Religieuzen op zoek
naar menselijk leven
VRIJBLIJVEND
De zomerkabouter
in het winterbos
DR. CORN. VERHOEVEN
S U O
„Wat gebeurt
er met mij
als de zaak
uit elkaar
valt?"
De holle boom (2)
-Mjor mij alleen de béste!
ROYAL CROWN COLA
Eeste jongens
en meisjes.....
Een hert
Vriend eekhoorn
11
DE STEM VAN ZATERDAG 27 DECEMBER 1969
9
Tijdens de vijfde plenaire vergade
ring van het pastoraal concilie van
4 tot 7 januari 1970, zijn twee ont-
werp-rapporten aan de orde: „Naar
een vruchtbaar en vernieuwd func
tioneren van de ambtsbediening"
(over de priesters) en „De religieu
zen". Over het priestervraagstuk,
met name de celibaatsverplichting,
wordt momenteel zo hevig gediscus
sieerd dat het gevaar niet denkbeel
dig is, dat het religieuzen-rapport in
jan. ongemerkt onder de tafei ver
dwijnt. Dat zou te betreuren zijn om
verschillende redenen: op de eerste
plaats zijn hierbij niet minder dan
46.000 mannen en vrouwen in Neder
land betrokken. Vervolgens roept
het ontwerp-rapport „De religieuzen"
vragen op over wezenlijke zaken als
geloofskrisis, problemen van mense
lijke samenleving, de maatschappij
kritische funktie van de rk. Tenslot
te zou een over-accentuering van het
priestervraagstuk, en dan nog wel
toegespitst op het celibaatsprobleem.
ervan getuigen dat wij in Nederland
de juiste proporties niet meer zien.
In Nederland zijn momenteel zo'n
46.000 religieuzen (paters), zusters,
broeders en leden van seculiere in
stituten): 100 actieve congregaties
met 29.000 zusters, 52 zelfstandige
kloosters voor 1500 contemplatieve
zusters, 16 congregaties voor 4000
broeders, terwijl nog eens 2500 broe
ders lid zijn van priestercongrega
ties, 34 orden congregaties of abdijen
met 9000 priester-religieuzen, elf se
culiere instituten met 540 leden voor
namelijk vrouwen). De bestaansze
kerheid van deze instellingen is in
gevaar. Al sinds 1935 vermindert het
aantal toetredingen constant. Op dit
ogenblik is het nulpunt vrijwel be
reikt. Het aantal uittredingen neemt
bovendien voortdurend toe. Spreken
van een crisissituatie is bepaald niet
overdreven.
DEN HAAG Er heerst paniek in de Nederlandse wereld der reli
gieuzen. De wildste verhalen doen de ronde: over kloosters die leeg
lopen. Groepjes die zich overal en nergens in de steden vestigen (al
leen al in de Nijmeegse wijk Duenburg zouden zich 30 experimen
teergroepjes willen vestigen in flats en kleine woningen). Angstpsy
choses leiden tot overhaaste beslissingen waarop men vaak na een
paar maanden alweer moet terugkomen. Nogal wat religieuzen vragen
zich benauwd af: wat gebeurt er met mij als de zaak uit elkaar valt
Religieuzen verliezen het geloof in zichzelf en vinden geen steun bij
lotgenoten. Het gebrek aan werkelijke gemeenschap en aan gezond
zelfbewustzijn wreekt zich op soms zeer pijnlijke wijze.
De exegeet Pius Drijvers, vroeger binnen de groep moet ieder gelijk
zijn. Iedereen moet zijn eigen ver
antwoordelijkheden hebben".
Het gemeenschapsleven blijkt een
van de knelpunten in het religieuze
leven te zijn. Verschillende orden
hebben hun conclusie getrokken: zo
kan het niet langer. Teveel religieu
zen druipen individueel af. En zij
kwamen tot het compromis1 afdrui
pen in kleine groepen. Want com
promisoplossingen blijken veel klei
ne groepen, eufemistisch aangeduid
met „experimenteergroep", te zijn.
Al van meet af aan worden zij in het
keurslijf van nieuwe structuren ge
plooid: hetzij omdat het moederkloos
ter deze eist, hetzij omdat de experi-
menteerders zelf niet anders kunnen.
