Zwijgende' jeugd onze grootste zorg Veel schuld Eisen •4UAR1 1971 a* prille Centraal- republiek ;h een sprookje 3 huidige presi- een eenvoudig het Franse ko er was, maakte ;on kennis met Vietnamese. De ing beviel goed is je ook. Maar ranse expeditie- rok ook de ser- ïs president Bo- ikbaar had hij, jaren, geen vre- stand van za- de Franse bui- dienst en de regering bij [ere zorgen ook van de opspo- ïoeder en doch- blijkbaar niet !vallen de voor inemelijke per- ^inden en op 1 jongstleden overgelukki- [denit Bokassa jfdstad Bangui indgenoten zijn fige dochter was van kor- Int het Saigonse rig Den" kwam Awijzen dat de Iter van de heer Ten meisje Mar- kn Thi Hue is. Bent, na alles 1 nagerekend te lam tot de con- de journalisten hadden gele de diplomaten, (irachtig stuurde lickets Saigon - laar moeder en Iguyen Thi Hue. l;n ze met hun Intrekking van Tse troepen uit j Azië geschiedt Ie instemming iel mensen in de (Staten en daar- llinder enithou- Ichter een groot broegeigenaars. Aders en prosti- It Verre Oosten, pm maar zeker pie verliezen. op het hoogte re Amerikaanse en in Azië, wa- totaal 590.800 |se militairen ■waarvan onge- lO in Zuid-Viet- ird er ongeveer (biljoen uitgege- le strijd tegen Anisten. Op het lijn er nog zo'n (litairen in Viet- vordt er „nog niljoen uitgege- nende jaar. inam gelegerde Ikrijgen van tijd legenheid de zor- b oorlog even te In tijdens 'n kor- naar Bangkok, l'kong, naar Sin- naar Japan. Ichattingen van 1 regering gaven Éise militairen Jigeveer 22 mil- uit hij hun be- de toeristische van Bangkok, lerband hiermee I; staan het aan- jees, dat in het- 1969 verdubbel- ll.OOO, alleen in deinen. Dierlijke Ijke geluiden vol décor van deze (ARGO SPA-A Ie vraagstukken 1 speelgoedfabri- I maken hebben let verdwijnen Itoomlocomotief. ^ders vertegen- stoomloke op aan een brokje aent; de kinde niet wat ze met |s van het snui- npend ijzeren loeten. De AR- nmofoonplaat |d of steam" is bestemd voor |an voor jonge- vie al dat sis- en denderen (elijkheid is ge- Sngeland is het beien een zeer (angelegenheid e pan de ARGO- ons dan ook I ongewisse over L-rs van de pas- Icomotieven, de llaats en de om- |en waaronder (ne werd ge in de ene kant len ratelen de (ilways, aan de nt worden de, Iweet, altijd op (ie treinen uit de fbliek geflan- de bronzen sig- Spaanse en fluiten van iNu sluiten de lloon, massage- huna na de an- lede is ook niet Ihet geweest is. ZATERDAGBIJLAGE VAN DE STEM/16 JANUARI 1971 De televisiegesprekken van Godfried Bomans met zijn kloosterlijke zus en broer werden deze week herhaald. De belangstelling ervoor was enorm. Niet zozeer ouderen maar vooral jongeren gaan op bezoek in abdijen. Niet op familiebezoek bij „heeroom", maar om iets te vinden wat ze „in de ivereld" niet vinden konden, iets van zichzelf, een menselijke ivaarde, die onze „pro duceer - je - een - ongeluk maatschappij" blijkbaar niet bieden kan. Wat hééft de monnik dan te bieden? Ook hij is „naar zichzelf op zoek". Ook wat dat betreft verschilt hij niet van andere mensengroepen, die het aandur ven na te denken over zichzelf. De monnik is naar zichzelf op zoek door: Jan Husken Foto: Johan van Gurp „De hippies gingen in Azië in de leer, niet bij ons", zegt broodnuchter Bene dictijner monnik Frans Huiting, prior van de Pau- lusabdij in het Brabantse Oosterhout. Ze gingen die hippies in de leer bij Boeddhistische monni ken, en vooral Zen was en is favoriet. Er verdwaalt wel eens een hippie in een christelijke abdij en hij is er welkom, zoals iedereen trouwens. Het contact dat de westerse monnik met die moderne levensvorm der hippies zou hebben, wordt nogal eens overdre- i ven. Wat zouden deze jon gelui zoeken in een wester se abdij? „Waarschijnlijk zijn we zelf teveel verstard de laatste eeuwen om hen te kunnen bieden waar ze mogelijk om vragen". Met die woorden drukt de prior zich voorzichtig uit. De hippie is de monnik voorbij gesneld in populari teit. Het zal de monnik een zorg zijn... Ja, het is hem een zorg. Hij ziet zijn abdij leeg raken alsof hij voor een leeg ideaal de „vreugden van de wereld