daar! Ad de Jong: „Atletiek is nu meer georganiseerd" &ZN. in de roos n. Boksen: conditie, techniek en veel behendigheid Roozenburg: actief progressief beleid SPORT-EXTRA IE WEINIG VISSERS, DIE ECHT SPORTVISSER ZIJN Golf geen sport voor louter rijke mensen KOEWACHT in de kopgroep j jan SCHREINER: ER ZIJN IT T.V. CKER en Zn. Atletiek, boksen, vissen, dammen en golf ticulier 2461 !N vD EBEUREN liNBIEDING 225- lat 155- le spotprijs van f 380- kast 140 Itr. i.a. 224,- EERST KOMT DE HENGELSPORT NATUURLIJKE AANLEG NUTTELOOS UITGEVEN GEVARIEERD STOTEN (Fa. Th. C. Fassaert) ACCOMMODATIES ZIJN BEDROEVEND ....MUrtMluuutttUllUilUiU I Jan Schreiner: „Geloof langs de waterkant." FOON 01158 - 1595 GASFORNUIS, .SAUTOMAAT enz. AMSTERDAM Hij heeft een geloof, dat zo simpel is als de natuur ingewikkeld. Dat is zijn geloof. Zo oud als de mens zelf. Toen Homo Sapiens nog in status nascens was en de natuur langzaam maar zeker begon lt kennen, te begrijpen en te leren gebruiken, was dat zijn geloof. Het was j njn god. Hij leefde ermee, erdoor ervan en was volkomen afhankelijk van ie grillen van datgene wat miljoenen jaren later door zijn nakomelingen I grotendeels zou worden afgeknot, gedrild en herschapen in een kunstmatige i wereld, die miljarden mensen kon herbergen. Miljarden mensen, die I streefden naar datgene wat de natuur automatisch had ingehouden; schoon- ieid en leven: geluk. Hij is nu 52. „De schoonheid van de polder, die zo eenzaam lijkt, maar die toch vol is van leven en tegelijkertijd een intense rust uitstraalt, dat Jan Schreiner, „dat is mijn geloof. Ik heb de mooiste kathedralen Itaocht, de grootste synagogen, de meest gekunstelde moskeen. Voor mij Iechter blijft er niets mooier dan de natuur, een afstraling van wat voor mij 1 is". Jan Schreiner is een gelovig mens. Elke morgen, elke avond, zijn I'aarzen schuifelen langs de oeverkant, rietkragen schaduwen zijn gestalte. |Als-iemaar even tijd heeft. Jan Schreiner, hij belijdt zijn geloof. „De waterkant. Dat is een van de weinige dingen van de natuur, die nog ongerept zijn". De Amsterdammer leunt gemakkelijk achterover in een litoel in zijn hengelzaak. Voorzichtig zuigt hij aan een sigaret. „Weet je", Ipeinst hij, „de recreatiemogelijkheden in de stad zijn verwaterd. Kleine Istukkies gras en de stank van talloze auto's. Voor recreatie moet je het |oter in. Je wordt er gewoon ingeduwd. Onbewust of bewust kun je daar 'i dagelijkse spanning ontvluchten. Je trekt je terug uit het dagelijkse liven. Je schept een zo groot mogelijke afstand tussen wat je moet doen en Int je wil doen. Neem hierbij de spanning van de hengelsport, de emotie I voor de vangst, het wakker liggen de nacht ervoor en het element van het Igevecht met de vis, dan begrijp je dat de hengelsport voor mij een soort levensbeschouwing is.- Jan Schreiner denkt vaak lang na voor hij iets zegt, dan dwalen zijn [plachten langs de waterkant, de „stille" polder. Even later begint hij gzaam te spreken om dan plotseling heftig te manipuleren. Hij is zoals .a geloof. Jan Schreiner, de visser, een van de twee miljoen in Nederland. zijn spreken beleef je alles wat de hengelsport heeft doen uitgroeien tot j'iratTfle grootste sport in Nederland. „Eerst komt de hengelsport", zegt „dan een hele tijd niks en dan pas het voetbal". laas zijn er maar al te weinig vissers, die werkelijk het predikaat sporit- r