Zij zijn er immers niet op voorbe
reid. Ook de noodzakelijke begelei
ding ontbreekt meestal, getuige de
vele teleurstellingen bij experimen
ten van zustercongregaties.
Vanuit de ervaringen van zijn
groep zegt Pius Drijvers: „Wij zijn
nu drie jaar bezig. Het moeilijkste
van alles is het gemeenschappelijke
gebed, dat de toetssteen bij uitstek
is van de binding aan elkaar op reli
gieuze grondslag. Wij begonnen
tweemaal per dag gezamenlijk gebed:
trappist te Tilburg en sinds vier
jaar samen met drie anderen, mon
nik te Eindhoven waar zij deelnemen
aan het stadsleven maar tegelijk
ruimte vrij houden voor bezinning:
„De impasse waarin het religieuze
leven verkeert hangt samen met de
algemene culturele impasse waarin
de mensheid verkeert. Het beeld dat
de mens van zichzlef had, is omver
gegooid. Hij voelt zich niet meer de
afhankelijke en onmachtige. Weten
schap en techniek maken het moge
lijk dat hij zelfstandig de kosmos be
heerst. Niet hogere machten spelen
de hoofdrol in de nieuwe cultuur,
maar de mens zelf. Daarmee is het
godsbeeld ook fundamenteel gewij
zigd, de maatschappelijke en cultu
rele revolutie die wij meemaken,
kan het geloven zuiveren: god wordt,
als ik het zo zeggen mag, geredu
ceerd tot zijn wezenlijke plaats: hij
die de mens stimuleert om zelfstan
dig en zelf verantwoordelijk te zijn.
Er ontstaat zoiets als een a-religieu
ze cultuur". En daarmee is dan aan
gegeven waardoor de paniek in het
religieuze in diepste wezen te ver
klaren is: de religieus herkent zich
zelf niet meer in de huidige cultuur,
hij is zijn identiteit kwijt. In zo'n si
tuatie moet je geen pasklare oplos
singen verwachten. Drs. P. Delf-
gaauw, medeontwerper van het rap
port over de religieuzen: „Bij ver
nieuwingen in de kerk zie je nooit
pasklare antwoorden. In de twaalf
de eeuw bv. ontstonden duizenden
armoedebewegingen: dat was in, om
dat juist op dit punt behoefte be
stond in de maatschappij van die da
gen. Slechts een beweging heeft het
gehaald, die van Franciscus".
De kerk heeft altijd de neiging
vertoond, zich in te stellen op de
grootste gemene deler van de maat
schappij. Tot voor kort was dat de
middenstand: haar personeel (pries
ters, zusters, paters en broeders)
betrok de kerk dan ook uit deze
middenstand. De mentaliteit van
clergé en religieuzen was bourgeois.
Inmiddels zijn de verhoudingen in de
maatschappij anders komen te lig
gen: arbeiders, „wetenschappers"
en technici bepalen de gang van za
ken. En daar staat de kerk dan, de
mond gesnoerd uit onmacht. Voor
dit revolutionaire cultuurpatroon is
zij niet opgeleid. Met name de we
reld der religieuzen, waarin deze
problematiek zich toespitst, voelt de
grond onder de voeten wegvallen.
Wat nu?
Dr. J. Hogema uit Gemert, lange
tijd novicemeester bij de paters van
de H. Geest„Wie de tekenen des
tijds verstaat voelt zich aan handen
en voeten gebonden: de meest cha
rismatische bewegingen in de kerk
zijn het meest vastgelegd in wetten.
Je zou de oorspronkelijke inspiratie
van het religieuze leven willen her
ontdekken, maar je kunt in de be
staande structuren, ook niet na de
nodige aanpassing van een en ander,
geen stap verzetten. Je ziet beschou
wende orden, die meer sociaal enga
gement willen en actieve congrega
ties die meer in de richting van be-
zinningsgroepen wensen te gaan. Het
oude systeem van orden en congre
gaties zal doorbroken moeten wor
den. De praktijk wijst uit dat je dat
van binnenuit niet of nauwelijks
klaar speelt. Fusies en dergelijke
zijn geen oplossingen: je overlaadt
alleen maar de problematiek".
