DSM- Rottier Duurdere eist nieuwe studie Zaterdagbijlage van 13 maart 1971 ruru JEE! vrn. uit door Hans Koenen IN die wonderlijke wereld van de chemie, waar men behalve met ingewikkelde installaties en formules, ook met miljarden pleegt om te gaan, waar men de markt overstelpt met grondstoffen, in die wereld ligt ook DSM. Dit concern, dat in het begin van deze eeuw diep onder de grond met kolen is begonnen, en dat nu dank zij de uit de kolen ontstane chemie over de hele wereld vertakkingen heeft, is evenmin ontkomen aan de algemene chemische malaise. En dat valt wat moeilijk in Limburg, waar men nog vaak gelooft dat vadertje Staatsmijnen het wel opknapt. Maar vadertje Staatsmijnen is gewoon DSM geworden, en DSM is niet langer bjj machte nog lang de sociale erfenis van haar mijnsluitingen mee te torsen. Over het waarom daarvan en over wat er nu te gêbeuren staat wil president-dii ekteur dr. A. C. J. Rottier van DSM wel een boekje opendoen. Maar vooraf wil hij iets kwijt over de bron van de ellende, die de moordende concurrentie in de chemie heeft opgeroepen. „De oorzaken zijn zowel aan de kant van de vraag als aan de aanbodzijde te vinden. Er is, wat de vraag betreft, sprake van vertraging in de groei als gevolg van een algemene, minder gunstige situatie. De vraag aarzelt, denk maar eens aan de moeilijkheden in de textiel. En dat heeft repercussies op de grondstoffenindustrie. Dit uit zich in verminderde afzet. Maar ook in de druk op de prijzen". De problemen liggen evenzeer aan de aanbodzijde. Dr. Rottier: „Hier is de chemie in haar totaal aan planningen kennelijk veel te snel vooruit gelopen op de groei van de vraag, enerzijds omdat de huidige ontwikkelingen aan de vraagzijde niet konden worden voorzien, anderzijds vanwege de tendens in de chemie om door zo'n groot mogelijke produktie- omvang een zo laag mogelijke kostprijs te hereiken. Een en ander heeft tot overaanbod geleid met als gevolg het niet geheel kunnen belasten van de produktiecapaciteiten waardoor de beoogde kostprijsverlaging niet wordt bereikt. Met hun enorme aanbod van de grote technologische eenheden werd over de vraag heen geschoten. En daarnaast zijn er nog andere faktoren die niet uit de marlet te verklaren zijn: Stijging fan grondstoffenkosten, stij ging kosten van materialen en energie, maar ook voor arbeid en werkkapitaal". Dit alles treft natuurlijk ook DSM. „Maar", verduidelijkt Rottier, „op een vrij ongelegen moment omdat wij nog bezig zijn met de na-ijlende problemen fan mijnsluitingen en sluiting van de cokes- fabrieken". Dr. Rottier vindt het noodzakelijk wat uitvoeriger 1,1 te gaan op de vraag wat er gedaan moet worden. „Want het gaat om eon aantal zaken die ogenschijnlijk door elkaar lopen, doch die in feite Parallel lopen. Ik kan me oaarom voorstellen dat «it verwarring geeft, in de eerste plaats moeten WlJ de produktiviteit opvoeren, anders kunnen we immers nooit de kostenstijgi- gen opvangen, m dan kom ik meteen op de rationalisatie, een oegrip waarover veel Misverstanden bestaan. Dat s helemaal geen abnormale Mgreep. Altijd moet de vuiciency worden opgevoerd, maar die maatregelen "Jgen nu alleen een extra f°ot; de laatste jaren 's te weinig aan nationalisatie gedaan. De rationalisatietendens werd afgezwakt omdat wij gelijk veel personeel van 'Men en cokesfabrieken moesten opvangen in onze chemische industrie. Nu dwingen ons de omstandigheden tot extra-inspanning. Meestal gaat zoiets stilzwijgend, we hadden ook niks kunnen zeggen. In erband met de goede (PBO-) verhoudingen hebben we dat toch gedaan. Ik vind het ten onrechte dat ons die rationalisatie, waar we de laatste jaren te weinig aan hebben gedaan, nu wordt verweten. N alle misverstanden, die de laatste weken over massa-ontslagen ontstaan zijn, wil ik nog eens duidelijk onderstrepen dat het gaat om 300 man die DSM moeten verlaten om elders een funktie te vinden. En daarbij zullen zij een zeer aktieve steun krijgen van de onderneming. Het overige deel - an de inkrimping wordt bereikt door overbrugging naar pensioen