sistenten
sen
sfiiger
De_dood
wordt
slecht
verkocht
I PJpMi
„E
IW
umbiühik
N.V.
1.
mm
hulpmiddel
Laat maar
Zekerheid
Moeilijk geval
Bed vrij
Uitzondering
26
incern
DE STEM
ZATERDAGBIJLAGE VAN 30 MEI 1970
in Bergen op Zoom.
komen dienen sol-
in een der diploma's
listendiploma eerste
derende.
eveling indien men
- varing beschikt en
Igen van een voort-
ichten aan
\BRIEK
Bergen op Zoom
ersoneelszaken.
Foto's ANTON WERKER
Sollicitaties
aan de direktie
Wellcome
Nederland N.V.
Ewoud Worststraat
19-23, Amsterdam
Geuzenveld
ationaal bekende
Srfumerieën en
HAAR TABAC,
NONCHALANCE,
f<en van
brijen, kappers en
lest Brabant en
sen aktieve
pt van al zijn
se belangen
latie, welke
lig dient te zijn,
pn geheim-
acht bij
sg 11,
door HANS KOENEN
De enige zekerheid die het leven
ons voor houdt, is de dood. We
kennen die dood slechts van de
buitenkant. Er wordt weinig aan
gedaan om ons dead-minded te
maken. Dood is meestal angst. We
hebben het toch van de kansel
vernomen. Vanaf die
gebeeldhouwde plaats werd tot
voor kort onder de noemer van de
dood slechts met de kettingen van
het vagevuur gerammeld, of het
vuur der eeuwigdurende
verdoemenis werd ontstoken.
Slechts in het uiterste geval was
er misschien nog plaats in de
hemel waar de kussens van goud
waren, en waar het licht nooit
uitging.
Geen raad weten we met de
dood. De dokter zeker niet, want
die verlaat de patiënt maar al te
graag, wanneer hij niet meer te
redden is. Als er iemand is, die
niet tegen de dood kan, dan is het
de geneesheer. Zijn terrein is
immers het leven. Hij is er voor
de patiënt het leven zo volledig
mogelijk te hergeven, niet om hem
Geen mens ontkomt eraan. Weer zakt een kist de grond in
naar zijn dood te helpen.
En wanneer de dood onafwendbaar
is, behoort de patiënt dat dan te
weten En, hoe moet hij op de
dood worden voorbereid In ieder
ziekenhuis van enige omvang, is
de dood dagelijkse kost. Er wordt
echter niet over gesproken.
In de jaarverslagen wordt altijd
gedetailleerd de gemiddelde
verpleegduur berekend, maar de
eenvoudige optelsom van de dood
wordt bijna nooit gemaakt.
Waarom eigenlijk niet
Dan liever de liftenfabrikant die
zegt,,Heel vaak moeten wij er
architecten van bejaardenhuizen
op wijzen dat de liftkokers te smal
getekend zijn. On zo'n tehuis
behoren de liften zo diep te zijn,
dat er een doodskist in kan.
Architecten vinden zoiets vaak
erg cru. Maar verdomd handig is
het wel. Want je kunt zo'n kist
toch niet rechtop zetten, dat zon
cru zijn".
Over de dood, de voorbereiding
;rop, over de vraag hoe moet ik
het mijn patiënt vertellen, gaat
deze reportage. De woordvoerders
wilden graag anoniem blijven.
Waarom
■Hl
DAT de dood het hono
rarium van de zonde
zou zijn, hoor je bijna
nergens meer, ook al
zijn er bijbelvaste de-
iaitisten die zich opge
wonden op Genesis 3 beroe
pen. Het is waar dat de ge
schiedenis van de mensheid
een wat moeilijke start heeft
gehad. Van de eerste fruit
oogst in het paradijs af heeft
de mens zich de vraag ge
steld of de dood nu een na
tuurlijk einde van het leven
is, dan wel een onnatuurlijk
sjot dat hij via de zonde in
ogen kortzichtigheid aan
och heeft verplicht.
verrijzenisgedachte
daarentegen biedt heel wat
jueer uitkomst, vooral nadat
deze meer positieve instel-
door Christus zelf on
voorstelbaar klaar werd ge
manifesteerd. Daarom hou-
en wij, en velen met ons,
maar vast aan de opheffing
*an de diskwalificatie van
het leven.
