger omgekieperd. Het is nog altijd volop ambachtelijk werk, al helpt een elektrisch be diende lier het draagwerk verlichten en al zal er naderhand een elek trisch aangedreven beitel aan te pas komen, om de vorm aan de binnen kant zo ver uit te hollen, dat de juiste toon ontstaat. Dat is het ei genlijke stemmen. „Klokken", zo doceert André Lehr, wanneer we in zijn studeerka mer zitten, „bestaan al sinds 1400 voor Christus, bij de Chinezen. Daar werd er met hamers, op geslagen. Bellen en klokken met klepels ken nen we sinds 1200 voor Christus uit het Nabije Oosten en Zuid Europa. Hij opent een vitrine en toont ons een groen uitgeslagen klokje, fijn van vorm, dat tot de pronkstukken van zijn verzameling behoort. Hoe komt iemand in zo korte tijd aan zo'n bijzondere collectie? Een kwestie vooral van alle vei lingen en antiquairs aflopen. „Het kost je wel drie paar schoenzolen, maar op een goeie dag heb je hem", zegt de trotse collectioneur- Wat voor het museum te duur is, koopt hij zelf, maar het is wel de bedoe ling, dat de hele zaak op de duur in het museum terechtkomt. Tenminste...". Je gaat natuurlijk wel aan die dingetjes hechten en mijn vrouw is er ook gek op. Mijn kinderen kijken al helemaal niet meer op, wanneer er weer een pak ketje binnen komt". Hij toont ons een beeldje uit Mexico, een vruchtbaarheidsfiguur van omstreeks het begin van onze jaartelling. Als je het oppakt, klinkt het als een rammelaar. Een konings staf uit Nigeria blijkt in omgekeer de vorm een klok met klepel te zijn. Een heel lang gerekte bel is het volgende stuik; „Dit heb ik kort geleden gekocht, het komt uit Ka meroen en men gaat er mee rond, wanneer er een man sterft". Het klokgeluid heeft, dat blijkt in elke cultuur, van oorsprong een be zwerende betekenis. Dat geldt ook voor ons huidige klokluiden, vooral bij begrafenissen, al geeft men er sinds eeuwen een christelijke uitleg aan. is, is ongelooflijk. Hoe twee steden om zo'n geval ruzie kunnen krijgen en wat ze elkaar dan toevoegen..." De beiaardkunst gaat voor typisch Nederlands door. Dat is ze ook vol gens André Lehr, al stamt de ont dekking uit Henegouwen en al zijn er zelfs bronnen, die op een nog oudere herkomst uit Spanje wijzen, omstreeks de dertiende eeuw. Maar het klokkenspel is opgekomen in een tijd, dat de Nederlandse musici in Europa de toon aangaven. Het past helemaal in de Bourgondische sfeer van de ontwikkeling der vrije steden. Nu nog heb je overal ter wereld klokgieterijen, maar beiaards worden alleen in Nederland gegoten (bij Eijsbouts en verder bij Petit en Fritsen, ook in Brabant en bij Van Bergen in Heiligerlee) en dan ook nog in het Franse Annecy le Vieux en het Britse Longborrough. De bei aarden, die bij Eijsbouts ontstaan, gaqn vaak ver de wereld in. Vorig jaar zijn er carillons geleverd naar IJsland en Nieuw Zeeland. De beste afnemers zijn Scandinavië en de Verenigde Staten. Ook België be stelt nog regelmatig. In Nederland zit er de laatste tijd een beetje de klad in. In het mu seum hangen twee kaarten naast elkaar, waar uit blijkt, hoe sterk het aantal carillons sinds de oorlog is „Je begint je voor je vak te inte resseren en je leest eerst alles wat je er over vinden kunt", zegt André Lehr, wanneer we willen weten, hoe hij campanaloog (klokkenkundige) geworden is. Hij toont ons de catalo gs van de bibliotheek van de Ne derlandse Klokkenspel Vereniging, die door hem beheerd wordt. Zo'n 250 boeken, allemaal over klokken