L uit Jan Soldaat zich De milita ir staat op de tocht«*«- O Jammer dat er vrede Zaterdagbijlage van 27 juni 1970 Uitgestoten Kritisch Contacten De oorlog Openheid Paradox Vrede O GSM vrn. D E krijgsmacht staat op de tocht. In de discussie over oorlog en vrede, de kritiek op de NAVO en bij de tegen de krijgsmacht gerichte acties van het anti-militairistisch pacifisme, is de krijgs macht, de soldaat, een mikpunt dat gemakkelijk te vinden is dank zij zijn uniform en de specifieke kenmerken van de sub maatschappij waarin hij leeft De soldaat voelt zich niet ge lukkig met die kritiek. Hij erkent de gevaren van deze tijd, de bewapeningswedloop ten gunste van een steeds wankeler wordend even wicht. Maar hij vindt ook dat men niet bij hem moet zijn met de kritiek, maar bij de regeringen. Velen voelen zich verguisd, gediscrimi neerd, net als de gastarbei ders, die men óók nodig heeft, maar die men voor 't overige toch een beertje min der acht dan zichzelf. Op onze vraag of de militair van vandaag zich een „out cast" voelt, een min of meer uitgestotene, hebben wij geen duidelijk antwoord ge kregen. We legden deze vraag voor aan een groep onderofficieren en officieren (allen beroeps) van de drie krijgsmachtenmarine, le ger en luchtmacht. Bij de onderofficieren kregen we het kernachtigste ant woord: „Ja!" De officieren toonden zich hierover on aangenaam verrast. Zij had den niet gedacht dat dit ge voel bij de onderofficieren leefde. Het is de heer H. J J. Hoo genboom, voorzitter van de Katholieke Vereniging van Militaire Ambtenaren bene den de Rang van Tweede Luitenant "St.-Martinus", die dit gevoel onder woorden brengt: „De beroepsmilitair identificeert zich sterk met de krijgsmacht. Kritiek op de krijgsmacht ervaart hij gemakkelijk als kritiek op zijn persoon en op zijn be roepskeuze. Velen keren zich tenslotte met de rug naar de critici, richten zich naar binnen en zoeken daar rechtvaardiging voor hun IS DE MILITAIR EEN UITGESTOTENE IN DE MAATSCHAPPIJ FOTO CHRIS HEIL soldaat-zijn. Daardoor schep pen zij zich een soort mili tair sub-cultuurtje, hetgeen weer de kritiek van buiten verhevigt. De vicieuze cirkel is gesloten". De mening van Hoogenboom wordt niet zonder meer door zijn mede-onderofficieren gesprekspartners (allen be stuursleden van onderoffi ciersverenigingen) gedeeld. Majoor-bottelier C. Koorn van de marine bijvoorbeeld zegt: „Ik ben trots op mijn uniform. Ik doe mijn werk zo goed als ik kan. Van mij mogen ze discussiëren over het bestaansrecht van de krijgsmacht, maar men moet zich dan wel realise ren, dat wij er zijn krach tens democratische besluiten van de gemeenschap en zo lang de gemeenschap onze aanwezigheid wenst, dient zij ons de middelen te verschaf fen, waarmee wij de ons op gelegde taak kunnen uitvoe ren. De kritiek moet op een hoger niveau gericht worden. Niet op de krijgsmacht als zodanig". Adjudant L. van Anholt: „De Nederlandse samenleving heeft altijd kritisch en scep tisch tegenover de krijgs macht gestaan. Vroeger heeft dit geleid tot het ont staan van steirk naar binnen gerichte militaire kasten. Maar nu treedt de militair toch steeds meer naar bui ten. Als individu maakt hij toch net zogoed en met even veel overtuiging deel uit van de totale maatschappij als van de militaire maat schappij?" Sergeantmajoor G. E. Baas: „Dat de krijgsmacht, de N AVO, oorlog en vrede on derhevig zijn aan discussie en kritiek acht ilk een nor male en gezonde zaak. Wat mij echter verdrietig maakt, is, dat je over de krijgs macht eigenlijk niets anders meer leest, hoort of ziet dan alleen maar negatieve din gen". De kern van die zaak blijkt te liggen in de merkwaardige dubbelpositie, welke de mili tair inneemt in de „vredes- samemleving" en iin het feit dat de beroepsmilitair, zo als Hoogenboom reeds heeft gezegd, zich te zeer identifi ceert met wat niet meer zou moeten zijn dan zijn werkgever. „Denk je dat de arbeiders van Philips zich nijdig maken als de kran ten kritiek uitoefenen op het Philips-concern. Toch doen de meesten van hen even toegewijd hun werk als wij dat doen. Zij identificeren zich alleen niet zo sterk met hun baas". Geeft de krijgsmacht de be roepsmilitair de kans zich los te maken van dat identi- fioatie-proces Hoogenboom „Nee. Dat kan de krijgs macht ook niet alleen. De kritische