■joch zijn er heel wat myste-
u rond dood overeind
eraleven. Omdat hij zo wei-
»g zekerheid biedt, wordt de
nood vooralsnog uit het da-
Srajkse leven uitgebannen.
Een
Ven
m de strijd voor het le-
van anderen vergrijsde
2 plro.,1.
-i.f.j "huisspecialist zegt het
W]k.: "®r zij" er maar
weinig, die het kunnen
hebbi
dood
ra dat je vertelt dat ze
Saan. Het laatste sa-
kan wel eens hulp-
"Wdei zijn: de patiënt kan
dat „°p de. gedachte komen
O. noS iets anders is dan
ln]ectiespuit. We hebben
met het inlichten van patiën
ten bijzonder slechte erva
ringen, vooral bij jongeren.
Ze verzetten zich hevig tegen
de gedachte aan een nade
rende dood, ze vragen liever
een andere dokter. Ze gaan
zich volkomen afsluiten."
Specialist B.: „Een oudere
geeft zich heel wat gemak
kelijker gewonnen dan een
jonge patiënt. Ik heb het
meegemaakt dat me ge
vraagd werd: och dokter, als
er dan toch niks meer aan te
doen, laat me dan alstublieft
thuis doodgaan."
Specialist A: „Bij de dood
hou je altijd een schuldge
voel, je moet altijd een zeke
re rem overwinnen om met
zo'n patiënt een praatje te
maken. Bij een chirurg is die
weerstand nog groter, geloof
ik, want dat is een man die
altijd iets gedaan heeft. De
dokter is ook niet opgeleid
om die stap te zetten, hij is
daar slecht op voorbereid."
Specialist C: „Als je nou
maar wilt toegeven dat je op
dit terrein een grote sukke
laar bent, en als je je dan
maar menselijk inzet, dan
maakt dat tegenover de pa
tiënt een veel eerlijkere in
druk."
Ziekenhuisrektor: „De me
dicus heeft zich vaak, tegen
beter weten in, in een onmo
gelijke positie gemanoeu
vreerd, van waaruit de dood
altijd op een afstand moet
worden gehouden."
Specialist B: „De dokter wil
curatief zijn, hij kan het
vraagstuk gewoon niet aan."
daarin zit de menselijkheid.
Zo lang de medicus op het
voetstuk van de autoriteit
blijft staan, wil hij er niet
afvallen. En als hij een pa
tiënt over diens naderende
dood inlicht, dan heeft hij
zijn autoriteit verloren. Je
kunt trouwens nooit zeggen:
er is niets meer aan te doen.
De medische macht is zo
groot geworden, dat we er
altijd nog wel wat aan kun
nen doen. Er zijn bijna geen
mensen die dan zeggen:
laat het maar dokter."
Specialist B: „We moeten
de dood in het leven incor
poreren. Het probleem van
de naderende dood wordt
aan de medici overgelaten,
maar het moet terug naar
de maatschappij. En daar zie
je dat bijvoorbeeld de kerk,
die vroeger zo vol was van de
dood, er ook niet meer ovei
spreekt. Voor de anderen de
twijfel aan hel en hemel is
niets^ in de plaats gekomen."
Specialist C: „De autoritai
re geneesheer zal de dood
nooit aankondigen, want hij
Specialist C: „Maar we moe
ten toch kunnen stuntelen,
wil nooit toegeven. De meer
demokratisch ingestelde dok
ter die zijn eigen falen eer
der onderkent, en dat ook
over laat komen, zal eerder
in staat zijn de patiënt over
een naderende dood in te lich
ten. De patiënt moet geholpen
worden de dood te aanvaar
den, is hij eenmaal zover,
dan heeft hij geen hulp meer
nodig."