Een andere deelnemer aan het ge
sprek over de problematiek der reli
gieuzen in het augustijnerklooster te
Nijmegen, de capucijn Jan Kamp-
schreur, meent dat de grote kloos
ters geen toekomst meer hebben,
wel de kleine groepen. Deze moeten
zich inzetten waar maatschappelijke
fundamentele vragen aan de orde
zijn. Hijzelf leeft sinds enkele jaren
met drie medebroeders capucijnen
in Amsterdam.
Zij vormen een „arbeidersfraterni-
teit" en werken als ongeschoold ar
beider acht uur per dag in fabrieken
maar daarbuiten? „In onze vrije tijd
wordt nog teveel appel op ons ge
daan door andere religieuzen-in-
nood. Eigenlijk zjjn we aan onze
taakstelling nog niet toe: actief deel
nemen aan het arbeidersleven. Mis
schien komt dat nog. In elk geval
hebben wjj bereikt dat ons groepje
binnen de orde der capucijnen zelf
standig opereert, het eigen initiatief
wordt onderkend. Wij stellen een
goed leefbare gemeenschap als eer
ste doel waarin werkelijk ruimte is
voor vriendschap, bezinning en ge
bed. Dat is heel wat, begrijpt u".
Niet alle gesprekspartners achten
grotere kloostergroepen uitgesloten.
De priorin van het contemplatieve
Carmelklooster te Egmond zuster
Mirjam: „Een grotere groep is mo
gelijk mits hij kan functioneren:
overblijfsel van het vroegere monas
tieke leven in de abdij. Je moest
toch iets doen".Dagelijks vier
den wij de eucharistie.
Nu na drie jaar, lezen wij aan ta
fel nog de bijbel of een ander bezin
nend geschrift. Soms praten we er
over na, vaak niet. Drie keer per
week wordt de eucharistie gevierd,
ingebouwd in het souper. Voor de
een of ander van ons is dit wel het
minimum, voor een ander weer te
veel. We zullen uiteindelijk naar iets
anders toe moeten. Maar wat? Ge
bed ligt affectief zo moeilijk, wij zijn
ervan vervreemd".
Is er dan geen enkele basis voor
religieus gemeenschapsleven? Dr.
M. van de Berg uit Nijmegen, augus
tijn die het veelbesproken vernieu
wingsproject van zijn orde mede ont
worpen heeft: „Misschien is het al
leen het ideaal, de droom van een
betere menselijke samenleving, die
wij bewust gestalte willen geven. Zo
lang er christendom is, zal behoefte
bestaan aan communoutair leven. Het
christen-zijn is in staat mensen uit
verschillende milieus en van ver
schillend niveau samen te brengen.
Weet je. volgens mij moet je niet
met de vooronderstelling van een
fijn-geordende groep beginnen, waar
dan de ander zich maar moet zien in
te passen: de groep is het einde. Dat
garandeert zijn mobiliteit. De basi3
waarop je met elkaar kunt leven en
werken lijkt me: een diep geloof in
de werking van de geest in en door
ieder.
In dat geval is het verschil tussen,
religieus en leek weinig relevant
Beiden zijn gegrond in hetzelfde ge
loof en in dezelfde hoop op een be
tere samenleving.
JOEP SPITZ.
Vandaag moet ik mij weer eens
verdiepen in een bepaalde ont
wikkeling van het taalgebruik en
de betekenis daarvan voor het
denkern van onze tijd. Taal is heel
belangrijk en ik geloof dart wart
men vanouds „taalgevoel" noemt
niet alleen een kwestie van goe
de smaak en conformisme is,
maar ook een gevoel voor de be
wegingen die in de taal zelf be
zig zijn zich te voltrekken. Die
beweging is zoiets als geritsel in
hert struikgewas waardoor de er
varen jager weet dat zich daar
iets verbergt en zelfs wat het is.
