BODEM De herder, de vissers en 't koninginne-eiland DE VISSER PIM EN WIPNEUS BROOD VOOR ANDERHALF MILJOEN MENSEN Boer houdt zich rustig DE KOE 00F IN DE STAAT 'LAATS VAN E GELOOF VADEREN Het fijne leven van 't spinnetje Tilt EEG te licht aan textielindustrie? ONVERVANGBAAR s kleine stem SCHIP UITSTEKEND 7BER- Gedachtefout Koppeling Tariefpolitiek WOENSDAG 21 APRIL 1971 ots, de moskee van Omar, en jereld joeg. Want deze plaats hammed ten hemel zou zijn ternationalisatie te eisen lijkt verdelinigplain 1947 is dus ach- aid, maar een aantal^ rechten de' Arabische Palestijnen, de >evolkinig van de vluehtelin- unpen, is ongetwijfeld geble- om te begiranen oorepronkelit]ke ctamsrechfen op gronid, huizen, i. Dat lost mien, raiiet op met te ■n dat ze dan maar met hadden an weglopen, ook at niiet omdat in de hitte van het gevecht zen van Britse kant oen rol ren te hebben gespeeld, een lat mij in 1966 ook door vluch ten in Jordanië is verteld, et of kan er alsnog in Palestina de Joodse ook een Arabische komen? Ik zou er niet aan n twijfelen, dat de Arabische stijnen een eigen identiteit heb- die hen bijvoorbeeld in Jorda- duidelijk onderscheidt van het tijnvolk waaruit Hoessein zijn vste soldaten wint. De Palestïj- achten zich beter, beschaafder, n de bedoeïnen verheven, en of nu al dan niet waar is: verschil- zijn zij zeker, al hebben ze dan t staatkundige onafhankelijkheid snd. Maar ik zou me kunnen rstellen dat ze die alsnog kunnen gen, waarbij de Jordaanvaïlei de gewezen plaats lijkt, eventueel de vorm van een dubbelmonar- onder koning Hoessein, al heb- de bloedige gevechten van de ste maanden de kansen daarop verkleind. Onzeker et lag in de lijn van Berzl's een, dat de oorspronkelijke be ing van het gebied waair hij zijn Joodse immigratie- met rverzekerde meerderheidspositie -stelde, ten volle in de maat- ippelijke voordelen van die im- ratie zou delen. De Joodse kolo- en zouden het land openleggen ontwikkelen, en dat zou ook het snispeil van de autochtone be king omhoogbrengen, aldus Herzl, typisch paternalistisch-koloniale e waarmee men nu natuurlijk nig meer kan beginnen. Zij zou ners tot een soort Zuid-Afrika en, met de Arabische Palestijnen de Bantoes van bet Nabije Oos- al dan niet in een reservaat met an lokaal bestuur, een onver- aglijke gedachte,1 geen oplossing ar ook een Palestijnse staat in de iaanvailloi zou moeilijk aan zo'n atie van (economische) afhanke- ,heid kunnen ontkomen, gegeven achterstand waarmee hij zou sten starten. Loet de oplossing dan toch komen i een hervorming in Israël zelf? isehien, maar ik zie dat niet ge ren zolang de Arabische landen harde realiteit van de Joodse itkundige aanwezigheid en de maire consequenties daarvan niet uitgangspunt voor eigen hande- aanvaarden. Want vruchtbare inning over de toekomst van het ïisme zal men van de Joden zelf kunnen verwachten, als hun ei- huis niet langer van buiten af zijn naakte bestaan wordt be- igd. ot dan kan ik alleen maar hopen, de jeugd van de Rehov Dizen- f en die uM de Baferatijnse kaïn- elkaar nog eens in vrede en sndschap zullen ontmoeten, en onder de schaduw van Megiddo. Honderden jaren geleden heeft een klein meisje, dat eigenlijk al koningin van Sschotland was, gevangen gezeten op een eiland. Zij was daar heengebracht door edelen en soldaten, die een andere ko ningin op de troon wilden zien. Van haar achtste tot haar twaalfde jaar leefde het meisje in het grote huis op het eiland midden in het meer. Nu en dan kwamen haar vijanden met een schip aan, om te zien PAARD of zij er nog altijd goed opgeborgen was en welbewaakt. Dan voeren zij weer terug om door te gaan met oorlog voeren of plannen smeden. Maar telkens namen zij geld of sieraden van de kleine koningin mee.... zag de vissers wegvaren. „Kom te rug riep