Verpleegkundige: „Maar het
gros wil het niet weten."
Specialist C: „Ik heb het
meegemaakt dat ik een jon
ge patiënt kreeg met een aan
doening op grond waarvan hij
nog tussen de twee en veer
tien jaar te leven had. Ik heb
het zijn vader verteld. En 't
resultaat: na twee jaar was
die vader van alle ellende ge
storven, na vijf jaar die jon
ge patiënt. Moet ik, om zo
maar een voorbeeld te noe
men, een vrouw vertellen,
dat haar man nog maar
hooguit drie jaar te leven
heeft? Zo'n vrouw heeft toch
geen leven meer. Iedere
zucht van haar man kan de
laatste zijn. Dat soort situa
ties mag ik toch niet veroor
zaken."
De dood hoort niet meer bij
ons. Vroeger wel, maar toen
gingen de mensen thuis dood.
Specialist A: „We leven in
een consumptiemaatschappij.
Daarin is geen plaats meer
voor lijden en dood. Debie
len en bejaarden worden ge
ëlimineerd, we stoppen ze
grondig weg. Maar als de
onvolkomenheden van onze
samenleving plotseling bij
ernstige ongelukken op ons af
komen, dan ontstaat er een
volslagen paniek, want zulke
dingen zitten niet in het ver
zekeringspakket van onze
consumptiemaatschappij. En
aan die ongelukken moeten
we steeds meer onze tijd
besteden. Daarnaast zien
we het langzaam sterven, te
zeer medisch, tot de laatste
adem toe."
En bij dit alles zoeken we
nog naar het antwoord op de
vraag die uit de praktijk van
een hoofdzuster komt: 'Maar
waarom zijn we dan zo tegen
de dood, waarom verzetten
we er ons dan zo heftig te
gen, vooral tegen de dood
van jonge mensen?"
n het ging de laat
ste dagen zo goed
met hem", zegt
tante Mies met
enige veront
waardiging tegen
de taxichauffeur die haar
met haast naar het zieken
huis rijdt. "Ze zeggen wel
eens meer dat een lucifer
nog even vonkt voordat hij
uitgaat", filosofeert de taxi
chauffeur over zijn schouder.
Hij heeft in 't gemotoriseer
de leven al heel wat zenu
wachtige spoedvrachtjes ge
had. Het vervoer van het le
ven naar de (naderende)
dood is voor hem niets bij
zonders. Daarom weet hij
dat van hem wordt gevraagd
door rode stoplichten te rij
den, bochten af te snijden,
kortom als een wegpiraat
naar het ziekenhis te scheu
ren. Aan zulke vragen komt
hij maar zeer gedeeltelijk te
gemoet, omdat hij geen enke
le behoefte heeft aan zijn ei
gen sterfbed.
"En toch ging het de laatste
dagen zo goed met hem",
herhaalt tante Mies weer
als ze door de lange zieken
huisgangen onderweg is naar
haar stervende schoonvader.
Het is een oude man, die zijn
lichaam goeddeels heeft ver
sleten bij voortdurend gebrek
aan volledige gezondheid. Na
zijn pensioen heeft hij er nog
wat jaren over mogen nahij
gen. „Dat verrekte hart",
zei hij een paar keer per dag.
En daar was een dagelijkse
portie sigaretten- en sigaren
rook bij gekomen. Een jaar
geleden had zich een en an
der in een zware longont
steking ontladen. Het higgen
was daarna wat erger gewor
den.
