FR. VERSTRAELEN: KERK MOET INSTRUMENT VAN VOORUITGANG ZIJN Kerk speelt grote rol in groei proces van Tanzania "WIJ HEBBEN ZIJN MISSIEPOST ZIEN GROEIEN" Woorden, geen daden DR. CORN. VERHOEVEN ZEGELTJES KNIPSELS ZATERDAG 17 OKTOBER 1970 Dr. FRANS VERSTRAELEN. Frans Verstraelen meent, dat de aartsbisschop van Kameroen het volstrekt bij het rechte eind had, loen hij oniangs zei: „We moeten ons werk niet over laten aan lan- ge-afstandsbesturing. Het gaat om onze mensen die geëvangeliseerd moeten worden, hier en nu, terwijl rekening wordt gehouden met onze omstandigheden. Van hier uit moe ten we starten of eventueel voor de tweede keer vertrekken. Jonge kerken zijn geen afhankelijke pro vincies van andere kerken. Zij moeten tot eigen initiatieven ko men. Alles wat hen vervreemd van deze opvatting over zichzelf en alles wat hen vertraagt om hun eigen zaken ter hand te nemen, is een obstakel voor hun leven en groei in Christus". Kerk en missie in de Derde Wereld zijn hun zaak, de zaak van de jonge kerken. Het kan, volgens Frans Verstraelen niet genoeg benadrukt worden. Hij meent ook, dat het (nu nog licht geraakte) gevoel van eigen verant woordelijkheid in de kerk sterker zal worden naarmate het gevoel van eigen identiteit in de jonge landen sterker wordt. Frans Ver straelen, die Afrika langdurig heeft bestudeerd, zegt, in de toe komst kijkend: De jonge landen verwachten van de kerken, dat zij zullen bewijzen meer te zijn dan een instelling met een vage bood schap door zich te interesseren voor en te engageren met de problemen van de mensen, die de kerken zeggen te willen dienen. De kerk moet in de realiteit bewijzen, dat zij een instrument is van de men selijke vooruitgang, dat zij een progressieve kracht is en een voor hoede in de maatschappijen van de Derde Wereld. Natuurlijk, de jonge kerken, onze vroegere missies, vragen ons nog oin helpers bij hun werk en om geld voor hun projecten, in af wachting van het moment waarop deskundigen en financiën uit de eigen geloofsgemeenschap voortko men. Frans Verstraelen omschrijft „onze missie" dan ook als een opdracht tot solidariteit in kerk en wereld; onderlinge bijstand van de kerkprovincies en samenwerking van de volken. (Van een onzer redacteuren). LEIDEN Zelden wordt over missie, missiewerk en missionaris sen geschreven, gesproken en ge dacht zonder dat er bijna uitzicht loze problemen opdoemen. En als men de problemen niet helemaal ,ziet" worden de missie, missiona rissen en hun werk afgeschreven als voltooid verleden tijd. De missionaris heeft op alle fronten de wind tegen, schrijft men. Het thuisfront laat hem in de steek, wordt nog wel medelijdend gedacht. Hij is de laatste vertegen woordiger van het kolonialisme, wordt gezegd. Het kan allemaal best waar zijn, maar een feit is, dat hij overeind blijft in de woe lingen, die de kerk in beweging houden en de krantekolommen ge tuigen ook bijna wekelijks van het feit, dat hij in vele jonge landen het slachtoffer is geworden van zijn ijver voor de rechtvaardig heid, zijn ijver voor een betere wereld. Zelden zijn er mensen, die pro blemen rond de missie, het missie werk en de missionarissen weg wuiven, of beter gezegd: kunnen terugbrengen en relativeren tot de juiste proporties. Een van de men sen, die het wel kan, is dr. Frans Verstraelen (42), SVD, sinds een jaar adjunct-directeur van de afde ling missiologie van het inter-uni- versitair instituut voor missiologie en oecumene te Leiden, d aar De meisjes van het dorp zijn ge komen om haar af te halen. Onbe schrijfelijk mooie kinderen met een huid van zacht-bruin fluweel, hun haren gevlochten in zwarte stralen, die weglopen uit de blinkende zon van