FR. VERSTRAELEN: KERK MOET INSTRUMENT
VAN VOORUITGANG ZIJN
Kerk speelt grote rol
in groei
proces van Tanzania
"WIJ HEBBEN ZIJN MISSIEPOST ZIEN GROEIEN"
Woorden, geen daden
DR. CORN. VERHOEVEN
ZEGELTJES
KNIPSELS
ZATERDAG 17 OKTOBER 1970
Dr. FRANS VERSTRAELEN.
Frans Verstraelen meent, dat de
aartsbisschop van Kameroen het
volstrekt bij het rechte eind had,
loen hij oniangs zei: „We moeten
ons werk niet over laten aan lan-
ge-afstandsbesturing. Het gaat om
onze mensen die geëvangeliseerd
moeten worden, hier en nu, terwijl
rekening wordt gehouden met onze
omstandigheden. Van hier uit moe
ten we starten of eventueel voor
de tweede keer vertrekken. Jonge
kerken zijn geen afhankelijke pro
vincies van andere kerken. Zij
moeten tot eigen initiatieven ko
men. Alles wat hen vervreemd van
deze opvatting over zichzelf en
alles wat hen vertraagt om hun
eigen zaken ter hand te nemen, is
een obstakel voor hun leven en
groei in Christus". Kerk en missie
in de Derde Wereld zijn hun zaak,
de zaak van de jonge kerken. Het
kan, volgens Frans Verstraelen
niet genoeg benadrukt worden. Hij
meent ook, dat het (nu nog licht
geraakte) gevoel van eigen verant
woordelijkheid in de kerk sterker
zal worden naarmate het gevoel
van eigen identiteit in de jonge
landen sterker wordt. Frans Ver
straelen, die Afrika langdurig
heeft bestudeerd, zegt, in de toe
komst kijkend: De jonge landen
verwachten van de kerken, dat zij
zullen bewijzen meer te zijn dan
een instelling met een vage bood
schap door zich te interesseren voor
en te engageren met de problemen
van de mensen, die de kerken
zeggen te willen dienen. De kerk
moet in de realiteit bewijzen, dat
zij een instrument is van de men
selijke vooruitgang, dat zij een
progressieve kracht is en een voor
hoede in de maatschappijen van de
Derde Wereld.
Natuurlijk, de jonge kerken, onze
vroegere missies, vragen ons nog
oin helpers bij hun werk en om
geld voor hun projecten, in af
wachting van het moment waarop
deskundigen en financiën uit de
eigen geloofsgemeenschap voortko
men. Frans Verstraelen omschrijft
„onze missie" dan ook als een
opdracht tot solidariteit in kerk en
wereld; onderlinge bijstand van de
kerkprovincies en samenwerking
van de volken.
(Van een onzer redacteuren).
LEIDEN Zelden wordt over
missie, missiewerk en missionaris
sen geschreven, gesproken en ge
dacht zonder dat er bijna uitzicht
loze problemen opdoemen. En als
men de problemen niet helemaal
,ziet" worden de missie, missiona
rissen en hun werk afgeschreven
als voltooid verleden tijd.
De missionaris heeft op alle
fronten de wind tegen, schrijft
men. Het thuisfront laat hem in de
steek, wordt nog wel medelijdend
gedacht. Hij is de laatste vertegen
woordiger van het kolonialisme,
wordt gezegd. Het kan allemaal
best waar zijn, maar een feit is,
dat hij overeind blijft in de woe
lingen, die de kerk in beweging
houden en de krantekolommen ge
tuigen ook bijna wekelijks van het
feit, dat hij in vele jonge landen
het slachtoffer is geworden van
zijn ijver voor de rechtvaardig
heid, zijn ijver voor een betere
wereld.
Zelden zijn er mensen, die pro
blemen rond de missie, het missie
werk en de missionarissen weg
wuiven, of beter gezegd: kunnen
terugbrengen en relativeren tot de
juiste proporties. Een van de men
sen, die het wel kan, is dr. Frans
Verstraelen (42), SVD, sinds een
jaar adjunct-directeur van de afde
ling missiologie van het inter-uni-
versitair instituut voor missiologie
en oecumene te Leiden, d aar
De meisjes van het dorp zijn ge
komen om haar af te halen. Onbe
schrijfelijk mooie kinderen met een
huid van zacht-bruin fluweel, hun
haren gevlochten in zwarte stralen,
die weglopen uit de blinkende zon
van de kruin. Ze hebben hun trom
men meegebracht. Ze dansen, en het
meisje met de Volendammer pop
danst mee.