De struik die nu hevig ritselt is
„vrijheid", een woord dat eeu
wen lang met groot en absoluut
respect werd uitgesproken. De
vrijheid was het ideaal van mees
ters en slaven. De eensten wilden
haar houden, de laatsten verwer
ven. Nu de slaven vrij zijn, vra
gen zij zich af, of ze werkelijk en
helemaal vrij zijn. Dat blijkt niet
zo te zijn; de vrijheid kan altijd
nog groter worden. Maar onmid
dellijk doemt dan voor de vroege
re slaven het beeld van de vol
strekte vrijheid van de vroegere
meesters op. Waren die niet vrij
ten koste van de slaven, is vrij
heid niet hetzelfde als uitbuiting,
een onverantwoordelijk bezit?
Ten bate van de vrijheid van al
len, het utopische ideaal, moet
voorlopig onze vrijheid inge
snoerd worden. En zo doet zich
de paradox voor dat vrijheid, het
ideale bezit, een verboden bezit
is, dat omwille van de vrijheid
tieke consequenties en verplich
tingen volgen. Vrijblijvend is on
geëngageerd en dat is heel erg.
Engagement is vrijwillige slaver
nij ten bate van de toekomstige
vrijheid. Want vrijheid wordt met
slavernij gekocht, geluk met tra
nen, warmte met kou, wijn met
water. Uit deze opsomming mo
ge blijken dat ik deze opvatting
niet helemaal ernstig kan nemen,
zoals ik ook nooit begrepen heb
waarom kinderen daags voor een
feest nooit iets krijgen van al het
lekkers dat al in huis is. Dit legt
mij dan de verplichting op mijn
standpunt toe te lichten, niet om
dat mijn mening anders vrijblij
vend zou zijn maar omdat ze
niet verstaan zou worden. Ten
eerste dan vind ik dat vrijheid
niet gekocht wordt met slavernij
en feest niet met vasten, hoog
stens met een voorlopige beper
king, wat niet hetzelfde is en aan
het sadisme geen kans geeft. Het
offer is niet zinvol in zich zelf,
maar alleen door datgene wat
ermee bereikt wordt. Hert offer is
geen regel: als het niet nodig is,
moet het maar achterwege blij
ven, dan is het absurd. Zolang
niet aangetoond is dat dwang bij
draagt tot vrijheid, is het beter
meteen van de vrijheid te genie
ten.
Ten tweede: de ongunstige be
tekenis die het woord „vrijblij
vend" gekregen heeft, en die
mijns inziens voortkomt uit een
mythologische en sadistische op
vatting van offer en ascese, houdt
van morgen de vrijheid van van
daag beperkt moet worden. Zo
loopt ook de weg naar het geluk
over leed en kommer, de weg
naar de waarheid over leugen en
vergissing. Ejj hoe sterker de
overtuiging is dat dit offer ge
bracht moet worden, des te gro
ter schijnt de bereidheid van
mensen te worden elkaar dit of
fer op te leggen. Een heel stuk
sociaal sadisme is te verklaren
uit het verlangen om door middel
van een stevig offer de negatieve
fase op de weg naar het geluk of
de waarheid te verkorten. Dit is
de meest optimistische voorstel
ling van zaken die ik kan beden
ken.
Deze, in een bepaalde opvat
ting van ascese wortelende, over
tuiging, ligt ook ten grondslag
aan een wantrouwen ten opzichte
van vrijheid, zoals dat tegenwoor
dig groeit. Dit uit zich ook in de
volstrekt negatieve betekenis die
het woord „vrijblijvend" heeft
gekregen. Ik heb het tientallen
keren geprobeerd en hert lukt al
tijd. Mensen die zich progressief
of geengageerd noemen, krijgen
bij het horen van dit woord bijna
de hik van louter verontwaardi
ging. Volgens het woordenboek
betekent het alleen „zonder ver
bintenis, in het bijzonder: onder
voorbehoud dat een eventuele be-
stelline niet geaccepteerd wordt".
Van handelsterm heeft hert woord
zich ontwikkeld tot een aandui
ding voor een manier van praten
en optreden, waaruit geen poli-
ook verband met een ongeduldig
en wreed activisme dat zijn ka
pitalistische oorsprong nauwelijks
kan verloochenen. Dit activisme
is namelijk alleen maar uit op
rechtstreekse en snelle resulta
ten, dus op roofbouw. Het is een
onderdeel van de nadrukkelijk
heid, waarin heel onze cultuur
dreigt te verstikken. Vrijblijvend
is een beschouwing of een optre
den waarin van onmiddellijk ren
dement wordt afgezien, maar
waarvan misschien op langere
termijn meer resultaat te ver
wachten is dan van een bronstig
en ongeduldig engagement. Het
gaat uiteindelijk om die resulta
ten daarvan is moeilijk af te
zien maar de vraag is, op wel
ke termijn die verwacht worden.