en door maar ten dele aanvullen van open vallende arbeidsplaatsen. Dat is dus een van de maatregelen die wij nemen, maar die maatregelen hadden we ook moeten nemen als de situatie in de chemie minder ongunstig was geweest. Verder noem ik U nog een aantal zaken die wij nastreven: Om te beginnen het versterken van onze grondstoffenpositie, in welke vorm dan ook. Daarbij wijs ik op de raffinaderij, de derde kraakinstallatie en de ammoniak-fabriek Wat die raffinaderij betreft: Te stijging van de investeringskosten is natuurlijk niet een zaak die plotseling op tafel is gekomen. Het is een optelsom van hogere kosten van verschillende aard, maar zijn totale bedrag begint nu toch wel erg hoog te worden. Aan een dergelijke forse stijging kunnen we uiteraard niet licht voorbijgaan; zij dwingt tot een opnieuw overwegen van alle faktoren om te zien hoe we een oplossing moeten vinden in de veranderde situatie. Natuurlijk doen we dat samen met Shell, want ook voor Shell is dit een belangrijke zaak. Daarnaast zoeken we naar mogelijkheden voor het maken van nieuwe produkten, zo mogelijk produkten die aansluiten op wat wij reeds maken. En ook streven we naar samenwerking met anderen voor bepaalde projecten in die gevallen waarin dat kan bijdragen tot versterking van het concern'. Behalve van rationalisatie is bij de DSM ook sprake van een vergaande reorganisatie, die weliswaar gelijk loopt met de extra-rationalisatie^ maar daar, volgens Rottier in feite los van staat. ,.Heel bewust zoeken we naar andere organisatievormen, ook al omdat er in het verleden nooit wezenlijk iets aan de organisatie is veranderd. Dat we er nu, op basis van adviezen van Knight Wegenstein, aan gaan werken is bepaald niet verwonderlijk, want elke aktieve onderneming groeit, wijzigt haar werkterrein, verandert van karakter. En voor DSM geldt dat in hoge mate. Na al die grote uitbreidingen van de zestiger jaren en na die sterke omvorming van de onderneming in de richting van de chemie, vinden wij dat de tijd gekomen is om de bestuurlijke struktuur aan te passen. En dat is niet alleen een aanpassing aan de nieuwe aard van de onderneming, maar evenzeer een aanpassing aan nieuwe maatschappelijke strukturen, die vragen om veel grotere delegatie van verantwoordelij kheid' Dr. Rottier legt uit dat DSM zijn onderscheiden afdelingen een grote mate van zelfstandigheid wii geven, zo komt de leiding veel dichter bij het personeel te staan, en het personeel kan zich veel meer betrokken voelen bij de onderneming. Dat levert daarnaast een grotere slagvaardigheid op. Rottier noemt dit het „opvoerer van de produktiviteit van het samenwerkingsverband tussen de mensen". Over de hele wereld houdt de chemie met haar investeringsprogramma de 'Rationalisatie geen abnormale ingreep' pas in. DSM doet daar niet aan mee, ze wil het investeringsniveau voorals. nog handhaven op een 300 miljoen per jaar. Waarom? „De malaise wordt natuurlijk wèl in onze investeringsbesluiten betrok ken. Maar er moet onder scheid gemaakt worden: een aantal investeringen van DSM vormt een onderdeel van een omvangrijk toekomstplan dat ik net al heb aangeduid. Daar moet natuurlijk mee worden doorgegaan. Wat wij kritischer gaan bekijken zijn de investeringen die gericht zijn op het nog ver der vergroten van al bestaande produkties en op het maken van nieuwe produkten. Bij die investerin gen zien we wel degelijk de invloed van de algemene situatie in de chemie en in de algemene economie. Maar begrijp mij goed. die zaken die voor het verder voortbestaan van de onder, neming van essentieel belang zijn moeten doorgezet worden, juist in tijden dat het moeilijk is". Met het voortzetten van het basisprogramma toont DSM een stuk toekomst duidelijk voor ogen te hebben. „Niemand twijfelt er aan dat de chemie een groei-industrie is, wat we op dit ogenblik ook zien aan bewegingen en storingen in die groeilijn. Op langere termijn blijf ik voor de chemie grote per spectieven zien. Maar misschien juist omdat de chemie nog vrij jong is en vooral de laatste