verdienen. Die proberen alleen maar zo snel mogelijk zo veel mogelijk P het droge te halen. Hoe dat doet er niet toe. J. kijk, dan zeg ik jullie horen hier niet thuis, jullie zijn gek. Want als lit zo veel mogelijk vis wilt vangen, waarom dan met een hengel? ■belachelijk, krankzinnig, want de hengel is het meest primitieve vistuig, 1st er bestaat. Die dient er voor de sport. En sport is een gesublimeerd JW. Er moeten regels en normen zijn anders gaat elke sport kapot. Daarom l'tsefien nog weinig vissers, dat de sport niet ligt in de gevangen vis, niet :'i de hoeveelheid, maar in de spanning en de emotie van het gevecht. Als l't vis op het droge ligt is de lol eraf. Zet hem terug, mensen. Waarom ■"en dat nog niet doen? De mens is destructief van aard. Dat begint al bij |9lamandertjes en vlindertjes en zet zich op latere leeftijd voort. Wij zijn Iszig onszelf kapot te maken. We verzekeren ons bestaan in een kunstmatig ('«klimaat. Let wel, dat is geen evolutie. Nu, dat kleine beetje natuur, wat rj» niet is veranderd, wat nog niet kunstmatig is, dat is mijn ievensbe- lïhouwing." Uaa Sc^reiner buigt zich voorover: „Die kleine paardebloem", zegt hij „met die 650 mooie gele symmetrisch vanuit een punt gerangschikte ijes, die ranke groene stengel met dat melkwitte sap, die.... maakt meer I «huk op me dan alle godsdienstceremonies, die ik heb gezien. i< E is Jan Schreiner, de grote, misschien wel de grootste hengelaar in ons 1*4 Hij is een van de weinigen in het gilde van Broeders in Petrus, d|at 11®° 01Jg zo'n dikke twee miljoen aanhangers heeft, die het werkelijk schone 4e hengelsport heeft gezien, gevoeld en geproefd. Voor Jan is het zijn |2?sheschouwing. Het geloof in de natuur, de liefde voor dat kleine ™ie, dat ons nog rest. Het water. Jan Schreiner vlucht weg in zijn geloof. :f' 'wug naar de natuur, het water, de polder, de rivier, de zee. „We zijn 5 onszelf kapot te maken". STEENBERGEN Als Ad de Jong, sinds enkele jaren een van Nederlands beste sprinters ook op verspringen behoort hij tot de nationale top zijn entree in de atletiek vergelijkt met de eerste kennis making van de jeugd van tegenwoordig met deze tak van sport, heeft hij iets om jaloers op te zijn. De Steenbergse onderwijzer memoreert zijn eerste stap op weg naar een succesvolle carrière: „Ik ben als B- junior begonnen. Zestien jaar was ik. Er was bij ons toen nog helemaal geen trainer. Henk Snepvangers is de eerste van Diomedon. In het begin heb ik alleen getraind, terwijl ik in het geheel niet wist wat ik moest doen. Als ik uit school kwam trainde ik, maakte vervolgens mijn huiswerk en trainde daarna weer". Dankzij een grote natuurlijke aanleg en veel door zettingsvermogen brak Ad de Jong door, in 1967. met tweemaal 10.3 op de 100 meter. De eerste keer, dat hij deze tijd (eentiende seconde verwijderd van het Nederlands record) op de klokken bracht in Hulst stond de hele Nederlandse atletiekwereld vebaasd. Niemand kende het sluimerende talent van de Diome- don-atleet. In feite was, dat niet zo verwonderlijk, want de nu 23-jarige De Jong had tevoren nooit sneller gelopen dan 10.7 Momenteel kan het onopge merkt naar voren schieten van een naamloze door de gevolgde selectieprocedures nauwelijks meer vooko- men. Ad de Jong „De atletiek is tegenwoordig veel meer georganiseerd. Ook voor de jeugd. De pupillenatletiek is er bijvoorbeeld