6595-
et gaat niet om succes
aar om blijdschap
NO
D
s
eegkundige
kundige
afdeling
aioninginrkming
ORDE HOUDEN
IE0L00G HARVEY COX IN „HET NARRENFEEST":
CHRISTUS: de
west van si
iel
in een te ernstigt
wereld
0 0000
krijgt u de
kriebels van
die oude
gordijnen?
Vulcana gashaarden,
volgloed raspaarden
REEDS
VANAF
KT
K00P-
)N
snhuis sluiskW
VROOM DREESMANN
WEER OVERVAL
VAN TUPAMAROS
DR. CORN. VERHOEVEN
in één en dezelfde gashaard een altijd gezellig brandend houtvuur
en een steeds behaaglijke strailngswarmfe.
ZATERDAG 12 SEPTEMBER 1970
ipleet met 1 of 2
pkamers, eethoek
'ornuis kachel en
(las stoffering enz.
en en grossiers,
n: Mulo-opleiding en
salariëring, auto ter
rgoeding.
!>t inspecteur of hoofd
lijn volgen.
ooze, Cinzano N.V.,
dam.
plaats voor een
le algemene chirurgie.
n volgen.
adjunct-directrice van het
I dijken dreigen ineen te stor-
lieden de becijfering van de
Leur en de vasthoudendheid
ii dijkleger meer geruststel-
fdan de vermaning van een
„e< en gevouwen handen,
logen hebben het al een hele
liet erg gemakkelijk met het
Ifivaardig maken van hun
Lfhappen. De westerse mens
I meer vertrouwen in de tast-
Iverworvenheden van de mo-
wetenschappen dan in de
Lvijzingen van de theoloog,
„mers uiteindelijk toch bo-
e mens uitwijzen (of buiten
s oin, zoals synici bewe-
§en die een vastheid bieden,
'taan volgens natuurweten-
ïpelijke maatstaven elke
ontbreekt.
moderne theoloog kent deze
ijkheid omdat hij in het dage
leven niet alleen theoloog is.
medemens, onderworpen aan
;igen lot of hoe dat ook ge-
wil worden, besprongen door
e twijfels en blij om dezelfe
rvenheden als gewone sterve-
die achter de horizon wat
r vermoeden dat aan hem in
oude handboeken te geloven
roorgehouden. Goed, die theo-
an vandaag moge dan 'n naar
in" wat genuanceerder kantte
maken bij Marx' uitspraak
„hoogste wezen voor de mens
ens is, hij zal die uitspraak
ioogst ernstig nemen. Zoals de
kaanse theoloog Harvey Cox,
levenspatroon van de moder-
treld nergens ander probeert
neren dan in „de stad van de
ook al zet hij die wereld „in
[isch perspectief".
moeilijkheid van een theologi-
analyse is het vooroordeel van
zer, voortgekomen uit zijn
voor het grote bedrog van een
sica die de mens probeert te
ten door hem als een ballon
Hazen, waarna hij kan opvlie-
analyse van de mens moet
ie mens gaan, over zijn ver-
ngen binnen zijn wereld,
ook dit weet de moderne theo-
Ook zelf wil hij niet anders,
hij zich bewust is dat er al te
gemakzucht en angst schuilt
die erg goedkope verwijzingen
kerk en eeuwigheid. Wie
dat de theologie daar-
eigen graf heeft gegraven
e gevangen kan worden
binnen natuurwetenschappelijke no
ties, is bij Thomas Aquinas of bij
Karl Barth blijven steken- Hem of
haar zij het slothoofdstuk van Har
vey Cox nieuwste boek aanbevolen
over enkele relevante theologische
stromingen.
Terecht echter (vinden wij) blaast
de theologie niet meer zo hoog van
de toren; ze heeft echter, naast de
andere menswetenschappen, een ei
gen plaats. Noem het een profeti
sche. Als het niet zo verschrikkelijk
klonk zou ik nog liever zeggen: die
van een prozaïsch dichterschap.
