VERBAZING
Veertig jaar na zijn dood:
Gentse Floraliën: voorrecht der franskiljons
Persoonlijke
herinneringen aan
een groot man
Amsterdam
Terug naar de Johnson-lijn
DR. CORN. VERHOEVEN
DE MEER VROLIJKE KANTEN VAN EEN TRAGISCHE TAALSTRIJD
Inspanning
Boodschap
Ficties
I
DE STEM VAN ZATERDAG 2 MB 1970
21
NyPE'LII^GEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PE^NGEN PEIUNGEN PEIUNJEN PEIUNGEN PEIUNGE^I EN PEILINGEN PEILINGEN PEIU
E LINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILIIGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEIUNIGEN ^UINO N PEILINGEN PE'L NGEN PEILIUGEN
iE0tn .Jr èwNGlci. .„,PJLLJ,NG£y„PEILINGEN PEILINGEN PEILIUGEN PEILINGEN PEILINGENPINGEN PEIÜNGEN PEILIUGENL, NG EN PEI LI NGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEIt
PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PclLlNGcN KtiiLir^cn
De zwartkijkers hebben gelijk gekregen .- Amsterdam bood op Koningin
nedag weer het beeld van een stad in oproer. Politiecharges, barri
cades, stenen, gewonden, arrestaties, kortom het inmiddels overbekende
beeld van een Koninginnedag op z'n Amsterdams.
Er zullen wel weer mensen zijn, die de politie de schuld geven van de
rel. De politie had dit moeten doen of dat moeten laten. Die kritiek lijkt
ons onjuist. Deze laatste rel in Amsterdam is niet veroorzaakt door een wat
uit de hand gelopen protestdemonstratie tegen het woningbouwbeleid, de
Amerikaanse invasie in Cambodja of iets dergelijks. Ditmaal is er duidelijk
sprake van een ordinaire straatrel, veroorzaakt door rel-om-de-rel-schop-
pers.
Dit soort straatterreur is ontoelaatbaar. Ook in Amsterdam.
Amsterdam heeft nog moeilijke dagen voor de boeg. Rond 4 en 5 mei
zijn allerlei demonstraties aangekondigd. Ze staan allemaal in het teken
van de strijd tegen het onrecht, van de strijd voor een betere wereld. Velen
geloven in die strijd. Maar de sympathie er voor zal afnemen als al die
acties uitlopen op moedwillige vernieling, op de terreur van de straat. Het
tragische is namelijk dat het uiteindelijke straatbeeld niet wordt bepaald
door de. bonafide demonstranten voor te prijzen oogmerken, maar door
herrieschoppers, die zelfs geen enkel benul hebben van hun eigen pro
blemen.
President Nixon eergisteren voor de t.v. „Het is niet de bedoeling de
oorlog tot Cambodja uit te breiden. Integendeel de actie (van de V.S.-
troepen) in Cambodja maakt deel uit van het streven naar het beëindigen
van de strijd en naar een rechtvaardige vrede."
Dit soort kronkelredeneringen, die herinneringen oproepen aan de beste
dagen van wijlen John Foster Dulles, werden vijftien jaar geleden, toen de
westerse wereld bevangen door de kille angst voor het communisme, mis
schien door grote groepen mensen voor zoete koek geslikt.
Dat Nixon niets beters weet aan te voeren ter rechtvaardiging van zijn
invasie in Cambodja is het zoveelste bewijs dat het de man eenvoudigweg
ontbreekt aan een (nieuwe) visie op het probleem. Wat hij vredesstreven
noemt of „Viefnamisatie van de oorlog" is niets anders dan het nu en dan
terugtrekken van „anderhalve man en een paardekop" om de schijn te
wekken dat hij zijn verkiezingsbeloften nakomt.
De feitelijke situatie in Zuidoost-Azië versterkt slechts de vrees dat de
Verenigde Staten door dit gevaarlijke avontuur in Cambodja verder zullen
wegzinken in het giftige moeras waarin zij oorspronkelijk door Kennedy en
Johnson werden geleid, lang geleden, toen de traditionele koude-oorlogs-
filosofieën ten aanzien van het communisme nog niet duidelijk waren
achterhaald.