Om vier uur begint de trein te
schreeuwen als een oceaanstomer,
niet een, maar twaalf keer. Dan
komen we werkelijk op gang. De
kinderen lopen en rennen tenslotte
mee: „Kwaheri, tot ziens". Vijf mi
nuten verder het eerste station, een
paar muren met een rieten dak,
midden tussen de mais. Er staan
vrouwen met grote schalen gebak
ken vis, mandjes met eieren, en
meloenen. Kinderen verkopen grote
kolven geroosterde mais.... En weer
loopt onze Queen Mary driftig flui
tend de vlakte in. Vierhonderd kilo
meter naar Mwanza, 15 uur
Soms stoppen we midden tussen
voor vier jaar missionaris in Gha
na. Wie hem benadert met vragen
over de veelbesproken discrimina
tie van de missionarissen in eigen
land, vragen over luisarme missio
narissen, die tijdens een verblijf in
dit land meestal zelfs de bijstands
wet niet thuis vinden, of over
straatarme congregaties en missie
orden, vindt wel een luisterend
oor, maar ook een scherpe tong,
die duidelijk verwoordt, dat het in
feite allemaal niet zozeer om onze
mensen draait, maar om de Afri
kanen, Aziaten en Zuid-Amerika
nen, niet onze kerken, maar om de
kerk van Tanzania, de kerk van
Ghana en de kerk van Brazilië.
Onze eerste vraag aan Frans Ver
straelen „ervaart u het als oud
missionaris niét als een beetje
pijnlijk dat in de begroting van
Udink het woord missionaris er
weer niet af kon, waar de vrijwil
liger meermalen genoemd wordt?"
werd aanvankelijk aarzelend, maar
later toch zeer beslist vanonder het
hokje ontwikkelingswerker van -
daan gerukt. Frans Verstraelen:
„Je degradeert een missionaris als
je hem alleen ontwikkelingswerker
wil noemen. Hij is meer dan een
ontwikkelingswerker". Frans Ver
straelen formuleert het ongeveer
zo: De ontwikkelings-werker is
een vakman, een specialist. De
missionaris kan dat ook zijn, maar
hij heeft ook de taak de mensen,
waaronder hij werkt, te verzeke
ren dat het ideaal van een betere
de veelarmige kandelabers van de
sisal-struiken, als er iemand midden
op de rails een stop-teken geeft
omdat hij meewil naar het Noorden.
En er blijven kinderen meerennen:
Kleine naakte jagertjes met boog en
pijlen, herdertjes achter een paar
schrale geiten vandaan, kleine meis
jes met hun baby-broertje op de
rug.
In de trein wordt nu de maaltijd
klaargemaakt. Uit tassen, pannen en
kalebassen komen allerlei etenswa
ren: mais, bruine bonen, soms een
stukje gebakken vis. Zolang kunnen
de baby's, kleine wonderen van gra
tie met ogen van Japanse lak, niet
wachten. Ze graaien alvast naar een
rondje moederborst. De coupés waar
de vegetarische Indiërs zich genes
teld hebben lijken wel op een oos
terse fruit- en groente-markt, later
wordt het snel avond en nacht. Bo
ven het hijgen van de lokomotief uit
snerpt de zingende zaag van millioe-
nen krekels. Vuurvliegjes drijven
door het donker, op een heuvel loopt
rechtvaardiger wereld geen onbe
reikbaar perspectief is, maar een
werkelijk uitzicht. De missionaris
cultiveert normen en waarden,
probeert er diepgang in te bren
gen.
De missionaris, bijvoorbeeld in
Ghana, is er alleen maar om de
lokale kerk te dienen. Als hij in
Ghana gaat werken, moet hij bij
aankomst zijn (westerse) theolo-
gieboeken dichtklappen en gewoon
tegen de Afrikanen zeggen: wat
kan ik doen in jullie kerk, waar
mee mag ik jullie helpen, als jullie
me sems nodig hebben kunnen we
kijken wat we kunnen doen, maar
jullie beslissen. Frans Verstraelen
doet veel moeite om misverstanden
over de missie weg te nemen. Hij
zegt: „Velen denken bij het woord
missie nog steeds in de eerste
plaats aan het werk dat westerse
missionarissen doen in de Derde
Wereld. Als dit geheel ons begrip
van missie zou uitmaken, is ons
missionair denken wel zeer ouder
wets. Missie moet in onze tijd
steeds meer gedacht en gezien
worden als de opdracht van de
christenen ter plaatse, van iedere
lokale kerk". De missionarissen
vervullen dan ook veelal een rol
op het tweede plan, hoe nodig ze
ook nog zijn. „De jonge kerken
kunnen het werk nog niet aan
zonder de hulp van de kerken in
Europa en Amerika, maar zij wil
len die hulp niet meer als de hulp
van hun „moederkerken".