„Vrijblijvend" noem ik een hou
ding, waarin dat resultaat welis
waar verwacht wordt, maar op
een termijn die momenteel niet
te overzien is. En dart is het punt
waarover ik met elk geëngageerd
heethoofd op elk moment van de
dag en de nacht in het krijit wil
treden en waarop ik dolgraag
„uit de tijd" wil zijn. Wat serieus
overdacht is, kan „vrijblijvend"
lijken op korte termijn, maar
daarom is het nog niert waarde
loos. Integendeel: het vrijblijven
de kan evengoed gezien worden
als een voorschot op de vrijheid,
waarop we als mensen recht
hebben. En als we er recht op
hebben is het niet in te zien waar
om we er op dit eigenste mo
ment niet van zouden genieten.
Vier dagen hebben we met span
ning gewacht, of we iets zouden
merken van de wezentjes. Eindelijk,
vanmorgen hebben we ontdekt, dat
de noten weggenomen zijn, maar de
andere dingetjes zijn blijven liggen.
Het deurtje moet vannacht open
zijn geweest, want we hadden een
dun papiertje geplakt op de deur.
Vanmorgen was het papiertje mid
den door. dus het deurtje moet
open zijn geweest. Rick was de eer
ste die hel zag. Iedere morgen om
zes uur is hij al wakker, hij doet
dan gauw wat kleren aan en dan
vliegt hij met een zaklantaarn naar
buiten, om te kijken hoe de zaken
er voor staan. Vanmorgen stormde
hij onze slaapkamer op, rukte aan
mijn schouder en schreeuwde: „Va
der, ze zijn er". Ik wilde meteen op
staan, om ook te gaan kijken, maar
hij zei, dat het niet hoefde, want het
deurtje was weer dicht, zei hij.
Nu gaan we een babyfoon aanleg
gen. Dat is zo'n ding, dat sommige
vaders en moeders wel gebruiken,
om te kunnen horen, dat de baby
huilt. Ik heb zo'n ding nog op zolder
liggen. Vanavond om zes uur scha
kelen we hem in en dan blijven we
luisteren tot we In slaap vallen.
Rick zei, dat hij de hele nacht op
wilde blijven, om de wezentjes te
kunnen horen. Maar daar waren
moeder en ik heftig op tegen, want
anders zou hij wel ziek kunnen wor
den.
Hij vond dat helemaal niet leuk
en zei tegen mij: „Jij bederft toch
alles Jij hebt nergens verstand
van
Eergisteren hebben we namelijk
een beetje ruzie gehad. Dat kwam
omdat ik een touwtje gespannen had
voor het deurtje. Ik dacht dan te
kunnen zien of het deurtje open was
geweest. Rick zei, dat het heel dom
was. „Zo'n kleine wezentjes kunnen
toch nooit zo'n dik touw kapot du
wen!" Toen ik diep nadacht moest
ik hem wel gelijk geven. Want een
dun touwtje is voor kleine wezentjes
natuurlijk een dikke kabel.
Ik vergat nog te zeggen, dat ze
ons briefje hebben laten liggen. We
weten ook niet of ze het gelezen heb
ben Op het briefje staat: „Wij zul
len u geen kwaad doen, u hoeft niet
bang te zijn. Kom maar gerust naar
ons".
(ADVERTENTIE)
yy
«..Zr.
Een kleine zomerkabouter zwoegt
voort door het besneeuwde en be
rijpte bos. Wit is de grond. Wit
zijn struiken, stammen en takken,
dik en rul van de rijp.
De kleine kabouter heeft in deze
winterwereld niets te maken. Hij
behoort nu in zijn holletje te zit
ten bij zijn voorraad eikels en
beukenootjes, gedroogde bosbes
sen en lindebloesem.