hij over het water. „Je hebt de verkeerde hier gebracht. Ik ben de herder niet, kom terug!!" Maar de vissers hoorden hem niet meer... Lamg geleden was er eens een sninnetj e. Het was 't kleinste spin netje ter wereld. Dat vond 't spin netje fijn, want dan werd ze lekker vertroeteld. Ze kreeg 's morgens eten op bed. Ze werd aangekleed. Leek soms of ze 't koninginnetje ter wereld was. Dus jullie weten wel hoe fijn 't spinnetjesleven was. Marja Janssens, 10 jaar Eens moet zo'n schip in stormweer zijn vergaan. De mensen die in ge huchten om het meer wonen, vertel len dat het beladen was met goud en zilver. Dat er geld en goed aan boord was. En dat alles nu rust onder het water op de bodem. Maar nooit heeft iemand de plaats gevon den waar het oude rijkbeladen schip ligt. In het huis op het eiland, dat het Koninginne-eiland wordt genoemd, wonen sindsdien altijd mensen. Fa milies, waarvan de dochters die er geboren worden steeds opgroeien tot mooie meisjes, hun schoonheid is beroemd. Er was eens een herder die zijn schapen hoedde op de heideheuvels in de buurt van dit meer. Een lam metje dwaalde af, de hond zag het niet en het schaapje raakte te water. Het blaatte erbarmelijk en de her der hoorde het angstig gekerm. Hij liet zijn kudde In de steek en kwam buiten adem aan de oever, juist toen het lam onder wtater verdween. Op dat ogenblik kwam een vissersboot voorbij gevaren en de herder riep: „Gooi mij een lijn toe, ik wil probe ren mijn lam te redden!" De vissers stuurden wat naar de wal en wierpen een sterk touw naar de herder die het om zijn middel bond. Toen dook hij de diepte in, kwam weer boven, dook opnieuw, vele malen achtereen. Ach, het lam was niet te vinden! Nog één keer wilde de herder het proberen, maar nu dook hij op een peilloos diepe plek. Hij dacht al dat er geen bodem meer in het duistere meer was, toen zijn handen iets betastten: het schip, het eeuwen ge leden vergane schip Hij voelde munten en bekers en kettingen; vlug vulde hij zijn zakken en hees zich, snakkend naar adem, snel om hoog. Toen hij boven water kwam, haal den de vissers hem binnenboord. Zij voeren intussen verder, nog voor de herder op verhaal was gekomen en kon vertellen wat hij dacht, en kon laten zien wat hij in zijn zak ken had geborgen: goud en zilver, geld en sieraden. Maar toen de vissers dat tenslotte zagen en luisterden naar wat de herder vertelde, tóen veranderden zij hun koers om terug te keren naar de plaats waar de herder zo juist had gedoken. Zij konden nau welijks eikaars beurt afwachten om af te dalen naar de bodem van het water, zo ongeduldig waren ze. Maar hoe zij ook zochten, ze von den niets en nu geloofden zij dait de herder hen had bedrogen. Woedend rosten zij hem af, namen de gevon den sohatten weg en stopten de arme herder in een zak die ze dichtbonden. En aangezien ze juist weer langs de oever voeren, gooiden ze hem aan land. „Als we klaar zijn met vissen komen we je wel opha len en brengen je naar het eiland. Wat zul je het daar goed hebben!! De familie met de mooie dochter is naar de stad gevaren en het huis is gesloten. Daar lag de arme herder, bont en blauw van de klappen en van de val die hij in de zak had gemaakt, te kermen aan de kant van het meer. Eindelijk hoorde hij de hoefslag van een paard. Hopend dat bij het paard een ruiter hoorde, jammerde hij zo hard als hij maar kon. „Zit er een man in deze zak?" hoorde hij daarop vragen. „Ja, o ja!" steunde de herder, „help mij en haal me eruit!". „Ik weet nog niet waar om ik jou uit die zak zal loslaten", wijfelde de stem van de man die bij het paard hoorde. „Waarom zit je erin?" „Ik wil niets met ze te ma ken hebben, ik wil ze niet meer zien!" schreeuwde de herder en daarmee bedoelde hij de vissers. „Nou, als jij er niets mee te maken