DEALER ARESSE De drie sleutels van de wilde gans Pionier van christendom zonder religie We maken eenl giraffe i van klei DIETRICH BONHOEFFER DELING ALS IK EEN KANARIEPIETJE WAS. Beertje Blauw BEDIENDE De ermaatschappij .AND" i.o. IJ F 1MATOREN ZILVEREN SLEUTEL STAD GOUDEN SLEUTEL De muzikanten komen...... De lente is gekomen EUWS 'htBJt) MIMI Gevolgen „God" Lijden DE STEM VAN ZATERDAG 18 APRIL 1970 woninginrichting depot Breda dat is. onder- ;lgroothandel TE BREDA iring in onze branche. kantoor: Singel 324, 020 - 23 72 51. .s mede, dat op de reeds in lit blad aangekondigde wij- ieven voor waterlevering, vangen van de Ministeries Zaken én van Sociale Za- ïdheid. gaat in per 1 januari 1970. Ministeries stelden onze haar goedkeuring betrel ing in kennis: ft het grootverbruik bij bei 20 maart 1970, Dir. Gen. lerk 269/10899; ft het kleinverbruik: i-Vlaanderen, bij beschik- maart 1970, r./DPM, kenmerk 269/10907; en, Zuid- en Noord-Beve- n, Schouwen-Duiveland en abantse gemeenten Halste- igen, Ossendrecht, Putte en bij beschikking van 7 rl/DPM, kenmerk 270/1572. op deze tariefwijzigingen l, liggen voor belangstellen de onderstaande adressen: Hollanderlaan 10; yl Quakkelaarstraat 11/13. :s. Rooseveltlaan 735; ekken 2; rt 1; ;erstraat 40; :straat 79; is van Waesberghestraat 3; ■aat 65. ir van de maatschappij .Zeeland" i.o. enkele rayons in het IEDERLAND persoonlijkheid, geschoold lopmethoden, met een aan boor service en een eigen f 5000,-, die genegen is oor ons op te treden als irking in de vorm van chnische know-how, sales- ng enz. om een geheel ;ramma omvat heel ver- iele, mobiele en stationaire jsapparatuur ten dienste en, fleetowners, wegen- en ijven enz., als ook voor .q. -ontsmetting in de agra- ar voor in deze branches ïg blijkt te bestaan, belangstelling hebben en telde vereisten te voldoeh, j u zich schriftelijk of te- den tot 23 - 25 Diemen derneming vragen wij een e voor de funktie van ig, een goede kennis van erkende secretaresseoplel" soortgelijke funktie strekt sollicitaties gelieve u te i ons bedrijf, Konijnenberg 2050. In een hut op een schraal stukje grond, woonde eens een jonge boer die hard moest zwoegen om aan de kost te komen voor zich zelf, een oude vrouw en twee ganzen. Ofschoon de jonge man pre cies wist met welk lief meisje hij wilde trouwen, toch kon daar voor lopig niets van komen. Eerst moest hij geld genoeg hebben om zijn hut op te knappen zodat een jonge vrouw er netjes in kon wonen. Maar bovendien moest hij het kribbige oudje dat nu voor hem zorgde, ergens onder dak brengen; want bij haar zou geen jonge vrouw het uit kunnen houden. Op een najaarsdag vond de jonge boer in het veld een gans met een gewonde vleugel. De vogel kon niet meer vliegen en daarom nam hij haar mee naar huis. „Eindelijk breng je eens wat goeds meel", beet het oudje hem toe. „Draai die de nek maar om. dan hebben wij tenminste een paar dagen heerlijk ganzevlees". Maar de man antwoordde: „Ik denk er niet aan haar de nek om te draaien. Ik zal zien de vleugel te ge nezen", Hij bracht de vogel in het schuurtje by zqn eigen ganzepaar en zorgde er de hele winter lang voor. Toen het voorjaar werd, was de vleugel genezen. De wilde gans klap wiekte, vloog door de schuurdeur en voegde zich snaterend bij een troep ganzen die juist overvloog. Maar eerst had zij midden in heit schuurtje één groot matglanzend ei gelegd. De jonge boer legde het ei in het nest van zijn tamme ganzen. Daar begon het vrouwtje juist te broeden op zes eieren en dit zevende kon er best bij. Vol spanning wachtte hij tot de eieren zouden uitkomen. Toen die dag was aangebroken en moeder gans opstond om haar kinderen goed te bekijken, bleken er zes donzen kuikens te zijn. Het zevende ei dat de wilde gans had gelegd, was niet uitgekomen. „Ondank is des werelds loon", bromde de oude vrouw. „Gooi dat ei weg!" Maar de jonge boer gooide het niet weg. Hij sloeg het stuk en daar lag een koperen slèutel in 4e matglanzende schaal. „Daar hebben we niets aan!", riep