en beiaarden. Maar zelf heeft hij er nog meer: een hele boekenwand vol. Daar zitten ook dossiers in, gerangschikt naar plaatsen en per sonen: alles over klokken, klokken spelen en beiaardiers. Ze vormen de grondslag voor zijn boek: „Van paardebel tot speelklok, de geschie denis van de klokgietkunst in de lage landen". Een beeprkt onder werp weliswaar, maar toch wordt het een boek van 400 bladzijden. Of hij er aljes wat hij van dit onder werp weet, in kwijt gekund heeft? André Lehr glimlacht- „Het boek is dubbel zo dik geworden als de be doeling is. Ik mag niet mopperen, de uitgever heeft alles aanvaard". Bijvoorbeeld dat verhaal over de Stevenstoren in Nijmegen, die in de 18e eeuw (het dieptepunt van de beiaardkunst) een nieuw -klokken spel zou krijgen. Men gaf de op dracht aan een klokgieter uit Luik, die dat wel even zou fiksen. Maar het stadsbestuur was ontevreden over resultaat. Men kreeg letterlijk slaande ruzie en de Luikenaar sloeg zijn werk aan gruzelementen. „De briefwisseling tussen Luik en Nij megen, die daar uit voort gekomen toegenomen- Maar er zijn toch nog heel wat witte plekken. Vooral het noorden van het land laat het afwe ten. André Lehr is ook gastdocent aan de beiaardschool in Meohelen. Hij leent de klokkenspelen in Vlaande ren en in Nederland, die hij in zijn boek beschrijft. Hij kent ook de mensen. „In Nederland worden de beiaarden in het algemeen keurig onderhouden, in België is dat rond uit secht, maar toch zijn de Vla mingen veel meer met hun klokken verbonden. De beiaard (een Vlaams woord) is daar veel meer dan bij ons in het hele stadsgebeuren opge nomen. Ze worden gewoon gekoes terd in steden als Antwerpen, Brug ge en Mechelen. Zo'n zomeravond concert in Mechelen, dat is een ver toning. Wij in het noorden zijn vaak wat stijfjes, vaak wat te intellectu eel tegenover het fenomeen van de zingende toren". De beiaardier? „Dat is eigenlijk de enig overgebleven echte muzi kant, in de ware, positieve beteke nis. Een man, die niet alleen speelt, maar die ook verantwoordelijk is voor zijn instrument en die het tot in onderdelen nauwkeurig kent". Dat is het enige, wat André Lehr nog ontbreekt: zelf beiaard spelen. Maar dan moet je minstens een uur per dag oefenen. En vindt daar als enige campanoloog maar eens de tijd voor. ADRIAAN BUTER Klokgieten is een warm karwei, maar Schiller zei het al: „Het zweet moet stromen, zal het werk de meester loven". (Van een onzer verslaggevers) DRONTEN Sinds begin mei is „een dag op het land" niet het alleenrecht meer van de agrarische bevolking. Want met de opening van de Flevohof is daar radicaal een einde aan ge komen. Elke stadsmens kan voortaan de boer op en kijken wat er te knop is op het platteland. Flevohof is een briljant recreatiepark met boerenbedrijven. Dit visite kaartje van agrarisch Nederland beslaat 40 hectare park en paviljoens in de Flevopolder tegenover Elburg en nog eens honderd hectare bos, akker en grasland. Rationele bedrijfsvoering en vermaak sluiten per fect bij elkaar aan. Op de eerste plaats is Flevohof een schitterend recreatieoord, waar duizenden dagelijks op verhaal kunnen komen. Voor volwassenen en oudere kinderen zijn er de paviljoens en bedrijven die bekeken kunnen worden en voor de jongere jeugd is onder andere een indianendorp op poten gezet. Op Flevohof zijn vijf voor beeldbedrijven gevestigd, waar de boer gewoon zijn wei'k doet. Het is ook de bedoeling dat hij financieel de zaak rond