wilt hebben, dan ik ook niet", zei de ander en wou al doorrijden. Nu werd de herder bang dat de man hem niet los zou laten, als hij hoorde dat er zulke boosaardige vis sers in de buurt waren. En daarom zette hij een flinke stem op terwijl hij door de aak riep: „Ik wil niets te maken hebben met de dochter van het Komngmne-eiland. Ze wil len dat ik met haar trouwen zal, maar daar heb ik geen zin in Nu hebben ze me in een zak gestopt en straks word ik gehaald en er naar toe gebracht". „Wel", antwoordde de ruiter nu, „ik wil best met de mooie dochter van het eiland trouwen. Ik laat je los en kruip zelf in de zak. Afge sproken?". „Afgesproken", zuchtte de herder opgelucht. Stevige handen maakten de zak los. De herder kroop eruit, de man die bij het paard hoorde kroop erin en dat deed hij zó vlug, dat hij niet zag hoe bont en blauw de herder was van het slaan en van de val. De herder knoopte de zak vlug dicht, voegde de man nog toe: „Zet het op een schreeuwen, want dat heb ik ook gedaan!", en sprong op het paard. Spoorslags reed hij terug naar zijn kudde schapen. Hij had tot zijn verdriet een lam verlo ren maar een paard gewonnen! De volgende dag voeren zij weer langs de plaats waar het lam te water was geraakt, en daar zagen ze de herder op een prachtig paard zijn schapen hoeden bij de heideheuvels. Hoe kon dat nu? Ze hadden hem toch in de zak op het eiland gesme ten! „Hoe kun je nou weer hier terug zijn en hoe kom je aan dat prachtig paard?" schreeuwden ze vanuit hun boot. De herder maakte een toeter met zijn handen en daar riep hij door: „In de stal van het huis van de mooie dochter op het eiland staan nog wel tien zulke paarden. Het heeft mij zwemmend overgezet!" De vissers geloofden bijna dat de herder, die toch goud en zilver van het verloren schip had gevonden, een soort tovenaar was. Nu vond hij zulke prachtige paarden in de stal van het gesloten huis op het Konin ginne-eiland! Snel zetten zij koers naar het midden van het meer waar het ei land met het woonhuis van de mooie dochters lag. Maar de man die daar de vorige dag in de zak was neerge smeten. zag ze aankomen. Hij ge loofde niet dat de herder een soort tovenaar was en het leek hem be ter niet te jammeren en zich héle maal niet te laten zien. De vissers sprongen op het eiland van boord en holden naar de stallen van het ge sloten huis. Toen zij daar niets von den stormden zij naar alle kanten in de hoop toch de mooie paarden te vinden. Intussen wipte de man in de boot en deed wat hij kon, om op zijn eentje met het grote schip over te steken naar waar de heideheuvels liggen. Het lukte hem met heel veel moeite. Hij stapte aan land, legde de boot vast en ging lopend naar huis. Over het verloren paard durfde hij met de herder niet te gaan praten, want zó aardig was hij tegen hem nu ook niet geweest En de vissers? Die zaten op het eiland zonder schip. Ja, de vissers zaten op het Konin ginne-eiland en als niemand ze eraf heeft gehaald dan zitten ze er nog steeds. An Mac Gillavry eindredactie els smit ben jansen Intussen kwamen de vissers weer langs de kust gevaren zoals zij be loofd hadden aan de herder. „Lig je nog altijd te jammeren en heeft niemand je uit de zak gehaald" spotten ze. „Dan zullen we je weer aan boord nemen en op het Konin ginne-eiland afzetten". Dat vond de man in de zak uitstekend. Hij wilde immers wel naar het eiland om met een mooie dochter te trouwen! De vissers hesen de zak op hun schip en staken het water over. Bij het eiland namen ze de zak aan de vier punten en jonasten hem van je éne, twéèje, drieje! op het eiland. Dat vond de man in de zak niet alleen bijzonder pijnlijk, maar ook heel vreemd. Zo behandel je geen bruidegom, ook al wil hij zoge naamd niet met de bruid trouwen. Gelukkig had hij een mes bij zich en