Het is een van de eerste opmer
kingen in dat nieuwste boek van
Cox, „Het Narrenfeest". Hij wijst op
de analyses die in de voorbije jaren
al zijn geschreven over de mens als
„historisch" wezen en hij zegt er als
theoloog van: „Wat ze echter vaak
over het hoofd zien is dat ons ver
mogen om onszelf in verband te
brengen met de tijd méér vereist
dan louter intellectuele competen
tie". (pag. 22). En van hieraf kan ik
wel blijven citeren, want ik vind dit
boek geweldig lezenswaard. Ik heb
er echter geen behoefte aan, in dit
korte bestek na te vertellen waar
Cox het 219 pagina's lang over
heeft. Mijn verhaal is bedoeld als
een refiexie van een lezer voor le
zers.
Een eerste bezwaar tegen analyses
en concluderende richtlijnen kan
steeds weer zijn dat de gezamenlij
ke mensheid telkens weer een ande-
altijd op weg. Of hij zich ook wel
of niet bewust is van een bestem
ming of van iets wat hij zo noemt.
Dat is waarschijnlijk zijn grootste
onderscheid met de oosterse mens of
met die van het oude (en nieuwe?)
Afrika. Cox zegt: „Wij lopen niet
enkel op de toekomst vooruit door
ons op haar voor te bereiden, maar
door haar op te roepen en te schep
pen". (pag. 22)
En wat de theologie betreft heeft
hij zich de bedoelingen van (gods
dienst-) sociologen volledig eigen
gemaakt. Hij zegt: „Evenals opvoe
ding geenszins beperkt blijft tot
scholen, kan religie niet gelijkge
steld worden met wat in de kerken
omgaat. Iedere theoloog moet van
daag de dag iets hebben van een
cultuurtheoloog", (pag.197) En: „In
dit boek heb ik getracht het gesprek
met de sociologie aldoor gaande' te
houden", (pag.198).
Het boek van deze theoloog gaat
dan ook weer over mensen. Want
het gaat hem er niet om een ge-
dood-verfde God te redden, maar
een ontmenselijkte wereld. Het is
tevens de eerste kritiek waarmee
hij heeft af te rekenen.
Twee eeuwen geleden verweet
een Verlichte mensheid de christe
lijke theologie dat zij de mens klei
neerde- Vandaag luidt het verwijt
dat de christelijke opvattingen over
de mens overtrokken is. Om het met
de woorden van Nietsche te zeggen:
„De aarde heeft een huid en die
ven de religieuze crisis die we de
dood van God noemen", (pag. 58).
En elders: „Feestelijkheid is de ma
nier waarop we de historie afkoelen
zonder haar te ontlopen", (pag.60).
Pagina's lang confronteerd hij ons
met de ingrediënten van het feest: de
fantasie en de mythe (beide ver
dacht vandaag); de mythe als een
wezenlijk deel van de religie; het
ritueel als bevrijding; religie en po
litieke fantasie (de hoop van hip
pies, homo's, joden en negers); de
monnik en de commune; Christus
als harlekijn.
„Net als de nar tart Christus de
gewoontèn en bespot hij gekroonde
hoofden. Net als de rondtrekkende
troubadour heeft hij geen plaats om
zijn hoofd neer te leggen. Net als de
clown in de circusparade steekt hij
de draak met de bestaande autoriteit
door met koninklijke praal de stad
binnen te rijden terwijl hij geen
aardse macht heeft. Net als de min
streel frequenteert hij feestelijke
gelegenheden en maaltijden. Uitein
delijk wordt hij door zijn vijanden
in een bespottelijke caricatuur van
een koningsmantel gehuld. Temid
den van gniffelaars en schimpers
wordt hij gekruisigd met een teke
ning boven zijn hoofd dat zijn lach
wekkende pretentie hekelt", (pag.
165).
Geloof als spel. Cox zegt: „We
zeggen dat heel onze relatie tot
Christus, tot enig geloof zonder
meer en tot alles waarin dit geloof
Harvey Cox (rechts) met gezin.