Totdat hij er op zijn 69-ste
een aanval van benauwdheid
kreeg. De huisdokter kijkt
dan onbewogen. "Het is het
beste als U naar het zieken
huis gaat, ik zal wel even een
ziekenwagen bellen". "Is het
dan zo erg", vraagt de vrouw
van de patiënt, „hij hijgt al
zo lang". "Och", zegt de
huisdokter, "het is voor de
zekerheid, in het ziekenhis
hebben ze alles bij de hand".
En zo rijdt de 69-jarige,
vader van twee zonen van
wie een getrouwd is met tan
te Mies, de ander met een
opzichtig vrouwspersoon, die
door haar schoonvader in on
bewaakte ogenblikken wel als
"die sloerie" wordt aange
duid, omdat ze nooit naar de
kerk maar wel altijd laat
naar bed gaat. Daaraan en
aan zijn sloverige vrouw
denkt de 69-jarige onderweg
naar het ziekenhuis.
In opdracht van haar
schoonmoeder belt tante
Mies enkele uren later het
ziekenhuis op. Hoe het met
vader is. "Hij is erg rustig",
zegt een zuster met overdre
ven vriendelijkheid, "U kunt
vanavond op bezoek komen,
de bezoekuren zijn van zeven
tot acht". En jawel, de oude
man ligt die avond triomfan
telijk opgemaakt in de frisse
lakens. Het hijgen is inder
daad wat minder geworden,
hij is wel erg moe. De ver
pleegsters hadden hem al,
zoals zoveel andere patiënten
geaccepteerd als een groot
kind: "Nou moet opa mooi
rechtop gaan zitten, dan kan
de zuster even fijn de kussens
opschudden". En tegen zijn
wat onwennig rondkijkende
vrouw: "Het gaat best met
hem hoor, we houden hem
wel in de gaten". Dat wel.
Maar het stelt de vrouw niet
helemaal gerust. Dat alleen
thuis zijn vindt ze nog het
ergste. Hij kon wel niet zo
veel meer, maar hij was er
toch, scharrelde wat rond, en
je kon toch met hem praten.
Ze had nooit iets zonder hem
gedaan. Hij betaalde de reke
ningen, hij ging altijd naar
de bouwvereniging wanneer
hun wat wrakke huisje weer
wat nieuwe scheuren had op
gelopen. Hij haalde zelf zijn
pensioen en AOW op. En dat
alles was nu weg.
En zo kruipen de dagen nu
vooruit, met altijd weer dat
afschuwelijk lege bed. De
uren tellen nu van bezoektijd
naar bezoektijd. Tante Mies
komt vaak troosten, ze woont
het dichtste bij van alle kin
deren. Jan kan moeilijk ko
men: hij pendelt naar Duits
land. Tante Mies: "och, mam
U zult zien dat paps weer
gauw thuis komt, die dokto
ren kunnen tegenwoordig zo
veel". De 69-jarige is voor
de doktoren inderdaad geen
moeilijk geval. Ze wisten,
met röntgenfotos', labora
toriumrapporten en onregel
matig getekende diagram
men van het al jaren geleden
geoDende medische dossier in
de hand, dat de man volledig
was uitgeblust. Zijn longen
waren vernield, de bloedsom
loop was in de knel gekomen.
En er waren meer medische
zekerheden die op een nade
rende dood wezen. Het was
aan het verplegend personeel
om de moegestreden man
vriendelijk naar zijn sterf
bed te begeleiden. De dokter
kwam eens per dag, mom
pelde wat onbegrijpelijke ter
men in de richting van de
hoofdzuster, knikte vriende
lijk en ging zijns weegs. En
hoofdsuster maar zeggen als
de dokter de afdeling weer
heeft verlaten: "U bent in
goede handen meneer, het is
een hele goeie dokter".
Maar het telefoonnummer
van de buurman thuis was
„voor alle zekerheid, het is
nu eenmaal voorschrift"
toch maar vastgelegd. Bin
nen handbereik van de hoofd
zuster. Vier dagen later
wordt het nummer gedraaid.