bijgekomen. De meeste verenigin gen hebben sinds vorig jaar een pupillenafdeling. Er is zelfs een aparte commissie voor in de KNAU. Alle clubs beschikken nu ook over een trainer. De inge stelde regionale training is bovendien een stap op weg de betere jeugd te begeleiden naar de top. Zoiets heb ik nooit meegemaakt. Ik stond ineens in de Nederlandse ploeg. Dat ik in 1967 dubbel Nederlands kampioen werd (100 meter en ver) was een toevallig heid. Die dag was ik in vorm. Dat gebeurt nu niet meer. Je kunt nu nog wel eens een slechte dag hebben, maar dan ligt het aan de training". De jeugd die lid wil worden van een atletiekvereni ging, raadt Ad de Jong aan dat vroeg te doen (met een jaar of tien) om spelenderwijs met de atletiek vergrqeid te raken. „De meeste jongeren hebben in het begin geen voorkeur voor een nummer. Ze doen alles om het uit te proberen. Het lijkt mij ook het beste om daarna pas te kiezen. De jeugd moet spelend trainen. En dat kan makkelijk tweemaal per week. Het eerste jaar is het niet belangrijk aan wedstrijden deel te nemen. Ze moeten eerst goed weten wat het is. Neem een nummer als discuswerpen. Dat is een kwestie van techniek, die aangeleerd kan worden door veel oefening, hetgeen tijd vergt. Als een begin neling in een wedstrijd op discus uitkomt, krijgt hij een minderwaardigheidscomplex, omdat hij veel min der ver gooit dan anderen. Natuurlijk kan af en toe een regionale wedstrijd waar eens wat te winnen valt geen kwaad. Dat is leuk. Maar de echte wedstrij den zijn later pas het belangrijkst". Hoewel er de laatste jaren veel verbeterd is, is vooral bij de kleinere verenigingen de begeleiding van de jeugd nog lang niet volmaakt. Dat onder streept Ad de Jong ook. „Je hebt heel veel ondeskun dige trainers die maar op een gebied goed zijn en niet accepteren, dat ze van andere nummers niets afweten. Eigenlijk zou er voor ieder onderdeel een trainer moeten zijn. De meeste verenigingen zijn echter al blij, dat ze er een trainer op na kunnen houden. Het gevaar bestaat, dat een trainer zijn pupillen zijn specialiteit wil opleggen. De loopverenigingen zijn daar een typisch voorbeeld van". Het is wel duidelijk, dat de jeugd bij clubs met slechts een trainer niet de vereiste aandacht kan krijgen. Bij bijna elke vereniging gaat de meeste interesse van de trainer immers begrijpelijk naar de senioren uit, die prestaties leveren, de. club bekendheid geven, en de reputatie van de trainer vestigen. Ook de medische begeleiding laat te wensen. Veel zelfs. „Een eigen dokter", zegt Ad de Jong, „is alleen voor de grote rijke verenigingen weggelegd. Een een goede sportdokter is onmisbaar. Bij een blessure geeft een huisdokter je een week of drie rust. Daar schiet je niets mee op. Af en toe is het misschien wel goed. Maar als je voor een belangrijke wedstrijd zit, heb je er niets aan. Een of meer injecties van een sportarts brengen dan uitkomst". Wat de trainingsgelegenheid en de wedstrijdbanen betreft is het eveneens niet ideaal in Nederland. Ad de Jong: „Veel accommodaties zijn bedroevend slecht. In Duisland is dat pertinent veel beter. Nu is er zoveel geld in het zwembad in Oss hebben ze een tegelwand van 30.000 gulden, alleen ter verfraaiing van het geheel en bij ons is er geen geld beschikbaar om honderd meter sintels te leggen. Er wordt veel geld nutteloos uitgegeven. In Geertruiden- berg