Nixon beloofde destijds dat hij zou onderhandelen en er wordt in Parijs
inderdaad met groot geduld iets gedaan dat op onderhandelen lijkt. Maar
zodra doet zich een nieuwe moeilijkheid voor of Nixon grijpt naar de wa
pens, volgens Pnom Penh zelfs zonder overleg met de Cambodjaanse re
gering, hetgeen een inbreuk op de neutraliteit van Cambodja betekent.
Dit laatste maakt het optreden van Nixon alleen nog maar gevaarlijker,
afgezien nog van het feit dat hij er de vrede geen stap mee dichterbij
brengt. Want hoe de Zuidoosfaziatische kwestie ook opgelost moet worden;
met wapens lukt het niet. Dat is afdoende bewezen.
Omdat dit, als ik goed geteld
heb, de tweehonderdste column
is, die ijj voor dit blad schrijf, zou
ik graag eens willen proberen on
der woorden te brengen, wat mij
bij deze zeer aangename arbeid
eigenlijk beweegt. Dat is, kort
gezegd, een grote verbazing over
wat er in de wereld gebeurt. Ver
bazing is een van de manieren,
waarop een mens probeert ge
beurtenissen te verwerken die hij
zelf niet tot stand brengt. Er zijn
ook andere manieren, maar die
zijn volgens mij minder goed. bij
voorbeeld onverschilligheid of de
illusie dat we alles zelf doen.
Voor deze illusie die een prettig
gevoel van activiteit teweeg moet
brengen, ben ik weinig toeganke
lijk. De overtuiging dat bijna niets
van alles wat gebeurt, door mijn
toedoen gebeurt, maar dat toch
alles wat gebeurt mij min of meer
aangaat, heeft mij tot verbaasde
toeschouwer gemaakt.
Menselijk bestaan is, lijkt mij,
voor het grootste deel aanwezig
heid, getuige zijn bij wat er ge
beurt. Omdat we niet alles kun
nen doen en toch bij alles betrok
ken zijn, moet het grootste deel
van ons leven wel bestaan in een
machteloos, maar geïnteresseerd
toeschouwen. Het ondergaan, kij
ken en denken vult het beetje dat
we zelf kunnen doen aan tot het
alles dat we nodig hebben om te
leven. Door kennis is de ziel in
zekere zin alles, zei Aristoteles al.
Door kennis nemen wij datgene
in zijn eigen buik te regelen; er
komt niets van terecht. Het leven
wordt ons aangedaan, ons eigen
initiatief speelt een minimale rol
en daarbuiten is niets „heel ge
woon". Tot dit eenvoudige inzicht
zou ik gaarne bijdragen, omdat ik
ervan overtuigd ben dat het een
geweldige vergissing is te denken
dat gebeurtenissen samenvallen
met wat wij doen. Het doordram-
men op dit activistische principe
leidt tot allerlei vormen van ge
weld. Zelfs een poging tot inte
gratie op al te korte termijn is ge
weld namelijk een verdringen van
de eisen die de werkelijkheid aan
ons stelt, een verwerpen van alle
passiviteit en beschouwelijkheid
ten gunste van onmiddellijke, ei
genmachtige activiteit.
Ik preek hiermee dat zal dui
delijk zijn niet de totale berus
ting. Integendeel: ik meen dat al
leen op deze manier een weg vrij
gemaakt kan worden voor een
vruchtbare opstandigheid. Als wij
ons immers niet kunnen verwon
deren over datgene waaraan we
niet kunnen wennen, volgt daar
niet uit dat we het „heel gewoon"
moeten vinden; dat is nu juist
verdringing. Maar we kunnen on
ze capaciteit voor verwondering
opvoeren. En er is nog veel meer.
De verwondering grenst aan de
ergernis. We ergeren ons over
datgene wat we niet willen inte
greren in ons bestaan en waarvan
we tegelijk de zekerheid hebben
dat het op korte termijn te ver-
wat anderen doen buiten ons om
en wat ze gedaan hebben voor ons
in ons eigen leven op.
Verwondering is naar mijn me
ning de motor van dit proces. Zij
stelt ons telkens voor de noodzaak
nieuwe gegevens en gebeurtenis
sen in ons eigen bestaan op te ne
men en te integreren. Hierdoor
wordt de verwondering begrensd.