vaarwel heeft gezegd. Het leeg gelo pen ideaal: de instituties, de verstarring van het ritueel, de constitutie. Leeg, voorbij. En toen kwamen de hippies, leeglopers net als... monni ken. Vindt men de monni ken nog een schouderophalen waard, de hippies wekken woede. Ze zouden elkaar kunnen vinden en sommigen doen dat ook. Monniken zoe ken hippies op in hun subcul turele bezinningsruimten; hippies herkennen in de mon nik diens vreemdheid tegen over een samenleving van producerende hardlopers (die zoals bekend doodlopers zijn). „Er is helemaal wat nieuws aan de hand", zegt Amsterdammer Frans Hui ting, monnik sedert 1943, die tijd toen de Paulusabdij nog een cultureel middelpunt vormde voor katholiek Ne derland. De tijd toen men bij het woord momjïk onmid dellijk grote dingen begon te zeggen, zo van: de monni ken, dat zijn de scharnieren waarrond de wereld draait; en de abdijen: de hengsels waaraan God de wereld vast houdt. Kom daar nou eens om! „Vroeger was er spra ke van éénrichtingsverkeer: men kwam naar de monnik toe om iets van hem te leren. De leek kwam naar het klooster toe om te leren bid den. Nu is er duidelijk ook van óns uit een vraag," al dus de prior. En het is ei genlijk deze vraag: „De din gen, de diepe dingen die een menselijk leven rijk maken, hebben wij die eigenlijk nog?" Met die vraag zal de mon nik in de eerste plaats wel bij zichzelf te rade moeten gaan. „Maar verder bij ie dereen die geestdrager is, geestesgetuige, bij ieder die „er ook bij hoort". Daarom steken we ons licht bepaald niet alleen bij hippies op en bij andere jonge mensen. We staren ons op geen enkele groep blind. In elke groep vind je mensen die nadenken en mensen die dat niet doen. Wat we aan het zoeken zijn is een nieuwe identiteit, een nieuwe eigenheid als mon nik, ja, toch als monnik. Als monniken zoeken we naar een nieuwe functie binnen de samenleving. We zijn niet de enigen die onder functiever lies lijden: de priester onder vindt hetzelfde en de gehuw de trouwens ook". Als mon nik. Dat wil zeggen: een mens binnen een duidelijk af gebakende, min of meer toe vallig bij elkaar wonende groep. Een nieuwe functie. Niet: een stel vrijgezellen, van wie elk individu zo hier en daar z'n eigen baantje heeft en 's avonds terug keert in het vrijgezellenhuis, dat men voor het gemak nog maar abdij blijft noemen. Een nieuwe functie: vroeger was dat het kalme, dagen en nachten vullende koorge bed. Dat is nu teruggebracht tot drie dagelijkse gebedstij den. Vroeger vulde men de tussenliggende tijd op met de gezamenlijke, stille ar beid op het land. Maar daar valt vandaag de dag zelfs n bescheiden monnikenmaag niet meer mee te vullen. En de Oosterhoutse orchidee- enkweek die (na de varkens- nieste rij) voor de landar beid in de plaats kwam is niet zozeer monnikenfunc tie maar monnikse broodwin ning. Doodgewoon en heel noodzakelijk als je abdijen in stand wilt trachten te hou den. Die functie is echter geen kwestie van geld, van lijfsbehoud alleen, maar van zinsbehoud, zingeving, zins constructie misschien ook maar. De tijd zal het leren. Pater Huiting ziet een drie voudig object voor zich: de mens van vandaag van dienst zijn; zelf iets maken van je monnikenleven en: valt er iets te leren van de oosterse monnik, van zijn meditatietechnieken? En van de monnik uit het chris telijk orthodoxe oosten, waar de geest altijd vrijer ge waaid heeft dan in dat star re, wetsgetrouwe westen van ons? Het betekent allerminst 3at alle westerse monniken zich vandaag in yoga-boch- ten wringen. Bij de monni ken van heden zijn alleen de kappen nog maar gelijk. Ver der is het er zoals overal in een gistende, naar nieuwe in houden zoekende wereld: zo veel hoofden zoveel zinnen. „Maar", zegt de Oosterhout se prior, die moeilijk na mens andere monnikken-ge meenschappen kan spreken, „in onze abdij leeft wel al gemeen het besef, dat een aanpassing aan de tijd aan de buitenkant blijft als er in een abdij geen leven wordt geleid dat gegrond is op diep menselijke dingen". Een van die „diep menselijke din gen": de mystiek als het er varingscontact