6595- et gaat niet om succes aar om blijdschap NO D s eegkundige kundige afdeling aioninginrkming ORDE HOUDEN IE0L00G HARVEY COX IN „HET NARRENFEEST": CHRISTUS: de west van si iel in een te ernstigt wereld 0 0000 krijgt u de kriebels van die oude gordijnen? Vulcana gashaarden, volgloed raspaarden REEDS VANAF KT K00P- )N snhuis sluiskW VROOM DREESMANN WEER OVERVAL VAN TUPAMAROS DR. CORN. VERHOEVEN in één en dezelfde gashaard een altijd gezellig brandend houtvuur en een steeds behaaglijke strailngswarmfe. ZATERDAG 12 SEPTEMBER 1970 ipleet met 1 of 2 pkamers, eethoek 'ornuis kachel en (las stoffering enz. en en grossiers, n: Mulo-opleiding en salariëring, auto ter rgoeding. !>t inspecteur of hoofd lijn volgen. ooze, Cinzano N.V., dam. plaats voor een le algemene chirurgie. n volgen. adjunct-directrice van het I dijken dreigen ineen te stor- lieden de becijfering van de Leur en de vasthoudendheid ii dijkleger meer geruststel- fdan de vermaning van een „e< en gevouwen handen, logen hebben het al een hele liet erg gemakkelijk met het Ifivaardig maken van hun Lfhappen. De westerse mens I meer vertrouwen in de tast- Iverworvenheden van de mo- wetenschappen dan in de Lvijzingen van de theoloog, „mers uiteindelijk toch bo- e mens uitwijzen (of buiten s oin, zoals synici bewe- §en die een vastheid bieden, 'taan volgens natuurweten- ïpelijke maatstaven elke ontbreekt. moderne theoloog kent deze ijkheid omdat hij in het dage leven niet alleen theoloog is. medemens, onderworpen aan ;igen lot of hoe dat ook ge- wil worden, besprongen door e twijfels en blij om dezelfe rvenheden als gewone sterve- die achter de horizon wat r vermoeden dat aan hem in oude handboeken te geloven roorgehouden. Goed, die theo- an vandaag moge dan 'n naar in" wat genuanceerder kantte maken bij Marx' uitspraak „hoogste wezen voor de mens ens is, hij zal die uitspraak ioogst ernstig nemen. Zoals de kaanse theoloog Harvey Cox, levenspatroon van de moder- treld nergens ander probeert neren dan in „de stad van de ook al zet hij die wereld „in [isch perspectief". moeilijkheid van een theologi- analyse is het vooroordeel van zer, voortgekomen uit zijn voor het grote bedrog van een sica die de mens probeert te ten door hem als een ballon Hazen, waarna hij kan opvlie- analyse van de mens moet ie mens gaan, over zijn ver- ngen binnen zijn wereld, ook dit weet de moderne theo- Ook zelf wil hij niet anders, hij zich bewust is dat er al te gemakzucht en angst schuilt die erg goedkope verwijzingen kerk en eeuwigheid. Wie dat de theologie daar- eigen graf heeft gegraven e gevangen kan worden binnen natuurwetenschappelijke no ties, is bij Thomas Aquinas of bij Karl Barth blijven steken- Hem of haar zij het slothoofdstuk van Har vey Cox nieuwste boek aanbevolen over enkele relevante theologische stromingen. Terecht echter (vinden wij) blaast de theologie niet meer zo hoog van de toren; ze heeft echter, naast de andere menswetenschappen, een ei gen plaats. Noem het een profeti sche. Als het niet zo verschrikkelijk klonk zou ik nog liever zeggen: die van een prozaïsch dichterschap. Het is een van de eerste opmer kingen in dat nieuwste boek van Cox, „Het Narrenfeest". Hij wijst op de analyses die in de voorbije jaren al zijn geschreven over de mens als „historisch" wezen en hij zegt er als theoloog van: „Wat ze echter vaak over het hoofd zien is dat ons ver mogen om onszelf in verband te brengen met de tijd méér vereist dan louter intellectuele competen tie". (pag. 22). En van hieraf kan ik wel blijven citeren, want ik vind dit boek geweldig lezenswaard. Ik heb er echter geen behoefte aan, in dit korte bestek na te vertellen waar Cox het 219 pagina's lang over heeft. Mijn verhaal is bedoeld als een refiexie van een lezer voor le zers. Een eerste bezwaar tegen analyses en concluderende richtlijnen kan steeds weer zijn dat de gezamenlij ke mensheid telkens weer een ande- altijd