Wat onmogelijk in ons bestaan te
integreren is, dat waaraan we
nooit zullen kunnen wennen,
daarover kunnen we ons ook niet
verwonderen. Verbazing is dan
sis het ware onbegonnen werk.
En dikwijls gebeurt het dat men
sen dan reageren met een soort
van onverschilligheid. Ze gaan
dan alles „heel gewoon" vinden
en suggereren daardoor dat zij het
Proces van integratie allang ach
ter de rug hebben.
Juist de meest ongewone dingen
worden op die manier „heel ge
woon" genoemd bijvoorbeeld sek
sualiteit, sterven („doodgewoon")
kinderen krijgen of in een vlieg
tuig boven de Alpen zitten. Tege
lijk gaat daarvan dan de sugges
tie uit, dat alles op de meest van
zelfsprekende manier binnen het
bereik van de menselijke activi
teit ligt. We hoeven het maar ge
woon te pakken, we hebben er
recht op. „Recht op geluk" vind
Jk daar een mooi voorbeeld van.
Of „baas in eigen buik". Laat ie
mand eens één uür lang proberen
vplgens zijn eigen ontwerp en op
oigen initiatief de jang van zaken
anderen is. Voor mij zijn alle vor
men van geweld een bron van
constante ergernis, omdat ik er
van overtuigd ben dat geweld
overbodig en inefficiënt is. Ge
weld is geen middel en het ergert
mij wanneer mensen het „ge
woon" vinden en het in stand wil
len houden door te verkondigen
dat het een van de vele middelen
is om iets te bereiken. Maar met
deze beginselverklaring dreig ik
aardig in herhaling te vervallen.
Een andere buurman van de
verbazing, die ik vaak ontmoet
heb op deze kleine tochten, is het
gevoel van griezeligheid. Wij grie
zelen, wanneer we in aanraking
komen met iets dat niet in ons le
ven te integreren is bijvoorbeeld
slangen of skeletten. Dood en le
ven, dit en ander leven kunnen
niet tegelijk op dezelfde plaats
zijn. Persoonlij^ griezel ik ook bij
veel van wat ik hierboven opge
somd heb; bet onvermogen tot
beschouwelijkheid, de illusie dat
mensen alles kunnen, de verkon
diging van geweld als middel of
van al te steile en totale idealen.
Die dingen kunnen niet samen
gaan met het leven dat ons be
schoren is. Maar ik ervaar ook
mijn onmacht tegenover zo mas
saal beleden dwaasheden. Ver
wondering lukt niet, ergernis baat
niet: er zit niets anders op dan
griezelen. En door dit gevoel uit
te spreken hoop ik dan toch nog
iets te bereiken.
Pïeter Jelles
TROELSTRA
MAN VAN NU
Met alle respect voor de heren Den Uyl en Vondeling, maar moch
ten zelfs zij eens het tijdelijke voor het eeuwige verwisselen, dan
zal er toch wel niet die schok door Nederland gaan die nu alweer
veertig jaar geleden door het heengaan van mr. P. J. Troelstra
werd verwekt. De onbetwiste leider van de toenmalige S.D.A.P. en
een van haar stichters, had de 20ste april van' het jaar 1930 nog zijn
zeventigste verjaardag gevierd: een ziek man, al geruime tijd ver
lamd.
Weinig weken na die laatste verjaardag, waarop hem nog eens
gebleken was hoe groot en algemeen nog steeds de verering van zijn
volgelingen was, stierf de zeventigjarige in zijn woning aan de Leu
vensestraat te Seheveningen aan een nieuwe aanval en aan volslagen
uitputting.
Hem is vier dagen later een uit
vaart ten deel gevallen als van een
vorst. Slechts eenmaal had de begra
fenis van een ander vooraanstaand
socialist Domela Nieuwenhuis
evenveel volk op de been gebracht-
als toen op die 16e mei 1930 tien
duizenden hun voorganger en diens
gang naar zijn laatste rustplaats ge
leidden.