met het on noembare, met het transcen dente, met wat het tastba re overschrijdt, met „wat geen oog heeft aanschouwd". Het staat niet zo ver af van wat hippies zoeken. In de Paulusabdij is een groepje monniken dat zich bezig houdt met oosterse concen- :ratietechnieken. Uiteindelijk zoekt men ook hier natuur lijk via de technieken (onder andere via die technieken) naar een leven dat echt ge grondvest is en tevens uit mondt in dat transcendente. Het is maar een groepje. In de hele abdij echter leeft vol gens de prior de bereidheid om iedere vraag die zich aandient eerlijk onder ogen te zien. De grote geloften: ge hoorzaamheid? Gezag heeft geen waarde in zich, het moet iets van de hele groep zijn. Armoede heeft waar schijnlijk nooit zo erg diep in het monnikenbestaan ge sneden. Elke monnik krijgt immers wat hij nodig heeft net als de anderen. Nee, de gehoorzaamheid heeft echt brokken gemaakt, heeft men sen geïnfantiliseerd, „ver- kindst". En de kuisheid? En dan niet zozeer het probleem van de seksualiteit, maar wel, heel reëel, dat toch niet min der diep-menselijke verlan gen naar verbondenheid met een medemens. Hoevelen zijn er verkild en verstard en vereenzaamd in die gelijk schakeling van geloften, pij en en eendere leefwijze? De prior: „Dat was vroe ger heel duidelijk een gebied waar je niet aankwam. Je maakt jezelf natuurlijk ook wat wijs, vooral in het niet trekken van de consequen ties, want natuurlijk is het een probleem: de affectivi teit binnen de groep. Met die vraag roer je op de bodem van de vijver. Dat is soms ge vaarlijk". „Die gebaande weg van vroeger", glimlacht de prior, „een duidelijke weg, een duidelijk doel. Je was echt in beweging en toch was het erg statisch al lemaal, een soort stilstaande beweging. Het is zoveel moei zamer nu, maar ik voel me er wél bij, je bent nu veel meer onderweg". In die situ atie vinden de laatste tijd zienderogen steeds meer jon ge mensen de monnik. Niet om zelf monnik te worden al mag wie op bezoek komt te genwoordig delen in het mon nikenleven; hij is niet langer meer de buitenstaander. „Sommigen komen omdat ze thuis moeilijkheden hebben", zegt pater Huiting, „die ko men niet zozeer voor dat monnikenleven, maar om wat liefde te vinden. Of ze al lemaal katholiek zijn? Ach, dat vraag je niet eens. Ze mogen gerust uit pure nieuwsgierigheid komen. We nemen ze op in onze groep als ze willen en zolang ze zin hebben. Dat vraagt ook iets van de monnik: of hij wat te bieden heeft zal dan moeten blijken. Het is een uitdaging voor ons: kunnen we met hen op dezelfde golf lengte komen?". door: Jacques Levij DEURNE „Ik heb geen bezwaar tegen jonge mensen die protesteren tegen aller lei zaken waarvan zij me nen, vaak terecht, dat ze niet in orde zijn. Die meisjes en jongens geven er in elk ge val blijk van dat ze zich bij alles wat er gebeurt betrok ken voelen. Je kunt met ze praten. Hun elan is vaak hartverwarmend. Ze stellen zich positief of negatief op, ook tegenover het maat schappelijk gebeuren. Maar ze stellen zich op. Daarom gaat het." De rector van het Peelland- college 1042 leerlingen, 63 leerkrachten Th. G. A. Hoogbergen (44), zegt liet zonder aarzelen. Hij stelt ook dat op zijn scholengemeen schap voorbereidend we tenschappelijk onderwijs en HAVO de jongelui die nog al eens „in protest" zijn veelal voortreffelijke leerlin gen zijn. „Geen wonder! Zij denken na over wat ze om zich heen opmerken, trekken conclusies, nemen stelling. Er zitten onder die kritische leerlingen op ons college heel intelligente jongelui." Hij denkt even na, gaat er voor zitten. Zoekt naar de juiste formulering. Hij wil juist op dit punt niet worden misverstaan. „Nee, over die kritische leerlingen heb ik niet zoveel zorg. Mijn klacht is dat de grote meerderheid van de jongelui, overal in ons land, nergens belangstel ling voor heeft. Zeker, ze ne men dolgraag het woord protest" in de mond. Ze lo pen mee, ze praten vijf kwar tier in een uur kritisch, maar ze missen gewoon de motiva tie van de echte protest-pio niers. Ze denken er gewoon niet over wezenlijk eens