tzegels
Ra
non
kei:
I
mythe
van de
eeuwige
wederkeer
George Johnson,
per ongeluk
opgehangen...."
18
81
desperado's-
zilver.
spookstad
afrekening.
{DAG 24 JANUARI 1970
DE STEM VAN ZATERDAG 24 JANUARI 1970
07
36
pp-"
45
54
63
72
90
van
estaan
ktionale
|isatie
zegels
let re-
schil-
nensen
van
bgische
M. O-
Jean
lonstan-
Henri
waar-
10 en
ger, 1 r. Pomacanthus
en 2 r. Pygoplipes.
'1
4
i
jzes ze-
pleurige
Vaal vis-
Bodon, 5
25 1.
■Forcipi-
Berlijn
Evenals in de Duitse
Bondsrepubliek tonen
ook in West-Berlijn
de jaarlijkse welda
digheidszegels „Für
die Jugend" voorstel
lingen van middel
eeuwse minnezan
gers: 10 plus 5 pf-
Heinrich von Stret-
lingen, 20 plus 10 pf-
Meinloh von Levelin-
gen, 30 plus 15 pf-
Burkhart von Hohen-
fels en 50 plus 25 pf-
Albrecht von J°'
hannsdorf. De datum
van uitgifte is 5 fe
bruari.
Natuurlijke doden waren zeld
zaam in Tombstone. De meeste
grafzerken op het kerkhof vermel
den „vermoord".
Tombstone
e stad die grafzerk heet
(Van een onzer verslaggevers)
ARIZONA Is er een familie in Nederland, die zich zor
gen maakt over het lot van een naar Amerika geëmigreer
de Annie? Dan heb ik goed nieuws. Ze stierf in 1881 een
natuurlijke dood iets heel bijzonders in het stadje, waar
ze naar alle waarschijnlijkheid haar charmes verdeelde on
der de meestbiedende zilverzoekers. Daar ligt ze, begra
ven onder wat losse keien op het kerkhof van Tombstone:
„Dutch Annie, died a natural death".
Achter haar een graf waarop een kruis staat met het opschrift: „George
Johnson, hanged by mistake" per ongeluk opgehangen. Links naast haar
James Hickey, vermoord door Wm. Claiborne. Rechts Red River Tom, neer
gestoken door Ormsby. Even verder Wm. Claiborne, neergeschoten door
Frank Lesly. Ormsby, gelyncht. M. E. Kellog, vermoord. „Hier ligt Lester
Moore, gedood door vier kogels uit een 44, niet minder en niet meer".
Sheriff White, gedood door Curly Bill.
Ja, Dutch Annie, je hebt geluk ge
had, ais ik de opschriften op de krui
zen rondom je mag geloven. Het wa
ren er niet vegl in Tombstone, die
een natuurlijke dood stierven. Inte
gendeel men stierf er bij voorkeur
'met de lakrzen aan', zoals dat in het
wilde westen heette. Daarom is het
kerkhof ook Bootihill genoemd de
heuvel der laarzen.
Dit laatste brokje informatie dank
ik aan sheriff E. Browsey, die in een
kroeg met de weidse naam 'Chrystal
Palace' zijn hangsnor zit te benatten
in een dubbele whisky. Ik ben in dit
krankzinnige oord beland dank zij
Trans World Airways, de luchtvaart
maatschappij, die ieder jaar een
groep journalisten uit alle landen
vain de wereld door Amerika laat rei
zen in de hoop op enige toeristisch
bazuingeschal. „Ach, u komt uit Ne
derland", hadden ze gezegd, „daar
spelen de kinderen graag cowboytje,
is het niet en leest iedereen Karl
May, Wei, man, dan moet je naar
Tombstonit gaan. Nergens is het wes
ten wilder geweest dan daar".
Nu vliegt TWA op vele plaatsen,
maar niet op Tombstone. Het werd
een lange, lange bus-rit dwars door
de Somorawoestijn tot vlak bij de
Mexicaanse grens. De aarde is er
woest en ledig, afgesloten door de
kartelrand van een gebergte, dat in
digo is of okergeel al naargelang het
spel van zon en wolken dat wil en
vanwaar een koude, harde wind komt
geblazen. Eens zwierven hier de
Apachen rond onder aanvoering van
die vechtlustige opperhoofden Cochise
en Geronimo. Nu staat er zomaar in
het niets een cttta-a-utomaat onder
een reusachtige cactus. Dat moet je
de Amerikanen nageven: ze denken
om hun natje.