iemand met een lamp. Achter ons
valt telkens de tropische nacht in
paarse scherven, waar een onweer
woedt. Nog altijd klinken er kinder
stemmen in het donker, want het
wekelijkse wonder komt voorbij: de-
trein tussen Mwanza en het verre
Dar-Es-Salaam.
Dit is Afrika. Een kontinent dat
door ons hoogbeschaafde Westen in
vroeger eeuwen bij de keel is ge
grepen, en dat nog altijd gevangen
zit in een wurgende greep. 150 mil
joen slaven, de volkskracht van dit
werelddeel, werden over de oceaan
gesleept en verhandeld, desnoods
met de bijbel in de hand. Een conti
nent als een vruchtbare schuur, die
door generaties kolonialisten werd
leeggeroofd. Met jonge landen, die
nu worden doodgedrukt door de on
genaakbare hegemonie van onze
westerse handelshuizen. Met landen
waar mensen op grond van hun
huidskleur nog altijd slaven zijn van
een blanke minderheid, die zich ge
dekt weet door het misdadig zwij
gen van zijn belangenpartners in het
Westen. Met landen, waar onzalige
stammen-twisten worden aange
stookt en levend gehouden omwille
van oliebronnen of wapenleveran
ties. Waar de ene hand niet weet
wat de andere doet.
En dit is Tanzania. Acht jaar jong.
Acht jaar hard werken onder de inl
spirerende leiding van Julius Nyere-
re, n man die evenals Helder Cama-
ra niet meer in 'n paleis, maar tussen
zijn mensen woont. Zeven jaar
vechten tegen ondervoeding, onwe
tendheid en ziekte. Maar met zo
beperkte middelen, dat de gemiddel-
,de leeftijd van de Tanzaniaan nog
altijd ruim twintig jaar beneden het
Europese gemiddelde ligt, en ziektes
als bilharzia, pokken en slaapziekte
de bevolking nog altijd teisteren.
Een Franse agronoom schreef niet
voor niets: „Het is altijd weer die
ellendige vicieuze cirkel: primitieve
landbouw op onbemeste grond, die
bewerkt moet worden door onder
voede boeren". Bij het bezoek van
paus Paulus aan Afrika, een jaar
geleden, heeft de minister van bui
tenlandse zaken van Oeganda ge
zegd: „Afrika verwacht van de kerk
dat zij zal kunnen bewijzen meer te
zijn dan een utopie".
Wat Tanzania betreft heeft de
kerk dat al lang bewezen. De lokale,
nu sterk geafrikaniseerde kerkge
meenschap speelt in het moeizame
groei-nroces een uitermate belang
rijke rol. Het was de missie, die
zich goed honderd jaar geleden be
gon te bekommeren om de Afri
kaanse mens, die tot dan toe alleen
maar als een goedkope werkkracht
werd beschouwd. Wat in dit land
bestaat aan onderwijs, landbouwver-
betering, ziekenzorg, lotsverbetering
voor gehandicapten en sociale scho
ling is in de meeste gevallen begon
nen bij zo'n man met een baard of
zo'n vrouw in een toen nog onmoge
lijk habijt, die in de noodlijdende
Afrikaan van meet af aan meer
gezien hebben dan „het arme hei
denzieltje dat aan de greep van de
duivel moest worden ontworsteld".
Mensen, die hier al meer dan een
eeuw in alle stilte in praktijk bren
gen wat wij nog maar nauwelijks
hebben ontdekt: de noodzaak van
ontwikkelingshulp. Wie een maand
door Oost-Afrika reist komt ze iede
re dag bij tientallen tegen: veel
Afrikanen al; verpleegsters, onder
wijzers en priesters, maar ook nog
talloze Canadezen, Duitsers, Belgen
„Solidariteit met de mensen in
de Derde Wereld."
en Nederlanders. Van die laatsten in
Tanzania alleen al 487, over heel de
wereld genomen meer dan 8000. Dr.