Wie zich na de begrafenis in het
Haagsche gebouw van kunsten en
wetenschappen een plaats konden
verzekeren, waren daar getuige van
een indrukwekkende herdenkings
plechtigheid, met als hoogtepunt
een rede van de toenmalige voorzit
ter der SDAP, de ook internationaal
befaamde Jan Oudegeest.
Aan de woorden van deze man,
die in jongere jaren het „eens komt
de schone, klare dag had gedicht,
kon men de retoriek niet ontzeggen,
die voor het socialisme dier dagen
zo kenmerkend was.
Een retoriek die ons nu vreemd
aandoet, maar die toen, in die rouw
dienst, ieder ontroerde en in zijn
ban sloeg. Oudegeest prees de ge
storvene als- priester der mensheid,
hogepriester van het socialisme, fak
keldrager van de nieuwe tijd, dich
ter en ziener en profeet.
„Als profeet geselde Troelstra de
lafheid, de moedeloosheid, de baat
zucht, de vrees, de harteloosheid, de
gemakzucht, de verdeeldheid, de
ontrouw. En met de schorpioenen
van zijn haat tegen alles wat laag en
onedel was, kastijdde hij de duister-
lingen. Als zijn woorden klonken tot
de duizenden en nogmaals duizen
den, dan werden vurige tongen ont
stoken in de harten van die allen
dan ontwaakten de ziellozen en
stonden op en kregen nieuwe
kracht".
En dan, na ook nog de staatsman
te hebben geprezen, de „bouwer aan
de kathedraal der toekomst, die. op
rijst op de hechte en brede funda
menten der democratie", gewaagde
Oudegeest van de levensvreugde,
die tallozen aan Troelstra te danken
hadden: „Want hij heeft gemaakt
dat de hongerigen gespijzigd, de
naakten gekleed worden, dat de ge-
ketenden de vrijheid gegeven is".
Waarden van bijkans bijbelse al
lure, en een lofzang, door anderen
allicht uitsluitend aan de Messias
voorbehouden. Doch zij klonken,
daar in die rouwdienst, niet vals. Zij
verwoordden een realiteit.
Wanneer men aan de bijkans fees
telijke droefheid van die meidag in
1930 terugdenkt, gaat men onwille
keurig tussen toen en nu vergelij
kingen maken. Waaraan dankte een
man als Troelstra nu eigenlijk de
unieke en voor heden vrijwel
ondenkbare plaats die hij niet
slechts in het politieke leven zijner
dagen, maar ook en vooral in de
harten van zijn volgelingen innam?
Het antwoord dient allereerst in
de omstandigheid gezocht, dat politi
ci als Troelstra, Kuyper, Nolens
toenmaals in hun opkomende partij
en een pioniersfunctie bekleedden.
Zoiets smeedt banden van hechtere
solidariteit dan het veel lossere ver
band tussen leden en leiders van
gevestigde partijen.
Op Troelstra toegespitst was er
daarnaast de bijzondere omstandig
heid, dat hier een „charismatische"
persoonlijkheid een groot aantal ta
lenten en kwaliteiten in zich vere
nigde. Rouwredenaar Oudegeest be
sefte dit, toen hij op verheven toon
de gestorven Troelstra in velerlei
hoedanigheid eerde: als priester,
fakkeldrager, dichter, ziener, pro
feet, staatsman.
Nuchterder gezegd: Troeisrta
dankte zijn invloed aan zijn veelzij
digheid. Echter, de onderscheiden
aspecten van zijn altoos actieve per
soonlijkheid waren bepaald geen ge
scheiden, van elkaar losstaande as
pecten, die elk op de eigen tijd een
afzonderlijk leven leidden.
Integendeel, de dichter Troelstra
was als zodanig politicus, terwijl de
politicus, ook toen hij geen verzen
meer schreef, toch dichter bleef. De
jurist Troelstra kon zich in een
scherpzinnig parlementair debat
verheugen, maar tegelijk was er zijn
viskmele hartstocht die hem tel
kens weer buiten de vaste afbake
ning van het alleen maar parlemen
taire overleg deed treden. De jour
nalist Troelstra kon de situatie van
het ogenblik in zijn hoofdartikelen
vlijmscherp ontleden, tegelijk echter
vulde hij zulk een analyse steevast
aan met een propagandistisch be
toog.