groepen in de maatschappij moeten daar evengoed aan meewerken. De kritiek moet genuanceer der, met minder emoties en nauwkeuriger gericht op ta fel worden gebracht. Ander zijds moet de voorlichting over de krijgsmacht verbete ren ein zich daarbij natuur lijk onthouden van propagan da". Bij de officieren schijnt het gevoel een „outcast" te zijn heel wat minder te leven. De reden is wellicht, dat zij rijker aan contacten zijn met de „totale maatschappij". Hoewel luchtmacht-kolo nel drs. J. Muller wijst daar op er vele duizenden on derofficieren actief zijn in gemeenteraden en in het plaatselijke verenigingsle ven. Kapitedn-ter-zee mr. P. van Rees: „We moeten niet zo bang zijn van kritiek. Het is een groot goed dat we vrij zijn die kritiek uit te oefe nen". Luitenant-kolonel M. H. vom Meijenfeldt: „In principe is dat juist. Maar je vindt steeds meer vormen van on gefundeerde kritiek. Het te gen-zijn zonder meer. Dit soort kritiek is manipuleer baar en dus niet ongevaar lijk". De heer Von Meijen feldt wijst erop, dat er een polarisatie plaats heeft, die tendeert naar een reactionai re ontwikkeling. Dat laatste gaat men verbinden met de krijgsmacht. „Het is opvallend ook hoe veel militairen men aantreft op de groslijsten van de V V D. Dat is een symptoom van verontrusting over de groei ende onzekerheden in de maatschappij. Ik wil geens zins zeggen dat er een soort kolonels-coupe dreigt, maar 't wijst op onrust". Drs. Muller denkt daar an ders over: „Dat militairen in de politiek gaan, duidt op 'n groeiend gevoel van betrok kenheid bij de maatschappe lijke problemen. Het bewijst juist dat de militair uit zijn „kaste" naar bulten treedt. Dat bij in eerste instantie kiest voor een liberale bena dering van de maatschappe lijke problematiek is niet zo verwonderlijk voor iemand die eerder niet aan politiek deed". Mr. Van Rees: „De militair is zich meer bewust gewor den van zijn rechten en plichten als staatsburger. Tegelijkertijd houden brede re lagen van de maatschap pij zich bezig met de oor log. Oorlog is niet meer iets dat je aan de militairen overlaat. Zij zijn slechts de gespecialiseerde uitvoerders van een oorlog, die de ge meenschap eventueel meent te moeten voeren". Teruggebracht tot koele theorie lijkt het probleem, 't groeiende conflict tussen de krijgsmacht en de burgerij onnodig. Luiitenant-kolonel C. L. J. van Lent gaat zelfs zo ver te verklaren, dat „on ze idealen (die van de krijgsmacht dus Red.) pa rallel lopen met die van de Pax Christi. Alleen de aan pak verschilt". De heer Von Meijenfeldt: „De kern van het misver stand is dat we eikaars functies niet begrijpen. Mi litairen zijn betrokken bij de politieke haalbaarheid van de dag, de realiteit. De ker ken vertegenwoordigen de menselijke verwachting. Zij lopen op de actualiteit voor uit". Ook de officieren pleiten voor een meer genuanceerde en beter gerichte kritiek die uit de emotionele sfeeT moet worden gebracht. De heer Van Lent: "Men moet de militairen niet onder één noemer brengen. Maar oor log, NATO, krijgsmacht: 't wordt te vaak beschouwd als één trits. De NATO moest niet zo geheimzinnig doen. Dat maakt de organi satie verdacht en dat raakt tenslotte ook onze krijgs macht". Mr. Van Rees onderstreept dit en verwijst naar 't plei dooi van minister Den Toom voor meer openheid van de kant van de N A T O. "De N A T O doet veel de weinig om zichzelf te rechtvaardigen in de ogen van kritische toe schouwers". De kritiek op de N A T O en de krijgsmacht is niet los te zien van de algemene maat schappij-kritiek. De heer Van Lent verwoordt dit als volgt: „De huidige structu ren zijn niet in staat een einde te maken aan de hon ger, het rassenprobleem en Vietnam. Maar er schijnen geen alternatieve structuren te zijn...". Dat betekent dus, dat de kri tiek zal moeten voortduren. Maar misschien kan 't wat verdraagzamer. Militairen hebben ook een moeder ge had. ORLOGS- HELDEN worden tenslotte „houwdegens" of „ijzer vreters". Met andere woor den: het zijn mensen voor wie men ooit toen zij het lot van een gemeen schap in handen hadden Gods hulp afsmeekte, maar voor wie diezelfde gemeen schap, toen het eenmaal vrede was, zich allengs meer ging schamen. Mc- Arthur, Patton, Curtiss Le- May en zelfs onze eigen Westerling zijn daar voor beelden, yan. Zoiets, zij