de kruin. Ze hebben hun trom men meegebracht. Ze dansen, en het meisje met de Volendammer pop danst mee. Om vier uur begint de trein te schreeuwen als een oceaanstomer, niet een, maar twaalf keer. Dan komen we werkelijk op gang. De kinderen lopen en rennen tenslotte mee: „Kwaheri, tot ziens". Vijf mi nuten verder het eerste station, een paar muren met een rieten dak, midden tussen de mais. Er staan vrouwen met grote schalen gebak ken vis, mandjes met eieren, en meloenen. Kinderen verkopen grote kolven geroosterde mais.... En weer loopt onze Queen Mary driftig flui tend de vlakte in. Vierhonderd kilo meter naar Mwanza, 15 uur Soms stoppen we midden tussen voor vier jaar missionaris in Gha na. Wie hem benadert met vragen over de veelbesproken discrimina tie van de missionarissen in eigen land, vragen over luisarme missio narissen, die tijdens een verblijf in dit land meestal zelfs de bijstands wet niet thuis vinden, of over straatarme congregaties en missie orden, vindt wel een luisterend oor, maar ook een scherpe tong, die duidelijk verwoordt, dat het in feite allemaal niet zozeer om onze mensen draait, maar om de Afri kanen, Aziaten en Zuid-Amerika nen, niet onze kerken, maar om de kerk van Tanzania, de kerk van Ghana en de kerk van Brazilië. Onze eerste vraag aan Frans Ver straelen „ervaart u het als oud missionaris niét als een beetje pijnlijk dat in de begroting van Udink het woord missionaris er weer niet af kon, waar de vrijwil liger meermalen genoemd wordt?" werd aanvankelijk aarzelend, maar later toch zeer beslist vanonder het hokje ontwikkelingswerker van - daan gerukt. Frans Verstraelen: „Je degradeert een missionaris als je hem alleen ontwikkelingswerker wil noemen. Hij is meer dan een ontwikkelingswerker". Frans Ver straelen formuleert het ongeveer zo: De ontwikkelings-werker is een vakman, een specialist. De missionaris kan dat ook zijn, maar hij heeft ook de taak de mensen, waaronder hij werkt, te verzeke ren dat het ideaal van een betere de veelarmige kandelabers van de sisal-struiken, als er iemand midden op de rails een stop-teken geeft omdat hij meewil naar het Noorden. En er blijven kinderen meerennen: Kleine naakte jagertjes met boog en pijlen, herdertjes achter een paar schrale geiten vandaan, kleine meis jes met hun baby-broertje op de rug. In de trein wordt nu de maaltijd klaargemaakt. Uit tassen, pannen en kalebassen komen allerlei etenswa ren: mais, bruine bonen, soms een stukje gebakken vis. Zolang kunnen de baby's, kleine wonderen van gra tie met ogen van Japanse lak, niet wachten. Ze graaien alvast naar een rondje moederborst. De coupés waar de vegetarische Indiërs zich genes teld hebben lijken wel op een oos terse fruit- en groente-markt, later wordt het snel avond en nacht. Bo ven het hijgen van de lokomotief uit snerpt de zingende zaag van millioe- nen krekels. Vuurvliegjes drijven door het donker, op een heuvel loopt rechtvaardiger wereld geen onbe reikbaar perspectief is, maar een werkelijk uitzicht. De missionaris cultiveert normen en waarden, probeert er diepgang in te bren gen. De missionaris, bijvoorbeeld in Ghana, is er alleen maar om de lokale kerk te dienen. Als hij in Ghana gaat werken, moet hij bij aankomst zijn (westerse) theolo- gieboeken dichtklappen en gewoon tegen de Afrikanen zeggen: wat kan ik doen in jullie kerk, waar mee mag ik jullie helpen, als jullie me sems nodig hebben kunnen we kijken wat we kunnen doen, maar jullie beslissen. Frans Verstraelen doet veel moeite om misverstanden over de missie weg te nemen. Hij zegt: „Velen denken bij het woord missie nog steeds in de eerste plaats aan het werk dat westerse missionarissen doen in de