Hij is immers een zomerkabouter!
Net als de dieren die een winter
slaap doen, heeft hij bij het opsteken
va,n de najaarsstormen zijn win
terkwartier op orde gebracht; en net
als die dieren zou hij eigenlijk pas
weer voor de dag komen wanneer
straks de lente zal binnenzweven op
vleugels van de zuidenwind.
Maar nu! Nu hebben de konijn
tjes en hazen, de bunzings en zelfs
de vos hem verteld dat het witte bos
betoverend mooi is, sprookjesachti-
ger dam in zijn lichte lenrtetooi,
mooier dan in zijn donkergroene lom
mer, schitterender zelfs dan in zijn
goud-en-code herfstkleuren. Zij heb
ben hem zó nieuwsgierig gemaakt,
dat hij zich uit zijn holletje heeft la
ten lokken en nu sjokt door de
sneeuw.
Ach ja! Zo'n witglinsterend woud
zonder blaren is wèl prachtig! De ge
le zon die in een nevelkring tussen
de takken doorschijnt heeft hij nog
nooit zo recht in de ogen gekeken.
En de winterse stilte is héél bijzon
der in vergelijk met het ruisen en
ritselen, het sjirpen en kwetteren
waarmee hij 's zomers zo vertrouwd
is.
Het spijt de zomerkabouter niet dat
hij deze moedige onderzoekingstocht
maakt maar 'hij krijgt wej ver
schrikkelijk koude voeten.
Zijn rode laarsjes zijn te dun en de
ijzige koude van de sneeuwbodem
doet hem pijn. Daarom keert hij nu
maar om en staat tegenover een
hert dat met voorzichtige hoefjes on
hoorbaar over de sneeuw is aange
komen.
Door de open neusgaten wolkt de
adem van het hert. De kleine kabou
ter kijkt ernaar alsof hij een wonder
ziet. „Ik ken je al zolang maar ik
heb nooit gezien dat je wolken door
je neus kunt blazen", zegt hij ver
wonderd. Maar het hert buigt zijn
hals em snuffelt eens aan de kabouter
die nu voelt hoe heelijk warm die
adem kam verwarmem.
„Blaas eens op zijm voeten, die zijn
zo koud", klaagt hij en trekt een
laarsje uit om de verkleumde voet in
de warme damp te houden.
„Daar kom ik van bij", zegt de zo
merkabouter, „Nu de andere voet".
Maar juist als hij zijn hand uitstrekt
naar het laarsje dat hij weer aan
wil trekken, duikt daar met gestre
ken vleugels een grote ekster tussen
de witte boomtakken door, pikt het
glanzend rode kabouterlaarsje op en
vliegt met ritselende vleugelslag weg.
Waarheen?
„Mijn laarsje, mijm laarsje!" jam
mert de kabouter.
Het lijkt we] of zijm geroep leven
In het bos brengt.
Het hert verdwijnt met grote spran
gen tussen de stammen, een specht
begint te kloppen, een haas vlucht
uit een kuil tussen het struikgewas,
Mariken Segeren (7 jaar)
Alle kinderen die voor Kerst
mis een tekening of een verhaal
naar de Kleine Stem hebben op
gestuurd, waaruit wij de mooiste
hebben uitgekozen en in de krant
hebben gezet, zijn wij erg dank
baar.
Wij hebben heel veel mooie te
keningen ontvangen, maar het wa
ren er natuurlijk veel te veel om
ze allemaal een plaatsje te geven.
Wie zijn tekening of verhaal
niet in de krant heeft zien staan
moet de moed niet opgeven. Stuur,
wanneer je iets moois gemaakt
hebt, dat gerust naar de Kleine
Stem, Reigerstraat 16 in Breda.
Misschien lukt het uü wel!
en een eekhoorntje komt te voor
schijn im de wiegende top van een
den.
De roodbruine eekhoorn die dagen
lang in elkaar gerold daarboven
heeft liggen slapen, is nu wakker ge
worden en bovendien nieuwsgierig.