(ADVERTENTIE)
SLUISKIL
re weg blijkt te volgen dan de goed
bedoelde predikanten haar wijzen.
Maar Harvey Cox gelooft blijkbaar
in de kracht van het menselijk ver
mogen om zijn eigen wereld te
scheppen. Wat dat betreft blijken
ook die analyserende historici, socio
logen en economen met graagte de
kansel te beklimmen.
Maar wat kan daar voor bezwaar
tegen zijn als ze ons immers op een
mogelijkheid wijzen, waarop de ge
hele westerse historie door, een ap
pel is gedaan. „De westerse mens is
altijd op weg", heeft kunsthistoricus
Frits van der Meer eens als kern
spreuk meegegeven aan zijn Atlas
van de westerse beschaving. Hij is
Heel begrijpelijk. U wilt wel eens 'n ander gezicht aan uw huis geven,
n Andere make-up eigenlijk.
w hiervoor kan Vroom Dreesmann zorgen. In een speciaal gordijnen
atelier worden de door u gekozen stoffen verwerkt tot rijke gordijnen
en vitrages.
D't gordijnatelier is een onderdeel van onze
Eén telefoontje is voldoende als eerste stap naar nieuwe gordijnen.
U kunt natuurlijk ook eerst de uitgebreide folder aanvragen.
huid zit vol ziekten, een van die
ziekten heet mens". Vandaaruit
klinkt vandaag het cynische verwijt:
het christendom is een koopman in
illusies. Dat vluchtige eczeem, die
ziekte op die kleine planeet in een
derderangs melkweg zou zelfs „wel
haast een godheid" zijn, zoals de
achtste psalm de christen over de
mens doet fingen.
„HeiPf»
religieuze en niet-religieuze intellec
tuelen sinds kort deze wending ge
nomen heeft is betekenisvol", aldus
Cox. „Het houdt in dat de status en
de betekenis van de mens nu méér
het hoofdonderwerp van gesprek
zijn dan het bestaan van de god
heid". (pag.28)
Je hoeft geen christen en zelfs
geen religieus mens te zijn om het
belang van Harvey Cox' analyse te
herkennen. Met"'deze notities heb ik
geprobeerd het boek te „plaatsen",
en tegenover de sceptici maar vooral
tegenover de (goed-)gelovigen, die
nog altijd hopen dat hun bange we
reldvreemdheid nog wel ooit door
een theoloog als orthodox zal wor
den gekenmerkt.
En is er immers „vroeger" al niet
vaak gesproken over liturgie als
feest of over de ironie van het
geloof? Maar Cox is nogal ver aan
dit binnenkerkelijk gepraat voorbij.
Zijn boude bewering dat alleen het
feest de wereld kan redden, doet hij
weliswaar als onvervalst theoloog,
maar dat feest waaraan hij denkt,
speelt zich in de eerste plaats en
uiteraard af binnen deze wereld en
heeft in de tweede plaats alles te
maken met onze menselijke, licha
melijke, historische, erotisch-betrok-
kene bepaaldheid.
Het feest houdt ons op onze
plaats: tussentoen en morgen, tus
sen jou en jou. Het feest zet ons in
het kader van de historie en heft
ons er tevens bovenuit. Waarom?
Omdat vandaag als vandaag wordt
gevierd en er toch in verwezen
wordt naar gisteren, zonder dat
„morgen"vergeten wordt.
Het roept een halt toe aan ons
westerse doorhollen naar verder en
verder in angst voor wat voorbij
gaat „Nodig is een manier om de
mens te helpen het verleden met
vreugde te omhelzen en de geschie
denis zowel als haar begrenzingen te
waarderen. Dit kan alleen gebeuren
wanneer we weer leren vieren, le
ven en historie bevestigen zonder
erdoor verstikt te worden"-
(pag.45).