op weg. Of hij zich ook wel of niet bewust is van een bestem ming of van iets wat hij zo noemt. Dat is waarschijnlijk zijn grootste onderscheid met de oosterse mens of met die van het oude (en nieuwe?) Afrika. Cox zegt: „Wij lopen niet enkel op de toekomst vooruit door ons op haar voor te bereiden, maar door haar op te roepen en te schep pen". (pag. 22) En wat de theologie betreft heeft hij zich de bedoelingen van (gods dienst-) sociologen volledig eigen gemaakt. Hij zegt: „Evenals opvoe ding geenszins beperkt blijft tot scholen, kan religie niet gelijkge steld worden met wat in de kerken omgaat. Iedere theoloog moet van daag de dag iets hebben van een cultuurtheoloog", (pag.197) En: „In dit boek heb ik getracht het gesprek met de sociologie aldoor gaande' te houden", (pag.198). Het boek van deze theoloog gaat dan ook weer over mensen. Want het gaat hem er niet om een ge- dood-verfde God te redden, maar een ontmenselijkte wereld. Het is tevens de eerste kritiek waarmee hij heeft af te rekenen. Twee eeuwen geleden verweet een Verlichte mensheid de christe lijke theologie dat zij de mens klei neerde- Vandaag luidt het verwijt dat de christelijke opvattingen over de mens overtrokken is. Om het met de woorden van Nietsche te zeggen: „De aarde heeft een huid en die ven de religieuze crisis die we de dood van God noemen", (pag. 58). En elders: „Feestelijkheid is de ma nier waarop we de historie afkoelen zonder haar te ontlopen", (pag.60). Pagina's lang confronteerd hij ons met de ingrediënten van het feest: de fantasie en de mythe (beide ver dacht vandaag); de mythe als een wezenlijk deel van de religie; het ritueel als bevrijding; religie en po litieke fantasie (de hoop van hip pies, homo's, joden en negers); de monnik en de commune; Christus als harlekijn. „Net als de nar tart Christus de gewoontèn en bespot hij gekroonde hoofden. Net als de rondtrekkende troubadour heeft hij geen plaats om zijn hoofd neer te leggen. Net als de clown in de circusparade steekt hij de draak met de bestaande autoriteit door met koninklijke praal de stad binnen te rijden terwijl hij geen aardse macht heeft. Net als de min streel frequenteert hij feestelijke gelegenheden en maaltijden. Uitein delijk wordt hij door zijn vijanden in een bespottelijke caricatuur van een koningsmantel gehuld. Temid den van gniffelaars en schimpers wordt hij gekruisigd met een teke ning boven zijn hoofd dat zijn lach wekkende pretentie hekelt", (pag. 165). Geloof als spel. Cox zegt: „We zeggen dat heel onze relatie tot Christus, tot enig geloof zonder meer en tot alles waarin dit geloof Harvey Cox (rechts) met gezin. (ADVERTENTIE) SLUISKIL re weg blijkt te volgen dan de goed bedoelde predikanten haar wijzen. Maar Harvey Cox gelooft blijkbaar in de kracht van het menselijk ver mogen om zijn eigen wereld te scheppen. Wat dat betreft blijken ook die analyserende historici, socio logen en economen met graagte de kansel te beklimmen. Maar wat kan daar voor bezwaar tegen zijn als ze ons immers op een mogelijkheid wijzen, waarop de ge hele westerse historie door, een ap pel is gedaan. „De westerse mens is altijd op weg", heeft kunsthistoricus Frits van der Meer eens als kern spreuk meegegeven aan zijn Atlas van de westerse beschaving. Hij is Heel begrijpelijk. U wilt wel eens 'n ander gezicht aan uw huis geven, n Andere make-up eigenlijk. w hiervoor kan Vroom Dreesmann zorgen. In een speciaal gordijnen atelier worden de door u gekozen stoffen verwerkt tot rijke gordijnen en vitrages. D't gordijnatelier is een onderdeel van onze Eén telefoontje is voldoende als eerste stap naar nieuwe gordijnen. U kunt natuurlijk ook eerst de uitgebreide folder aanvragen. huid zit vol ziekten, een van die ziekten heet mens". Vandaaruit klinkt vandaag het cynische verwijt: het christendom is een koopman in illusies. Dat vluchtige eczeem, die ziekte op die kleine planeet in een