vrij uit i iSf w mk -au i i| Test nr 8: Bent u muzikaal begaafd? ppppiR'' SU W t DE ZEVENTIG-JARIGE KARDINAAL ALFRINK Gezag Synode Nederland/Rome Lokale kerk Persoon S t jg&L'i Hier begint de test a IJ-P 3 ft Waardering Uw resultaat: Volgende week: Hebt u een hoofd voor cijfers? ZATERDAGBIJLAGE VAN DE STEM/ZATERDAG 4 JULI 1970 zijn geen over uw geloof door JAN HOOYMAN MORGEN WORDT kardi naal Alfrink 70 jaar. "Hij zal met ons allen God dan ken voor zijn goede ge zondheid, voor de vitaliteit en bovenal voor het ge loof. Het zijn deze gena den, die hem staande hou den in veel beroering", schrijven zijn medebis schoppen in een kort brief je aan het kerkvolk. Dat briefje is ondertekend met "De bisschoppen van Ne derland". Had er niet on der moeten staan: "De an dere bisschoppen van Ne derland"? Het scheelt maar één woordje. Maar dat ene woordje is nu juist zo markant voor de colle- gialiteits-gedachte, waar mee de jubilaris van mor gen zoveel naam heeft ge maakt. Met dif ene woordje heeft de ze „armzalige biblist" 'n bescheiden understatement van de kardinaal zelf op 2 oktober 1963 de verzamelde bisschoppen op het Vati caans Concilie het bijbelse fundament aangereikt voor de collegialiteit van paus en bisschoppen. Hij betoogde toen aan de hand van enkele Schrift-teksten, dat men be ter niet kon spreken van „Petrus en de apostelen", zo als in het concilie-schema werd gedaan, maar van „Petrus en de andere apos telen". Het was een van de vele keren, dat hij een heel wereldepiscopaat op het goe de spoor zette. Bijna 20 jaar geeft hij nu leiding aan het aartsbisdom, 15 jaar is hij aartsbisschop, 10 jaar kardi naal. De „beroering" waar van zijn collega's spreken, was nauwelijks te voorzien toen in 1951 de Nijmeegse hoogleraar in de exegese van het Oude Testament, dr. Bernard Alfrink, weinig be kend buiten de kringen van de aartsdiocesane clerus en de wetenschap, geroepen werd tot het bisschopsambt. Voorzag zijn voorganger, kardinaal De Jong, die be roering wèl, toen hij in mei van dat jaar zijn coadjutor aandiende bij de mensen, on der andere met deze woor den: „Hij krijgt een ontzag lijk zware taak op zijn schouders gelegd, een taak die mij te zwaar is gewor den"? De historicus De Jong keek verder vooruit dan an deren vermochten. Vier jaar tijd kreeg coadju tor Alfrink om te groeien in het ambt van aartsbisschop en feitelijke primaat van Ne derland, jaren waarin de eerste tekenen van vernieu wing zich aandienden. Mgr. Alfrink onderkende de nieu we tijdgeest' en verwelkomde hem, toen hij als aartsbis schop in de eerste brief aan zijn diocesanen in december 1955 schreef: „De aanzet tot vernieuwing, d'ie men overal bespeuren kan, is een verblij dend teken van levens kracht. Wie de Kerk lief heeft, zal er zich over ver heugen. Het is daarbij de taak van de bisschoppen om hun kudde door de veran derde tijden en verhoudingen heen te binden aan hetzelf de geloof. Misschien zullen zij soms moeten waarschu wen, moeten afkeuren. Maar ook dan geldt het woord van Paulus: „Wij zijn geen dwin gelanden over uw geloof, maar medewerkers aan uw blijdschap" (2 Cor. 1. 24). In deze beleidsformule klonk reeds de dialooghouding door, die zo kenmerkend ge bleken is voor de gezagsuit oefening van de kardinaal. Gezag is voor hem altijd mo reel gezag geweest, dat steunt op argumenten, geen juridisch gezag dat louter op functie of waardigheid is ge baseerd. In die dialogerende gezagsuitoefening respec teert hij de mening van de ander, luistert hij, weegt hij de argumenten tegen elkaar af om tenslotte meer een richting te wijzen dan een bevel te geven. Deze dia looghouding heeft hem, voor al in de laatste jaren, nog