hebben ze bijvoorbeeld een baan, terwijl er niet eens een atletiekvereniging is. Als er maar geld genoeg beschikbaar was, dan was het heel makkelijk de huidige situatie te verbeteren, want daar draait alles om". Ad de Jong waarschuwt voor teleurstellingen, die hij zelf ook meerdere malen heeft meegemaakt. „De jeugd moet weten, dat atletiek een harde sport is. Ik heb het zo vaak om mij heen meegemaakt dat jongeren, die net zijn overgegaan van de junioren naar de senioren, wedstrijden verliezen en vervolgens stoppen. Die hebben het karakter er niet voor. Te leurstellingen moet je in de atletiek zelf verwerken. Het is heel wat anders dan een teamsport. Bij een teamsport kun je de schuld op anderen schuiven als er iets fout gaat, bij atletiek ligt het alleen aan jezelf. Dat ligt bijna nergens zo duidelijk als bij atletiek". Atleet Ad de Jong: „Vele accommodaties zijn bedroevend slecht." Pierre Doorenbosch: „Boksen gaat niet alleen om kracht." DEN BOSCH Pierre Doorenbosch is een vrij unieke figuur In de Ne derlandse amateurbokswereld. In 1964 verloor hij in de halve finales van de Nederlandse kampioenschappen van Jopie Bisschop. Sindsdien is er geen enkele Nederlander meer geweest, die tegenover de Bosschenaar heeft ge staan en met geheven hand de ring kon verlaten. Van 1966 af is Pierre Doorenbosch alleenheerser in de lichtgewichtklasse. Vijf nationale titels op een rij, een zeldzaamheid. Oe Bosschenaar, wie de fijne kneepjes zijn bijge bracht door zijn vader, zegt over de sport, die een deel van zijn leven is: „Het is voor mij prettig er mee bezig te zijn. Ik kan me echter levendig voorstellen dat anderen gauw bij de pakken neerzitten. Het is zuiver een conditionele aangelegenheid. Je kunt nog zoveel techniek hebben, als je het niet kunt brengen, heb je er niets aan. Ik heb er zoveel zien komen en gaan. Velen denken dat het alleen op hard slaan aankomt. Het is eigenlijk hele maal geen krachtsport. Het gaat om behendigheid en conditie. Daar wordt bij mijn vader het hardst aan gewerkt. De resultaten zijn er naar". Conditie wil zeggen training. Pierre Doorenbosch: „Om iets te bereiken moet je ontzettend veel en zwaar trainen. Zelf train ik driemaal per week, voor belangrijke wedstrijden viermaal en voor kampioenschappen elke dag. Daar tussendoor loop ik dan nog voor mezelf. Het is nodig dat je over vol doende uithoudingsvermogen beschikt. Ik trof G. Bok dit jaar in de finale v.d. Nederlandse kampioenschappen. Die beschouw ik als mijn moeilijkste te genstander. Hij heeft helemaal geen dekking, maar kan zoveel incasseren, dat het je wel eens deprimeert. En hij blijft slaan. Als je dan niet genoeg conditie hebt, verlies je onherroepelijk. Ik- heb ook wel gevoetbald, voor mijn plezier, om tegen een balletje aan te trappen. Als je daarbij moe wordt, kun je het rustig aan gaan doen. Daar krijg je bij boksen de kans niet voor. Ze zeggen wel negen minuten is niet veel, maar in die korte tijd moet je al les geven". Bokstraining wordt ook dikwijls door beoefenaren van andere takiken van sport gevolgd. Pierre Doorenbosch noemt een voorbeeld. „Ada Kok is vaak bij „ome" Nelis (Bisschop - red.) in Amsterdam geweest. Dan ging ze in de ring touwtje springen. Zoiets wordt toch niet gedaan als het geen nut heeft", aldus de Bosschenaar, die ook verklaart, dat het boksen voor het dagelijkse leven belangrijk is. „Het is