Derde Wereld. Als dit geheel ons begrip van missie zou uitmaken, is ons missionair denken wel zeer ouder wets. Missie moet in onze tijd steeds meer gedacht en gezien worden als de opdracht van de christenen ter plaatse, van iedere lokale kerk". De missionarissen vervullen dan ook veelal een rol op het tweede plan, hoe nodig ze ook nog zijn. „De jonge kerken kunnen het werk nog niet aan zonder de hulp van de kerken in Europa en Amerika, maar zij wil len die hulp niet meer als de hulp van hun „moederkerken". iemand met een lamp. Achter ons valt telkens de tropische nacht in paarse scherven, waar een onweer woedt. Nog altijd klinken er kinder stemmen in het donker, want het wekelijkse wonder komt voorbij: de- trein tussen Mwanza en het verre Dar-Es-Salaam. Dit is Afrika. Een kontinent dat door ons hoogbeschaafde Westen in vroeger eeuwen bij de keel is ge grepen, en dat nog altijd gevangen zit in een wurgende greep. 150 mil joen slaven, de volkskracht van dit werelddeel, werden over de oceaan gesleept en verhandeld, desnoods met de bijbel in de hand. Een conti nent als een vruchtbare schuur, die door generaties kolonialisten werd leeggeroofd. Met jonge landen, die nu worden doodgedrukt door de on genaakbare hegemonie van onze westerse handelshuizen. Met landen waar mensen op grond van hun huidskleur nog altijd slaven zijn van een blanke minderheid, die zich ge dekt weet door het misdadig zwij gen van zijn belangenpartners in het Westen. Met landen, waar onzalige stammen-twisten worden aange stookt en levend gehouden omwille van oliebronnen of wapenleveran ties. Waar de ene hand niet weet wat de andere doet. En dit is Tanzania. Acht jaar jong. Acht jaar hard werken onder de inl spirerende leiding van Julius Nyere- re, n man die evenals Helder Cama- ra niet meer in 'n paleis, maar tussen zijn mensen woont. Zeven jaar vechten tegen ondervoeding, onwe tendheid en ziekte. Maar met zo beperkte middelen, dat de gemiddel- ,de leeftijd van de Tanzaniaan nog altijd ruim twintig jaar beneden het Europese gemiddelde ligt, en ziektes als bilharzia, pokken en slaapziekte de bevolking nog altijd teisteren. Een Franse agronoom schreef niet voor niets: „Het is altijd weer die ellendige vicieuze cirkel: primitieve landbouw op onbemeste grond, die bewerkt moet worden door onder voede boeren". Bij het bezoek van paus Paulus aan Afrika, een jaar geleden, heeft de minister van bui tenlandse zaken van Oeganda ge zegd: „Afrika verwacht van de kerk dat zij zal kunnen bewijzen meer te zijn dan een utopie". Wat Tanzania betreft heeft de kerk dat al lang bewezen. De lokale, nu sterk geafrikaniseerde kerkge meenschap speelt in het moeizame groei-nroces een uitermate belang rijke rol. Het was de missie, die zich goed honderd jaar geleden be gon te bekommeren om de Afri kaanse mens, die tot dan toe alleen maar als een goedkope werkkracht werd beschouwd. Wat in dit land bestaat aan onderwijs, landbouwver- betering, ziekenzorg, lotsverbetering voor gehandicapten en sociale scho ling is in de meeste gevallen begon nen bij zo'n man met een baard of zo'n vrouw in een toen nog onmoge lijk habijt, die in de noodlijdende Afrikaan van meet af aan meer gezien hebben dan „het arme hei denzieltje dat aan de greep van de duivel moest worden ontworsteld". Mensen, die hier al meer dan een eeuw in alle stilte in praktijk bren gen wat wij nog maar nauwelijks hebben ontdekt: de noodzaak van ontwikkelingshulp. Wie een maand door Oost-Afrika reist komt ze iede re dag bij tientallen tegen: veel Afrikanen al; verpleegsters, onder wijzers en priesters, maar ook nog talloze Canadezen, Duitsers, Belgen „Solidariteit met de mensen in de Derde Wereld." en