Brede analyses geeft Cox over
„feestelijkheid en de dood van
God". De schrijver wil niet met de
feestneus op terug naar de middel
eeuwen of eigenlijk zelfs maar naar
gisteren. „Terecht", zegt hij „waar
schuwt het moderne gevoelen ons
ertegen aan. het verleden een be
voorrechte status te verlenen. Het
was niet beter, deugdzamer of dich
ter bij God. Maar bij de kruistocht
tegen het verleden is het moderne
bewustzijn in de valstrikken van
onkritisch presentisme en futurisme
getrapt, valstrikken die het, met de
hulp van een waakzame theologie,
had kunnen vermijden. Maar de the
ologie is niet in staat de splinter uit
het oog van onze cultuur te verwij
deren, tenzij ze de balk uit haar
eigen oog verwijdert", (pag.57).
Maar graag of niet aanvaard, „de
dood van God is een ervaring van
de mens. In beslag genomen door
productie en management heeft hij
het contact met uitgestrekte gebie
den van de werkelijkheid verloren.
Hij leidt een gekweld en uitgeput
bestaan. Feestelijkheid is dan ook
niet zomaar een luxe in het leven.
Ze biedt de mens gelegenheid-om
zijn eigenlijke relatie tot tijd, histo
rie en eeuwigheid te herstellen.
Daarom kan een wedergeboorte van
de feestelijkheid ons uitheffen bo-
tot bestaan komt, gekenmerkt wordt
door welbewust spel en komische
dubbelzinnigheid. Alleen door een
speelse houding aan te nemen tegen
over onze religieuze traditie kun
nen we er mogelijkerwijze enige zin
aan geven. Alleen door te leren
lachen met de hopeloosheid om ons
heen kunnen we de zoom van de
hoop aanraken, C.taistusde clown is
uHiuió^é' votif öfra'ë '-speèise
waardering van het verleden en on
ze komische weigering om het
spookbeeld van de onontkoombaar
heid in de toekomst te aanvaarden.
Hij is de vleesgeworden feestelijk
heid en fantasie", (pag. 167).
Want het geloof is een spel, zowel
dat van de christen .als dat van de
humanist of de boeddhist. Ook al
valt het veel mensen moeilijk hun
geloof als een spel te zien- Zij
hebben immers onze industriële
maatschappij geleerd dat het spel
iets onbenulligs is. Maar de beid se
professor Huizinga heeft veertig jaar
geleden de mens al getypeerd als
een speler, een spelende, een homo
ludens. Cox noemt het christendom
een komedie. Want (en dit is de
kern van zijn boek) „In de kome
die lachen we en: hopen." (pag.
176).
Daar gaat het om, om de hoop.
„De komische hoop bepaalt de sfeer
van onze hedendaagse embryonale
religieuze instelling. Ze heeft ortho
doxe lichtgelovigheid, existentiële
pathos en sanguinisch optimisme
achter zich gelaten. Ze verschaft het
enig mogelijke idioom voor het ge
loof in een tijd van dode goden,
museumkerken en antiquarische
theologie. De nieuwe theologen stel
len terecht dat de hoop de karakte
ristieke vorm van geloof is voor de
moderne mens. Maar onze hoop is
niet het serene vertrouwen van de
middeleeuwse mens; en evenmin de
opgewekte verwachting van de libe
raal dat morgen alles beter is. Ons
hopen is min of meer vormloos,
maar niettemin hopen. Het is een
hopen op zoek naar bevrediging, een
hopen dat een of andere vorm van
hoop eens weer voor ons beschik
baar zal zijn", (pag. 182-3)-
Kan de mens van het technisch
tijdperk nog ergens op hopen? Ho
pen tegen beter weten in? „Waar de
mens ook leeft in de maalstroom
van veelvoudige betekeniswerelden
is het komische mogelijk. Alleen in
een gesloten, monolitisch heelal is
het uitgesloten. Zo'n sober heelal
kan geschapen worden door een in
quisitoriale religie, een totalitaire
staat of een glas-efficiënte techno
cratie. In de eerste twee blijven
echter bronnen voor komische kri
tiek bestaan, zoals door schunnige
straatspelen uit de tijd der middel
eeuwen en de klandestiene grappen
in politiestaten bewezen wordt. In
feite heeft de vrees van de heerser
voor ketterij en onenigheid de
duimschroef en de gestapo tot ge
volg. De gruwel van de technisch
geregeerde maatschappij is dat ze
aan zulke kwellingen niet eens be
hoefte heeft", (pag. 181).