Herman Folmer in Ndala, die zijn
patiënten niet alleen wil genezen als
ze ziek zijn, maar die ze wil leren
hoe ze ziekten kunnen voorkomen.
Er is niet zoveel geld voor nodig,
maar waar haalt hij het vandaan?
Antoni Nyambwe in Lububu, Ovide
Blackburn in ushirombo, Sylvester
Mulebusi in Kaniha en al die andere
pastoors in de afgelegen dorpen van
dit district, die om kunstmest, insec
ticiden en zaaigoed hebben gevraagd
om kleine landbouwcoöperaties op
gang te helpen. Pater Bergman, die
zo al niet weet hoe hij de eindjes
aan elkaar moet knopen voor zijn
doostommeninstituut en die nu de
opdracht heeft gekregen er een af
zonderlijk ziekenzaaltje bij te bou
wen. Bisschop Mihayo tenslotte, die
door de Nederlandse regering in
staat is gesteld voor de bevolking
een prachtige kweekschool te bou
wen, maar die het „salaris" van zijn
80 priesters niet kan optrekken tot
een redelijk minimum, omdat de
PMW hem daarvoor ook niet meer
kunnen geven dan 80 duizend gul
den per jaar. Hij heeft immers nog
meer dan 800 collega-bisschoppen in
de wereld, die niet minder zijn aan
gewezen op een personeelstoelage
van de PMW.
Solidariteit met de mensen in de
Derde Wereld, en daarom solidari
teit met de jonge kerken, die in
deze wereld van armoede en onder
ontwikkeling het Evangelie probe
ren waar te maken, die boodschap
van hoop en leven, van saamhorig-
Pr kwam een brief binnen van
'n lezer die vreselijk boos was
over mijn woordgebruik. Het
ging, als ik het goed begrepen
heb, niet tegen het gebruik van
bepaalde, geleerde of vieze
woorden en ook niet tegen dat
gene wat in die woorden be
weerd wordt. De lezer moet.
neem ik aan, boos geworden zijn
over het blote feit dat ik woor
den gebruik, een heleboel tot
niets verplichtende woorden die
zo maar over het papier rollen
Dat lijkt enorm te kunnen irrite
ren en heet dan „geleuter" of zo.
Er wordt een ontzettend schade
lijke uitwerking aan toegekend
die omschreven zou kunnen wor
den als „kapot praten". Blijkbaar
zijn sommige zaken veel minder
aardig als ze te gedetaileerd be
wust gemaakt worden. Er zijn
mensen die daar helemaal niet
tegen kunnen omdat ze denken
dat het einde dan zoek is. Daar
om noemen zij het „zeuren" en
tegenover dat zeuren stellen zij
dan iets anders, waarbij het ein
de niet zoek raakt, de daad, het
volle leven, het ongecompliceerde
genieten of wat dan ook. Dat
schijnt door het praten bedreigd
te worden en daarom worden ze
heel boos.
Ik heb dit al vrij dikwijls on-
lervonden. De interessantste er
varing op dit gebied deed ik
mgeveer twintig jaar geleden op.
(k zat met vrienden in een dan
cing aan de bar en we hadden
veel plezier. Dansen deden we
niet, maar praten des te meer. De
kwinkslagen waren zogezegd niet
van de lucht. Dat scheen hele
maal verkeerd te zijn. Er werden
boze blikken geworpen in onze
richting. En opeens kwam er een
man op ons af die kennelijk be
sloten had het niet langer te ne
men. Wit van woede ging hij
voor ons tafeltje staan en
schreeuwde: Praten, hé, dat kun
nen jullie wel, maar dat" en
hij maakte met zijn vingers een
krachtig knippend gebaar in de
lucht „dat kunnen jullie niet".
Het scheelde weinig of hij was
met ons op de vuist gegaan. Zo
boos was hij, niet om wat wij
zeiden, maar om het feit dat we
zo uitbundig zaten te praten.
Zijn woorden dan niet onschul
dig? Schijnbaar niet; en ik kan
met enige moeite wel drie rede
nen opnoemen waardoor ze irri
tant zijn. Ten eerste zijn woor
den geen daden en hebben vanuit
een oogpunt van activiteit weinig
te betekenen. In de geschiedenis
van de mensheid is „dat" de
beslissende daad, zegt men, van
groter belang dan alle woorden.