Nederlanders. Van die laatsten in Tanzania alleen al 487, over heel de wereld genomen meer dan 8000. Dr. Herman Folmer in Ndala, die zijn patiënten niet alleen wil genezen als ze ziek zijn, maar die ze wil leren hoe ze ziekten kunnen voorkomen. Er is niet zoveel geld voor nodig, maar waar haalt hij het vandaan? Antoni Nyambwe in Lububu, Ovide Blackburn in ushirombo, Sylvester Mulebusi in Kaniha en al die andere pastoors in de afgelegen dorpen van dit district, die om kunstmest, insec ticiden en zaaigoed hebben gevraagd om kleine landbouwcoöperaties op gang te helpen. Pater Bergman, die zo al niet weet hoe hij de eindjes aan elkaar moet knopen voor zijn doostommeninstituut en die nu de opdracht heeft gekregen er een af zonderlijk ziekenzaaltje bij te bou wen. Bisschop Mihayo tenslotte, die door de Nederlandse regering in staat is gesteld voor de bevolking een prachtige kweekschool te bou wen, maar die het „salaris" van zijn 80 priesters niet kan optrekken tot een redelijk minimum, omdat de PMW hem daarvoor ook niet meer kunnen geven dan 80 duizend gul den per jaar. Hij heeft immers nog meer dan 800 collega-bisschoppen in de wereld, die niet minder zijn aan gewezen op een personeelstoelage van de PMW. Solidariteit met de mensen in de Derde Wereld, en daarom solidari teit met de jonge kerken, die in deze wereld van armoede en onder ontwikkeling het Evangelie probe ren waar te maken, die boodschap van hoop en leven, van saamhorig- Pr kwam een brief binnen van 'n lezer die vreselijk boos was over mijn woordgebruik. Het ging, als ik het goed begrepen heb, niet tegen het gebruik van bepaalde, geleerde of vieze woorden en ook niet tegen dat gene wat in die woorden be weerd wordt. De lezer moet. neem ik aan, boos geworden zijn over het blote feit dat ik woor den gebruik, een heleboel tot niets verplichtende woorden die zo maar over het papier rollen Dat lijkt enorm te kunnen irrite ren en heet dan „geleuter" of zo. Er wordt een ontzettend schade lijke uitwerking aan toegekend die omschreven zou kunnen wor den als „kapot praten". Blijkbaar zijn sommige zaken veel minder aardig als ze te gedetaileerd be wust gemaakt worden. Er zijn mensen die daar helemaal niet tegen kunnen omdat ze denken dat het einde dan zoek is. Daar om noemen zij het „zeuren" en tegenover dat zeuren stellen zij dan iets anders, waarbij het ein de niet zoek raakt, de daad, het volle leven, het ongecompliceerde genieten of wat dan ook. Dat schijnt door het praten bedreigd te worden en daarom worden ze heel boos. Ik heb dit al vrij dikwijls on- lervonden. De interessantste er varing op dit gebied deed ik mgeveer twintig jaar geleden op. (k zat met vrienden in een dan cing aan de bar en we hadden veel plezier. Dansen deden we niet, maar praten des te meer. De kwinkslagen waren zogezegd niet van de lucht. Dat scheen hele maal verkeerd te zijn. Er werden boze blikken geworpen in onze richting. En opeens kwam er een man op ons af die kennelijk be sloten had het niet langer te ne men. Wit van woede ging hij voor ons tafeltje staan en schreeuwde: Praten, hé, dat kun nen jullie wel, maar dat" en hij maakte met zijn vingers een krachtig knippend gebaar in de lucht „dat kunnen jullie niet". Het scheelde weinig of hij was met ons op de vuist gegaan. Zo boos was hij, niet om wat wij zeiden, maar om het feit dat we zo uitbundig zaten te praten. Zijn woorden dan niet onschul dig? Schijnbaar niet; en ik kan met enige moeite wel drie rede nen opnoemen waardoor ze irri tant zijn. Ten eerste zijn woor den geen daden en hebben vanuit een oogpunt van activiteit weinig te betekenen. In de geschiedenis van de mensheid is „dat" de beslissende