ANTOINE
„ik leef temidlc
len
van de
genieën der
rereld"
GERARD Mensen helpen in een wereld vol reglementen
POELS
Ir-,
f 15-
l- i
F 11-
7r,
f V
routineerde
itratieve
n
parijs - antoine - coiffeur dames - paris - londres - new york - cannes - marseille - opera 55.37 et opera 19.88 - zo staat het met vette letters in de telefoongids -
opera 55.37 - toet- toet- toet- toet- toet - opera 19.88 - toet- toet- toet- toet- toet - alsmaar in gesprek - de zaken van monsieu r antoine in parijs hebben blijkbaar goed
dewind indebollezeilen-
Japans
kapsel
TOEVAL
WACHTEN..
AFSCHUIVEN
WRAKHOUT
V
ndissements rechtbank te
eid tot plaatsing van:
ehuwd, leeftijd 23 jaar.
jaar.
inkties mulo en type-
t.
telijk van leeftijd en er-
'4.per maand,
voor rekening van het
:h te melden ter griffie
htbank te Breda, Kloos-
12 januari 1970 des voor-
.30 uur.
DE STEM VAN ZATERDAG 3 JANUARI 1970
Maar eindelijk is het dan toch
io ver. Een van de kappers-arties
ten verbindt mij door naar de op
per- en super-artiest Antoine lui-
même. Of monsieur Antoine mij
een kwartiertje wil ontvangen
naar aanleiding van zijn 85ste
verjaardag. Mais bien sur... en
we maken een afspraak, meteen
al voor de volgende middag om
drie uur precies.
Hij legt me uit hoe ik op de bo
venste verdieping, de achtste, van
no. 1 Rue Paul Doumer in het vre
selijk deftige zestiende arrondisse
ment van Parijs moet geraken. Dat
is geen eenvoudige zaak. Aan slechts
weinigen is het vergund door te
dringen tot Zeus op de top van de
Olympus. Tussen de zevende, waar
madame Antoine (73) woont en de
achtste, waar Antoine (85) troont,
gaat een lift met eigen sleutels.
Men drukt beneden in de lift op
knop zes, een oudere dame brengt u
langs een binnentrap naar de zeven
de, daar staat madame Antoine te
wachten en die drukt op een knop in
haar boudoir voor de lift naar de
achtste.
Et voila. op de achtste, monsieur
Antoine zelf. In vuurrode broek met
vouwen, die er zo pas zijn inge
perst, en een spierwitte wollen trui.
Achterover gekamde haren, die grijs
en niet eens wit zijn. Hij zou met ge
mak voor zeventig kunnen doorgaan.
Net is hij opgestaan van een grote
tafel vol kunstbloemen, die hijzelf
zit te maken voor een expositie van
madame Antoine's diverse parfums.
Op de weg van Parijs naar Orleans
heeft zij een eigen fabriek met ne
gentig arbeiders.
Nee, nee, over zijn leven wil An
toine niets vertellen. Hij loopt naar
een grote stapel nieuwe en nog niet
opengesneden boeken, „Antoine,
j' ai coiffé le monde entier". (An
toine, ik heb de hele wereld gekapt)
en schrijft op de eerste pagina met
groen potlood een dankwoord voor
alles, wat uw correspondent in zijn
leven gedaan heeft voor de corpora
tie van de coiffeurs. Ik bedank nede
rig, zoals het hoort.
„Daar staat alles in", zegt Antoi
ne, die mijn Hollandse sigaar ver
smaadt en liever sigaretten rookt
(de een na de ander). „Laten we
beginnen foto's te bekijken". Dat
doen we dus. Eerst alle zwart-witte.
Schilderijen en bustes van Antoine,
soirées in Versailles met Antoine,
coiffures in Japan, met Antoine. Lo-
dewijk de Veertiende als Antoine.