Wilskrachtige naturen, of mensen
die daar graag voor willen door
gaan, ontwikkelen dan ook een
bijna lijfelijke afkeer van wat zij
„woordenbrij" noemen. De voor
uitgang kan hun niet snel genoeg
gaan, en zij schijnen te menen
dat de tijd en de energie die aan
woorden besteed worden, per se
in mindering gebracht worden op
de zo noodzakelijke grote daden.
In hun wat simplistische visie
beconcurreren woord en daad eik
kaar op leven en dood. Elke aan
dacht die aan het woord besteed
wordt, lijkt aan de daad onttrok
ken te worden. En een cultus van
het woord, die leidt tot het ge
bruik van vele en eventueel
mooie woorden, kan dan alleen
heid en overvloed. Ze hebben ooit
van de christenen gezegd, dat je ze
kon kennen aan hun solidariteit. Dat
is wel lang geleden. In het midden
van de twintigste eeuw moest een
voltallige vergadering van de wereld
kerk nog yaststcllen dat er aan die
solidariteit tussen de lokale chris
ten-gemeenschappen nog veel ont
breekt. De Pauselijke Missiewerken
hebben zich tot taak gesteld die soli
dariteit sterker gestalte te geven.
Hun naam mag dan al dateren van
voor het Tweede Vaticaanse Conci
lie, hun programma wordt duidelijk
omschreven in de ondertitel: „inter
nationale organisaties voor de hulp
aan jonge kerken".
Binnen het samenwerkingsver
band van de PMW wil ook de Ne
derlandse kerk, die door de eeuwen
heen zoveel mankracht heeft gele
verd aan de missionaire activiteit
tot doel hebben de daad uit te
stellen. Mensen praten omdat zij
niets willen doen en niet willen
meewerken aan het volle leven
of de vooruitgang. Hun mooie
woorden zijn bovendien leugens,
want alleen de daad is waar.
Daarentegen wordt aan de afwe
zigheid van woorden zeer gretig
de bekwaamheid tot grote daden
gekoppeld. Het is al voldoende
„een man van weinig woorden"
te zijn om positief gewaardeerd
te worden. Want van zulke man
nen moeten we het hebben.
Ten tweede is het praten een
uiting van vrijheid. Praters scho
len samen en vormen misschien
wel een soort van komplot. Zij
tasten de vanzelfsprekendheid
aan en scheppen een verlammen
de hoeveelheid meningen. En
praten kan elk ogenblik overgaan
in kritiseren. Mensen die niet te
gen kritiek kunnen, autoritaire
figuren, hebben een hekel aan
praters en aan de betere stuurlui
die maar aan de wal blijven
staan. Het praten mag dan geen
daad zijn en niet tegen daden
opgewassen, het kan toch ook in
een groepje een band en een
eensgezindheid scheppen. Praten
wordt zo tot macht en invloed;
wie praat heeft „iets te zeggen".
Ten derde, en dat is misschien het
meest irriterend, wordt het
woord ook gebruikt als een soort
van statussymbool. „Dat" mag
van groot belang zijn, maar het
is ook eenvoudiger en vraagt
minder scholing en reflexie. Ik
denk achteraf niet zonder
schaamte dat de boze man in
het café het niet kon verwerken
dat wij studenten waren. Vol
gens mij praatten wij toen heel
gewoon, maar het was in die tijd
onder de „betere" studenten ge
bruik om vrij bekakt en hard te
praten. De woorden rolden chic
en losjes van hun lippen. Er is
nogal wat scholing nodig om in
behoorlijke volzinnen te praten.
Die scholing werkte toen als een
irriterend statussymbool, om niet
te zeggen als een geraffineerd
wapen in de klassestrijd. Wie
zich goed kan uitdrukken, omdat
zijn ouders in de gelegenheid
waren hem een goede scholing te
geven, ligt automatisch en onder
alle omstandigheden, behalve als
het op een vrij vaag „dat' aan
komt, een slag voor. En mis
schien waren die mensen wel
verwaand en meenden zij dat het
bezit van mooie woorden ook
werkelijke superioriteit garan
deerde. Ik herinner mij uit die
tijd heel wat studenten van het
verwaande alfa-type die zich in
derdaad aan hun woorden optrok
ken en vanuit hun zuiver verbale
hoogte neerzagen op het gewone
volk. Dat was enorm irriterend.