daad, zegt men, van groter belang dan alle woorden. Wilskrachtige naturen, of mensen die daar graag voor willen door gaan, ontwikkelen dan ook een bijna lijfelijke afkeer van wat zij „woordenbrij" noemen. De voor uitgang kan hun niet snel genoeg gaan, en zij schijnen te menen dat de tijd en de energie die aan woorden besteed worden, per se in mindering gebracht worden op de zo noodzakelijke grote daden. In hun wat simplistische visie beconcurreren woord en daad eik kaar op leven en dood. Elke aan dacht die aan het woord besteed wordt, lijkt aan de daad onttrok ken te worden. En een cultus van het woord, die leidt tot het ge bruik van vele en eventueel mooie woorden, kan dan alleen heid en overvloed. Ze hebben ooit van de christenen gezegd, dat je ze kon kennen aan hun solidariteit. Dat is wel lang geleden. In het midden van de twintigste eeuw moest een voltallige vergadering van de wereld kerk nog yaststcllen dat er aan die solidariteit tussen de lokale chris ten-gemeenschappen nog veel ont breekt. De Pauselijke Missiewerken hebben zich tot taak gesteld die soli dariteit sterker gestalte te geven. Hun naam mag dan al dateren van voor het Tweede Vaticaanse Conci lie, hun programma wordt duidelijk omschreven in de ondertitel: „inter nationale organisaties voor de hulp aan jonge kerken". Binnen het samenwerkingsver band van de PMW wil ook de Ne derlandse kerk, die door de eeuwen heen zoveel mankracht heeft gele verd aan de missionaire activiteit tot doel hebben de daad uit te stellen. Mensen praten omdat zij niets willen doen en niet willen meewerken aan het volle leven of de vooruitgang. Hun mooie woorden zijn bovendien leugens, want alleen de daad is waar. Daarentegen wordt aan de afwe zigheid van woorden zeer gretig de bekwaamheid tot grote daden gekoppeld. Het is al voldoende „een man van weinig woorden" te zijn om positief gewaardeerd te worden. Want van zulke man nen moeten we het hebben. Ten tweede is het praten een uiting van vrijheid. Praters scho len samen en vormen misschien wel een soort van komplot. Zij tasten de vanzelfsprekendheid aan en scheppen een verlammen de hoeveelheid meningen. En praten kan elk ogenblik overgaan in kritiseren. Mensen die niet te gen kritiek kunnen, autoritaire figuren, hebben een hekel aan praters en aan de betere stuurlui die maar aan de wal blijven staan. Het praten mag dan geen daad zijn en niet tegen daden opgewassen, het kan toch ook in een groepje een band en een eensgezindheid scheppen. Praten wordt zo tot macht en invloed; wie praat heeft „iets te zeggen". Ten derde, en dat is misschien het meest irriterend, wordt het woord ook gebruikt als een soort van statussymbool. „Dat" mag van groot belang zijn, maar het is ook eenvoudiger en vraagt minder scholing en reflexie. Ik denk achteraf niet zonder schaamte dat de boze man in het café het niet kon verwerken dat wij studenten waren. Vol gens mij praatten wij toen heel gewoon, maar het was in die tijd onder de „betere" studenten ge bruik om vrij bekakt en hard te praten. De woorden rolden chic en losjes van hun lippen. Er is nogal wat scholing nodig om in behoorlijke volzinnen te praten. Die scholing werkte toen als een irriterend statussymbool, om niet te zeggen als een geraffineerd wapen in de klassestrijd. Wie zich goed kan uitdrukken, omdat zijn ouders in de gelegenheid waren hem een goede scholing te geven, ligt automatisch en onder alle omstandigheden, behalve als het op een vrij vaag „dat' aan komt, een slag voor. En mis schien waren die mensen wel verwaand en meenden zij dat het bezit van mooie woorden ook werkelijke superioriteit garan deerde. Ik herinner mij uit die tijd heel wat studenten van