het oudje smalend. „We hebben niet eens een slot op de deur omdat hier niets te halen is!" Maar de boer borg de sleutel op in een doos, waar hij het horloge van zijn vader en de ring van zijn moeder in bewaarde. De zomer ging voorbij en het werd opnieuw najaar. Op een dag vond de boer weer een wilde gans die met hangende vleugel hulpeloos op de grond zat. Het was dezelfde gans, maar aan de vleugel was deze keer niets te zien. Toch nam de man haar mee naar huis en zette de vogel weer in het schuurtje. „Alweer zo'n dure kostganger die alleen maar met koper betaalt!", vitte de oude vrouw. Maar de boer gaf de gans alle dagen zoveel voer als hij missen kon. En toen het voorjaar aanbrak klapwiekte ze weer, vloog door de schuurdeur en voegde zich snaterend bij een troep overvliegen de wilde ganzen. De oude vrouw zat er al op te wachten. Haastig brak ze het ei open en vond een gouden sleutel. Die wil de zij zelf houden, maar daar kwam de boer! Hij nam haar de sleutel af en stak die in zijn zak. Nu haalde hij uit de doos ook de zilveren en de koperen sleutel, trok zijn beste kleren aan en liep in de richting die de gan zen door de lucht hadden genomen. Na drie dagen en nachten gelopen te hebben stond hy op een berg en zag in het dal een stad waar drie da ken schitterden in de zon. Het groot ste was van koper, het kleinere van zilver en het kleinste, dat een toren tje had, van goud. In het schuurtje lag een groot mat glanzend ei en de boer legde het vlug in het nest waar zijn tam ganzepaar juist begon te broeden. Na verloop van tijd die daarvoor nodig is, kwa men alle zes kuikens van de tamme gans uit. Maar het zevende, dat erbij gelegd was, bleef gesloten. Nu was ook de oude vrouw nieuws gierig wat er in heit ei verborgen zou zijn. De boer sloeg het stuk. en daar lag een zilveren sleutel! „Ga die nou maar in de stad wisselen voor zilver geldmopperde de vrouw. Maar de man sloot de zilve ren sleutel in de doos, bij de koperen, en het horloge van zijn vader en de ring van zijn moeder. De zomer ging voorbij en toen het weer najaar was geworden, vond de hoer voor de derde keer de gans. „Ik geloof niet meer dat je niet vliegen kunt", zei hy lachend, maar hy nam de vogel mee naar huis en zette haar op het oude plaatsje. De gans bleef er de hele winter tot het voorjaar lokte. Toen steeg zij op om mee te trekken met een troep wilde ganzen. Maar eerst had zij weer zo'n mooi ei in het stro ge legd. De jonge boer daalde naar de stad en vond onder het koperen dak een klooster. Hij stak de koperen sleu tel in het slot van de poort en de deur ging open. „Wie hier met deze sleutel binnenkomt, mag een oude hulpbehoevende vrouw bii ons bren gen", zei de non aan de poort. „Ik zal haai oimiemtoit, uij u orengen: riep üe boer verneuga. Daarna ging hij naar het huis met het zilveren dak, stak de zilveren sleutel in het slot en trof achter ae deur een dienaar aan. „Wie met deze sleutel hier binnenkomt, is heer en meester van het huis", hoorde hij. Het huis was rijk voorzien en op het bed lag een beurs die de boer opnam terwijl de dienaar knikte. „Ik zal hier binnenkort komen wonen", ver klaarde hij. Tenslotte ging hij naar het gouden dak met het torentje en zag aat het een kasteeltje was. Hij stak de gou den sleutel m het slot en terwijl ae deur openging, kwamen er twee schildwachten uit hun huisje aan hollen en riepen: „Alleen ae man die met de prinses gaat trouwen heeft de sleutel van dit kasteel. Wel kom, wanneer is de bruiloft?" „Opohdat moet de .prinses be slissen. stamelde de jonge boer. Hij wilde helemaal niet met ae prin ses trouwen. Vlug sloot hij de deur weer en zei: „Ik heb nog veel te doen. Ga weer op wacht staan". De schildwachten betrokken hun huis jes en de boer keek rond waar of hij de sleutel laten kon. Daar zag hij een boom en boven in het topje wiegde de wilde gans. Ach ter de ruggen van de schildwachten legde de boer zijn gouden sleutel in de boom. Toen sloeg hij de weg naar huis in, maar nog eenmaal omkij kend