daarmee sneed hii de zak open. Nu zag hij dat het huis van de eilandbewoners gesloten was. Er werd bepaald niet op een man ge wacht! Toen keerde hij zich om en B 16-71 Deze visser zit nogal te genieten. Dat is ook geen wonder, want het water zit vol met vissen. En niet alleen vissen. Er zijn nog meer zeedieren. Zien jullie hoeveel en welke? t 'SIApiCKAVZ uaa ua U99 'quasi uaa 'SIA^UI U99 '[EM.5È U99 'lUU 1199 'pudpifqasaaz uaa 'joqos uaa 'iesq U99 'SIApTAY U99 UI U9J -Dipaaz U9ij ua^iz :3uissoido ■immuun li11! Illlfl ■iiiimiiiiimmuiiimiiiimiii! Manuelle Verschueren, 10 jaar, Clinge. Er was er eens een koe Die was altijd moe Op een dag liep hij weg Dwars dioor de heg Da>ar kwam hij iemand tegen Vlak bij de drukke wegen Weet je wie het was? Meneer de grote Pas Hij vroeg mijnheer: „Woont u nou eigenlijk bij het meer?" „Ja zeker koe" „Maar je wordt er vreselijk moe" „Zeg kom je eens bij me op be zoek" „Ik woon er vlak om de hoek" „Dat zal ik doen mijnheer" „Dag tot de volgende keer" ffl Els Rens, 9 jaar, Hoogerheide Wipneus en Pim waren op de zolder van het paleis geklommen. Ze hadden in een oude kist een verre kijker gevonden. Ze keken ermee naar huiten. Maar oei, wat zagen ze daar? Een rookpluim boven de bo bomen! Daar moesten ze op af. Eerst aan koning Goethart vragen of het mocht. Gelukkig, het mocht. Ze pak ten hun rugzakken en gingen er op uit. Ze liepen en liepen maar. Einde lijk waren ze er. Wat was dat? Het huis van de konijntjes stond in brand. Moeder konijn huilde maar. „Wat is er aan de hand", riep Wip neus. Vader konijn zou alles aan Wipneus vertellen. En Pim zou de kleintjes troosten. Want die wilden hun popjes. Er was ook een grote jongen. Die heette Wippie (hij huil de niet), maar hij wilde wel in het brandende huis. Maar dat mocht na tuurlijk niet. Vader konijn vertelde zo: „Ik moest voor moeder konijn bladeren gaan halen voor de soep. Ik had ze gehaald. Moeder deed ze in de soep. Maar toen, o wee, toen vloog de vlam in de pan. En zo is ons huis in brand gevlogen". „Ik weet er wel wat op", zei Wip neus. „Heeft U emmers? Ja? Er stroomt toch wel een beekje Dan doen we alle emmers vol met water en dat gooien we dan op het huis". „Ja, ja..." riepen ze allemaal. En steeds gooiden ze water tegen het huis. Sissend ging het vuur uit. „Maar waar moeten we vannacht slapen", vroeg moeder konijn zich met een trillende stem af. „We stu ren een telegram naar het paleis", zei Wipneus, „en dan sturen we timmerlui. En speelgoed krijgen jul lie ook". „Nee, dat moeten jullie niet doen", zei moecfer konijn. „Wel waar", zei Pim en ze stuurden een telegram. De mannen kwamen zo. Ze bouw den een huis en de kleintjes kregen speelgoed. Eindelijk was het huis klaar. „Wat moeten we doen", zei Pim, „het is al bijna nacht. We kunnen niet meer naar huis". „Dan graven wij voor jullie wel een hol letje", zei de konijnenfamilie. „Dan kunnen juHie daar slapen". En zo gezegd zo gedaan: de konij nenfamilie groef een holletje en Wipneus en Pim gingen er lekker in slapen. En de volgende ochtend gin gen ze weer terug naar het paleis. Monique Dusarduyn, 8 jaar, Goes (Van een onzer redacteuren) TILBURG In de Nederland- e textielindustrie verdienen nog steeds zo'n 60.000 mensen hun brood. Haar jaaromzet is zeker 2Vz miljard gulden. Als men die industrie zou liquideren om ont wikkelingslanden te helpen zal ook de omvangrijke confectie- industrie in ons land zware klap pen krijgen. Daarin werken ook nog eens tegen de 70.000 mensen. De omzetten van textiel- en con- fectie-industrie samen liggen elk jaar tussen de vier en vijf mil jard gulden. In de ongeveer 80.000 textielbe drijven in de EEG werken zeker I nog zo'n anderhalf miljoen mensen. Dat aantal vermindert sinds 1956 gestaag. Elk jaar met 1,3 procent. I Voornaamste