Twintig jaar later heb ik er nog
een klein complexje van en ik
zou me dodelijk generen wanneer
ik met die maatstaf beoordeeld
werd.
Woorden hebben een betrekke
lijk belang, maar woordenkrame
rij is een ellende, vooral wanneer
ze gehanteerd wordt met bijbe
doelingen. Ik zie alleen niet goed
in waarom iemand die om welke
reden dan ook genoegen beleeft
aan het gebruik van woorden, op
grond daarvan verdacht zou moe
ten worden van bijbedoelingen.
Als deze opmerking lijkt op een
listige zelfverdediging, kan ik het
ook niet helpen.
van de Wereldkerk, die jonge ker
ken in de ontwikkelingslanden blij
ven helpen. Zij doet dat door, bin
nen het internationale werkverband,
van kerk tot kerk bijstand te verle
nen. Zo volgt het bisdom Haarlem
het bisdom Hyderabad en helpt 's
Hertogenbosch de kerk op het ei
land Timor. Zo weet Rotterdam zich
verbonden met het diocees Tabora,
dat ik de afgelopen dagen heb be-,
zocht. Naast al deze bijzondere bij
standsprogramma's is er die ene,
allesomvattende dag van solidariteit
tussen de kerkprovincies, die we
kennen als Wereldmissiedag. Op die
dag stellen de PMW (girp 8725 tov
PMW te Den Haag) een programma
aan de orde, dat een beetje hoop en
verbetering van leven moet brengen
voor de mensen van de nachttrein
naar Mwanza. Want de PMW wer
ken letterlijk wereld-wijd.
(Van onze speciale verslaggever)
^LS je zo'n beetje rondreist in de wereld, ontdek je al gauw dat een
trein bijna onontbeerlijk is om iets van de problematiek van een
land te ontdekken. Vliegtuig en auto helpen je daarbij niet. En mis
schien was het daarom wel fijn, dat gistermiddag de Dakota uit Dar-
Es-Salaam ergens in een tropisch onweer was blijven steken, en de
nachttrein de laatste kans bood om de oude twee-dekker te halen, die
van Mwanza over Lake Victoria naar Uganda vliegt.
Tabora, waar vandaan ik vertrok, is een stadje vol missie-scholen, midden
in West-Tanzania. Het perron loopt vol Wanyamwezi, een der meest char
mante stammen van Oost-Afrika. Iedereen heeft zijn proviand meegebracht:
bananen, grote platte koeken, kalebassen met maisbier en melkDan
loopt de trein uit Dar-Es-Salaam binnen. Er is een meisje meegekomen, dat
in Nederland voor verpleegster heeft gestudeerd. Ze heeft klompen bij zich
en een grote Volendammer pop. Ja, dan kom je niet uit Londen.
(Van een onzer redacteuren).
„Toen mijn zoon wegging naar de
missie was het een stevige, jonge
kerel. Kon ook niet anders: hij had
het thuis en op het seminarie goed
gehad. Nu schrijft-ie in zijn laatste
brief dat hij weer vier pond is
afgevallen. Op dit moment zit hij
"et op retraite, ergens in de bergen.
Accu opladen noemt hij dat.
Vier jaar geleden hebben wij hem
met z'n allen weggebracht naar
Schiphol. In een gehuurde touring
car. Tijdens die rit realiseerde ik
me eigenlijk pas voor het eerst, dat
tk hem een hele tijd ging missen. I'
weet hoe dat is met moeders: tot op
he laatste dag geloof je niet, dat je
kind voorgoed het huis uit gaat. Dal
wil je, denk ik, niet geloven. En dan
word |p ineens met de neus op de
werkelijkheid gedrukt. En ook al
weet je dat hij het zelf graag wil,
?at hij een goed werk gaat doen
ik vind de missie een goed werk
dan nog gaat het je aan je hart.
""ral als je je zoveel met zo'n
Jongen hebt beziggehouden. Tijdens
de seminarietijd hadden we natuur-
'lik veel contact met hem.