Een koningin van Polen, gekapt
door Antoine. Een koningin van Zwe
den, coiffée par Antoine. Een foto
van het glazen bed, waarin Antoine
slaapt en waarin hij straks, gebal
semd eeuwig zal slapen. Een foto
van Antoine achter zijn huisorgel in
de muziekzaal. Twee klavieren met
voetpedalen. Een foto van Antoine te
paard. Een foto van Antoine als
cowboy en als Mexicaan. Foto's van
Antoine in witte, zwarte, grijze, wol
len en zijden pakken.
En als die zwart-wit stapel is afge
werkt (het verveelt u toch niet, le
zer?), komen we aan de stapel kleu
renfoto's, waarvan er sommige in
derdaad indrukwekkend zijn. Als Jo-
sefientje Baker ze zag, zou ze haar
vingers er bij af staan likken, 't Kan
niet mooier, niet hoger, niet groter,
niet kolossaler.
„U bent een artiest in uw vak",
waag ik er tussendoor. En dat meen
ik ook nog. Dat is blijkbaar midden
in de roos geschoten. „Ik leef", zegt
Antoine, al« alle foto's, wit-zwart en
gekleurd, door zijn tengere vingers
zijn gegaan haast vrouwenhan
den „ik leef te midden van de ge
nieën der wereld. Poincare, Clemen-
ceau, De Gaulle. Mannen uit één
stuk. Recht door zee. Niet wijken ter
linker- of ter rechterzijde. Een vaste
koers. „U spreekt Engels"? „Jawel"
zeg ik. „Dan zal ik u voordragen uit
Shakespeare."
Ik kijk ongemerkt op mijn horloge,
want het is al bij vieren geworden
en we zijn nog maar net gestart.
Tien minuten lang Shakespeare. Niet
dat kan mijn cocootj'e in zijn kooi
ook, nee, hele pagina's achter el
kaar. Zo maar uit zijn hoofd. Zonder
haperen. En met een gezicht, dat
niet meer van deze wereld en van
de Paul Doumer is.
Voila Antoine.
En met ieder een scotch in de
hand lopen we naar zijn balkon.
Rechts de Eiffeltoren, die al staat te
zoeklichten. Beneden Torcadero. In
de verte de Etoile en de Are de
Triomphe. „Hier sta ik 's avonds",
zegt Antoine. „Dan zie ik geen lich
ten meer. Geen bussen, geen auto's,
geen Eiffel, geen Seine, geen Arc de
Triomphe, maar dan zie ik naar om
hoog en leef met 1' esprit de la
France
We schrijden weer terug, met het
glas in de hand, naar de bar, die
overdekt is met gebrandschilderde
ramen.
„Op die manier wordt u honderd
jaar, monsieur Antoine".
Dat weert hij met een handgebaar
af. „Nee, geen honderd. Ik wil leven,
zolang ik nuttig kan zijn voor de
ganse mensheid. Als ik dat niet
meer kan, ga ik naar een klooster
om daar de rest van mijn dagen te
contempleren en te mediteren over
de eeuwigheid".
„U bent katholiek"?
„Wat is katholiek", vraagt Antoi
ne. „Een roos blijft een roos, onver
schillig een witte of een rode. Heeft
niet Christus zelf gezegd, dat wij al
len kinderen zijn van een vader en
dat onze vader in de hemelen
woont"?
Antoine maakt met mij, wat de po
litici en de diplomaten noemen, een
„tour d' horizon". Die revue passe
ren hippies (une follie), Stalin, Trot-
zki, Picasso, Modigliani, Van Don
gen, Bracke, Chopin (superbe....),
Bach, Beethoven, Jules Verne, Apol
lo 11 en Apollo 12. Ook de komende
zondvloed, maar in Mexico zijn de
bergen gelukkig hoog en daar zullen
wel een paar arme sloebers het on
heil overleven, net als bij Noach.
„U bent een illustere optimist,
monsieur Antoine".