zag hij hoe de wilde gans met de gouden sleutel in de snavel een andere richting uitvloog. De jonge boer had nu geld genoeg om een paard te kopen. Dat deed hij dan ook terstond zodat hij binnen een dag naar huis kon rijden. Daar vroeg hij aan het meisje van wie hij zo veel hield, of ze met hem wilde trouwen. Jazeker, dat wilde zij wel en tegen een huis met een zilveren dak had zij geen bezwaar. Het lastige oudje werd sputterend in een ge huurde wagen gezet en naar het klooster gereden. Maar toen zij daar eenmaal was, bleek het er zo heer lijk dat ze haar kribbigheid vergat. De jonge boer gaf tenslotte de ring van zijn moeder aan het meisje, stak het horloge van zijn vader in zijn vestzak en nam zijn bruid voor zich op het paard. Hij hing een mand met de ganzen aan zijn zadel en zo reden zij over de berg naar de stad om er te gaan wonen in het huis met het zilveren dak. Soms wandelden zy samen naar het gouden kasteeltje. Het bleef nog lang gesloten. Maar eindeiyk moet er een prins geweest zijn die de gouden sleutel vond, want de prinses trouw de, ging er wonen en was er heel ge lukkig. ANN MACGILLAVRY. De muzikanten komen en in de stille straat lijkt 't net een ontploffing, want hoor eens hoe dat gaat. Een juffrouw staat te zingen, een oudje neuriet mee, een boertje danst de polka, een hond jankt zelfs voor twee. De hoempa laat het knallen, hoog gilt de saxofoon, en de trompet die schalt erbij, hoewel soms uit de toon. Een man gaat met het bakje, hij haalt de centen op. En ieder danst en springt en zingt; de vreugde stijgt ten top. Dan nog een boem, een uithaal, weg gaat de laatste toon. De mensen gaan nu weer aan 't werk, en alles is weer gewoon. Evelyne Boogaert, Kloosterzande. Hoi, hoi, de lente is gekomen. De bloesems hangen bijna aan de bomen, Er komen nieuwe lammetjes en er groeit gras op de dammetjes, De merel zingt een lied, aan de slootkant een vergeet-mij-niet. Hoi, hoi, de lente is gekomen. José van Gestel, negen jaar, Gilze. daadwerkelijk reageer*- Rudie Antonissen, 9 jaar, Breda. Als ik een kanariepietje was zou ik op het dak staan. En zou ik lekker wegvliegen als papa mij op mijn bil len wil geven. En ik zou de beste zijn met verstoppertje spelen, omdat ik dan zo klein was. Ik hou niet zoveel van wassen. En als ik een kanariepietje was dan zou ik zo uit de wastafel springen. En dan zou ik mijn neus niet hoeven te snuiten, omdat ik geen gaatjes in mijn neus heb om te snuiten. Maar ik vind het wel jammer dat ik eerder dood ga. En ik zou voor zirtgen een negen hebben. Maar voor rekenen, taal, schrijven en vlijt zou ik een nul hebben, omdat ik dan geen vingers heb. Maar daar denk ik maar niet aan, want een kanariepieten- school bestaat niet. En dan zou ik kunnen vliegen en dan hoef ik niet met de auto mee. Want in de auto word ik aldoor maar wagenziek. En ik zou wonen op zol der. En ik zou geen gele kleur heb ben, maar paars. En ik zou dan op het hoogste takje van de boom zitten. En dan zou ik een worst pakken van de slager, want ik hou zoveel van worst. Maar ik zou niet bij Fred Flintstone willen werken, want dan trekken ze aan je staart, want dan moet je voor sirene spelen. En dan zou ik de kaas opeten en ik zou niet hoeren te lopen. Want als ik in de regen moest lopen dan zouden mijn pootjes helemaal rood zijn. Maar het is jammer dat ik geen kanariepiet ben. Daarom eet ik 's morgens een boterham. En 's mid dags lezen. En dan denk ik niet meer aan een kanariepietje. Misschien zal ik het nog wel eens in een droom tegenkomen. Willy de Mooyer, acht jaar, Philippine. Als het buiten slecht weer is vinden veel kinderen het leuk met klei te boetseren. Voor die genen onder jullie die er ook van houden volgt hier een tip, waardoor je heel eenvoudig de mooiste dingen kunt maken. We gaan bijvoorbeeld een gi raffe maken. Van een paar pij- pereiningers zetten we een ge raamte in elkaar. Om dit ge raamte wikkelen we wat krante papier om het geheel een beetje dikker te maken. Dit alles zie je op figuur