.be wijding betekende voor ons,
2|jn vader en ik, een soort bekro-
"•ng. Wij ondergingen het als in een
foes. Het priesterfeest, dat daarop
Volgde was groots Dp huldiging in
ons dorp eveneens. De eerste mis in
de eigen parochiekerk is onvergete
lijk. Nog dikwijls worden de foto's,
die toen genomen zijn, bekeken. En
dan die stroom mensen op de recep
tie. Er was niemand die met lege
handen kwam. Het toneel van het
parochiehuis stond afgeladen vol
met geschenken. Allemaal dingen
die hij in de missie heel goed zou
kunner gebruiken. Gereedschap, ra
dio, buitenboordmotor voor een ka
no, en noem maar op.
Zijn standplaats was toen al be
kend. Eerst een paar maanden stage
bij een oudere collega voor de taal
cn zo, en daarna pionieren in de
rimboe. Hij zou helemaal zelf een
statie moeten opbouwen. Het enige
dat daar al aanwezig was, waren de
bewoners. Zelfs een weg er naar toe
was er niet. Alles gaat daar over het
water.
Voor hij uiteindelijk naar zijn be
stemming vertrok heeft hij nog en
kele maanden hier in de parochie
geassisteerd. In die tussentijd heb
ben wij nog van alles georganiseerd
om hem aan geld voor zijn toekom
stig werkgebied te helpen. Het
meeste succes had toen een „helder
ziende"; die miji. zoon in zijn semi
narietijd had leren kennen. Het pro
gramma van die man sloeg dusdanig
aan, dat sedertdien elk jaar door die
man een avond wordt verzorgd hier
in het dorp, ten bate van de missie.
Toen mijn zoon was vertrokken
werd het wat stiller. Sommige acti
viteiten bleven nog even doorsudde
ren, maar daarna is het eigenlijk
alleen de eigen familiekring met her
en der wat kennissen, die constant
voor hem bezig zijn.
Mijn man is een verwoed duiven
melker. Alles wat hij zondags méér
bij elkaar vliegt dan zijn inzet is,
gaat in een apart potje. Dat loopt
aardig op. Kaarten is in ons gezin
een van de meest gebezigde spelle
tjes. De winnaars, bij welk spel dan
ook, doen hun kaartwinst in het
„aparte potje". De jongste kinderen
wij hebben er negen, waarvan de
missionaris de op een na oudste
die b.v voor hun verjaardag of op
nieuwjaarsdag geld krijgen, doen de
helft hiervan in hetzelfde potje. Dat
gaat automatisch. Zij vinden dat ge
woon en weten niet beter of het
hoort zo. Dit potje is al dikwijls van
pas gekomen. In het eerste jaar dat
hij weg was werd tot tweemaal toe
zijn bril gestolen. Omdat wij de
sterkte van zijn glazen kenden, kon
den wij hem zonder meer een nieu
we bril sturen.
Laatst schreef hij in een brief dat
hij we' trek had in gewoon zo maar
pakjessoep. Mijn man belde een
grossier op, die hij persoonlijk ken
de en vroeg hem of die aan ge
droogde soep in blik kon komen.
Dat kon. Dus stuurden wij hem een
doos vol. Dat gaat dan per zeepost,
anders wordt het te duur.
Nu ik u dit allemaal vertel besef
ik dat deze zoon een zeer centrale
plaats in ons gezin inneemt. Hij is
het thema van gesprek op familie
bijeenkomsten en eigenlijk zijn wij
continu bezig bronnen aan te boren
om hem geld te verschaffen zijn
werk naar behoren te vervullen. Hij
is bijvoorbeeld al aan zijn derde
buitenboordmotor toe. De andere
zijn allemaal kapotgegaan in die
rivieren daar, waar het wemelt van
onderwaterplanten en verrot hout.
Na tientallen reparaties komt toch
heus het moment dat de defecte
motor of schroef niet meer te repa
reren is.
D zult zeggen waar haalt u dat
geld vandaan om zulke onkosten te
bestrijden? Een van de succesrijkste
acties, die wij hier nu al vier jaar
hebben lopen, is de „bonnen-actie".
Die begon naar aanleiding van een
door hem in het plaatselijk adver
tentieblad gepubliceerde brief. Hij
schreef daarin dat hij beton nodig
had om daarin palen te bevestigen
die op hun beurt weer huizen etc.
moesten dragen. De boel daar staat
namelijk enkele maanden per jaar
blank. Maar dat was wel een dure
grap.