het verwaande alfa-type die zich in derdaad aan hun woorden optrok ken en vanuit hun zuiver verbale hoogte neerzagen op het gewone volk. Dat was enorm irriterend. Twintig jaar later heb ik er nog een klein complexje van en ik zou me dodelijk generen wanneer ik met die maatstaf beoordeeld werd. Woorden hebben een betrekke lijk belang, maar woordenkrame rij is een ellende, vooral wanneer ze gehanteerd wordt met bijbe doelingen. Ik zie alleen niet goed in waarom iemand die om welke reden dan ook genoegen beleeft aan het gebruik van woorden, op grond daarvan verdacht zou moe ten worden van bijbedoelingen. Als deze opmerking lijkt op een listige zelfverdediging, kan ik het ook niet helpen. van de Wereldkerk, die jonge ker ken in de ontwikkelingslanden blij ven helpen. Zij doet dat door, bin nen het internationale werkverband, van kerk tot kerk bijstand te verle nen. Zo volgt het bisdom Haarlem het bisdom Hyderabad en helpt 's Hertogenbosch de kerk op het ei land Timor. Zo weet Rotterdam zich verbonden met het diocees Tabora, dat ik de afgelopen dagen heb be-, zocht. Naast al deze bijzondere bij standsprogramma's is er die ene, allesomvattende dag van solidariteit tussen de kerkprovincies, die we kennen als Wereldmissiedag. Op die dag stellen de PMW (girp 8725 tov PMW te Den Haag) een programma aan de orde, dat een beetje hoop en verbetering van leven moet brengen voor de mensen van de nachttrein naar Mwanza. Want de PMW wer ken letterlijk wereld-wijd. (Van onze speciale verslaggever) ^LS je zo'n beetje rondreist in de wereld, ontdek je al gauw dat een trein bijna onontbeerlijk is om iets van de problematiek van een land te ontdekken. Vliegtuig en auto helpen je daarbij niet. En mis schien was het daarom wel fijn, dat gistermiddag de Dakota uit Dar- Es-Salaam ergens in een tropisch onweer was blijven steken, en de nachttrein de laatste kans bood om de oude twee-dekker te halen, die van Mwanza over Lake Victoria naar Uganda vliegt. Tabora, waar vandaan ik vertrok, is een stadje vol missie-scholen, midden in West-Tanzania. Het perron loopt vol Wanyamwezi, een der meest char mante stammen van Oost-Afrika. Iedereen heeft zijn proviand meegebracht: bananen, grote platte koeken, kalebassen met maisbier en melkDan loopt de trein uit Dar-Es-Salaam binnen. Er is een meisje meegekomen, dat in Nederland voor verpleegster heeft gestudeerd. Ze heeft klompen bij zich en een grote Volendammer pop. Ja, dan kom je niet uit Londen. (Van een onzer redacteuren). „Toen mijn zoon wegging naar de missie was het een stevige, jonge kerel. Kon ook niet anders: hij had het thuis en op het seminarie goed gehad. Nu schrijft-ie in zijn laatste brief dat hij weer vier pond is afgevallen. Op dit moment zit hij "et op retraite, ergens in de bergen. Accu opladen noemt hij dat. Vier jaar geleden hebben wij hem met z'n allen weggebracht naar Schiphol. In een gehuurde touring car. Tijdens die rit realiseerde ik me eigenlijk pas voor het eerst, dat tk hem een hele tijd ging missen. I' weet hoe dat is met moeders: tot op he laatste dag geloof je niet, dat je kind voorgoed het huis uit gaat. Dal wil je, denk ik, niet geloven. En dan word |p ineens met de neus op de werkelijkheid gedrukt. En ook al weet je dat hij het zelf graag wil, ?at hij een goed werk gaat doen ik vind de missie een goed werk dan nog gaat het je aan je hart. ""ral als je je zoveel met zo'n Jongen hebt beziggehouden. Tijdens de seminarietijd hadden we natuur- 'lik veel contact met hem. .be wijding betekende voor ons, 2|jn vader en ik, een soort bekro- "•ng. Wij ondergingen het als in een foes. Het priesterfeest, dat daarop Volgde was groots Dp huldiging in ons dorp