oorzaken: sanering, herstructurering, concentratie en modernisering. Tussen 1957 en 1968 steeg in de EEG-textielindustrie de produktivtet met 47 procent, de produktie met 31 procent en daalde I de werkgelegenheid met 11 pro- cent. Steeds weer gaan er stemmen op dit betogen dat die hele Europese textielindustrie moet worden opge heven om de ontwikkelingslanden de kans te geven die textielproduk- I tie over te nemen* Die moeten dan I hun textielprodukten zonder invoer- I heffingen op de Europese markt I kunnen gaan slijten. Een merkwaar dige opvatting. Vermoedelijk ont staan door het feit dat „de textiel" in Europa geruime tijd op de tocht heeft gestaan. Hetzelfde geldt trou wens ook voor de schoenindustrie. Ma-ar niemand zal er over denken dit ook fe betogen voor bepaalde sectoren van d-e klein-metaal indus trie, of voor bepaalde produktielij- nen in de Europese eleetro-techni- sche industrie waar het nogal eens stagneert. De redenering is dan dat de tex tielindustrie hee] arbeidsintensief is en dus bij uitstek geschikt om in de ontwikkelingslanden honderdduizen den aan werk te helpen. Welnu, over het algemeen berust dat op een ernstige misvatting. Een modern uit geruste textielfabriek is helemaal niet arbeidsintensief meer. Zeker niet, als zo'n bedrijf sterk gespecia liseerd is en een niet of weinig gevarieerd produktiepakket heeft- Een voorbeeld! In Limburg draait een bedrijf dat zich heeft toegelegd op de vervaardiging van kamgaren polyester wollen stoffen. Een zeer modern bedrijf. Het zal binnenkort over 48 Sulzer (spoelloze) weefge touwen beschikken. Het heeft een uiterst modern scheerraam. In dat bedrijf is zeker tien miljoen gulden geïnvesteerd. Het produceert 30.000 stukken per jaar (1% miljoen me ter). Omzet: vijftien miljoen gulden. In dat bedrijf werken.... vijftig men sen! Men kan niet aan de indruk ontko men dat die gedachte van grote arbeidsintensiviteit nog stamt uit de tijd van de produktie van de be faamde „katoentjes". Welnu, die tijd is al jaren voorbij. De ontwikke lingslanden maken hun eigen ka- toentj es al lang. Het is vrij duidelijk dat zij niet veel belang hebben bij het monopo liseren van de textielindustrie ten koste van de Europese landen. Nog niet, in ieder geval, omdat zij nog lang niet toe zijn aan de gevorderde produktiemethoden en de specialisa tie die grote delen van de Europese textielindustrie kenmerken. Voorstanders van „de liquidatie" koppelen verder de produktie van textielprodukten aan de voortbren ging v-an de textielgrondstoffen- Ze stellen dan dat het toch veel logi scher is de fabrieken te brengen naar de plaatsen waar de grondstof fen vandaan komen. Dat lijkt een juiste opvatting. Maar daarbij wordt wel heel ge makkelijk vergeten dat juist d-e mo derne textielindustrie in toenemende mate kunstvezels en kunstgarens als grondstoffen gebruikt. Een ontwik keling die ongetwijfeld steeds ver der zal voortschrijden. Die grond stoffen worden gemaakt dioor een hoogontwikkelde chemische indus trie. De afzetmogelijkheden van ka toen en wol worden sterk ongunstig beïnvloed door di-e ontwikkeling. Kunstvezels en kunstgarens zijn produkten van geïndustrialiseerde landen. Van Europese landen, onder andere. En wol komt niet uit ont wikkelingslanden- Die komt uit Au stralië, uit Nieuw-Zeeland, uit Zuid- Afrika. De redenering gaat niet op. De ontwikkelingslanden, zo kan men stellen, liggen eën fase aohter. Die moeten zij eerst door. Dat kan nog vele jaren duren. De praktijk bewijst dat trouwens duidelijk. Er is een levendige han del in machines die de Europese textielindustrie afstoot. Die machi nes gaan vrijwel steeds naar ont wikkelingslanden. Die gaan er mee produceren voor de eigen bevolking- Vaak zijn dat oudere machines. Be drijven die ze gebruiken hebben