Het was deze veelzijdigheid die
hem weliswaar tot een uiterst com
plexe, moeilijk te „vangen" en te
rubriceren persoonlijkheid maakte,
maar tevens tot iemand, in wie de
toegewijde volgeling telkens weer
zichzelf op een of andere manier
herkende.
Er zijn. een paar kanten aan
Troelstra's openbare optreden, die,
nu men hem van een afstand van al
weer veertig jaar kan beschouwen
en waarderen, duidelijk naar voren
springen. Krijgt men daarvoor aan
dacht, dan zijn het merkwaardiger
wijs tevens evenzovele zaken, waar
aan het verschil tussen socialistisch
leiderschap van een halve eeuw te
rug en dat van heden kan worden
afgemeten. Troelstra heeft een partij
gesticht en in stand gehouden die
niet slechts ter verwezenlijking van
bepaalde sociaal-economische pro
grampunten, doch daarnaast ook en
voorl de „zedelijke" verheffing van
een grote bevolkingsgroep in haar
vaandel had geschreven. Dat was
dan het bewuste tegendeel van een
een zoeken naar verhoging van de
levenstoon en naar levensverdieping
ontwikkeld, dat voor de toekomst de
belofte van grote dingen bevat". Te
gen een -.Jan Rappisme zonder besef
der waarde van de grote levensvra
gen" is Troelstra's politieke levens
strijd allereerst gericht geweest.
Johan Winkler, voor onze
lezers bekend van zijn vaste
kolom „Mijns Inziens" en van
1920 tot 1923 particulier se
cretaris van mr. P. J. Troel
stra, herdenkt in bijgaand ar
tikel diens overlijden, in 1930,
en wijdt daaraan enige be
schouwingen aan de mogelij
ke betekenis, ook thans, van
bepaalde aspecten van Troel
stra's politieke activiteiten en
ambities.
Een tweede punt dat naar voren
springt: Troelstra's hardnekkige en
met succes bekroonde inspanning
om zijn partij niet slechts bijeen te
houden, doch ook in zuiverheid bij
een te houden. De man, die zelf het
nu eenmaal altijd weer labiele even
wicht tussen revolutionair pathos en
reformistische daadkracht verper
soonlijkte, liet ook in zijn partij
meer dan een stroming in haar
recht, doch hij verzette er zich met
hand en tand tegen, wanneer zo'n
stroming in zijn tijd die der
Tribunisten, die in 1909 uit de
SDAP werden gezet zich tot par
tij in de partij dreigde te ontwikke
len.
Een derde punt dat naar voren
springt: in zijn internationalisme en
zijn daarmee verband houdend en
daardoor gevoede antimilitarisme
gevoelsmatigheid van de
Troelstra wonderwel bij
onloochenbare volkssenti
menten aan. Wij constateren dit los
van de vraag of de door Troelstra
gestelde ontwapeningseisen heden
ten dage opnieuw gesteld kunnen
worden.
Maar wei kan worden vastgesteld,
dat de ongetwijfeld ook ethisch be
paalde hunkering naar het „nooit
meer oorlog" in Troelstra's tijd een
partij-politieke concretisering heeft
gevonden die haar belette om in de
anarchistische onvruchtbaarheid van
alleen maar een negatieve kreet te
verzanden.
niet gedaan was en dat het parle
mentaire stelsel van een aantal veel
te makkelijk aanvaarde ficties uit
ging.
Het werd reeds in 1907door
Troelstra in een eerste onitwerp voor
een eigen politiek systeem der soci
aal-democratie aldus gesteld.
Het parlementaire stelsel gaat vol
gens hem van de fictie uit als zou
den de weinige volksvertegenwoor
digers op grond van hun mandaat in
staat en bekwaam zijn niet slechts
de politieke doch ook de maatschap
pelijke en economische vraagstuk
ken op te lossen, die aan het parle
ment ter oplossing worden voorge
legd.
Parlementariërs, gekozen volgens
een vormloos, individualistisch kies
recht, missen daartoe wel niet de
formele bevoegdheid, maar wel het
praktisch vermogen. Ondeskundig,
moeten zij het reële werk, de we
zenlijke beslissingen, op economisch
gebied vooral, in toenemende mate
overlaten aan de departementsamb
tenaren. Daarheen verplaatst zich de
macht in de staat: naar de bureau
cratie.
sloot de
politicus
bepaalde
alleen maar zakelijke, alleen maar
„pragmatische" politiek.