Op een ka-le heuvel, in de fluitende
wind, eindelijk Tombstone. Eerst het
kerkhof, waar een bloedige historie
van moord en doodslag op si-mpele
witte kruizen geboekstaafd staat en
vreemde rotsformatie. Hij zette er
zijn houweel in en hield een brok
zilvererts in de handHij paalde
zijn claim af en noemde hem 'Tomb
stone' graafsteen als herinne
ring aan de gelogenstrafte waarschu
wing, die zijn vrienden hem hadden
meegegeven.
Het was een rijke vondst. Na vijf
jaar al kon hij zijn belangen verko
pen om als miljonair te gaan leven in
het meer vriendelijke Californië.
Maar andere zilverzoekers hadden
zijn voetsporen gedrukt en waren
zich komen vestigen boven de bo
demschatten van Tombstone. Er
groeide een stad vam houten keten
en bakstenen gebouwen, omgeven
door honderden tenten, waarin de
mijnwerkers woonden. Er kwamen
winkels, kroegen, speelholen en bor
delen. Wat overdag werd gedolven,
werd 's avonds verbrast. De inzetten
aan de roulettetafels bereikten soms
hoogten van 40.000 gulden.
waar de mannen begraven liggen, die
het een schande vonden met de laar
zen uit te sterven. Dan een schamele
verzameling houten gebouwtjes. Een
paar saloons. Een gerechtsgeboujv
vain knalrode baksteen, waar hét
vroeger druk geweest moet zijn. Man
nen met brede stetsons, slenterend
over de houten trottoirs. Een klok,
die het lang geleden heeft opgegeven
de tijd aan te wijzen.
„Zelf herinner ik me er natuurlijk
niets meer van", gromt sheriff Brow
sey door zijn snor, „maar vroeger is
het hier anders geweest. Tombstone
had de slechtste naam in heel het
wilde westen. Boy, wat hebben ze me
kaar hier afgeslacht".
Het verhaal, dat ik middels ontel
bare dubbele whiskys aan zijn tabak-
gebruinde lippen ontlok, is de moeite
van het doorvertellen waard. Het is
typerend voor de doordouwers, de
vechtjassen, de gokkers op alles of
niets, die nog geen honderd jaar ge
leden het binnenland van het Ame
rikaanse continent openlegden en
wier kleinzonen nu naar de maan
vliegen of sneuvelen in Vietnam.
Het begon met Ed Schieffelin, een
gebaarde zilverzoeker. In de lente
van het jaar 1877 verliet hij het een
zame, vooruitgeschoven legerkamp
Huachua om zjjn geluk te gaan be
proeven in de nog omverkende woes
tijn van Arizona. Zijn vrienden had
den er een zwaar hoofd in. „Het enige
wat je in die heuvels zult vinden,
Ed", waarschuwden ze bij zijn af
scheid, „is je graf". Ze doelden daar
mee op de wraakzuchtige Indianen
stammen, die rondzwierven in de
San Pedrovallei, waarheen Schieffe
lin zich wilde begeven.
Maar Ed zette door en hij vond wat
hij zocht. Na een trektocht van we
ken en weken door het barte gebied
werd zijn oog getroffen door een
De nonchalante weelde; waarin
Tombstone baadde, trok desperado's
aan uit allé uithoeken van -hfet wilde
westen. Roofovervallen op de post
koetsen, die het zilver naar Tucson
moesten brengen, tachtig mijl ver
derop, waren legio. Lynch- en schiet
partijen behoorden tot de orde van
de dag. Het was een wild wereldje,
waarin de toon werd aangegeven
door mannen als Frank Leslie, een
barkeeper, die onder' meer ene Mike
Killeen doodschoot om de simpele
reden, dat hij met zijn vrouw naar
bed wou en Ed Bmndsbaw, die zijn
pistool leegde in het lichaam van Tom
Waters, omdat de kleur van diens
overhemd hem niet beviel.
Ook de meest beruchte desperado
van die dagen kwam naar Tombstone.
Hy heette William Brocius, maar nie
mand kende hem anders dan Curly
Bill. Hij vermaakte zich onder meer
door te paard de kerk binnen te gaan
en de dominee op de preekstoel te
dwingen, goocheltrucjes uit te halen
op het ritme van zijn pistoolschoten.
En Wyatt Be-rry Earp kwamde
main, die het grote mysterie valn
Tombstone zou worden.