Van tak naar tak springend, komt hij
naar beneden. Niet zo vlug als hij dat
zomers doet, maar nu is hij dan ook
niog slaapdronken. Terwijl hij af
daalt, ruiselt er sneeuw en rijp als
een sluier tot op de grond. De zomer
kabouter vergeet er bijna zijn ver
driet van
Maar als het eekhoorntje op de
beganè grond is aangekomen, en
overziet wart er met zijn vriend de zo
merkabouter is gebeurd, valt het ver
driet weer zwaaT op hem: „Mijn
laarsje! De ekster heeft mijn laarsje
meegepikt!"
De eekhoorn weet wel raad. Eerst
zal hij zijn vriendje een warm plek
je bezorgen en daarna het laarsje
terughalen, want hij weet dat ekster-
nest heel goed te zitten!
Vlug draait de eekhoorn rond en
rond daarbij de sneeuw wegvegend
met zijn staart alsof het een bezem
is! De pootjes krabbelen en helpen
mee, een dikke boomwortel komt vrij
van sneeuw, de pootjes graven vlug,
vlug en kijk! Daar is een kleine
schatkamer vol beukenootjes openge
legd: het is de voorraadkamer van
het eekhoorntje.
„Ga hier maar even zitten", zegt
vriend eekhoorn. „Intussen haal ik
je laars". Een roodbruine bal met
een wuivende staart gaart er als de
wind vandoor wipt tussen de strui
ken, verdwijnt achter de bomen
Het duurt niet lang of de goede
vriend is alweer terug met het rode
laarsje.
„Ach, wat ben ik blij, lieve vriend",
stamelt de door-en-door koude ka
bouter. „Hoe kan ik je bedanken-"
„Dat zal ik je zeggen", antwoordt
de eekhoorn. „Kabouters weten dik
wijls meer dan eekhoorns. Weet jij
ook soms hoe ik weer een krul in
mijn staart kan krijgen? Zie eens
hoe recht en steil mijn mooie pluim
geworden is. Ik wou zo graag weer
die krul erin hebben".
„Ik zou wel een middel weten",
aarzelt de kleine kabouter, „maar ik
ben bang Zie je als ik de staart
Breda
Josje Stroop, 6 jaar.
in de krul zou leggen en mijn muts
eroverheen trok, en als je dat zo 'n
paar dagen zou laten zitten, dan
krulde hij wel weer. Maar moet ik
dan met een bloot hoofd naar huis
terug?"
De gedachte alleen al maakt de
kabouter bijzonder ongelukkig.
„Nu weet ik weer iets wat jij niet
weert", zegt de eekhoorn, opgewonden
heen en weer wippend. „Ik haal even
een leeg vogelnest uit een boom en
dat zet jij op je hoofd. Warm hoor,
en ik zorg dat het precies past".
Huppend gaat de eekhoorn heen,
rent tegen een boomstam op, wipt
van tak naar tak en is in een omme
zien terug met een mooi rond vogel
nest.
De kabouter neemt zijn puntmutsje
af en zet vlug het vogelnest op. Wèl
een beetje kriebelig, maar dat zal
wel wennen. Dan legt hij een fijne
krul in de roodbruine pluimstaart,
stulpt het mutsje erover heen en
geeft hert eekhoorntje de raad vooral
geen sprongen te makken, anders zou
hij de muts kunnen verliezen. „Ga
maar gauw slapen, dan is de tijd zó
om!" roept hij de eekhoorn nog na.
Nu zwoegt de zomerkabouter weer
voort door het besneeuwde en berijp
te bos. Maar ditmaal gaat het terug
naar huis, naar zijn warme holletje.
Hij zal de hele winter het vogelnest
op zijn hoofd houden en als het lente
wordt, zo aan dat nest gewend zijn
dat hij zijn oude mutsje niet eens
meer terug wil hebben hoe vriende
lijk de eekhoorn het hem ook presen
teren zal.
De staart zal prachtig krullen, dat
staat vast.
Als je volgende zomer een leeg vo
gelnest over de grond ziet rollen,
moet je maar uit de buurt blijven,
Stel je voor dat het de hoed van het
kaboutertje is, en dat hijzelf daaron
der loopt, genietend van het warme
jaargetijde, dat op de vleugels van
de Zuidenwind is aangekomen.
AN MAC GILLAVRY
•Kkv.-wV.v» .cfrKfcou.