En 20 minuten later zit me
vrouw huilend aan het bed
van haar nu duidelijk ster
vende man. Verpleegsters
zijn druk doende een scherm
rond het bed te plaatsen,
want doodgaan is geen pu
blieke zaak. Bovendien werkt
zoiets slecht op het moreel
van de mede-patiënten. Op
de gang wordt iets gezegd
van „de dokter waarschu
wen". Naast het bed van de
stervende man wordt een
versleten tafeltje neergezet
«MS
te horen. Omdat het volgens
oeroude ziekenhuisdienstre
geling daarvoor de tijd is
aangebroken, wordt op de
gang met ondersteken ge
rammeld. Voor de oude man
wordt een uitzondering ge
maakt. Bovendien, de rektor
is al onderweg. „Ik heb een
telegram naar Jan gestuurd,
hij zal zo wel komen", zegt
tante Mies tegen beter weten
in. Met een uiterst bezorgd
gezicht komt de rektor bin
nen. „We zullen nu het sa
crament der stervenden toe
dienen" zegt hij fluisterend.
Prevelend komt dat laatste
sacrament over de geoefende
lippen van de rektor. Tante
Mies kijkt wat bezorgd wan
neer de heilige olie wordt
aangebracht, maar ze helpt
vlot wanneer de stervende
man niet meer bij machte
blijkt een kruisje precies
verticaal in zijn handen te
houden. „Ja, helpt U maar
even" zegt de rektor en laat
haar rustig begaan. En wan
neer het allemaal gedaan is
verdwijnt de rektor weer. De
hoofdzuster staat op, geeft
de vrouw een hand. „Mijn
deelneming" zegt ze wat be
dremmeld. „Wat, is hij al
dood?" Ja mevrouw, Uw
man is rustig ingeslapen".
Tante Mies: „Ja, pap is in
geslapen". Dan denkt ze
even na en zegt: „Hij zal het
nooit meer benauwd heb
ben".
met een gesteven laken er
op. In het midden een kruis
beeld, geflankeerd door twee
kaarsen op oude kandelaars
uit de kapel.
Op dat ogenblik komt tante
Mies binnen die om de een of
andere reden zo wordt ge
noemd, waarschijnlijk om
dat ze geen kinderen heeft,
maar er wel heei goed mee
kan omgaan. „En het ging
de laatste dagen zo goed met
hem", mompelt ze nog
steeds. De vrouw snikt met
korte tussenpozen. Tante
Mies probeert te troosten.
„Stil maar mam, anders
wordt ie wakker". En dan is
alleen nog het langzaam
ademhalen van de patiënt
De vrouw staat op. De zus
ter volgt haar. „Zullen we
Uw man naar de chapeile
ardente brengen, of wilt U
hem thuis hebben?" Waar
naar toe?" vraagt tante
Mies geërgerd. „Naar de
rouwkapel", verduidelijkt de
hoofdzuster. „Het is goed",
zegt de vrouw.
Op de gang gaat het leven
door. Als de nabestaanden
naar buiten schuifelen, komt
net een jong zustertje de
hoek om, met voor haar een
brancard. Er ligt een jongen
met een verschrikt gezicht
op, een witte doek half over
zijn hoofd geslagen. Handig
wordt hij langs de kant ge
parkeerd. De hoofdzuster
Mjkt vragend. „Een appen
dix", zegt het zustertje,
..hier zou een bed vrij zijn".
Er komt er een vrij", fluis
tert de hoofdzuster met een
hoofdbeweging in de richting
van de vrouw en tante Mies,
die er niets van gemerkt
hebben.
„Jan is niet meer gekomen",
zegt de weduwe. „Was Mat-
thieu niet gewaarschuwd?".
Tante Mies: „de buurman
zou naar zijn werk rijden.
En dan wordt er alleen nog
maar gedahet. Veel gedacht.
Tante Mies: En toch, het
ging de laatste aagen zo
goed met hem".