dan ook een hoge graad van arbeids intensiviteit. Bovendien „exporteren" Europese bedrijven door vestiging van textiel fabrieken buiten Europa heel wat kennis en geld. Voorbeelden: AKU in India, Nijverdal-Ten Cate in Zuid-Afrika. Het brengt meteen het vraagstuk van de tarief-voorkeur aan de orde. Het Europese parlement zal binnen afzienbare tijd moeten besluiten, of het 4,de" ontwikkelingslanden tarief preferenties wil geven voor de im port van opder andere textielgoede- ren. In Brusselse EEG-kringen is men daar wel voor. De Commissie voor Buitenalndse Aangelegenheden van de Raad van Europa zou in haar rapport voor het parlement rap porteur onze landgenoot drs. Th. Westerterp ook sterk voor die preferentie zijn. Niet onmogelijk is dat een gesprek tussen vertegen dat en gesprek tussen vertegen woordigers van de Europese textiel- organisatie (Comitextile) en de heer Westerteirp de inzichten wat heeft veranderd. Als desondanks het Straatsburgse parlement zou beslissen „de" ont wikkelingslanden tarief-voorkeur te geven voor de import in de EEG- landen van textielgoederen dan zou dat voor de EEG-textielinduntrie heel ernstige gevolgen kunnen heb ben. De Verenigde Staten hebben ge weigerd de textielimporten uit die landen met tariefvoorkeur toe te staan. Evenals trouwens de Scandi navische landen, Groot-Brittannië en Japan. Zij voelen er niets voor de eigen goed-ontwikkelde en moderne textielindustrie kapot te laten ma ken door import uit landen met heel lange tonen, slechte sociale voorzie ningen en met industrieën die vaak nog werken met overheidssteun en waarvan de winsten niet aan de bevolking in die ontwikkelingslan den ten goede komen. Als de EEG als enige groep landen een ander standpunt gaat innemen, on dermijnt ze de eigen textielindus trie, bron van bestaan voor zo'n 1'% miljoen mensen. Maar bovendien steunt ze dan, bijvoorbeeld, met lage of geen tarie ven bij de invoer Amerikaanse fa brieken die in Azië werken- Die kunnen dan hun produkten goed koop op de Europese markt brengen. In de Verenigde Staten zelf is hen dat onmogelijk. De Amerikanen gaan dan een markt veroveren ten koste van de Europese textielindus trie. De winst komt niet ten goede aan de ontwikkelingslanden. Het zou echter nog vreemder zijn als Straatsburg tariefvoorkeur zou toe kennen aan de landen die daarvoor op de lange lijst staan. Want die voorkeur zou ook landen als Spanje, Portugal, Griekenland, Turkije en Joegoslavië ten goede komen. Lan den wier goedkope textielprodukten in het recente verleden de hoogont wikkelde EEG-textielindustrie al zo veel schade hebben berokkend, om dat zij kunnen werken met prijzen die de EEG-textielindustrie als regel niet kan benaderen door de veel hogere lonen en sociale lasten die zij moet betalen. Men zal er in Straatsburg verstan dig aan doen eerst goed te bezinnen, voordat men begint. JACQUES LEVIJ De boeren houden zich rustig na de uitbarsting in Brussel. Zij vroegen de EEG-ministers redelijke prijzen voor hun produkten. Die prijzen zijn niet gekomen en toch houden zij zich rustig. Een bevreemdend verschijn sel maar bij nadere beschouwing toch niet zo eigenaardig, want de boeren werken nu op het land. Het voorjaarswerk kan niet wachten. En daarmee is meteen de kwets baarheid van de boerenstand aange duid. Als de boer zich onrechtvaar dig voelt behandeld, kan hij niet in staking gaan. Hij is een ondernemer, die een koe of een ander dier niet laat kreperen, omdat hij zich veron gelijkt voelt. Vastgeklemd in de tang van zijn werkzaamheden (en verantwoorde lijkheidsgevoel) komt de boer dan ook niet toe aan het ballen van een vuist: een enkele protestmars it\ Brussel buiten beschouwing gelaten, In deze hulpeloosheid dreigt de landman ten onder te gaan. Hij heeft geen sterke vakbond. Hij