voor de karaktervorming een goede sport. Je moet bij het boksen heel wat inzinkingen te boven komen. Als je dat meegemaakt hebt, zit je niet zo gauw in de put als het je in het maatschappelijk leven eens wat slechter gaat". Een buitenstaander krijgt vaak de indruk dat boksen een ruwe bezigheid is. Pierre Doorenbosch rekent met dat fabeltje af. „Een leek dienkt, dat het er in de ring hard aan toe gaat. Dat had ik zelf ook, toen ik mijn eerste wedstrijd moest boksen. Ik dacht bij mezelf: ik ben er nu eenmaal en zal me niet laten kennen, maar ze zien me nooit meer. Het is echter niet zo hard als het lijkt. De meeste stoten komen op de dekking". Is boksen een gevaarlijke sport? Pierre Doorenbosch aarzelt even en zegt dan: „Dat is moeilijk te beantwoorden. Voor mij niet. Ik zorg ervoor dat er voldoende tijd zit tussen de wedstrijden. Als je echter week-in-week- uit zware wedstrijden bokst, is het een andere zaak. Je moet het verant woord doen. Als je een flink pak slaag krijgt, moet je niet ommiddlellijk weer in die ring stappen". En blessures, hoe zit het daarmee? Ér zijn immers diverse pugilisten, die bloedend als een rund het canvas verlaten. Pierre Doorenbosch: „Het lijkt vaak erger dan het is. Bij een wenkbrauwblessure zie je gauw bloed, veel bloed. Dat heb je echter al bij een klein wondje. Voetballers lopen zeker zoveel blessures op. Het valt alleen niet zo op". Veel mensen zijn ervan overtuigd, dat het gezicht bij boksen het kwets baarst is. Pierre Doorenbosch was aanvankelijk ook die mening toegedaan. „Eerst sloeg ik altijd hard linkse hoeken op het gezicht. Het lichaam heeft echter veel zwakkere plekken, zoals de lever. Linksen op de lever Is nu mijn sterkste zijde. Als ze dat in Nederland echter allemaal in de gaten hebben, moet je weer iets anders bedenken. Je moet trouwens ook geva rieerd kunnen stoten. Als je maar een wapen hebt, ben je zeer beperkt In je mogelijkheden". Boksen: een ideale sport voor Pierre Doorenbosch om zich helemaal uit te leven, en voor velen met hem. Velen ook echter zijn tegen het boksen gekant, deels door misvattingen, deels door onbegrip. Boksen, de tegenpool van bijvoorbeeld golf. Bij het eerste komen de beoefenaren voornamelijk uit de arbeidersklasse, de Jannen-met-de-pet; golf is uitsluitend voor die „elite". Het laatste is verklaarbaar: voor golf moet je over een bom duiten kunnen beschikken, tenzij je ballen wilt rapen voor een luie rijkaard, dan kam het ook goedkoop zijn. De twee-eenheid boksen-de gewone man, ligt niet zo duidelijk. Pierre Doorenbosch heeft zich er een mening over ge vormd. „Ik denk dat het komt, omdat de mensen uit de arbeidersklasse over het algemeen meer ontberingen gewend zijn. Nederland ligt wat boksen betreft, achter ten opzichte van de landen achter het ijzeren gordijn. Dat komt omdat die mensen een veel harder leven leiden. Nu hebben ze "daar natuurlijk ook veel meer kansen, trainingskampen enz., maar er komt ook wel iets voor kijken om dat op te kunnen brengen". Telefoon 01140 ILEFOON 01150-20 axelsestraat 1,4 Ors Ronzenburg: Meer concurrentie ZUTPIIEN Drs. Piet Roozenburg is 45 jaar oud. Nog steeds speelt hij in internationale wedstrijden voor Nederland aan het derde (dam)bord. Waarschijnlijk zou hij nog wel in staat zijn aan de top te kunnen meedraaien. Maar hij wil niet meer. „De jongeren moeten mijn taak maar overnemen", meent