wat te doen aan de zaken waar over ze in actie komen. Het zijn de typische welvaarts kinderen. Nou, om hen maak ik me wel zorgen." Rector Hoogbergen weet heel goed dat altijd en over al het aantal echte pioniers heel klein is. Hij weet ook dat veel „meelopers en mee praters" het ook wel oprecht menen. Maar ze zijn niet in staat initiatieven te nemen. „Ze praten, praten en pra ten. Ze doen niets, als de echte kritische leerlingen er de stoot niet toe geven. Dat benauwt mij. Er komt, zou je kunnen zeggen, veel uit hun monden, maar weinig uit hun handen." Die „stille meerderheid" die helemaal alles maar over zich laat komen weer een andere groep is voor hem een bijna onvatbaar pro bleem. „Weet u, ik heb van de oprichting van ons colle ge af nu 12 jaar geleden de school als rector geleid. Ik probeer afstand te nemen van mezelf, omdat ik mijn leerlingen wil begrijpen. Welnu, ik moet het eerlijk zeggen, ik weet niet wat die zwijgende en alleen maar pratende meerderheid denkt en wil en voelt. Dat vind ik angstig, ontstellend." Hij stelt onomwonden dat het voor hem een open vraag is, of de meerderheid van zijn leerlingen wel zo graag echte democratie binnen de school wil. Is die meerderheid juist niet doodsbenauwd zelf ver antwoordelijkheid te dragen, zelf beslissingen te nemen? „Ik heb op dat gebied nogal wat gehoord, uiteraard. Wel nu, het is merkwaardig dat heel veel jonge mensen op middelbare scholen eigenlijk wel graag een soort middel eeuwse schoolorde zouden willen hebben met veel per soonlijke begeleiding. Ze heb ben helemaal geen oog voor de praktische consequenties van de onderwijs-democrati- sering. Ze beseffen niet of on- TH. G. A. HOOGBERGEN „Protesterende leerlingen vaak uitstekende studenten voldoende dat zij, als leerlin gen van middelbare scholen, ten opzichte van de werken de jeugd een heel bevoorrech te positie innemen. De nood zaak om op grote schaal ons onderwijs te mechaniseren en te industrialiseren een gevolg van het gelukkige feit dat er steeds meer kinderen voortgezet onderwijs kunnen krijgen ontgaat ze. Ze be grijpen niet dat ons volk ve le miljarden in het onderwijs steekt en dat we op die weg alleen maar kunnen door gaan, als we gewoon modern en zakelijk dit grootste be drijf van ons land opzetten en runnen." Rector Hoogbergen, neerlan dicus van huis-uit via het on derwijzerschap op een lage re school, vindt het vreemd dat het protest van de scho lieren zich niet richt op het trieste feit dat nu juist hoe langer hoe minder gebeurt aan het echte vormingswerk dat via buitenschoolse activi teiten vroeger wel plaats vond. Dat werk ligt op vrij wel alle Nederlandse scholen plat, het school-elubwerk taant. „En juist via die ac tiviteiten zouden wij aan ech te vorming voor de jonge mensen doen, zouden ze zich zelf kunnen ontdekken. Het staat voor mij vast dat er onder mijn leerlingen echte sociaal-gerichte belangstel ling bestaat. Maar het zijn steeds kleine groepjes jonge lui die daarmee in de prak tijk iets proberen te doen." Hij wil niet gaarne horen van het afgezaagde „genera tieconflict''. Er is, zo meent hij wel duidelijk een verschil in opvatting, in uitzicht. „Wij ouderen benaderen vele zaken zo akelig rationeel. Als wij, ouderen, iets afwijzen, willen we tevens een alter natief geven. Jonge mensen doen dat niet. Ze reageren vooral emotioneel en intuï tief. Wij vinden ze dan vaak inconsequent. Zij niet Ze vinden dat je heel goed iets kunt afkraken zonder direct er iets anders voor te pre senteren. Misschien hebben ze in veel gevallen gelijk. Ik voel tenminste nogal eens voor hun opvattingen, hun afwijzen van wat zij ervaren als onjuist, onoprecht, oneer lijk." Verheugend vindt rector Hoogbergen dat jonge men sen zo mondig zijn geworden. „Ze zeggen vrij en frank hoe ze over allerlei zaken den ken, ze nemen gelukkig niet alles meer. Ze willen vaak hard werken, als je ze een stuk zelfstandigheid geeft. Er worden hier bij ons door ouderejaars skripties ge maald waaraan enorm veel studie wordt gegeven. Ik heb dan vaak het gevoel dat wij, leerkrachten, aan de resul