Was hij een gewetenloze scherp
schutter en gokker? Of was hij een
onbaatzuchtige dienaar van orde en
gezag? De analen zijn even vaag als
het wilde westen was. Vast staat, dat
hij het devies hanteerde, eerst schie
ten, dan praten. Vast staiat ook, dat
hij al snel na zijn aankomst in 1877
tot plaatsvervangend sheriff van
Tombstone werd benoemd en dat
geen postkoets, door hem bewaakt,
ooit werd overvallen. In ieder geval
was het gezelschap, dat hij meebracht
van dubieus allooi. Dat gold niet zo
zeer zijn twee broers Virgil en Mor
gan als wel zijn speeltafelvriend Doe
Holliday, een gedroste tandarts, die
beter met het pistool om kon gaan
dan met de boor en diie al zestien
mensen had gedood voordat hij voet
op de zilverrijke bodem van Tomb
stone zette.
Spoedig nadat Wyatt Earp en zijn
groep zich in het stadje hadden ge
nesteld, werd de toestand gespannen.
De tegenspelers in het drama, dat zou
volgen en dat het geweten van Ame
rika wakker zou maken, waren een
groep cowboys, vooral de gebroeders
Clanton en McLaury, die zich in de
omgeving van Tombstone bezig hiel
den met veediefstal, roof, moord en
soortgelijk amusement. Toen het na
jaar van 1881 aanbrak, hadden beide
partijen al herhaaldelijk gebotst. Be
dreigingen en beschuldigingen waren
over en weer gevlogen.
De climax kwam op 26 oktober. Ike
Clanton en Tom McLaury liepen pal
voor de Chrystal Palace-bar de ge
broeders Earp en Doc Holiday te
gen het lijw. Wyat Earp sloeg de
mannen met de kolf van zijn pistool
in het gezicht de grofste beledi
ging, die men iemand in het wilde
westen bon aandoen en arresteer
den ze wegens verboden wapenbezit,
's Middags om twee uur waren ze
weer op vrije voeten. Tombstone
voelde, dat het kookpunt was bereikt
en hield zijn hart vast.
Om twee uur werd Ike Clanton
gesignaleerd in de O.K.-Rorral, een
omheinde plek, waar op marktdagen
het vee bijeen werd gedreven. Hij
was weer gewapend en zwaar onder
invloed. Bij hem waren zijn broer
Billy, de gebroeders Tom en Frank
McLaury en hun vaste kameraad Bil
ly Clairborne, eveneens met pistolen
op de heup en verhit door de drank.
„We schieten Earp neer als een
hond", schreeuwden ze in boor.
vuurgevecht, dat volgde,vulde de
O.K.-Coirral met kruitdamp. Drie do
den bleven achter Tom en Frank
McLaury en Bill Clanton, Ike Clan
ton, de man met de grote mond, wist
schreeuwend om genade te ontko
men. Bill Clairborne, nog maar pas
vrij uit de gevangenis, waar hij had
gezeten, omdat hij een barkeeper had
neergeschoten die niet snel genoeg
inschonk, koos eveneens het hazepad.
Maar met het vuurgevecht in de
O.K.Corratl was de keten van moor
den niet verbroken. Een paar dagen
na Kerstmis in datzelfde jaar stak
Virgil Eairp tegenover Chrystal Palace
de straat over, toen hij door vijf scho
ten werd geveld. En in maart vond
Morgan Earp de dood, toen een door
het raam afgvuurde kogel hem in de
rug trof, terwijl hij aanlegde voor
een biljartstoot. Alleen Wyatt Earp
overleefde het bloedbad. Hij op zjjjn
beurt legde Frank Stilwell neer, de
man, die hij van de moord op zijn
twee broers verdacht en hij maakte
een einde aan het duistere leven van
desperado Curley Bill dit alles op
een manier, die verre van wettelijk
was.
Wyatt Earp, met zijn kliek, verza
meld rond de speeltafel in Hafford's
Saloon, hoorde het nieuws en besloot
dat het tot een definitieve afrekening
moest komen. Gevieren Wyatt,
Virgil, Morgan en Doe Holliday
marcheerden ze naar de O.K.-Corral.
Zwijgend en somber was hun opmars.
Ze waren gewapend met pistolen,
terwijl Doe Holliday een geweer met
afgezaagde loop onder zijin lange zwa
re jas verborgen hield.
De inwoners van Tombstone keken
angstig toe. In de O.K.-Corral kwa
men de partijen tegenover elkaar te
staan. De lucht tussen hen in trilde
van haat. „Armen omhoog, we ko
men jullie ontwapenen", riep Virgil,
die evenals zijn broer plaatsvervan
gend sheriff was. Toen gebeurde het.