Het feest, de verbeelding, de my
the, de riten, de nieuwe mystiek
van langharigen en het probeersel
van de drugsgebruikers: als het
christendom niet meer uitzinnig kan
worden, doodt het de mens zoals het
zijn God, die Deus Ludens, die Spe
ler, heeft gedood. Het kerkelijke
chi'istendom is al te ernstig gewor
den, het neemt zichzelf zo serieus
als een beursbericht; het is zo be-
minnelijk-nietszeggend als een rege
ringsverklaring of zo beangstigend
dogmatisch als een gummiknuppel.
Maar Christus de harlekijn is an
ders, „is de grap midden in het
gebed. Beter nog wellicht: hij is het
gebed als grap of de grap als gebed.
Hij is de geest van spel in een
wereld vol berekende, op doelmatig
heid afgestemde ernst", (pag. 170)
Marice Béjart, de componist van
een krankzinnige „Mis voor vandaag
de dag" („Messe pur le temps pré
sent") heeft indertijd, in 1967 al
eens verklaard: „Als je grappen
kunt maken over iets heel belang
rijks, dan heb je de vrijheid be
reikt". Het is, volgens de theoloog
Cox, die vrijheid welke door Chris
tus is verkondigd en die door de
kerken verboden is.
Ach, de kerk, zegt Cox, „ze heeft
de fantasie,' als een mogelijke be
dreiging van haar met moeite vero
verde plaats in de maatschappij van
Caesar, de moed ontnomen. Ze kan
het risico niet nemen ten uiterste
toe loyaal te zijn tegenover „de
wereld die komt" (het morgen van
de belichaamde fantasie), omdat ze
te diep geworteld is in de wereld
van gisteren en vandaag", (pag.
116).
En: „De kerk is niet de kerk. Dat
wil zeggen: de'gemeenschappen die
we nu „kerken" noemen zijn zo
opvallend afgeweken van hun roe
ping als dragers en woordvoerders
van het christelijke geloof dat alleen
een droesem van die historische roe
ping is overgebleven (pag. 116).
Moeten we het feest dus elders
...viergn? Ja, hier, vandaag, in de
tvëfghj van vandaag, met een glimr
lacHSbjjde .pnk-erkelijkc bruiloft yan
Kana) want de kerk zal, „als ze
komt, komen als een nieuwe opeen
hoping van elementen, enkele uit de
kerken, enkele van buiten, enkele
uit die vruchtbare ruimten tussen
beide. En ze zal een gestalte aanne
men welke we nauwelijks kunnen
voorzeggen, ofschoon we soms haar
contouren kunnen zien in de
fantasie" (pag. 117).
En het feest zelf? Maar daar gaat
het om. We hebben het verleerd. Ze
hebben ons gezegd dat we eenzamen
zijn, die met ellebogen vooruit moe
ten komen, alleen, met hooguit een
klein gezin om ons heen, We kun
nen echter samen zijn. In het feest.
Carnaval of Koninginnedag. Het
gaat niet om succes maar om blijd
schap. Het leven is te kort om te
vechten maar het is lang genoeg
voor een feest. Daar vinden we
elkaar en de wereld en vroeger en
morgen en hoop, vooral hoop.
Want „de religieuze mens is ie
mand die zijn eigen leven vat bin
nen een groter historisch en kos
misch kader. Hij ziet zichzelf als
deel van een groter geheel, een gro
ter verhaal waarin hij een rol
speelt. Zang, ritueel en visioen bin
den de mens aan dit verhaal. Ze
helpen hem zichzelf ergens tussen
het paradijs en het koninkrijk van
God te situeren; ze geven hem een
verleden en een toekomst (pag. 23).