„De wereld", zegt Antoine, „is uit
haar voegen en uit haar evenwicht
geslagen. Straks zullen ijsbergen aan
de twee polen gaan smelten en de
aarde overstromen. Maar wat zijn
wij, mensen, op deze aarde. Nog
minder dan een druppel in de em
mer en een stofje op de weegschaal.
En de aarde zelf, niet groter dan
een nietige korrel graan in het uni
versum zonder eind. Met dat univer
sum leef ik hier, in mijn volstrekt
isolement. esprit commande mon
corps. Ik geef niet toe aan de mate
rie, ik ben geen slaaf van al mijn
eigendommen, want wat ik bezit be
hoort op de aarde, maar mijn geest
is daar, boven
„En madame, ook artieste"?
„Pas du tout", zegt Antoine. „Haar
devies is weelde en geld verdienen.
Mijn devies is: gloire a la solitude
glorie aan de eenzaamheid.....".
Antoine brengt mij naar de lift en
laat mij van de achtste naar de ze
vende zakken, waar madame Antoi
ne wacht. Ook zij laat mij haar lu
xueuze inrichting zien: zitkamer,
eetkamer, werkkamer, badkamer,
waar een weeshuis zich in zou kun
nen baden, met schilderijen in glas
(voorstellende Antoine) van Van
Dongen en tapisserie aan de wan
den. Een kersen- en appelboom in de
daktuin.
„Loopt het allemaal goed, mada
me, tussen u op de zevende en hij
op de achtste"?
„Oh jaa", zegt madame, „zo lang
ik hem maar met rust laat en hem
boven zijn leven als celibatair laat
leiden. Dan gaat alles goed".
„Hij, boven, is nog goed geconser
veerd, en u ook madame. Hoe doet
u dat"?
„Avec les produits d' Antoine",
zegt ze lachend. „Met de schoon
heidsmiddelen van Antoine, die ook
over de grens naar Nederland
gaan".
Het is reeds ver over vijven als
ik naar huis rijd.
Al kreeg ik dat glazen sterf- en
doodsbed voor mijn goudvissen
cadeau, ik zou het niet willen
hebben. Ik sliep nog liever onder
de bruggen van de Seine.
TILBURG GERARD POELS,
40 jaar, heeft zorgen, grote zor
gen. Niet over zichzelf. Daarover
praat hij in ieder geval niet. Wel
over honderden van zijn mede
mensen, de maatschappelijk ge-
stranden, de sociaal niet-plaats-
baren, de door het leven verplet
terden.
Sinds goed anderhalf jaar heeft
hij ze, de uitgetreden en gehuwde
priester, in stromen door „zijn"
huis zien gaan; de mannen, vrou
wen en kinderen, de vaak nog
jonge mensen die nergens terecht
kunnen, die niet binnen de keurig
geformuleerde wetsartikelen en
reglementen vallen. Menselijk
wrakhout veelal. Tijdelijk ge-
stranden vaak, die met wat meer
ambtelijke soepelheid, wat ster
ker persoonlijke betrokkenheid
van instanties, vele instanties
uiteraard, nooit in zijn „hulpcen
trum" aan de Tilburgse Poststraat
terecht zouden zjjn gekomen.
Het is allemaal begin 1968 uit de
verf gekomen. Poels, toen nog pater
Poels, een non en twee broeders
zouden een SOS-dienst gaan beman
nen. Die was ontstaan uit een be
paalde vorm van burenhulp. De ini
tiatiefnemers waren talrijk. Poels
trok met zijn mensen in het grote,
wat verwaarloosde pand in Tilburgs
oude binnenstad. Dat was 1 mei
1968. Alles was netjes voorbereid.
Maar het plan werd nooit uitge
voerd. „Wij hebben toen in dit huis
doorgezet. Begonnen met het tijde
lijk opnemen van gezinnen die in fi
nanciële moeilijkheden waren ge
raakt. Die werden het huis uitgezet
en niemand vroeg, en vraagt, zich
af, waar ze moeten wonen. Huur
schuld, een vonnis en het is gebeurd
Nou, wij zagen alleen maar mensen
die in nood verkeerden",
schuld, een vonnis ert het is gebeurd.