eveneens. De eerste mis in de eigen parochiekerk is onvergete lijk. Nog dikwijls worden de foto's, die toen genomen zijn, bekeken. En dan die stroom mensen op de recep tie. Er was niemand die met lege handen kwam. Het toneel van het parochiehuis stond afgeladen vol met geschenken. Allemaal dingen die hij in de missie heel goed zou kunner gebruiken. Gereedschap, ra dio, buitenboordmotor voor een ka no, en noem maar op. Zijn standplaats was toen al be kend. Eerst een paar maanden stage bij een oudere collega voor de taal cn zo, en daarna pionieren in de rimboe. Hij zou helemaal zelf een statie moeten opbouwen. Het enige dat daar al aanwezig was, waren de bewoners. Zelfs een weg er naar toe was er niet. Alles gaat daar over het water. Voor hij uiteindelijk naar zijn be stemming vertrok heeft hij nog en kele maanden hier in de parochie geassisteerd. In die tussentijd heb ben wij nog van alles georganiseerd om hem aan geld voor zijn toekom stig werkgebied te helpen. Het meeste succes had toen een „helder ziende"; die miji. zoon in zijn semi narietijd had leren kennen. Het pro gramma van die man sloeg dusdanig aan, dat sedertdien elk jaar door die man een avond wordt verzorgd hier in het dorp, ten bate van de missie. Toen mijn zoon was vertrokken werd het wat stiller. Sommige acti viteiten bleven nog even doorsudde ren, maar daarna is het eigenlijk alleen de eigen familiekring met her en der wat kennissen, die constant voor hem bezig zijn. Mijn man is een verwoed duiven melker. Alles wat hij zondags méér bij elkaar vliegt dan zijn inzet is, gaat in een apart potje. Dat loopt aardig op. Kaarten is in ons gezin een van de meest gebezigde spelle tjes. De winnaars, bij welk spel dan ook, doen hun kaartwinst in het „aparte potje". De jongste kinderen wij hebben er negen, waarvan de missionaris de op een na oudste die b.v voor hun verjaardag of op nieuwjaarsdag geld krijgen, doen de helft hiervan in hetzelfde potje. Dat gaat automatisch. Zij vinden dat ge woon en weten niet beter of het hoort zo. Dit potje is al dikwijls van pas gekomen. In het eerste jaar dat hij weg was werd tot tweemaal toe zijn bril gestolen. Omdat wij de sterkte van zijn glazen kenden, kon den wij hem zonder meer een nieu we bril sturen. Laatst schreef hij in een brief dat hij we' trek had in gewoon zo maar pakjessoep. Mijn man belde een grossier op, die hij persoonlijk ken de en vroeg hem of die aan ge droogde soep in blik kon komen. Dat kon. Dus stuurden wij hem een doos vol. Dat gaat dan per zeepost, anders wordt het te duur. Nu ik u dit allemaal vertel besef ik dat deze zoon een zeer centrale plaats in ons gezin inneemt. Hij is het thema van gesprek op familie bijeenkomsten en eigenlijk zijn wij continu bezig bronnen aan te boren om hem geld te verschaffen zijn werk naar behoren te vervullen. Hij is bijvoorbeeld al aan zijn derde buitenboordmotor toe. De andere zijn allemaal kapotgegaan in die rivieren daar, waar het wemelt van onderwaterplanten en verrot hout. Na tientallen reparaties komt toch heus het moment dat de defecte motor of schroef niet meer te repa reren is. D zult zeggen waar haalt u dat geld vandaan om zulke onkosten te bestrijden? Een van de succesrijkste acties, die wij hier nu al vier jaar hebben lopen, is de „bonnen-actie". Die begon naar aanleiding van een door hem in het plaatselijk adver tentieblad gepubliceerde brief. Hij schreef daarin dat hij beton nodig had om daarin palen te bevestigen die op hun beurt weer huizen etc. moesten dragen. De boel daar staat namelijk enkele maanden per jaar blank. Maar dat was wel een dure grap. Wij hebben toen, onder de brief in het blad, de plaatselijke bevol king gevraagd