Bij zijn politieke afscheid achtte
Troelstra die „vermenselijking" van
zijn volgelingen in menig opzicht
bereikt en uit wat hij toen zei bleek
duidelijk dat hij die „geestelijke
winst" belangrijker achtte dan me
nig stoffelijk voordeel, dat ook was
behaald: „op de vaste bodem der
uit het moeras opgekomen arbeiders
beweging heeft zich een geestelijk
leven, een streven naar intellectuele
ontwikkeling, een belangstelling
voor de grote geestelijke vragen.
Een vierde en wellicht, achteraf
bezien, belangrijkste punt, dat uit
het grote geheel van Troelstra's po
litieke activiteiten en ambities naar
voren springt, is zijn hardnekkig
pogen om voor en namens de soci
aal-democratie te komen tot een ge
heel eigen politiek systeem.
Van de volksvertegenwoordiger
Troelstra is de uitlating dat het
parlement weliswaar zijn eerste,
maar niet zijn laatste liefde was.
Men doet er verkeerd aan wanneer
men die uitlating kenmerkend acht
voor de niet helemaal „betrouwba
re" Janus met de twee aangezichten,
als hoedanig Troelstra zo vaak werd
afgeschilderd: overtuigd democraat
en tegelijkertijd sceptiseh-demo-
craat. reformist en tegelijkertijd re
volutionair, parlementariër en tege
lijkertijd van buitenparlementaire
actie niet afkerig.
Zeker, dit ambivalente was er
ook, maar er was bovenal het steeds
stelliger inzicht dat het met de ver
overing van het algemeen kiesrecht
Zijn remedie? Troelstra dacht aan
een arbeidsraad, naast het parle
ment, om gekozen volgens functio
neel, organisch kiesrecht. Hij filoso
feerde in dat verband over een. or
ganische opbouw der maatschappij,
waarin de gesocialiseerde bedrijfs-
schappen zich zelf zouden beneren
en regeren. Gedachten, die heel ver
afstonden van het geijkte geloof aan
een alleenzaligmakend parlementa
risme- Gedachten, die merkwaardi
gerwijze veel overeenstemming ver
toonden met de staatkundige specu
laties van de ook al „organisch"
denkende Kuyper! Gedachten die
later, omdat ze „ergens" aan het
communistische raden-socialisme
grensden, nogal eens verdacht zou
den worden gevonden! Gedachten,
tenslotte, die in zekere zin gereali
seerd werden, toen de grondwet ook
aan andere dan de geijkte organen
verordenende bevoegdheid zou toe
kennen, toen de „schappen" hun in
trede deden en toen de SER het
leven zag.
In zekere zin Troelstra echter
dacht verder en het zou niet onge
wenst zijn, wanneer men zulks he
den ten dage, gesteld tegenover een
toespitsing van de door hem in 1907
reeds geprofeteerde bureaucratische
overmacht, ook zou doen: verder
denken.
En zo is er alle aanleiding om het,
nu de grote voorman der Nederland
se sociaal-democratie, veertig jaar
geleden stierf, niet bij een al of niet
eerbiedig gedenken van zijn leven
en zijn dood te laten, alle aanleiding
om heel even te luisteren naar wat
de man, die bepaald meer heeft
gedaan dan zich in 1918 „vergissen",
ook aan een huidig geslacht mis
schien te zeggen heeft.
JOHAN WINKLER
BRUSSEL Een
dag voor de opening van de -
vijfjaarlijkse - Floraliën in Gent had
de organiserende vereniging, nog
onveranderd „Avendr Hortieoie" ge
naamd, op de invalspunten wegwij
zers naar de overdekte tuin doen
plaatsen. De roemrijke naam, want
deze vermaarde show dateert reeds
van 1809, stond in beide landstalen
«op de bordjes, voorzover de uit-
gangsletters N en S dit oorspronke
lijke Latijnse woord dan tot Neder
lands en Frans stempelen.