derderangs melkweg zou zelfs „wel haast een godheid" zijn, zoals de achtste psalm de christen over de mens doet fingen. „HeiPf» religieuze en niet-religieuze intellec tuelen sinds kort deze wending ge nomen heeft is betekenisvol", aldus Cox. „Het houdt in dat de status en de betekenis van de mens nu méér het hoofdonderwerp van gesprek zijn dan het bestaan van de god heid". (pag.28) Je hoeft geen christen en zelfs geen religieus mens te zijn om het belang van Harvey Cox' analyse te herkennen. Met"'deze notities heb ik geprobeerd het boek te „plaatsen", en tegenover de sceptici maar vooral tegenover de (goed-)gelovigen, die nog altijd hopen dat hun bange we reldvreemdheid nog wel ooit door een theoloog als orthodox zal wor den gekenmerkt. En is er immers „vroeger" al niet vaak gesproken over liturgie als feest of over de ironie van het geloof? Maar Cox is nogal ver aan dit binnenkerkelijk gepraat voorbij. Zijn boude bewering dat alleen het feest de wereld kan redden, doet hij weliswaar als onvervalst theoloog, maar dat feest waaraan hij denkt, speelt zich in de eerste plaats en uiteraard af binnen deze wereld en heeft in de tweede plaats alles te maken met onze menselijke, licha melijke, historische, erotisch-betrok- kene bepaaldheid. Het feest houdt ons op onze plaats: tussentoen en morgen, tus sen jou en jou. Het feest zet ons in het kader van de historie en heft ons er tevens bovenuit. Waarom? Omdat vandaag als vandaag wordt gevierd en er toch in verwezen wordt naar gisteren, zonder dat „morgen"vergeten wordt. Het roept een halt toe aan ons westerse doorhollen naar verder en verder in angst voor wat voorbij gaat „Nodig is een manier om de mens te helpen het verleden met vreugde te omhelzen en de geschie denis zowel als haar begrenzingen te waarderen. Dit kan alleen gebeuren wanneer we weer leren vieren, le ven en historie bevestigen zonder erdoor verstikt te worden"- (pag.45). Brede analyses geeft Cox over „feestelijkheid en de dood van God". De schrijver wil niet met de feestneus op terug naar de middel eeuwen of eigenlijk zelfs maar naar gisteren. „Terecht", zegt hij „waar schuwt het moderne gevoelen ons ertegen aan. het verleden een be voorrechte status te verlenen. Het was niet beter, deugdzamer of dich ter bij God. Maar bij de kruistocht tegen het verleden is het moderne bewustzijn in de valstrikken van onkritisch presentisme en futurisme getrapt, valstrikken die het, met de hulp van een waakzame theologie, had kunnen vermijden. Maar de the ologie is niet in staat de splinter uit het oog van onze cultuur te verwij deren, tenzij ze de balk uit haar eigen oog verwijdert", (pag.57). Maar graag of niet aanvaard, „de dood van God is een ervaring van de mens. In beslag genomen door productie en management heeft hij het contact met uitgestrekte gebie den van de werkelijkheid verloren. Hij leidt een gekweld en uitgeput bestaan. Feestelijkheid is dan ook niet zomaar een luxe in het leven. Ze biedt de mens gelegenheid-om zijn eigenlijke relatie tot tijd, histo rie en eeuwigheid te herstellen. Daarom kan een wedergeboorte van de feestelijkheid ons uitheffen bo- tot bestaan komt, gekenmerkt wordt door welbewust spel en komische dubbelzinnigheid. Alleen door een speelse houding aan te nemen tegen over onze religieuze traditie kun nen we er mogelijkerwijze enige zin aan geven. Alleen door te leren lachen met de hopeloosheid om ons heen kunnen we de zoom van de hoop aanraken, C.taistusde clown is uHiuió^é' votif öfra'ë '-speèise waardering van het verleden en on ze komische weigering om het spookbeeld van de onontkoombaar heid in de toekomst te aanvaarden. Hij is de vleesgeworden feestelijk heid en fantasie", (pag. 167). Want het geloof is een spel, zowel dat van de christen .als dat van de humanist of de boeddhist. Ook al valt het veel mensen moeilijk hun geloof als een spel te zien- Zij hebben immers onze industriële maatschappij