al eens het verwijt bezorgd, dat hij geen leiding geeft. Maar: „God alleen spreekt een monoloog", zei hij in 1964 voor het Thijmgenoot- schap. Toen mgr. Alfrink in 1960 kardinaal werd, sprak hij nuchter de hoop uit, dat hij in zijn nieuwe functie de Kerk van nut zou kunnen zijn. De kansen daartoe die vooral het Vaticaans Conci lie bood, heeft hij niet onbe nut gelaten. Zijn briljante verstand, met name zijn scherpe analytische geest en zijn door grote bijbelkennis toegespitst gevoel voor de in terpretatie van teksten, heb ben menigmaal een perspec tief geopend voor de concilie vaders en de wereldkerk voor fouten behoed. Zo is hij de geestelijke vader van de bisschoppensynode rond de paus. Nog voor het concilie begonnen was, op 30 novem ber 1961, zei hij op een ver gadering van de centrale commissie: „Soms bekruipt me de gedachte, dat het ui terst waardevol zou zijn, als na het concilie een orgaan als thans de centrale com missie is, blijvend in het be stuursapparaat van de Kerk een plaats zou kunnen vin den". Toen hij in november 1963 de instelling van zo'n „raad van bisschoppen" be pleitte, voegde hij er in een adem aan toe, dat die raad niet gezien moest worden als de collegialiteit zelf, maar wel als een teken ervan. Zo een opmerking is karakteris tiek voor het scherpe gevoel van kardinaal Alfrink voor bestuurlijke verhoudingen. Een andere waardevolle dienst bewees hij de Kerk in november 1964, toen hij het concilie wist' af te houden van een volkomen nutteloze herhaling van de veroorde ling van het communisme en de vaders wist te overtuigen van het grotere nut van ge sprekken met afzonderlijke goedwillende communisten, „die steeds meer gelijkenis vertonen met het nachtelijk gesprek van Christus met Nicodemus". Voor fouten be hoedde de inmiddels tot in ternationaal president van Pax Christ! benoemde kardi naal Alfrink het concilie met zijn interventies over oorlog en vrede. In november 1964 wees hij de bisschoppen in de concilie-aula er op, dat uit de bewoordingen van het voorliggende schema gecon cludeerd zou kunnen worden, dat het concilie alleen de zo genaamde „vuile bom" ver wierp, de atoombom waar van de uitwerking niet nauw keurig berekend kan worden, maar niet de zogenaamde „schone bom", waarvan de uitwerking wel exact be paald kan worden. En in ok tober 1965 behoedde hij de Kerk voor ernstige politieke verwikkelingen door het con cilie ervan te weerhouden om wel het gebruik van de moderne wapens te veroor delen, maar het bezit' van zulke wapens niet onder al le omstandigheden ongeoor loofd te noemen. Ieder volk zou een dergelijke uitspraak kunnen aangrijpen om atoomwapens aan te maken of aan te schaffen. In die conciliejaren heeft hier en daar wel eens een verwijt geklonken dat kardi naal Alfrink in Rome meer vooruitstrevend was dan in eigen land. Zo dat al bewe zen kan worden, dan heeft hij in de jaren na het con cilie dat verwijt wel gron dig ontzenuwd door met zijn medegelovigen in eigen land de openbare dialoog aan te gaan in het pastoraal conci- lieberaad. Die solidariteit met de eigen plaatselijke Kerk in vernieuwing heeft' hem tenslotte een pijnlijk loyaliteitsconflict met Rome bezorgd. Dit conflict wordt door de gelukkig weinige onheilsprofeten uitgelegd als een aanwijzing, dat de bisschoppen van Nederland hun Kerk naar een schisma voeren. Als de zaak waarom het gaat niet zo ernstig was, zou men die beschuldiging met „belachelijk" kunnen af doen. Als iemand in ons land bezorgd is voor de eenheids band met Rome ,dan is dat wel kardinaal Alfrink. Ko lommen zouden te vullen zijn met citaten, waarin hij die band met Rome wezenlijk voor het Kerk-zijn noemt. En hij liet