Ternauwernood was dit de burge
meester ter ore gekomen of er
moest iemand van de reinigings
dienst op af om het onderste woord
„floralies" over te schilderen opdat
alleen het bovenste „floraliën" te
lezen viel. Formeel had hij daartoe
het volste recht, want in het nu
wettelijk geregelde taalbestel dienen
officiële publikaties in iedere vorm
uitsluitend in de taal van het gebied
te gebeuren.
De geste van de organisators was
dus eigenlijk een provocatie, ook al
omdat het woord „floraliën" voor de
hele wereld kan volstaan. Om dit
speldeprikken te begrijpen, dient
men echter te weten, dat deze
vijfjaarlijkse meesterstukken van
warme kassen en koude grond een
exclusieve aangelegenheid zijn van
de Frans-sprekende bourgeoisie van
de stad. Door de omwenteling, die
het afschaffen van de tweetaligheid
in het Vlaamse landsdeel betekende,
heeft deze klasse van lieverlede al
haar voorrechten verloren. Zij heeft
zich teruggetrokken in min of meer
besloten gezelschappen, die een en
kele maal nog wel eens naar buiten
treden en daarbij dan proberen de
oude image levend te maken.
Dat gebeurt dan in Gent met de
„Floraliën". Nog steeds dezelfde
club, die ruim anderhalve eeuw ge
leden in een estaminet de eerste
bloemententoonstelling organiseerde,
heeft deze onbetaalbare tuin in han
den. De teelt van bloemen en sier
planten was destijds een tijdverdrijf
van de notabelen, en ook al heeft
zich dit nadien ontwikkeld tot een
industrie, de club met naar geest en
stand dezelfde mensen behield het
recht op de spectaculaire tiendaagse
show.
Om iedere vreemde inmenging te
kunnen mijden, waarbij men dan
zowel aan stand als taalgebruik kan
denken, doet men dit financieel vol
komen onafhankelijk. Geen frank
steun of bijdrage in welke vorm ook
wordt geaccepteerd. De miljoenen,
die de twee hectare grote overdek
te tuin kost, moeten door het pu
bliek worden opgebracht. Dat geeft
geen kopzorgen, want ditmaal wordt
'n klein miljoen bezoekers verwacht.
Opdat men volkomen baas in eigen
huis kan blijven en dus aan niemand
ook maar enige verplichting, krijgen
eveneens de exposanten - in totaal
vijfhonderd uit veertien landen -
hun perkjes of plantsoenen kosteloos
ter beschikking.
In feit kan men het dus zo zien
dat degenen die franskiljons worden
genoemd en dan meestal met dubbe
le namen, zich iedere vijf jaar nog
in een burcht van azalea's, orchidee
ën en cyclamen manifesteren. Aan
gezien hier echter ook geldt „no
blesse oblige" zijn de floraliën een
weergaloos beeld van verfijnde
smaak. Niets van het nivellerende
karakter der klank- en 'oeeldbescha-
ving kan binnendringen. Geen
greintje reclame, geen gil in de dis
crete muziek en de aanwijzingen bij
de exposanten zijn van een distinctie
zodat die schier onopgemerkt
blijven.
Het is dan ook overbodig er nog
bij te voegen, dat in deze exquise
salon op grote schaal, de nationale
ingrediënten: friet en pint, eveneens
ontbreken.
Vanuit deze geurige, kleurige, no
bele burcht hebben dus de organisa
tors een listige uitval gedaan om
alsnog hun voertaal, het Frans, op
de wegwijzers op de publieke weg
te krijgen.
De burgemeester pareerde ter
stond deze floretsteek. Een kleine
revanche nam de voorzitter, graaf
De Kerkckhove de Denterghem. bij
het ceremonieel van de opening. Na
enige „Vlomse" zinnen waarin hij
telkens dreigde te blijven steken,
versnelde hij zijn toespraak tot ko
ning Boudewijn spoedig in het
Frans. Na zijn verzoek aan het
staatshoofd de tentoonstelling te
openen, volgde even een fluisteren
de samenspraak tussen beiden en
toen sprak koning Boudewijn in bei
de talen de rituele zin uit. Daar kon
de burgemeester niets aan doen,
want dat gebeurde in het privé-
domein van de „Avenir Hortieoie".