geleerd dat het spel iets onbenulligs is. Maar de beid se professor Huizinga heeft veertig jaar geleden de mens al getypeerd als een speler, een spelende, een homo ludens. Cox noemt het christendom een komedie. Want (en dit is de kern van zijn boek) „In de kome die lachen we en: hopen." (pag. 176). Daar gaat het om, om de hoop. „De komische hoop bepaalt de sfeer van onze hedendaagse embryonale religieuze instelling. Ze heeft ortho doxe lichtgelovigheid, existentiële pathos en sanguinisch optimisme achter zich gelaten. Ze verschaft het enig mogelijke idioom voor het ge loof in een tijd van dode goden, museumkerken en antiquarische theologie. De nieuwe theologen stel len terecht dat de hoop de karakte ristieke vorm van geloof is voor de moderne mens. Maar onze hoop is niet het serene vertrouwen van de middeleeuwse mens; en evenmin de opgewekte verwachting van de libe raal dat morgen alles beter is. Ons hopen is min of meer vormloos, maar niettemin hopen. Het is een hopen op zoek naar bevrediging, een hopen dat een of andere vorm van hoop eens weer voor ons beschik baar zal zijn", (pag. 182-3)- Kan de mens van het technisch tijdperk nog ergens op hopen? Ho pen tegen beter weten in? „Waar de mens ook leeft in de maalstroom van veelvoudige betekeniswerelden is het komische mogelijk. Alleen in een gesloten, monolitisch heelal is het uitgesloten. Zo'n sober heelal kan geschapen worden door een in quisitoriale religie, een totalitaire staat of een glas-efficiënte techno cratie. In de eerste twee blijven echter bronnen voor komische kri tiek bestaan, zoals door schunnige straatspelen uit de tijd der middel eeuwen en de klandestiene grappen in politiestaten bewezen wordt. In feite heeft de vrees van de heerser voor ketterij en onenigheid de duimschroef en de gestapo tot ge volg. De gruwel van de technisch geregeerde maatschappij is dat ze aan zulke kwellingen niet eens be hoefte heeft", (pag. 181). Het feest, de verbeelding, de my the, de riten, de nieuwe mystiek van langharigen en het probeersel van de drugsgebruikers: als het christendom niet meer uitzinnig kan worden, doodt het de mens zoals het zijn God, die Deus Ludens, die Spe ler, heeft gedood. Het kerkelijke chi'istendom is al te ernstig gewor den, het neemt zichzelf zo serieus als een beursbericht; het is zo be- minnelijk-nietszeggend als een rege ringsverklaring of zo beangstigend dogmatisch als een gummiknuppel. Maar Christus de harlekijn is an ders, „is de grap midden in het gebed. Beter nog wellicht: hij is het gebed als grap of de grap als gebed. Hij is de geest van spel in een wereld vol berekende, op doelmatig heid afgestemde ernst", (pag. 170) Marice Béjart, de componist van een krankzinnige „Mis voor vandaag de dag" („Messe pur le temps pré sent") heeft indertijd, in 1967 al eens verklaard: „Als je grappen kunt maken over iets heel belang rijks, dan heb je de vrijheid be reikt". Het is, volgens de theoloog Cox, die vrijheid welke door Chris tus is verkondigd en die door de kerken verboden is. Ach, de kerk, zegt Cox, „ze heeft de fantasie,' als een mogelijke be dreiging van haar met moeite vero verde plaats in de maatschappij van Caesar, de moed ontnomen. Ze kan het risico niet nemen ten uiterste toe loyaal te zijn tegenover „de wereld die komt" (het morgen van de belichaamde fantasie), omdat ze te diep geworteld is in de wereld van gisteren en vandaag", (pag. 116). En: „De kerk is niet de kerk. Dat wil zeggen: de'gemeenschappen die we nu „kerken" noemen zijn zo opvallend afgeweken van hun roe ping als dragers en woordvoerders van het christelijke geloof dat alleen een droesem van die historische roe ping is overgebleven (pag. 116). Moeten we het feest dus elders ...viergn? Ja, hier, vandaag, in de tvëfghj van vandaag, met een glimr lacHSbjjde .pnk-erkelijkc bruiloft yan Kana) want de kerk zal, „als ze komt, komen als een nieuwe opeen hoping van