Het is duidelijk dat er behoefte is
in Tilburg, en daar niet alleen, aan
een opvangcentrum voor die daklo
zen. Iedereen die maatschappelijk
werk doet, weet dat die gevallen er
zijn. Maar ja, daarmee alleen is
men er niet. Enfin. Poels deed wat.
„Op een goede dag belde er een
man. Hij vroeg onderdak. Wat doe
je dan? Ik liet hem binnen, belde de
politie. Die zei dat het wel goed was.
Zo is het hulpcentrum eigenlijk be
gonnen. Nu is het zo dat ik in de
twee huizen permanent 32 mensen
onderdak en eten verschaf. De poli
tie stuurt mij ontheemden, de socia
le diensten ook, de voogdijraad
blijft niet achter en noemt u maar
op. Heel Brabant weet dat dit huis
er is. Dat is als een lopend vuurtje
bekend geworden, ook bij de instan
ties. Ze maken er allemaal gebruik
van. Wel een bewijs dat zo'n huis
hard nodig is".
Als men vraagt wie dat betaalt,
trekt hij een kleine man, kalend,
vriendelijke ogen bedachtzaam
aan zijn pijp. „Bijna iedereen komt
hier zonder geld. Met verdriet, met
een achtergrond vol leed. De narig
heid is dat de mensen pas na weken
een uitkering van de bijstandswet
krijgen. Maar wie zorgt dat ze tot
dan leven? En als ze gaan werken
komt het loon achteraf. In één jaar
gaven wij zo'n 400 mensen kost en
inwoning. Meestal voor niets. Soms
weigeren wij. Als we vol zijn. We
maken er geen rommeltje van. Als
de mensen zich bij ons misdragen,
herrie maken, onverbeterlijk zijn.
Wij hebben een minimum aan re
gels. Maar daaraan moeten onze
gasten zich houden".
Poels vertelt dat hij de mensen
die langer blijven, soms maar dat
zijn uitzonderingen enkele maan
den, f 35 per week vraag voor kost
en inwoning. „Zelf ben ik niet hele
maal onbemiddeld. Mijn vrouw
kookt, mijn „staf" van 3 mensen en
ik werken voor niets. Af en toe krij
gen we wat".
Zonder stemverheffing, bijna zon
der modulatie, vertelt hij over de
„gevallen". „De meeste mensen we
ten niet wat voor ellende er zich
vaak onder hun neus afspeelt. Ik
weet, door dit werk, dat er elke
nacht in Tilburg honderden geen
huis hebben. Ze slapen in oude schu
ren, vaak in ruimten achter cafés,
in auto's, in onbewoonbaar ver
klaarde huizen, in open nieuwe wo
ningen. Noemt u maar op. Kijk, de
„gewone" mensen weten dat niet.
Ze denken dat alles geregeld is, dat
alle sociale voorzieningen er wel
voor zorgen. Nou, niets is minder
waar".
Wat doet een vrouw, met kleine
kinderen, die 's avonds laat door
haar man de straat op wordt ge
kwakt?
Wat doen jonge mensen die „het
huis" uit worden gezet?
Wat doen bejaarden die aan het
zwerven slaan?
Wat gebeurt er met een voogdij
kind dat nergens ondergebracht
kan worden?
Wat is het lot van een gevangene
die wordt ontslagen en geen onder
dak heeft?
Wat gebeurt er met de, zoals dat
heet, moeilijk plaatsbare gevallen?
Wat met de gevallen waarmee
„de instanties" geen raad weten?