En daar is het dan allemaal om
begonnen: om dat verleden en om
die toekomst, opdat we vandaag zul
len kunnen: leven-
JAN HüSKEN.
(Harvey Cox: Het Narrenfeest
(„Feast of Fools"), Harvard Univer
sity Press), een theologisch essay
over werkelijkheid en fantasie. Uit
gave Ambo Bilthovcn, 9,25).
MONTEVIDEO (RTR) Negen
leden van de Uruguyaanse verzets
beweging van de Tupamaros hebben
een Amerikaanse fabriek (Standard
Oil) in Montevideo bezet en zich van
ongeveer 18.000 gulden aan contanten
en che ques meester gemaakt. Zij
verdwenen in gestolen auto's.
Een dezer dagen moet bij de
uitgeverij Bruna in Utrecht „Het
rode Boekje voor Scholieren"
verschenen zijn. Het is geschre
ven door drie kritische leraren,
Claartje Hülsenbeck, Jan Louman
en' Anton Oskamp. Ik heb het
nog niet gelezen, maar mij wel
verdiept in het interview dat
Martin Ruyter met het kritische
drietal had. (Volkskrant 5-9-'70
bl.9). Daarin wordt o.a. op een
eerlijke manier verslag gedaan
van ervaringen die enige kriti
sche leraren opgedaan hebben
met hun experimenten in demo
cratie. De meest ontstellende er
varing is wel deze dat een leraar
die zijn klas de vrijheid liet te
doen wat zij wilde en de les naar
eigen inzicht en behoefte in te
richten, in een minimum van tijd
tegenover een complete chaos
stond. Kritische leraren zien deze
chaos, meen ik, als een tamelijk
normale reactie op het vroegere
autoritaire en solistische optre
den. Zij verwachten dat de chaos
een voorbijgaand stadium is, dat
gevolgd zal worden door een
nieuwe ordelijkheid die spontaan
zal voortkomen uit de klas zelf.
Een van hen zegt dan ook, dat de
leerlingen zelf om die orde vra
gen. Dat gebeurt inderdaad.
Maar de vraag is: wat vragen
zij? Vragen zij om de oude of om
de nieuwe orde? Als zij aan de
leraar om orde vragen is het
duidelijk, dat zij vragen om een
voortzetting van de ouderwetse
orde die door de autoriteit van de
leraar wordt opgelegd. Daarmee
verdwijnt voorlopig de spontane,
door de leerlingen zelf gecreëerde
orde uit de horizon van mogelijk-
cratisch genoemde onderwijs niet
een enorme psychische druk op
de leraar legt. Dit wordt door
Louman gretig bevestigd: „Zeker.
Daarom is het zo verraderlijk. Het
oude systeem is het makkelijkst.
Als je drie keer orde hebt gehou
den, houdt de orde zich zelf wel.
Je krijgt geen tegenspel meer-
De klas is weer dood. Als je
project-onderwijs geeft, sta je
zelf ter discussie. Maar het eist
een geweldige inzet". Dat klinkt
niet onsympatiek, op het eerste
gehoor. Maar als het waar is,
is dat nu juist de reden waarom ik
bezwaar heb tegen deze opvat
ting van onderwijs. Want het
wordt alweer kapelaantje spelen,
alweer totale inzet en hoofdpijn.
Als ik mij niet vergis, ziet de
leraar die hier aan het woord is,
daar een verdienste in. De oude
methode acht hij verwerpelijk
omdatdie te gemakkelijk is.
Maar zij is alleen gemakkelijk
voor vrij superieure krachtpat
sers. Wie haar gemakkelijk
noemt, rekent niet alleen zich
zelf daaronder, maar geeft ook te
kennen dat hij hen in energie
nog overtreft. En vooral: dat het.
hoe dan ook, aankomt op energie
en inspanning.