het niet bij woorden. Toen het pastoraal concilie vorig jaar januari op het punt stond om de encycliek „Humanae Vitae" zonder meer voor „onaanvaard baar" te verklaren, wees hij de vergadering er op, dat zij het'zelfde ging doen als wat men Rome wel verwijt: de deur dicht gooien voor 'n verder gesprek. Op zijn ad vies werd de encycliek „op grond van de gegeven argu mentatie niet overtuigend" genoemd. Dat was de kar dinaal ten voeten uit: 't ge sprek open houden en met goede argumenten komen- Wie het geruchtmakende communiqué van de Neder landse bisschoppen van 19 januari laatstleden over de celïbaat'skwestie goed leest, zal onmiddellijk opmerken, dat zij de door hen voorge stane ontkoppeling van ambt en celibaat alleen maar wil len verwezenlijken in over leg met de H. Vader en met de wereldkerk. Zij hebben Rome aanstonds om een ge sprek gevraagd. Van een ei genmachtig handelen, waar door de band zou worden ver broken, is geen sprake ge weest. Kardinaal Alfrink an ti-Romeins? Toen een Ita liaanse krant hem dat in april 1963 had verweten, rea geerde hij daar zelf als volgt op: „Wie mij kennen, weten dat ik Romein ben in hart en nieren. Maar zij zullen ook weten, dat deze gehecht heid hoe sterk zij ook mag zijn niet gelijk staat met blinde liefde. Hoe ook .Ro mein', ik ben altijd nog meer katholiek' Meer katholiek dus dan Ro mein. Daarom juist kan kar dinaal Alfrink in deze tijd van vernieuwing voorstander zijn van een „eigen gezicht" van de plaatselijke Kerk, van haar eigen verantwoor delijkheid. Want de katholie ke Kerk heeft op het Vati caans Concilie aldus de kardinaal in zijn magistrale openingstoespraak op 't eer ste Europese bisschoppen- symposium in juli 1967 in Noordwijkerhout de bete kenis van de plaatselijke Kerk herontdekt. Zij is „niet allereerst en eenzijdig een deel van de ene, over de he le wereld verspreide en door de opvolgers van Petrus cen traal geleide katholieke ge loofsgemeenschap, maar al lereerst een op plaatselijk niveau concreet zich voltrek kende actualisering en open baring van de ene Kerk van Christus in heel de haar nu reeds toegekende mysterie volle rijkdom". Kardinaal Alfrink is bereid zich voor die nieuwe visie in te zet ten. Waar haalt deze 70-jarige zo vragen veel mensen zich af de fysieke en psychi sche energie vandaan voor zijn „ontzaglijk zware taak" in 't brandpunt van het ver nieuwingsproces in de Kerk? Hij zelf zal het genade van de Heer noemen. Mensen die hem van nabij kennen, we ten die genade te vertalen in een reeks benijdenswaardige eigenschappen: een bevrij dend vermogen tot relative ren, een scherp oog voor his torische gebondenheid, een nuchtere evenwichtigheid en een sprankelend gevoel voor humor. „Ik heb me nooit on gelukkig gevoeld in mijn ambt", heeft hij ooit gezegd. Dat duidt er op, dat hij af stand kan nemen van de pro blemen, beter dan zijn vriend paus Paulus, die van een „doornenkroon" spreekt als de last van het Petrus ambt op hem drukt. Die nuchtere gelijkmoedigheid, nog versterkt door zijn wat monotone stemgeluid, wekt soms de indruk, dat hij nau welijks emotioneel betrokken is bij het gebeuren, waarin hij zelf zo'n grote rol speelt. Vergeet het maar, zeggen de mensen die hem kennen. Als een typische Nederlander van boven de Moerdijk loopt hij allerminst met zijn ge voelens te koop, zeker niet met zijn diepe vroomheid. Maar dat hij pijn heeft aan de moeilijke situatie met Ro me, staat buiten kijf. Zoals hij ook bepaald niet ongevoe lig is voor spontane uitingen van sympathie. Toen 't pas toraal concilie hem spontaan een staande ovatie bracht, zei hij geroerd, dat „ook een bisschop wel eens behoefte heeft om bevestigd te