het in wat mildere vorm misschien, gebeurt ook met het leger. Hoe langer de vrede duurt, hoe minder po pulair het leger wordt. Is dit nog een vrij natuurlijke gang van zaken; ingewikkelder wordt het wanneer dit leger zich, ondanks de vrede, toch alsmaar sterker wil bewape nen. Wij en onze krijgsmacht; de verhouding is één grote pa radox: Er is ontspanning zegt men, sterker nog: men streeft ernaar, maar tóch scherpt men de wapens. Oost en west staan min der wantrouwend tegenover DISCUSSIE OVER DE KRIJGSMACHT V.l.n.r. Koorn, Baas, Hoogenboom, onze verslaggever FOTO DICK DE BOER elkaar en tóch is het juist het „oost-west-denken" dat ons verhindert ons los te ma ken uit de impasse van het machtsevenwicht. De legers oefenen en vul len hun arsenalen tot ze uit puilen en er weer nieuwe moeten worden gebouwd. Het doel: nooit te hoeven doen wat men beoefent en de wa pens als ze verouderd zijn, ongebruikt weer te kunnen weggooien. Onder het wegvallen van de druk, van de acute oorlogs dreiging, gaan we onze idea len koesteren. Een vrede ge bouwd op goede bedoelingen in plaaits van op afschrik king. Ontwapening kan tot verdere ontspanning leiden, denken velen van ons. Ook de kerken verheffen hun st«m. Geïnspireerd door het evangelie,verkondigen zij hun hun vredesboodschap. Ook het anti-miliitairiistisch pacifisme steekt natuurlijk de kop op en het beperkt zich niet tot de discussie over oor log en vrede, nee; het leger als zodanig, de soldaat moet het ontgelden. De jeugd en de „zwijgende meerderheid" ieder vanuit een eigen be nadering overigens sluiten liever de ogen voor de kwade kansen op een oorlog. De jeugd omdat ze niet gestoord wil warden bij haar kruis tocht tegen de autoriteit en de „zwijgende meerderheid" omdat zij niet wakker ge schud wil worden uit haar zoete welvaartsdroom. De soldaat irriteert daarbij, want hij herinnert aan de oorlog die wel eens komen kan. En dan beginnen we weer van voren af aan: is de kans op oorlog groter of klei- nar door het feit dat de sol daat er is? Welnu: de soldaat denkt dat hij precies hetzelfde doel na streeft als de Pax-Christi-be- weging, namelijk vrede. Al leen de operationele aanpak, zegt de soldaat, verschilt. De soldaat werkt met de gege vens van de realiteit, de Pax Chriisfi-beweging en alle an dere idealistische vredesbe wegingen gaan uit van een door God geschetst ideaal. De moeilijkheid is dat er tus sen de aktualiteit en het ide aal een brede kloof gaapt. „Een veiligheidsstructuur," zegt luitenant-kolonel M. H. von Meijenfeldt, een soldaat die veel over oorlog en vrede heeft nagedacht, „hebben we voorlopig nog nodig. Maar we moeten uit de verstarring van de huidige structuur zien te komen. De veiligheidspro blematiek moet uit de emo tionele sfeer gehaald worden. De tegenstellingen moeten we trachten weg te nemen om gezamenlijk te zoeken naar een nieuwe veiligheids structuur." Een pleidooi voor een oost-west-veiligheidsge- sprek dus. Het zou een bescheiden stap zijn op de lange, lange weg die de kerken ons wijzen. En nog lange tijd zullen we op die weg worden geëscorteerd door soldaten omdat het met de mensen nu eenmaal zo ge steld is dat er méér nodig is dan alleen „goede bedoelin gen" om de „rechten van de mens" te waarborgen. Een officier van een der voorlichtingsdiensten„Weet u, ik ben blij dat ik gewoon belasting moet betalen. Het is niet leuk altijd maar met je neus gedrukt te worden op liet feit dat de belasting betaler je betaalt". e Een luchtmachtkapitein „Defensie is de pispaal in de Nederlandse politiek. Het is heel vervelend voor Den Toom natuurlijk, maar defen sie is kabinetspolitiek en de regering als geheel vindt het best als defensie alle aan dacht afleidt van de andere superbudgetten". Luchtmachtchef A.B. Wolf] in een afscheidsrede tot zijn stafpersoneel: „Dat voortdu rend aantrappen tegen ons. die nooit eindigende eenzij dige kritiek, veroorzaakt op de duur beurse plekken. Maar wat zijn wij hier anders dan mensen die zo goed mogelijk hun job proberen te doen als het kan met een beetje arbeidsvreugde erbij" (of woorden van deze strekking) e Dr. Lou de Jong samen gevat) „Onze krijgsmacht heeft thans onvoldoende reac tiesnelheid; is slecht geoefend en onvoldoende bewapend".

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1970 | | pagina 17