tien ja ren zo stormachtig is gegroeid, zien we deze bedrijfstak thans heftig rea geren op de conjuncturele situatie. De producenten moeten nu het hoofd bieden aan een felle aanval op de rentabiliteit. Het valt nog niet te voorspellen hoelang dat gaat duren. Veel zal afhan gen van wat er bij onze afnemers gebeurt: in de textiel, de bouw, de auto- industrie, de verpakkings. industrie enz." DSM gaat dus zeer bewust door met haar basisprogram ma. Is daar in de Westelijke Mijnstreek vol doende plaats voor? „Uw vraag suggereert dat het een kwestie van vierkante meters is, maar er zijn verschillende andere faktoren. Zijn er voldoende arbeidskrachten beschikbaar, hoe ontwikkelt zich de milieu-hygiënische situatie, wat is de beste ligging van fabrieken van bepaalde chemische produk ten? Chemie is natuurlijk niet zoals mijnbouw gebonden aan een bepaalde plaats of streek. Bij elk nieuw project komt dus telkens de keuze: waar ga ik het maken. Maar als ik alle faktoren overzie, dan geloof ik niet dat we in de komende jaren in de Westelijke Mijnstreek al aan de limiet van uitbrei dingen komen te zitten. We hebben nog grote terreinen in reserve, er komt ook telkens ruimte vrij door afbraak van oude installaties, op het gebied van de milieu-hygiëne zal veel verbeterd worden". In het kader van verdere uitgroei, waar dan ook, dringt ook de vraag naar voren of er, met of zonder fusies, meer aan samenwerking kan worden gedaan. „Bij DSM is een volledige fusie niet aan de orde, en ook niet een stelselmatige fusie per onderdeel. Het beleid is erop gericht de eigen identiteit van het DSM. concern te behouden". De economische toestand in Nederland roept vraagtekens op. Gaat het bedrijfsleven zware tijden tegemoet? „De berichten en verslagen wijzen op een moeilijke situatie. Dat manifesteert zich in lagere investeringen, inkrimpingen van het personeelsbestand en bedrijfssluitingen. Maar vergeet niet dat bepaalde cyclische bewegin gen in het economische leven vanouds bekend zijn. Het verhaal van de magere en vette jaren is nog altijd aktueel. Het is duidelijk dat 1970 voor het Nederlandse bedrijfsleven, uitzonderingen daargelaten, een moeilijk jaar was, en dal 1971 ook niet gemakkelijk zal zijn. Maar voor een te groot pessimisme is ook geen plaats. Want we zien nu dat indus trie en handel druk bezig zijn met het zoeken naar midde len om de neergaande lijn weer om te buigen. Dat zal zeker tot resultaten leiden en persoonlijk geloof ik dat zich in 1972 al de eerste gunstige gevolgen zullen manifesteren van al die inspanningen". Komen wc langzamerhand niet op het punt dat industrie-werving en industriesubsidies steeds meer gastarbeiders vragen? Moet de lijn niet worden om gebogen naar industriespreiding op Europese schaal? „Eigenlijk is dit een vraag voor Economische Zaken. Ik wil er toch wel wat van zeggen want tenslotte hebben in de afgelopen jaren DSM en ook de particuliere mijnondernemingen het nodige gedaan aan industrie werving voor Limburg. Ik zie weinig samenhang tussen het stimuleren van nieuwe industrieën en de werving van buitenlandse ar beidskrachten. De, misschien wat bittere, waarheid is volgens mij dat er in onze welvaartsmaatschappij steeds minder ambitie is voor eenvoudig werk dat een sterke lichamelijke inzet vraagt, en dat we daarom zoeken naar buitenlandse arbeidskrachten die wel (nog) bereid zijn dit soort werk te doen. Eenvoudig gezegd, je krijgt hier geen mensen meer die zakken willen sjouwen. Industriespreiding op Euro pese schaal zal daaraan niet veel veranderen". DSM is onder schot genomen. Op de eerste plaats omdat DSM in chemie en mijnen meer medewerkers heeft moeten wegzenden dan welke andere Nederlandse onderneming ook. En daarnaast is er de milieu hygiëne. Zijn dat kwesties die ook persoonlijk sterk aangrijpen? „Voor iedereen die met een dergelijke taak te maken krijgt en die meent dat het in feite nooit gaat om een onderneming maar altijd om de mensen in die onderneming, is het een zware opgave. Dat geldt natuurlijk niet alleen voor de leidende