Die zijn er. Bij tientallen. Lande
lijk zelfs bij honderden. Wie vangt
ze op? Wie ziet de mensen in die
gevallen? Wie overbrugt een perio
de, soms van enkele weken, soms
van maanden, waarin ze geen dak
boven het hoofd hebben? In Tilburg
doet Poels dat. „Misschien is het
wat middeleeuws, die vorm van
liefdadigheid. Het zfj zo. Maar dit is
hier razend snel zo gegroeid. Ik
wist wel dat er veel narigheid in de
wereld is, maar sinds anderhalf
jaar heeft dat woord voor mij nog
een heel andere inhoud".
vertelt van die Nijmeegse stichting
die een jongen van 17 jaar, recalci
trant, homofiel, kleptomaan, „even"
aan hem afschuift. En nooit meer
reageert. „Ik moet hem, na enige
maanden, op straat zetten. Hij past
niet ip deze gemeenschap. En het
zal vandaag of morgen wel mis met
hem gaan. Dan is het een politiege-
val. Dan past hij in de reglementen.
Dan kan opeens heel veel!"
De term „wachten tot heeft
voor hem een heel navrante klank
en betekenis gekregen. Menselijk
gestranden moeten wachten tot aan
de formaliteiten is voldaan, wach
ten tot ze met vader en moeder zijn
verzoend, wachten tot de huurschuld
is aangezuiverd, wachten tot het
eerste loon wordt ontvangen, wach
ten tot ze opgenomen kunnen wor
den, wachten tot...!
Het is duidelijk. De sociale rege
lingen hebben grote gaten. Niet ie
der „geval" is te vatten in een tekst.
Mensen zijn individuen. Er zijn er
heel wat die niet direct in een cate
gorie zijn te plaatsen. Hoeveel soor
ten maatschappelijk mislukken is
er? De onmiddellijkheid van hulp is
vaak reglementair niet te verlenen.
En dan wordt de mens „het onop
losbare geval". „Ach, ik weet ook
wel dat velen van de gestranden
die ik hier krijg, eigen schuld heb
ben. Er wordt bar veel gedronken.
Alcoholisme is een groot kwaad en
ik zie ze hier komen, de mannen die
alles hebben verzopen. Ik krijg de
ongehuwde moeders die niet naar
raad hebben willen luisteren. Ik
krijg de mensen wier huwelijk is ge
strand, ik krijg de gezinnen die stik
ken van de schulden en de straat
op gaan. Ik krijg ook de mensen die
geen dak boven hun hoofd nodig
hebben, maar die geen eten kunnen
betalen. Zij krijgen voedselpakketten.
Zolang er geld is. Ik krijg mensen
die door de instanties worden afge
schoven, omdat ze er geen raad
mee weten. En die instanties beta
len niet. Dat is niet geregeld".
Hij vertelt op effen toon van de
kinderbescherming-instantie die
„voor een paar dagen" een jonge
man stuurt en niet meer van zich
laat horen. Dan moet hjj bellen.
„Mens, alleen de telefoonkosten ja
gen me soms al schrik aan!" Hij
Afschuiven! Het bureau schoon
maken! Moeilijke gevallen doorstu
ren! Hij weet ervan. „Ik krijg nogal
eens bejaarden. Mensen die niets
meer willen. Die gaan zwerven. Ik
probeer dan ergens in een bejaar
denhuis een plaats voor ze te vin
den. Bel stad en land af. Maar het
is bijna steeds „onmogelijk". Het
„geval" is kiest u maar te
oud, te jong (soms 80 jaar), te de
biel, niet debiel genoeg, seniel, niet-
seniel. Wat een mogelijkheden om
mensen af te schuiven".
Poels weet dat vele diensten on
derbezet zijn. Hij weet dat zij ook
worstelen met het trieste feit dat er
nu eenmaal niet gewoon huizen zijn
die in principe onmiddellijk onder
dak en voedsel verschaffen, zonder
formulieren, zonder poespas. Hij be
grijpt dat de zedenpolitie, soms ten
einde raad, hem inschakelt. Dat ve
le anderen dat doen. Hij weet dat bij
velen van die daklozen maatschappe
lijke ondeskundigheid, onwil en al
cohol de hoofdrol spelen. „Maar het
zijn mensen. Ze hebben hulp nodig.