valt buiten de stakingsorde. De boer heeft nog een andere eigenschap, die eigenlijk niet past in de huidige samenleving. Hij is ge zagsgetrouw. Hij ziet het nut niet van rellen. Schreeuwen hoort ook bij de minderheid om aldus de schijn te wekken een meerderheid te zijn. Maar zoiets doet de boer niet. Hij valt buiten de agitatie. De protesten van de Europese agrariërs zijn in feite uitwassen van lieverdjes: het blokkeren van een weg, het uitdelen van fruit en aard appels, een jolige tocht naar een regeringsgebouw, koeien onder de neus van vergaderende ministers brengen. Uitwassen om met plezier kennis van te nemen. Het nette protest valt niet op en heeft niet voldoende uitwerking. Klachten bij nationale overheden mogen niet baten. Acties van parle mentariërs evenmin, omdat niet in Den Haag of Bonn de landbouw- dienst wordt voorgeschreven maar in Brussel. Mag het ontbreken van kracht een reden zijn om te berustenMogen de boerenstandsorganisaties het la ten bij het geven van commentaar op besluiten in Brussel? Zo nee, wat moet er gebeuren? Mogelijk laat de maatschappij zich ervan doordringen, dat zij ook ver antwoordelijk is voor de boeren stand. Mogelijk zijn de vakbonden ervan te overtuigen, dat looneisen en het doordrukken van die eisen slechts een deel van de maatschap pij ten goede komt. De boerenstand met name valt buiten dat potje. De vakbonden hebben net zoveel verantwoordelijkheid voor de boe renstand (andere kleine zelfstandigen buiten beschouwing gelaten) als voor de werknemers. Als de bonden inderdaad sociale instelling zijn, zul len zij zeker ook rekening moeten houden met een niet binnen hun ge zichtsveld vallende maatschappelijke groepering. In de afgelopen jaren is het nooit anders gegaan: hogere lonen, hogere prijzen, meer belasting. De boer ploegt voor hetzelfde geld door, melkt voor luttele centen méér zijn koeien, voelt het vrije ondernemer schap onder zich wegzinken. Hij krijgt in het Mansholt-Brussel geen voet aan de grond. Hij is gedoemd mokkend de varkens te voeren, de koeien te melken. "Wie neemt het voor hem op? Het parlement? Dat is machteloos. Het parlement moet volstaan met het geven van richtlijnen aan de minister van landbouw. En de mi nister mag in Brussel het beste er van maken. Wat bereikte Biesheuvel daar en hoever schopte Lardinois het bij zijn collega's van de lidsta ten? Hun resultaten zijn de boeren- praktijk van vandaag. Hopelijk komt er na de verkiezin gen een koppel ijzersterke minis ters, Mansholtfiguren. Regeerders, die het opnemen voor de rustige meerderheid ook al een modebe grip) in de strijd tegen de inflatie. Anders gaan de lonen weer te sterk omhoog en de prijzen ook. Anders zet de inflatie door. De boerenstand (zelfstandige, de ondernemer) hoeft niet het slachtof fer te worden van inflatie. Economi sche (natuurlijke) selectie heeft al voldoende regulerende uitwerking. J. V.D. VEN. (Van een onzer redacteuren) Er wordt binnen de EEG over wogen ontwikkelingslanden toe te staan hun textielprodukten in te voeren zonder dat zij daarvoor invoerrechten moeten betalen. De gedachte die daaraan ten grondslag ligt, is dat men daar mee die landen helpt een eigen textielindustrie op te bouwen. Er zijn zelfs vooraanstaande fi guren in de EEG die menen dat de EEG-landen er verstandig aan zouden doen hun textielin dustrie op te heffen en over te brengen naar de ontwikkelings landen. Een opvatting die wel getuigt van veel wil om „iets" bijzonders te doen voor die lan den. Maar ook een redenering die niet berust op kennis van de feiten en van de gevolgen die zulk een politiek zou hebben voor een Europese industrietak die onvervangbaar is. Bijgaande beschouwing is aan dit vraag stuk gewijd.

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1971 | | pagina 7