wor den". Spontaniteit is zijn sterkste zijde niet. Een ze kere verlegenheid versterkt het isolement, dat het bis- schops-ambt hem bezorgd heeft. „Ik heb misschien weinig werkelijke vrienden", verklaarde hij onlangs in 'n vraaggesprek voor zijn bis domblad. Maar wie het ver mogen bezit om met 'n spon tane benadering deze ge remdheid van de kardinaal te doorbreken hij zal daar zelf dankbaar voor zijn ontmoet een hartelijk mens, een „buitengewoon gewoon mens", zoals een vooraan staand journalist hem ooit typeerde. Hij komt uit Nij- kerk en hij is een zoon van een aannemer. Beide feiten zijn symbolisch voor het le venswerk van deze man, die geroepen is leiding te geven bij de bouw van een „nieu we Kerk". De formule daar voor staat hem op het lijf geschreven: een gezagsuit oefening in dialoog. „Geen dwingelanden over uw geloof maar medewerkers aan uw blijdschap", beloofde hij in 1955. Hij heeft zijn belofte gehouden. Aan het einde van het pastoraal concilie zei voorzitter Steenkamp tot hem: „De Kerk in Neder land kan u nog niet missen". Het spontane applaus dat daarop volgde, moet de jubi laris van morgen toch maar als een uitspraak van heel katholiek Nederland be schouwen. 19 Deze tests die wij u wekelijks brengen zijn wel iswaar populair van aard maar hebben een zui ver wetenschappelijk uitgangspunt. Voor deze serie hebben wij van Uitgeverij Het Spectrum (Prisma) de exclusieve publikatierechten ver- Kan muzikale begaafdheid worden gemeten? Deze be gaafdheid is heel moeilijk te analyseren of zelfs maar te omschrijven en de meest vooraanstaande psycholo gen die zich met dit onderwerp bezighouden, zijn het niet helemaal erover eens waaruit muzikale begaafd heid nu precies bestaat. Neem bijvoorbeeld de intelligentie. Men zou kunnen menen dat iemand bepaald knap moet zijn om muziek lessen te kunnen volgen, en sommige muziekscholen maken ook hij de selectie van leerlingen gebruik van intelligentietests. Maar in werkelijkheid heeft men maar wedniig verband kunnen ontdekken tussen de mu zikale aanleg en de behaalde resultaten bij een intelli gentietest. Wat dan te zeggen van absoluut gehoor, zuivere into natie, toongevoel en dergelijke eigenschappen? Men zou toch zeggen dat deze iets te maken hebben met muzikale begaafdheid, en inderdaad doen tests die vooral berusten op dit soort zintuiglijke waarnemin gen, in veel gevallen een opvallend verband veronder stellen. Maar onweerlegbare aanwijzingen hebben ze toch niet kunnen opleveren. Is het dan een soo-rt handvaardigheid? Dat is mis schien wel van belang voor een violist, maar nauwe lijks voor een componist. Gevoel voor ruimtelijke ver houdingen, wiskundige aanleg en dergelijke? Wellicht belangrijk voor de componist, maar nauwelijks voor de violist. Het „gehoor" Zo komen wij bij het muzikale geheugen, dat tenmin ste de verdienste bezit van door velen als een bruikba re norm te worden beschouwd. Want het vermogen om melodieën, akkoorden en tonen te kunnen onthouden, is de meestverbreide maatstaf voor muzikale aanleg. Dit is het wat men meestal bedoelt met de uitdrukking „een goed gehoor". Inderdaad hebben muzikale-geheug en-tests een zeer sterk verband aangetoond met muzikale vaardigheid. Maar geeft dit ook aanwijzingen voor het scheppend vermogen, dat immers een wezenlijk element is van echte muzikale begaafdheid? Nauwelijks! Maar nadere beschouwing van het onderzoek op dit gebied en be reikte resultaten kan bij sommige soorten vragen lei den tot betrouwbare aanwijzingen voor muzikale be gaafdheid. De eigenschap die men het meest aantreft bij mensen die erkend muzikaal begaafd zijn, is wel „een goed gehoor voor muziek" plus het vermogen om