A. De losse eindjes van het pa pier plakken we vast met plak band. Het papier bedekken we met klei, die we in een mooie vorm kneden. Als je de giraffe daarna mooi schildert met gele en bruine verf, dan kryg je net zo'n prachtig beest als op figuur B staat afgebeeld. Er was eens een blauw beertje met hele kleine armpjes en lange beentjes. Het beertje woonde in het bos. Hij had kleine oortjes en rond zijn nek had hij een rood slabbetje met gele kantjes. Tegen iedereen stak hij zijn rood tongetje uit en keek met ondeu gende zwarte oogjes. Op zijn grote, dikke snoet stond een klein zwart wipneusje. In het bos woonde ook een tove naar die van alles kon veranderen Het beertje vond dat hij te kleine armpjes had en wilde gewone nor male armpjes hebben. Op een dag stapte het blauwe beer tje naar de tovenaar. De tovenaar was een brave man en hij zei: „Wat kan ik voor u doen?" Het beertje zei: „Wilt u mijn arm pjes wat langer maken?" „Dat zal ik graag doen," zei de tovenaar. De tovenaar zei: „Hokus spokus pilatus pas, ik wou dat de beer zijn armpjes langer waren." En.... het gebeurde. Het beertje had langere armpjes en leefde daar lang en ge.ukkig mee. Marita van de Broucke, 9 jaar, Kloosterzande. De „luchthaven" van Madurodam heeft landingsrechten verleend aan de Spaanse luchtvaartmaatschappU „Iberia". Op de foto de Spaanse ambassadeur Z. E. A. Samz-Briz en de loco-burgemeester van Madurodam, Frits van Exter, by een model van een Boeing 747, een geschenk van Iberia. LEX CITROEN (Van onze redacteur geestelijk leven) DEN HAAG „Wat mij onafgebroken bezighoudt, is de vraag, wat het christendom en wie Christus eigenlijk is voor ons in onze tijd. De tijd van innerlijkheid en geweten, kortom de tijd van de religie is voorbij. Wij gaan een tijd zonder religie tegemoet. De mens zoals hij op het ogenblik is kan eenvoudig niet langer religieus zijn". Dit schrijft de Duitse theoloog Dietrich Bonhoeffer op 30 april 1944 in een van zijn brieven aan zijn vriend Eherhard Bethge. Met deze stelling, midden ,,in een oor log die geen religieuze reactie op roept zoals alle andere oorlogen in de geschiedenis dat wel deden", werd Bonhoeffer één van de be langrijkste inspiratiebronnen voor de nieuwe theologie en voor de groeiende opvattingen over wat christendom en kerk in onze tijd betekenen. Hij is niet in de gelegenheid ge weest zijn gedachten systematisch te ordenen. Op 5 april 1943 werd hij, als 37-jarige predikant vam de Be kennende Kirche Deutschlainds, ge vangen genomen, omdat hij betrok ken was bij de verzetsgroep van Von Stauffenberg, die later de aanslag op Hitier organiseerde. Vlak voor de bevrijding, op 9 april 1945, werd hij doivr de Gestapo ter dood gebracht. Zijn ideeën schreef Bonhoeffer neer in losse aantekeningen en brieven aan zijn vrienden, die door een van hen later gebundeld zijn onder de titel „Wiederstand und Ergebung", in het Nederlands uitgegeven onder de titel „Verzet en Overgave". In dezelfde belangrijke brief van 30 april 1944 schrijft Bonhoeffer: „Wanneer de mensen nu werkeiyk de religie achter zich laten (en ik ge loof dat dit nu al min of meer het geval is!), wat heeft dit dan voor gevolgen voor het christendom? In wat voor situatie komt de kerk dan terecht? Hoe kan Christus de Heer worden ook van mensen zonder religie? Zijn er christenen zonder re ligie denkbaar? Wanneer de religie slechts een kleed is van het chris tendom, wat is dan een christendom zonder religie? Wat betekenen kerk, gemeente, prediking, liturgie, christelijk leven in een wereld zon der religie? Hoe kun je dan nog over God spreken? Hoe kun je „werelds" over God spreken? Hoe kunnen wij „kerk" zü'n zonder ons zelf religieus op te vatten als mensen die gehéél aan de wereld toebehoren? Christus is dan geen voorwerp van religie meer, maar werkelijk Heer van de wereld. Wat wil dat echter zeggen?" Allemaal vragen die indertijd shockerend werkten. Wat bedoelde Bonhoeffer toch? Wilde hij met alle godsdienstigheid afrekenen? Was voor hem