hij. Die jongeren, met name Tony Sijbrands en Harm IViersma, hebben het in zich om even ver te komen als Roozenburg: wereldkampioen van 1948 tot 1955. Maar ondanks die coryfeeën blijkt Nederland tegen aartsrivaal Rusland in de breedte altijd weer net iets tekort te komen. En daar wil o.a. drs. Piet Roozenburg iets aan doen. Roozenburg: „Met de steun van de NSF en CRM gaan we in september starten met een plan om de basis te vergroten. Daartoe willen we bij de damclubs jeugdafdelingen propageren en het mogelijk maken, dat op middelbare scholen dammen facultatief beoefend wordt". Daarmee hoopt men dian eindelijk eens over een dood punt heen te raken. Roozenburg weer: „Er zijn voor de jeugd te weinig wedstrijdmoge lijkheden. Er moeten jeugdcompetities worden opgezet". De KNDB en Piet Roozenburg (die de centrale training voor de top leidt) zullen er alles aan doen om deze doelstelling te verwezenlijken. „Het is toch te gek", aldus Roozenburg, „dat 24 procent van de Nederlanders kan dammen, maar dat slechts 10.000 mensen georganiseerd spelen". Daarom zal de dambond een actief progressief beleid moeten gaan voeren. Roozenburg daarover: „Wij moeten concurreren. Dammen is wel geen kijksport, maar er is toch voldoende achterban, die we nu niet Annelies le Frèvre de Montigny; Onlf vnnr iedereen". DORST Veel mensen denken, dat golf alleen een sport is voor mensen met een dikke portemonnaie en een aanzienlijke sociale status. Deze gedachte wordt nog versterkt doordat men, alvorens lid te kunnen worden van een van de 20 golfclubs die ons land rijk is, onderworpen wordt aan de eisen, die een ballotagecommissie stelt. „Maar de belangrijkste rede waarom zo weinig mensen golf spelen is dat er zo weinig banen in Nederland zijn" zegt Annemies le Fèvre de Montigny, drieendertig jaar oud en al vier jaar uitkomend voor het Nederlandse team. „Om de sport populairder te maken, zouden er zogenaamde public-courts moeten komen, maar die nemen erg veel ruimte in", aldus de inwoonster van Dorst, die tevens lid is van de plaatselijke golfclub Toxandria. Zij is op vijftienjarige leeftijd begonnen met golven, „gewoon omdat mijn ouders het speelden. Op die manier komen de meeste mensen tot de beoefening van dit spel". Zij vertelt verder: „In Engeland wordt golf op de scholen gespeeld en in de Verenigde Staten is deze sport ongeveer net zo populair als hier voetbal. Maar daar hebben ze ook de ruimte. Een golfveld neemt ongeveer 50 ha grond in beslag. In ons dichtbevolkte land kan dat niet. In Den Haag hebben ze zelfs een ledenstop moeten invoeren". Annemies le Fèvre is van mening dat je vroeg met golfspelen moet beginnen wil je wat in deze sport bereiken. „Daarom komen vooral de eaddy s aan de top, dat zijn de ballenjongens op de golfbanen, die gratis een balletje kunnen slaan". Maar de meeste personen, die men op een golfbaan tegenkomt, zijn van oudere leeftijd. Annemies le Fèvre daarover: „Het zijn veelal mensen, die vroeger hockey of tennis gespeeld hebben. Golf kun je je hele leven blijven spelen". Dat laatste geldt natuurlijk niet voor de mensen die golf als topsport beschouwen. „Golf vereist meer dan welke sport ook, een goede wedstrijdmentaliteit. Je hebt erg veel tijd om te denken voor je de bal slaat. Het is dan zaak geconcentreerd te blijven".

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1970 | | pagina 41