De spanning van maanden, maar
vooral van de laatste uren, ontlaadde
zich in een staccato van schoten. Men
neemt aan, dat de dronken Frank
McLaury het eerst zijn pistool trok,
maar hij was niet vlug genoeg. Wyatt
Earp schoot hem in de buik, voordat
hij de trekker kon overhalen. Het
Inmiddels had het nieuws van de
gebeurtenissen in Tombstone de natie
geschokt. In Washington besloot pre
sident Chester Arthur in maart 1882
om federale troepen naar het stadje
te sturen en zo hardhandig een einde
te maken aan de moordpartijen on
der de gelukzoekers. Daarmee ver
dween Tombstone in de vergetelheid.
De lucratieve zilvermijnen liepen bij
een overstroming onder water en
moesten gesloten worden. Wat eens
een woekerend centrum van goklust,
prostitutie en misdaad was geweest,
werk een spookstad, zoals er vele lig
gen in de bairre woestijn van Arizona.
Totdat de televisiemaatschappij
CBS het vergeelde verhaal van de ge
broeders Earp en het vuurgevecht in
de O.K.-Corral ontdekteer werd
een tv-serie van gemaakt en opnieuw
was Tombstone beroemd. „Er komen
veel toerriten kijken", zegt sheriff
Browsey tevreden. „We 'verkopen
souvenirs en de saloons doen goede
zaken. Tombstone is te taai om te
sterven". Een van zijn taken is erop
toe te zien, dat paragraaf negen van
de plaatselijke politieverordening
wordt nageleefd, die verbiedt, een
pistool op de heup of een verborgen
wapen te dragen. Wel mag men met
een pistool in de hand rondlopen,
maar Browsey heeft dat nog nooit
iemand zien doen.
De doden op de „Heuvel der laar
zen" zijn daar niet mee geholpen.
„Charles Storms, neergeschoten door
Luke Smart." „Tom M. Lowery, neer
gestoken door John Heath." Als er
een plaats ter wereld zijn naam ver
dient, dan is het Tombstone in de
woestijn van Arizona.
Na enkele dicht- en verhalenbun
dels, waarvoor hij al dadelijk enke
le literaire prijzen incasseren mocht,
presenteert de van oorsprong
Zeeuwsch-Vlaamse, thans in het
noorden van Overijssel woonachtige
auteur Jacques Hamelink ons met
zijn „Ranonkel of de Geschiedenis
van een Verzelving" zijn eerste pro
zaboek van langere adem.
Als ondertitel kreeg het de wal
raillerend bedoelde karakteristiek
..een soort epos" mee. De voorzijde
van het omslag toont een detailop
name van het schorsige, schijnbaar
uit lava, maar in werkelijkheid uil
her en der verzamelde stenen opge
bouwde „palais idéai" dat de Fran
so postbode Fernand Cheval in eer
arbeid van dertig jaar in de tuin
van zijn huis in het dorpje Haute
rives oprichtte. Op de eerste bladzij
oe van het boek treft men een ci
'aat uit de profetieën van Jesaja
volgens de vulgaat aan: Colanum
quassatum non conteret et linum
fumigans non extinguet, waarvan de
auteur tot hulp van met het Latijn
niet bekende lezers wel eens de Ne
derlandse vertaling had mogen bij
voegen die luidt: Het geknakte riet
zal hij niet breken en de kwijnende
vlaspit zal hij niet uitdoven. Op de
volgende bladzijde leest men de op
dracht: Aan de nagedachtenis van
Jheronymus Bosch, die maelre.
Deze drie zaken, boekomslag, mot
to en opdrachi geven voor wie met
het tot nu toe gepubliceerde werk
van Hamelink op de hoogte is, al
vrij duidelijk gehalte en sfeer aan
van het meer dan driehonderd blad
zijden omvattende verhaal dat erop
vólgt. Een verhaal dat niets, maar
dan ook niets met de gebruikelijke
Nederlandse roman, maar alles met
de mythe of, zoals Hamelink het
zelf eens in een gesprek met onder
getekende uitdrukte, met een kos
mogonie van doen heeft. Want wat
is het geval?