alle soorten gratis zegels, die bij gekochte artikelen worden verstrekt, bij ons in te leve ren. Wij hebben een winkel en zijn dus altijd bereikbaar. Bij onze colle ga-winkeliers kunnen wij de zegels inwisselen en de bankhouder van de plaatselijke Boerenleenbank heeft een weg gevonden om het aldus verkregen geld op een privé-reke- ning van mijn zoon in het missie land te krijgen. Regelmatig stuurt hij dia's, die ons een beeld geven van de statie waar hij werkt. Wij hebben in de vier jaar dat hij nu weg is de statie als het ware zien groeien. De kerk kwam er, de school (hij staat zelf ook voor de klas) en de trots van het dorp, een ziekenhuisje. Hij doet dat werk uiteraard niet in zijn een tje. Hij krijgt hulp van jonge vrij willigers, die uit alle landen van de wereld komen. Nu is er een Nieuw- zeelander bij hem. De Nederlandse vrijwilligers worden door ons stee vast uitgenodigd langs te komen om over hun werk en dat van onze zoon te praten. De dia's die hij ons stuurt worden regelmatig vertoond. Aan familie, bekenden, kennissen of zo maar be langstellenden. Aan het ziekenhuis kunnen wij regelmatig onze bijdragen in na- tura leveren. Van tijd tot tijd krijgen wij overgebleven monsters van medicamenten toegestuurd. Die sturen wij naar het missiehuis, dat op zijn beurt de spullen te bestem der plaatse aflevert. Zelf schijnt mijn zoon af en toe voor dokter te spelen, want hij stuurde ons een foto waarop hij iemand aan het verbinden was. Terwijl hij vroeger, moet u weten, slecht tegen pijn, ziekte of ellende kon. Ik geloof zelfs dat hij veel veran derd is. Vier jaar geleden ging hij door voor een zeer vooruitstrevend priester. Maar als wij nu zijn reac ties op door ons aan hein verstuurde kranteknipsels over de veranderen de kerk in Nederland sturen, lezen, dan schijnt hij het toch niet hele maal te begrijpen. Kranteknipsels sturen is, vind ik, zelfs heel belangrijk. Hij blijft dan zo'n beetje op de hoogte van wat zich hier afspeelt. Maar het is niet alleen serieuze kost wat wij hem toesturen. Hij is een geweldige voet balenthousiast en een uitgesproken fan van Feijenoord. Het nieuwe Eu- ropacupboek wordt uiteraard aan hem opgestuurd. Hij heeft de laatste wedstrijden gevolgd op zijn radio. Ze werden door de Wereldomroep uitgezonden. Hij schijnt daar trou wens veel naar te luisteren. Over ruim een jaar komt hij thuis. Ik heb het idee dat hij in het begin wat moeite zal hebben te wennen. Een paar van zijn broers en zussen zijn inmiddels getrouwd, hebben zelf kinderen en zijn over Ofschoon wereldmissiezondag niet „draait" om de Nederland se missionaris, zoals uit boven staande verhalen duidelijk wordt, zijn de jonge kerken in de Derde Wereld toch nog af hankelijk van zijn hulp. Daar om willen wij op missiezondag „de man in het veld" niet ver gelen Het succes van zijn werk valt en staat namelijk met de hulp van het thuisfront, zoals blijkt uit een gesprek dat een oi'/ei redacteuren had met een moeder van een missionaris- Zij blijft naamloos maar is syno niem voor alle moeders van missionarissen. heel Nederland uitgezwermd. Of hij daarna teruggaat weet hij nog niet. Er schijnt sprake te zijn van een antropologische studie in New ïork. Dit- heeft geloof ik iets te maken met de liturgie, die aangepast moet worden aan plaatselijke gebruiken en gewoonten. Ik zal reuze blij zijn als hij terug is, maar als ik heel eerlijk moet zijn; ik zie nu al op tegen het ogenblik dat ik hem na zijn verlof weer naar Schiphol moet brengen. Dan duurt het weer minstens vijf jaar voor wii hem kunnen terugzien en wij worden ook een dagje ou der".

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1970 | | pagina 11