elementen, enkele uit de kerken, enkele van buiten, enkele uit die vruchtbare ruimten tussen beide. En ze zal een gestalte aanne men welke we nauwelijks kunnen voorzeggen, ofschoon we soms haar contouren kunnen zien in de fantasie" (pag. 117). En het feest zelf? Maar daar gaat het om. We hebben het verleerd. Ze hebben ons gezegd dat we eenzamen zijn, die met ellebogen vooruit moe ten komen, alleen, met hooguit een klein gezin om ons heen, We kun nen echter samen zijn. In het feest. Carnaval of Koninginnedag. Het gaat niet om succes maar om blijd schap. Het leven is te kort om te vechten maar het is lang genoeg voor een feest. Daar vinden we elkaar en de wereld en vroeger en morgen en hoop, vooral hoop. Want „de religieuze mens is ie mand die zijn eigen leven vat bin nen een groter historisch en kos misch kader. Hij ziet zichzelf als deel van een groter geheel, een gro ter verhaal waarin hij een rol speelt. Zang, ritueel en visioen bin den de mens aan dit verhaal. Ze helpen hem zichzelf ergens tussen het paradijs en het koninkrijk van God te situeren; ze geven hem een verleden en een toekomst (pag. 23). En daar is het dan allemaal om begonnen: om dat verleden en om die toekomst, opdat we vandaag zul len kunnen: leven- JAN HüSKEN. (Harvey Cox: Het Narrenfeest („Feast of Fools"), Harvard Univer sity Press), een theologisch essay over werkelijkheid en fantasie. Uit gave Ambo Bilthovcn, 9,25). MONTEVIDEO (RTR) Negen leden van de Uruguyaanse verzets beweging van de Tupamaros hebben een Amerikaanse fabriek (Standard Oil) in Montevideo bezet en zich van ongeveer 18.000 gulden aan contanten en che ques meester gemaakt. Zij verdwenen in gestolen auto's. Een dezer dagen moet bij de uitgeverij Bruna in Utrecht „Het rode Boekje voor Scholieren" verschenen zijn. Het is geschre ven door drie kritische leraren, Claartje Hülsenbeck, Jan Louman en' Anton Oskamp. Ik heb het nog niet gelezen, maar mij wel verdiept in het interview dat Martin Ruyter met het kritische drietal had. (Volkskrant 5-9-'70 bl.9). Daarin wordt o.a. op een eerlijke manier verslag gedaan van ervaringen die enige kriti sche leraren opgedaan hebben met hun experimenten in demo cratie. De meest ontstellende er varing is wel deze dat een leraar die zijn klas de vrijheid liet te doen wat zij wilde en de les naar eigen inzicht en behoefte in te richten, in een minimum van tijd tegenover een complete chaos stond. Kritische leraren zien deze chaos, meen ik, als een tamelijk normale reactie op het vroegere autoritaire en solistische optre den. Zij verwachten dat de chaos een voorbijgaand stadium is, dat gevolgd zal worden door een nieuwe ordelijkheid die spontaan zal voortkomen uit de klas zelf. Een van hen zegt dan ook, dat de leerlingen zelf om die orde vra gen. Dat gebeurt inderdaad. Maar de vraag is: wat vragen zij? Vragen zij om de oude of om de nieuwe orde? Als zij aan de leraar om orde vragen is het duidelijk, dat zij vragen om een voortzetting van de ouderwetse orde die door de autoriteit van de leraar wordt opgelegd. Daarmee verdwijnt voorlopig de spontane, door de leerlingen zelf gecreëerde orde uit de horizon van mogelijk- cratisch genoemde onderwijs niet een enorme psychische druk op de leraar legt. Dit wordt door Louman gretig bevestigd: „Zeker. Daarom is het zo verraderlijk. Het oude systeem is het makkelijkst. Als je drie keer orde hebt gehou den, houdt de orde zich zelf wel. Je krijgt geen tegenspel meer- De klas is weer dood. Als je project-onderwijs geeft, sta je zelf ter discussie. Maar het eist een geweldige inzet". Dat klinkt niet onsympatiek, op het eerste gehoor. Maar als het waar is, is dat nu juist de reden waarom ik bezwaar heb tegen deze opvat ting van onderwijs. Want het wordt alweer kapelaantje spelen, alweer totale inzet en hoofdpijn. Als ik mij niet vergis, ziet de leraar die hier aan het woord is, daar een verdienste in. De oude methode acht