taten van dat werk te weinig echte aandacht besteden. Je geeft dan voor zo'n stuk werk een 7 of een 8. Nou, maar heb je daarmee wer kelijk dat stuk eigen initia tief, eigen inspanning, eigen zelfontplooiing gewaar deerd?" Hij vertelt met enthousiasme over de Zuid-Amerika-dag die het Peelland-college heeft gehouden. Er is maan den en maanden voor ge werkt. „Dat was een stuk studie van alle facetten die erbij komen kijken, waar over niemand licht mag den ken." Plotseling glimlacht reiuui Hoogbergen. „Jonge mensen eisen zo veel, zegt men. Dat is zo. Maar dan doen ze toch precies wat de ouderen hun geleerd en ingeprent hebben. Die ouderen eisen ook steeds meer. En zijn die ou deren dan ook altijd bereid voor de inwilliging van die eisen extra hard te werken? Nou, beantwooordt u die vraag zelf maar eens heel eerlijk. Als wij dat de jonge ren kwalijk nemen, is het de pot die de ketel verwijt Rector Hoogbergen, voorzit ter van het college van rec toren van de OMO-scholen, bekleder van vele andere Eunkties in de onderwijswe reld, staat vierkant achter de democratisering van het on derwijs. „Maar elke studie blijft discipline eisen, vraagt arbeid en inspanning. Dis cussies kunnen nooit studie vervangen. Dat maakt de po sitie van de leerkrachten zwaarder. De afstand tussen hen en de leerlingen is klei ner geworden, gelukkig, maar ze moeten toch studie leiders blijven. Dat is vaak heel moeilijk." Leerkrachten en schoollei ders in ons land zijn niet voor hun taak 't lesgeven m en leiden van grote or ganisaties opgeleid. Zo'n schoolleider moet een mana ger zijn. Velen kunnen dat niet, omdat ze het niet heb ben geleerd. Een goede, fij ne, aardige leerkracht is nog lang geen goede schoollei der. „Dat vindt men zo lang zamerhand terecht zorge lijk." Opvallend vindt hij dat steeds meer meisjes en jon gens min of meer lak heb ben aan „het diploma". „Ik geloof dat heel wat jonge mensen de competitiedwang missen die bij de ouderen nog zo sterk aanwezig is. Vieze woorden zijn tegen woordig „autoritair", „pa ternalistisch", maar ook in toenemende mate „carrière" en „diploma". Rector Hoogbergen is ervan overtuigd, dat de school, el ke school, een gemeenschap is die door alle leden in stand wordt gehouden. Hij spreekt van „ons" college, „ons" werk, „onze" demo cratisering. Hij vindt het ooeiend maar niet gemakke lijk in de veel grotere ruimte die die democratisering geeft te werken. Moeilijk, omdat de leerkrachten moe ten leren zich in die ruimte te bewegen, evenals de leer lingen. Als dat lukt, „bij ons zijn we heel ver," groeit er geëngageerdheid. Maar men moet wel oppassen dat er niet alleen maar wordt ge praat. Er moeten ook beslis singen worden genomen. Bo vendien bestaat het gevaar dat ideeën van briljante mensen verzuipen in discus sies - zonder - einde. Bijzonder dwars zit hem dat van het vak „burgerschaps kunde" in ons land niets te recht is gekomen. „Ik ben blij met het keuze-vakken pakket. Maar voor het voor bereidend wetenschappelijke onderwijs is het me veel te beperkt. De muzische vakken gaan er nu misschien bijko men. Dat is grote winst. Maar waarom gaan we ook Frans niet eens afwegen te gen Spaans of Russisch. En hoort computerkunde er niet bij? Kijk, al ons werk is toch niet in de laatste plaats gericht op het vormen van burgers die hun plaats en plicht en taak kennen. Nou, als dat zo is en wie durft het nog te ontkennen? dan moet er een „hard programma" ko men voor het vak maat schappijleer. Dan dient dat een heel belangrijk vak te worden." Waarmee rector Hoogbergen betoogt dat in democratische landen men niet alleen knap pe vaklieden, technici en wat al niet moet kweken, maar laarnaast ook burgers die weten dat ze mede-verant woordelijk zijn voor 't hele aolitieke, sociale en econo- •nische bestel waaronder zij wensen te leven. Aan die vorming ontbreekt het op on ze Nederlandse scholen, alle democratisering ten spijt. Tot nu toe is het vak „maat schappijleer" een grandioze mislukking. Iets om lang over na te denken.

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1971 | | pagina 27