groep, maar evenzeer voor degenen die de beslissingen moeten uitvoeren. We boffen geen van allen dat wij nu juist de periode moesten meemaken waarin dit alles moest gebeuren. Daartegenover staat dan weer de voldoening dat wij het, en trouwens ook de partikuliere mijnen het nog niet zo slecht gedaan hebben. De kritiek die op het terrein van de milieuhygiëne is ontstaan, begrijp ik volkomen: het verbaast mij niets dat in een tijd waarin men zonder veel reserve zijn gevoelens uit, de leiding van een bedrijf onder schot wordt genomen. En ik ervaar die kritiek als een extra prikkel om de uiterste aandacht te besteden aan de milieu bescherming. Het is toch menselijk gezien de gewoonste zaak van de wereld dat men zich beklaagt wanneer men overlast ondervindt. Maar ik wil ook wel zeggen wat mij hindert. Dat gebeurt wanneer men doet alsof het de leiding van een industrie als de onze niets kan schelen of de bedrijven overlast veroorzaken, en als men praat alsof wij in een handomdraai alles even zouden moeten veranderen of anders de zaak maar sluiten. Ik zou wel eens willen weten in hoeverre de mensen, die dat soort van overdreven kreten slaken, in hun eigen persoonlijke leven ook zo consequent zijn om alles te vermijden wat tot milieu-verontreiniging leidt. Het verzet tegen milieu-verontreiniging wordt soms een maatschappelijke ideologie". De slagzin „de vervuiler betaalt" stelt de zaken verkeerd. DSM geeft veel geld uit om te zorgen dat de onderneming geen „vervuiler" is. Die kosten zijn aanzienlijk, ze worden nog steeds hoger. Uiteindelijk moeten ze goed worden gemaakt door de opbrengsten. DSM heeft heel wat ervaring op het gebied van de regionale ontwikkeling opgedaan. Zijn daarbij doorslaande vorderingen gemaakt, of is het beleid te veel blijven steken in industriewerving op zich? „In de afgelopen vier tot vijf jaren zijn dingen gedaan die grotelij ks de moeite waard zijn. Het beleid heeft zich moeten aanpassen aan de arbeidsmarkt. Nieuwe vestigingen worden afgeremd door gebrek aan arbeids krachten. De vorderingen liggen op ander gebied. Neem bijvoorbeeld de infrastruktuur die in Limburg toch zeer sterk verbeterd is. Dat zal zeker vruchten afwerpen, ook al gebeurt dat op een wat langere termijn. Ik ben er van overtuigd dat over vijf tot tien jaren Zuid-Limburg een goed gevarieerde industriële streek is. En dan gaat niet iedereen pendelen. In die grote pendel van nu zie ik iets van een mentale ontwikkeling. Het verband met de mijnen is voor velen losgemaakt, dat heeft de pendel in de hand gewerkt. De volgende generatie zal het werk weer in de buurt zoeken". Hoe staat het met de inspraak van onder af, zijn de ervaringen, daar opgedaan, hoopgevend, of richten de vakbonden zich te eenzijdig op het loonzakje en te weinig op de werksfeer? „Neen, de vakorganisaties zijn echt niet alleen op het loonzakje uit. Er is hier na de oorlog een typisch eigen sfeer van samenwerken ontstaan. Van de informatiesfeer is het tot een hele duidelijke beïnvloeding over en weer gekomen. Mijn ervaringen met de PBO stemmen mij zeker hoopvol. De Ondernemingsraad is zeker geen schaapachtige schijnvertoning, het gaat er keihard aan toe en dat is uitermate vruchtbaar. In het overleg zit een duidelijke groei. Die vooruitgang zien we ook in andere vormen van overleg, wij gaan in onze onderneming nu systematisch het werkoverleg doorvoeren. Deze ontwikkelingen zijn vrucht van voordurende gesprekken met vakbonden, en daarmee heb ik dus al gezegd dat de belangstelling van de vakbonden heel wat verder gaat dan het loonzakje". President-direkteur Rottier heqft dan nog adem genoeg voor een conclusie „Conjunctureel maken we een moeilijke tijd door. Daarbij is de chemie in een stormachtige ontwikkeling, verandering in technieken maakt alles nog eens extra lastig. Toch zie ik heus wel toekomst. Als DSM hebben we de plicht in onze eigen stijl datgene te doen om ons er door te halen. Waarbij voorop staat dat het altijd om mensen gaat".

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1971 | | pagina 17