Wij hebben toen, onder de brief
in het blad, de plaatselijke bevol
king gevraagd alle soorten gratis
zegels, die bij gekochte artikelen
worden verstrekt, bij ons in te leve
ren. Wij hebben een winkel en zijn
dus altijd bereikbaar. Bij onze colle
ga-winkeliers kunnen wij de zegels
inwisselen en de bankhouder van de
plaatselijke Boerenleenbank heeft
een weg gevonden om het aldus
verkregen geld op een privé-reke-
ning van mijn zoon in het missie
land te krijgen.
Regelmatig stuurt hij dia's, die
ons een beeld geven van de statie
waar hij werkt. Wij hebben in de
vier jaar dat hij nu weg is de statie
als het ware zien groeien. De kerk
kwam er, de school (hij staat zelf
ook voor de klas) en de trots van
het dorp, een ziekenhuisje. Hij doet
dat werk uiteraard niet in zijn een
tje. Hij krijgt hulp van jonge vrij
willigers, die uit alle landen van de
wereld komen. Nu is er een Nieuw-
zeelander bij hem. De Nederlandse
vrijwilligers worden door ons stee
vast uitgenodigd langs te komen om
over hun werk en dat van onze zoon
te praten.
De dia's die hij ons stuurt worden
regelmatig vertoond. Aan familie,
bekenden, kennissen of zo maar be
langstellenden.
Aan het ziekenhuis kunnen wij
regelmatig onze bijdragen in na-
tura leveren. Van tijd tot tijd
krijgen wij overgebleven monsters
van medicamenten toegestuurd. Die
sturen wij naar het missiehuis, dat
op zijn beurt de spullen te bestem
der plaatse aflevert. Zelf schijnt
mijn zoon af en toe voor dokter te
spelen, want hij stuurde ons een
foto waarop hij iemand aan het
verbinden was. Terwijl hij vroeger,
moet u weten, slecht tegen pijn,
ziekte of ellende kon.
Ik geloof zelfs dat hij veel veran
derd is. Vier jaar geleden ging hij
door voor een zeer vooruitstrevend
priester. Maar als wij nu zijn reac
ties op door ons aan hein verstuurde
kranteknipsels over de veranderen
de kerk in Nederland sturen, lezen,
dan schijnt hij het toch niet hele
maal te begrijpen.
Kranteknipsels sturen is, vind ik,
zelfs heel belangrijk. Hij blijft dan
zo'n beetje op de hoogte van wat
zich hier afspeelt. Maar het is niet
alleen serieuze kost wat wij hem
toesturen. Hij is een geweldige voet
balenthousiast en een uitgesproken
fan van Feijenoord. Het nieuwe Eu-
ropacupboek wordt uiteraard aan
hem opgestuurd. Hij heeft de laatste
wedstrijden gevolgd op zijn radio.
Ze werden door de Wereldomroep
uitgezonden. Hij schijnt daar trou
wens veel naar te luisteren.
Over ruim een jaar komt hij
thuis. Ik heb het idee dat hij in het
begin wat moeite zal hebben te
wennen. Een paar van zijn broers en
zussen zijn inmiddels getrouwd,
hebben zelf kinderen en zijn over
Ofschoon wereldmissiezondag
niet „draait" om de Nederland
se missionaris, zoals uit boven
staande verhalen duidelijk
wordt, zijn de jonge kerken in
de Derde Wereld toch nog af
hankelijk van zijn hulp. Daar
om willen wij op missiezondag
„de man in het veld" niet ver
gelen Het succes van zijn werk
valt en staat namelijk met de
hulp van het thuisfront, zoals
blijkt uit een gesprek dat een
oi'/ei redacteuren had met een
moeder van een missionaris- Zij
blijft naamloos maar is syno
niem voor alle moeders van
missionarissen.
heel Nederland uitgezwermd. Of hij
daarna teruggaat weet hij nog niet.
Er schijnt sprake te zijn van een
antropologische studie in New ïork.
Dit- heeft geloof ik iets te maken
met de liturgie, die aangepast moet
worden aan plaatselijke gebruiken
en gewoonten.
Ik zal reuze blij zijn als hij terug
is, maar als ik heel eerlijk moet
zijn; ik zie nu al op tegen het
ogenblik dat ik hem na zijn verlof
weer naar Schiphol moet brengen.
Dan duurt het weer minstens vijf
jaar voor wii hem kunnen terugzien
en wij worden ook een dagje ou
der".