De aanvankelijke hoofdpersoon,
irievenbesteller Evarist Schouw-
vagher krijgt na de dood van zijn
vrouw, die een alles beheersende en
verpletterende reuzin was en een
■lekei had aan bloemen en planten,
:indelijk gelegenheid zijn tot nu toe
op zolder gekoesterde liefde voor
olanten in de benedenvertrekken
van zijn huis uit te leven.- Hij be
sproeit en verzorgt ze, maar op ze
kere dag blijkt een ranonkelachtig
gewas de overhand op alle andere
plantjes genomen te hebben. Het
groeit en groeit en vult allengs de
kamer met groen van takken, ran
ken en bladeren. Terwijl Schouw-
vaghers lichamelijk leven afneemt
omdat de groei van de plant sappen
aan hem onttrekt, zoals ook zijn
overleden vrouw tijdens haar leven
deed en hij nog slechts leeft van
bewustzijn. Bij een bezoek aan het
kerkhof, de lij kent uin, zoals Hame-
link schrijft aan het graf van zijn
vrouw, komt Schouwvagher tot het
inzicht dat alle doden gezamenlijk
de sappen en voedstoffen tot nieuw
leven schenken. Dit tweede deel van
JACQUES HAMELINK
Ranonkel waarin dit bezoek aan de
lijkentuin (een van de stukken overi
gens waarin men Hamelink in zijn
ware gedaante van woord-gewelde
naar leert kennen) beschreven
wordt, draagt dan oók tot titel:
Destructie Reorganisatie.
In het teken van deze laatste ge
dachte staat overigens het gehele
boek, want intussen woekert hei
groen in Schouwvaghers huis verder
en verandert dit in eer loofhut, een
centrale van waaruit een plantaar
dig bewind zich over de stad gaat
uitbreiden. De woekering wordt een
ware pest voor zijn medebuurtbe
woners. Deze jouwen hem uit, mal
traiteren hem, waarop hij voor
goed uit hun gezichtsveld in zijn
loofhut verdwijnt. Daarmee voltrekt
zich tevens de eerste vereenzelving
van mens en plant en Schouwvagher
bestaat verder, ook in zijn boek,
alleen nog maar onder de naam
Ranonkel. Onder de menigte die
Schouwvagher wegjouwt bevindt
zich een jongetje, die het hele ge
beuren als een wonder ervaart en
dit jongetje is ook de enige, die
aan het eind van het boek uit dt
stad gered zal worden.
Intussen vestigt het plantaardig
bewind zich over de stad en gaan
deweg gaan de mensen zich erin
thuisvoelen, zij nestelen zich tussen
takken en bladeren en evolueren te
rug tot een primitief paradijselijk
bestaan met de vrede tussen hen en
planten en dieren. Doch zoals eens
het ranonkelgroen de stenen ver
nietigde, komen nu op hun beurt dc
laatste verspreide resten van de ste
nen in opstand tegen het plantaar
dig bewind en doen dit op hun beurt
teniet. De stad en bij dit proces
helpen vogels wier uitwerpselen snel
verstenen wordt weer geheel van
steen. En mogelijk wordt zij over
zo en zoveel jaren wéér door het
groen overwoekerd. Dat is de vage
suggestie waarmee het boek eindigt
Ranonkel is in wezen de mythe
van de eeuwige wederkeer, de her
haling: al het vroegere keert terug
in nieuwe vormen zowel wat het
materiële als het geestelijke betreft
Hamelink weet deze mythe waar en
aanschouwelijk te maken aan de
hand van de vele figuren die het
boek bevolken, door middel van be
schrijvingen die andermaal van zijn
grote verbale kracht en zijn po
ëtisch realisatievermogen getuigen
en door een verteltrant die zo
boeiend is dat zij de omstandigheid
dat men in dit verhaal bijna steeds
vooraf weet wat er gebeuren gaat
bijna doet vergeten. Een bezwaar is
dat de schrijver in het algemeen de
grote lijnen volgend) die voor het
vertellen van een mythe conditio
sine qua non zijn, een enkele maal,
door verteldrift bezeten, wel eens
van die regel afwijkt en zich in
particulariteiten van nevenfiguren
verdiept Als geheel is Ranonkel van
Tacques Hamelink echter een boek
dat ver uitsteekt boven wat er op
het ogenblik aan Nederlands literair
werk verschijnt. Het spreekt van
zelf dat een korte recensie als deze
een boek van zo rijkgeschakeerde
en vaak poly-interpretabele inhoud,
met een barok van woorden en
beelden (Jeroen Bosch!) niet ten
volle recht kan doen. Daarom: deze
dringende aanbeveling: men leze en
herleze het veelvuldig zelf!
WILLEM ENZINCK
Jacques Hamelink: Ranonkel oj de
geschiedenis van een verzelving (Van
Gennep. Amsterdam. Prijs 14,90)