wat dit „goede gehoor" hoort, te ontleden of tot een geheel samen te voegen. Indien u erin zou slagen alle vragen die hieronder volgen, goed te beantwoorden, is het tamelijk zeker dat u tenminste over een latente muzikale begaafdheid beschikt. Ontwikkeling van begaafdheid Indien u een even goed resultaat zou behalen bij tests die met handvaardigheid te maken hebben, dan wijst alles erop dat u kunt leren een instrument goed te be spelen. Indien u even goed zou zijn bij een test die be trekking heeft op creativiteit, associatie- en onderschei dingsvermogen in het algemeen, dan kunt u uw muzi kale aanleg waarschijnlijk het best ontwikkelen als componist of arrangeur. Dit is natuurlijk alleen van toepassing als u nog niet aan muziek hebt gedaan. Als u muzikale ervaring hebt, is een hoog puntenaantal eerder een bevestiging van uw aardigheid dan een aanwijzing voor begaafd heid. AANWIJZINGEN. Voor deze test hebt u een piano no dig (eventueel een orgel, harmonium of accordeon). U kimt zelf spelen of het iemand anders voor u laten doen. U bent niet gebonden aan een bepaalde tijd en u mag er zo lang over doen als u wilt. Toch is het beter vlug te werken dan langzaam. De juiste antwoorden moet u immers vinden met uw gehoor en niet door lang na te denken. 1. Onderstreep de tiltel van de melodie die uit muzikaal oogpunt het best is. a. Wilhelmus b. Wien Neerlands bloed 2. Speel onderstaande melodietjes op de piano, of laat ze spelen. Streep bet melodietje aan waaraan u de voorkeur geeft. üi 77 3. Speel onderstaande melodietjes op de piano, of laat ze spelen. Streep aan welke u het minst aangenaam vindt. 4. Sla onderstaand akkoord op de piano aan, of laat iemand anders het doen. Geef met een tekentje aan of u het aangenaam of onaangenaam vindt klinken. P AANGENAAM ONAANGENAAM 5. Sla onderstaand akkoord op de piano aan, of laat iemand anders het doen. Geef met een tekentje aan of u het aangenaam of onaangenaam vindt klinken. P AANGENAAM ONAANGENAAM 6. Geef met een tekentje aan welk akkoord u het pret tigst vindt klinken. 'V rfl 3? 7. Geef met een tekentje de passage aan die u het pret tigst vindt klinken. 8. Speel onderstaande passage op de piano, of laat iemand anders het doen. Herhaal deze passage zo dikwijls als u wilt, en tracht een akkoord van drie tonen te vinden dat er het best mee harmonieert. Schrijf het akkoord hier op: 9. Laat iemand anders tweemaal de acht noten van de C-toonladder in opstijgende volgorde spelen, zonder dat u het zelf kunt zien. Als de eerste noot 1 is, zing of fluit dan de volgende: a) 2, b) 3, c) 7, d) 5. Indien uw helper onmiddellijk nadat u elke noot hebt laten horen, deze controleert en vaststelt dat u de no ten D-E-B-G zingt of fluit, plaats dan hier een kruis je: 10. Laat uw helper nu opnieuw de C-toonladder in op stijgende volgorde spelen en let daarbij goed op. Laat hem daarna achtereenvolgens vier willekeurige noten van de toonladder aanslaan, zonder dat u het kunt zien. Noem deze vier noten, met hun nummer, letter of naam (do, re, mi, enz.). Indien uw helper constateert dat u alle vier noten juist benoemd hebt, plaats dan hier een kruisje: 1) a, (2) b, (3) a, (4) AANGENAAM, f5) AANGE NAAM, (6) a, (7) a, (8) De noten zijn C-E-G of C-E-A in deze of een andere volgorde, of bes in combinatie met 2 noten van het akkoord C-E-G. (9) en (10) uw hel per kan u zeggen of uw antwoord juist is of niet. Ken uzelf 1 punt toe voor ieder juist antwoord. Uitstekend (hoogste 10 pet.) 8-10 Goed (volgende 20 pet.) 6-7 Voldoende (volgende 30 pot.) 4-5 Onvoldoende (laagste 40 pot.) 0-3 Gemiddeld resultaat: 4

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1970 | | pagina 16