Ik kan zo'n gedachtengang
werkelijk alleen maar begrijpen
vanuit een .ouderwetse slavenmo
raal, waarin inspanning en ver
dienstelijkheid zonder meer ge
lijk gesteld worden. Inspanning
op zich, vergeefs of niet. wordt
hoog gewaardeerd en de meest
verdienstelijke daad is doodval
len van vermoeidheid. Zelf heb
ik de neiging allerlei vernieuwin
gen te taxeren op de hoeveelheid
heden. Ik zie niet goed in, hoe ik
in die orde moet geloven als de
leerlingen zelf er niet in geloven-
Ik vind dat heel jammer, niet
alleen uit een oogpunt van demo
cratie, maar vooral omdat het er
op wijst dat na de autoritaire
leraren nu ook de democratische
leerlingen eraan wanhopen ooit
werkelijk geïnteresseerd te raken
in de stof die onderwezen wordt.
Als orde iets betekent in een
klas, is zij niet een effect van
welke autoriteit of welke demo
cratische afspraak ook, maar van
interesse en concentratie. Los
daarvan is zij naar schijn, held
haftig opgehouden door kracht
patsers van docenten of door be
leefde leerlingen. Wie die schijn
verwerpt, komt ofwel terecht in
een chaos, waatvan het uiterst
naïef is te veronderstellen dat hij
maar voorlopig is, of moet de
klas ontbinden en uitsluitend les
geven aam geïnteresseerden. Het
verbaast mi] dat de laatste oplos
sing die mijns inziens uitmunt
door grote redelijkheid, door de
kritische leraren in het geheel
niet genoemd wordt.
Ik vermoed dat dit verband
houdt met een instelling die, zo
korte tijd na de almacht van het
autoritaire optreden geformuleerd,
daar nog verwantschap mee
toont. In de eerste plaats van het
heersen komt nu het dienen.
Maar dat kan even solistisch en
opdringerig worden. De kritische
leraren geven met te kennen dat
zij graag op de beste manier les
willen geven aan geïnteresseer
den. Ook zij willen nog steeds op
jacht gaan, beïnvloeden, zieltjes
winnen, zich enorm inzetten. De
interviewer vraagt of dit demo-
inspanning die zij overbodig ma
ken. Ik zie er bijvoorbeeld niets
verdienstelijks in een Kwartier
lang te blazen en te slingeren om
het licht aan te steken wanneer
hetzelfde effect ook bereikt kan
worden door een simpele druk op
een knop, of om zoals de padvin
ders, vuur te maken met houtjes,
terwijl men een aansteker op zak
heeft. Het verbaast mij dan ook
dagelijks dat de vernieuwingen
in het onderwijs steeds tijdroven
der worden en dat zij zo weinig
vrije tijd opleveren, een stof
waarvan, als we de futurologen
moeten geloven, steeds groter
voorraden ontstaan- Of is dat al
leen maar waar voor de „gewone
man" en zijn leraren zo belang
rijk dat zij dag en nacht alsmaar
onder hoge psychische druk moe
ten werken? Ik geloof er niets
van en ik zou als leerling hele
maal niet graag les krijgen van
zo'n held. Ik ben zelf ook leraar
en niet al te onkritisch. Les ge
ven betekent voor mij meestal
een tamelijk plezierige en ont
spannende bezigheid die mij in
aanraking brengt met interessan
te stof en aardige kinderen. Van
een totale inzet is geen sprake,
want die is volstrekt niet nodig.
Ik durf dan ook wel bekennen
want vreemd genoeg klinkt zoiets
als een bekentenis—dat ik maar
zelden r,ioe ben wanneer ik van
school thuis kom. Ik kan de ver
dienstelijkheid daarvan ook niet
inzien. Mijn wens is eigenlijk,
dat leerlingen die zich om volko
men duistere redenen niet inte
resseren voor mijn vak, zich de
democratische vrijheid veroorlo
ven niet in mijn winkeltje te
komen.
(ADVERTENTIE)
Vraag de uitvoerige
kleurenbrochure aan bij
Vulcena
Apparaten Industrie'N.V,
Waidorpstraat 148,
Den Haag. Tel. 07(3-63 7914.
l
..1