hij verwerpelijk omdatdie te gemakkelijk is. Maar zij is alleen gemakkelijk voor vrij superieure krachtpat sers. Wie haar gemakkelijk noemt, rekent niet alleen zich zelf daaronder, maar geeft ook te kennen dat hij hen in energie nog overtreft. En vooral: dat het. hoe dan ook, aankomt op energie en inspanning. Ik kan zo'n gedachtengang werkelijk alleen maar begrijpen vanuit een .ouderwetse slavenmo raal, waarin inspanning en ver dienstelijkheid zonder meer ge lijk gesteld worden. Inspanning op zich, vergeefs of niet. wordt hoog gewaardeerd en de meest verdienstelijke daad is doodval len van vermoeidheid. Zelf heb ik de neiging allerlei vernieuwin gen te taxeren op de hoeveelheid heden. Ik zie niet goed in, hoe ik in die orde moet geloven als de leerlingen zelf er niet in geloven- Ik vind dat heel jammer, niet alleen uit een oogpunt van demo cratie, maar vooral omdat het er op wijst dat na de autoritaire leraren nu ook de democratische leerlingen eraan wanhopen ooit werkelijk geïnteresseerd te raken in de stof die onderwezen wordt. Als orde iets betekent in een klas, is zij niet een effect van welke autoriteit of welke demo cratische afspraak ook, maar van interesse en concentratie. Los daarvan is zij naar schijn, held haftig opgehouden door kracht patsers van docenten of door be leefde leerlingen. Wie die schijn verwerpt, komt ofwel terecht in een chaos, waatvan het uiterst naïef is te veronderstellen dat hij maar voorlopig is, of moet de klas ontbinden en uitsluitend les geven aam geïnteresseerden. Het verbaast mi] dat de laatste oplos sing die mijns inziens uitmunt door grote redelijkheid, door de kritische leraren in het geheel niet genoemd wordt. Ik vermoed dat dit verband houdt met een instelling die, zo korte tijd na de almacht van het autoritaire optreden geformuleerd, daar nog verwantschap mee toont. In de eerste plaats van het heersen komt nu het dienen. Maar dat kan even solistisch en opdringerig worden. De kritische leraren geven met te kennen dat zij graag op de beste manier les willen geven aan geïnteresseer den. Ook zij willen nog steeds op jacht gaan, beïnvloeden, zieltjes winnen, zich enorm inzetten. De interviewer vraagt of dit demo- inspanning die zij overbodig ma ken. Ik zie er bijvoorbeeld niets verdienstelijks in een Kwartier lang te blazen en te slingeren om het licht aan te steken wanneer hetzelfde effect ook bereikt kan worden door een simpele druk op een knop, of om zoals de padvin ders, vuur te maken met houtjes, terwijl men een aansteker op zak heeft. Het verbaast mij dan ook dagelijks dat de vernieuwingen in het onderwijs steeds tijdroven der worden en dat zij zo weinig vrije tijd opleveren, een stof waarvan, als we de futurologen moeten geloven, steeds groter voorraden ontstaan- Of is dat al leen maar waar voor de „gewone man" en zijn leraren zo belang rijk dat zij dag en nacht alsmaar onder hoge psychische druk moe ten werken? Ik geloof er niets van en ik zou als leerling hele maal niet graag les krijgen van zo'n held. Ik ben zelf ook leraar en niet al te onkritisch. Les ge ven betekent voor mij meestal een tamelijk plezierige en ont spannende bezigheid die mij in aanraking brengt met interessan te stof en aardige kinderen. Van een totale inzet is geen sprake, want die is volstrekt niet nodig. Ik durf dan ook wel bekennen want vreemd genoeg klinkt zoiets als een bekentenis—dat ik maar zelden r,ioe ben wanneer ik van school thuis kom. Ik kan de ver dienstelijkheid daarvan ook niet inzien. Mijn wens is eigenlijk, dat leerlingen die zich om volko men duistere redenen niet inte resseren voor mijn vak, zich de democratische vrijheid veroorlo ven niet in mijn winkeltje te komen. (ADVERTENTIE) Vraag de uitvoerige kleurenbrochure aan bij Vulcena Apparaten Industrie'N.V, Waidorpstraat 148, Den Haag. Tel. 07(3-63 7914. l ..1

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1970 | | pagina 15