God, Christus, gebed en liturgie van geen belang meer? Voor hem zelf was het ook niet helemaal zo duidelijk. In de volstrekte eenzaamheid van zijn ge vangeniscel, eerst in Berlijn-Tegel en later in Buchenwald, Schönberg en Flossenbürg, was hij al schrijvende op zoek gegaan naar een nieuwe wij ze van geloven. In één zin vat Bonhoeffer zeven eeuwen Europese cultuur-geschiede nis samen, waarin de mensen, na de middeleeuwen, niet meer wensen te leven en te geloven op het gezag van de kerk, maar op eigen gezag: „De autonomie van de mens en van de wereld is het doel van het hele den ken". Wie het absolute gezag van de kerk in twijfel trekt en zich op eigen inzicht en verantwoordelijkheid be roept, rekent ook af met de godsdien stigheid zoals die door de kerk ge preekt werd, en met de „God" van die kerk. Bonhoeffer duidt deze „god" aan met „Ltickenbüsser", iemand die de gaten opvult; een soort „deux ex ma china", bij wie de mens zijn toevlucht zoekt alg hij met zijn vragen en on zekerheden, zijn angsten geen raad meer weet, en als hij zich zorgen maakt over de docy die het onfeil bare einde van ieder mensenleven is. Deze „god" geeft dan uitzicht en nieuwe hoop om door te gaan. Hy wijst de uitweg om aan de dreiging van het dagelijks bestaan te ontsnap pen. Voorzover het christendom een dergelijke „god" verkondigt, is het voor Bonhoeffer ten dode opgeschre ven. Maar betekent dit dat deze Duitse theoloog en pionier van het moderne denken het absolute einde van God en religie preekt? Integendeel, Bonhoeffer gelooft dat „de mondige wereld godlozer is en misschien juist daarom dichter bij God staat dain de onmondige wereld". Bonhoeffer heeft op de moderne theologie, zowel aan protestantse als aan katholieke zijde, enorme invloed uitgeoefend. Om binnen ons land te blijven: deskundigen van wereld naam, zoals Schillebeeckx, Kuitert en Fiolet zijn niet te plaatsen tenzij te gen de achtergrond van de losse aan tekeningen van Bonhoeffer, tussen april 1944 en april 1945 in zijn cel ge schreven. Als eerste immers heeft hij door zien dat de bijbel in de kerken eeuwenlang gebruikt werd vanuit de vooronderstelling, dat God er ant woord in geeft op de religieuze vra gen van de mens, dat de bijbel een religieus boek is. Bonhoeffer zag in, dat de bijbel een niet-religieus boek is, waarin de lotgevallen worden be schreven van een historisch volk, dat op weg is naar een rijk waar vrede en gerechtigheid (sjaJoom) heerst. Wie deze door en door aardse weg gaat, zal het Iqden ontmoeten dat wezeniyk is voor het geloof, aldus Bonhoeffer. Hij ziet in Jezus Chris tus dan ook op de eerste plaats de vernederde knecht van God, die om zyn geloof in de „sjaloom" gekrui sigd wordt. In één van zijn brieven schrijft Bonhoeffer, zelf lijdend on der de isolering in zijn cel, over ge loven als „waken met Christus in Gethsemané". lp een gedicht spreekt hy over christenen als mensen „die by God in zyn lijden staan". God lijdt aan het moeizame proces dat de wereld doormaakt, op weg naar vrede en gerechtigheid. Geloven betekent dan: met God dit lijden midden in de wereld en ter wille van de wereld dit doormaken. In zijn ethiek, uitgewerkt onder meer in het meditatieve boekje „Navolging", gaat Bonhoeffer in op de consequenties hiervan voor het dagelijks leven van de gelovige. Bonhoeffer wil religie, kerk, litur gie en gebed niet als oude vodden wegwerpen. Hij gelooft dat zij toe komst hebben als zij zich engageren aan de aardse geschiedenis. Alleen dan kunnen kerk, liturgie en gebed meewerken aan de groei van vrede en gerechtigheid onder alle mensen, dat wil zeggen aan de komst van het rijk van God. „Wij kunnen niet weten wanneer het zal gebeuren, maar de dag zal komen dat weer mensen worden ge roepen om het woord van God zo te zeggen, dat wereld daardoor veran dert en nieuw wordt", schrijft Bon hoeffer vanuit zijn gevangenschap, kort voor zijn dood. Hij blijft vertrouwen in de toe komst.

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1970 | | pagina 25