krijgt. Want uitgangspunt is dat de vee houderij, het akkerbouwbedrijf, het tuinbouwbedrijf, de bloem kwekerij en de champignonkwe kerij zichzelf kunnen bedruipen. Een ander vast gegeven: tussen deze harde werkelijkheid moet de bezoeker overal welkom zijn en lang niet overal mag gelden „kijken en afblijven". Het is bijvoorbeeld mogelijk dat de bezoeker van de kippenboerderij zijn eigen eieren raapt, betaald en dan mee naar huis neemt. En het inpakken van de eigen champignons kan eveneens zijn bekoring hebben. In de paviljoens kan de doe het zeiver net zo goed uit de weg. Het paviljoen van vee en vlees staat garant voor het zelf roosteren van een stukje vlees. Om het nog attractiever te maken kan dit geschieden in de nabijheid van twee mooie vijvers. Voor kinderen is Flevohof een lustoord. Zij kunnen er hun éigen gang gaan. Als vader en moeder bedrijven of tentoonstellingen elders op het terrein bezoeken, kunnen de allerkleinsten onder deskundige leiding in de crèche worden opgenomen (gratis). Kinderen vanaf vier jaar hebben hun eigen paviljoens voor creatief en vrij spel. Om maar wat te noemen: er is een huisje waar in ze kunnen pottenbakken, er is een postkantoortje, een douanehuisje waar ze zelf paspoorten kun nen stempelen, een koekenbakkerijtje, een mandenvlechterij. En ook dat indianendorp en een cowboysaloon. Uniek vindt directeur H. Eshuis de wandelgangen op Flevohof, die alle paviljoens verbinden. Daarom wordt het recreatiecentrum het eerste geheel overdekte uitgaansevenement v.an Europa genoemd. Bo vendien zijn de wandelgangen verwarmd en door middel van veel glas kan het contact met de natuur behouden blijven. Ook als het regent hoeft niemand bang te zijn dat „zijn dagje op het land" gepaard zal gaan met verschijnselen als soppende schoenen en natte jassen. De belangstelling voor Flevohof was vóór de opening al groot. In binnen en buitenland. Vooral uit Scandinavië wordt om inlichtingen gevraagd. Verder willen onderwijzers weten wat dit attractiepunt te bieden heeft. Zij houden er bij de organisatie van schoolreisjes reke ning mee. In totaal heeft Flevohof ongeveer 15 miljoen gulden gekost. Geld dat gefourneerd is door agrarisch Nederland. Produktschappen hebben in hun geldbuidel getast evenals landbouworganisaties, maar ook in dividuele boeren die wel wat in het project zagen. Allen zijn aandeel houder. Vastgelegd is dat zij rente van hun geld zullen krijgen als Flevohof een goudmijn blijkt te zijn. Maar tevens is afgesproken dat er van de opbrengst genoeg geld gereserveerd mag worden om de be drijven een krachtig fundament te geven. Voor nu en in de toekomst. Het idee om een Flevohof te bouwen dateert van het begin van de jaren zestig, toen de landbouwhogeschool in Wageningen het 75-jarig bestaan vierde. De toenmalige burgemeester van de LH-stad, de huidige voorzitter van de eerste kamer, mr. De Niet, kwam in het jubileumjaar met het idee om het boerenbedrijf en alles wat daarmee verwant is voor de leek wat beter te etaleren. Toen bleek dat er in Wageningen geen plaats was voor zo'n centrum, werd aangeraden uit te wijken naar de Flevopolder. En daar was ruimte genoeg. Het uitbeitelen („stemmen") van klokken is de essentie van de kunst om beiaard te maken. André Lehr bij twee klokken. Ze zijn van Gent naar Asten gebracht om gerestaureerd te worden. De grootste is de beroemde klokke Roelant.

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1971 | | pagina 19