Ze krijgen geen of te weinig voor
lichting". En denkt u nu niet dat
Poels „weer zo'n halfzachte" is. Hij
staat met beide benen op dê grond.
„Domme mensen, vaak. Maar ze
weten alle mazen in de ziektewet,
ze kennen alle trucjes om sociale
zaken te beduvelen, ze drinken vaak
bier tot ze er bij neervallen!" Maar
het zijn geen papieren gevallen,
diensten en instanties werken op
voorgeschreven uren. Wat buiten die
uren blijft liggen is dakloos, is er
gloeiend bij. Mensen dreigen dos
siers te worden. „De tijd tussen vrij
dagavond tot en met maandagoch
tend is voor ons kritiek. Dan wordt
er niet gewerkt. Dan worden er
geen gevallen behandeld. Dat mer
ken wij. Dan verdringen die geval
len zich hier".
Poels, zijn vrouw, zijn assistent en
een „leerlingetje" krijgen voor al
hun werk geen cent. Dat hulpje, op
proef voor een maand, is een jonge
onderwijzeres. Narigheden thuis,
haat de school, ging zwerven, kwam
bij Poels, vond er rust en bood zich
aan als hulp. „Gaat prima. Ze
heeft een kamertje afgezet met wat
lappen, op zolder. Maar ze heeft een
thuis".
De grootste zorg van Poels is dat
hij het niet zal kunnen volhouden.
„Ik ben ook een mens. En als ik
uitval, wat gebeurt er dan. Men
stuurt mij mensen, ook overheidsin
stanties. Men betaalt niet. Dat kan
men niet, want ik ben „particulier
initiatief" en dat is kennelijk onvat
baar. Als ik per jaar f 20.000 zou
krijgen, zou ik mijn 2 huizen kunnen
laten draaien. Ik heb subsidie ge
vraagd. Kreeg een keurige officiële
brief. Eerst moet er een studie wor
den gemaakt door een opbouw-in-
stantie. Dan moet ik zorgen dat er
een stichting komt. Nou, u voelt
het wel. Dan wordt ook dit huis een
„bureau". Dan zitten we ook in een
hokje. En weet u, dan komen die
mensen niet meer. Ik krijg hier
mensen die 's avonds eens aanlopen
en beginnen te praten over hun hu
welijksproblemen, over hun financi
ële zorgen, over allerlei ellende. Die
gaan niet naar bureaus".
En waar blijft dat jonge gezin, er
zijn er talloze in Tilburg en ook el
ders, dat is begonnen in een veel te
dure flat. Kinderen komen, ziekte,
de vrouw moet ophouden met wer
ken. Huurschuld. Vonnis. De straat
op. Weet u, er is ontzettend veel
menselijk wrakhout onder de jonge
mensen tussen de 18 en 25 jaar.
Maar we doen net of er geen vuiltje
aan de lucht is".
Poels strijkt met de hand over het
hoge voorhoofd. Hij zegt, aarzelend,
dat er nog meer zorgen voor hem
komen als de Broeders van Liefde
straks niet meer in staat zijn de
huur voor zijn pand, f 500 per
maand, voor hem te betalen. Ande
re kloosters sturen voedselpakket
ten.
Pas de laatste tijd is Poels „in
het nieuws". Hij is er niet zo op
gesteld. „Nog meer mensen die
hierheen komen en de mondrecla-
me was me al meer dan genoeg.
Er komen hier per jaar zo'n
60.000 bezoekers. Allemaal men
sen die om raad vragen, die eten
nodig hebben, die gewoon
's avonds wat gezelligheid willen.
Ook reizigers die hun laatste trein
hebben gemist, ook mannen die
herrie komen maken, omdat wij
hun vrouw die ze de straat op
stuurden onderdak hebben gege
ven. Waar moeten ze anders
heen?"
Jacques Levjj