Religieuzen op zoek naar menselijk leven VRIJBLIJVEND De zomerkabouter in het winterbos DR. CORN. VERHOEVEN S U O „Wat gebeurt er met mij als de zaak uit elkaar valt?" De holle boom (2) -Mjor mij alleen de béste! ROYAL CROWN COLA Eeste jongens en meisjes..... Een hert Vriend eekhoorn 11 DE STEM VAN ZATERDAG 27 DECEMBER 1969 9 Tijdens de vijfde plenaire vergade ring van het pastoraal concilie van 4 tot 7 januari 1970, zijn twee ont- werp-rapporten aan de orde: „Naar een vruchtbaar en vernieuwd func tioneren van de ambtsbediening" (over de priesters) en „De religieu zen". Over het priestervraagstuk, met name de celibaatsverplichting, wordt momenteel zo hevig gediscus sieerd dat het gevaar niet denkbeel dig is, dat het religieuzen-rapport in jan. ongemerkt onder de tafei ver dwijnt. Dat zou te betreuren zijn om verschillende redenen: op de eerste plaats zijn hierbij niet minder dan 46.000 mannen en vrouwen in Neder land betrokken. Vervolgens roept het ontwerp-rapport „De religieuzen" vragen op over wezenlijke zaken als geloofskrisis, problemen van mense lijke samenleving, de maatschappij kritische funktie van de rk. Tenslot te zou een over-accentuering van het priestervraagstuk, en dan nog wel toegespitst op het celibaatsprobleem. ervan getuigen dat wij in Nederland de juiste proporties niet meer zien. In Nederland zijn momenteel zo'n 46.000 religieuzen (paters), zusters, broeders en leden van seculiere in stituten): 100 actieve congregaties met 29.000 zusters, 52 zelfstandige kloosters voor 1500 contemplatieve zusters, 16 congregaties voor 4000 broeders, terwijl nog eens 2500 broe ders lid zijn van priestercongrega ties, 34 orden congregaties of abdijen met 9000 priester-religieuzen, elf se culiere instituten met 540 leden voor namelijk vrouwen). De bestaansze kerheid van deze instellingen is in gevaar. Al sinds 1935 vermindert het aantal toetredingen constant. Op dit ogenblik is het nulpunt vrijwel be reikt. Het aantal uittredingen neemt bovendien voortdurend toe. Spreken van een crisissituatie is bepaald niet overdreven. DEN HAAG Er heerst paniek in de Nederlandse wereld der reli gieuzen. De wildste verhalen doen de ronde: over kloosters die leeg lopen. Groepjes die zich overal en nergens in de steden vestigen (al leen al in de Nijmeegse wijk Duenburg zouden zich 30 experimen teergroepjes willen vestigen in flats en kleine woningen). Angstpsy choses leiden tot overhaaste beslissingen waarop men vaak na een paar maanden alweer moet terugkomen. Nogal wat religieuzen vragen zich benauwd af: wat gebeurt er met mij als de zaak uit elkaar valt Religieuzen verliezen het geloof in zichzelf en vinden geen steun bij lotgenoten. Het gebrek aan werkelijke gemeenschap en aan gezond zelfbewustzijn wreekt zich op soms zeer pijnlijke wijze. De exegeet Pius Drijvers, vroeger binnen de groep moet ieder gelijk zijn. Iedereen moet zijn eigen ver antwoordelijkheden hebben". Het gemeenschapsleven blijkt een van de knelpunten in het religieuze leven te zijn. Verschillende orden hebben hun conclusie getrokken: zo kan het niet langer. Teveel religieu zen druipen individueel af. En zij kwamen tot het compromis1 afdrui pen in kleine groepen. Want com promisoplossingen blijken veel klei ne groepen, eufemistisch aangeduid met „experimenteergroep", te zijn. Al van meet af aan worden zij in het keurslijf van nieuwe structuren ge plooid: hetzij omdat het moederkloos ter deze eist, hetzij omdat de experi- menteerders zelf niet anders kunnen. Zij zijn er immers niet op voorbe reid. Ook de noodzakelijke begelei ding ontbreekt meestal, getuige de vele teleurstellingen bij experimen ten van zustercongregaties. Vanuit de ervaringen van zijn groep zegt Pius Drijvers: „Wij zijn nu drie jaar bezig. Het moeilijkste van alles is het gemeenschappelijke gebed, dat de toetssteen bij uitstek is van de binding aan elkaar op reli gieuze grondslag. Wij begonnen tweemaal per dag gezamenlijk gebed: trappist te Tilburg en sinds vier jaar samen met drie anderen, mon nik te Eindhoven waar zij deelnemen aan het stadsleven maar tegelijk ruimte vrij houden voor bezinning: „De impasse waarin het religieuze leven verkeert hangt samen met de algemene culturele impasse waarin de mensheid verkeert. Het beeld dat de mens van zichzlef had, is omver gegooid. Hij voelt zich niet meer de afhankelijke en onmachtige. Weten schap en techniek maken het moge lijk dat hij zelfstandig de kosmos be heerst. Niet hogere machten spelen de hoofdrol in de nieuwe cultuur, maar de mens zelf. Daarmee is het godsbeeld ook fundamenteel gewij zigd, de maatschappelijke en cultu rele revolutie die wij meemaken, kan het geloven zuiveren: god wordt, als ik het zo zeggen mag, geredu ceerd tot zijn wezenlijke plaats: hij die de mens stimuleert om zelfstan dig en zelf verantwoordelijk te zijn. Er ontstaat zoiets als een a-religieu ze cultuur". En daarmee is dan aan gegeven waardoor de paniek in het religieuze in diepste wezen te ver klaren is: de religieus herkent zich zelf niet meer in de huidige cultuur, hij is zijn identiteit kwijt. In zo'n si tuatie moet je geen pasklare oplos singen verwachten. Drs. P. Delf- gaauw, medeontwerper van het rap port over de religieuzen: „Bij ver nieuwingen in de kerk zie je nooit pasklare antwoorden. In de twaalf de eeuw bv. ontstonden duizenden armoedebewegingen: dat was in, om dat juist op dit punt behoefte be stond in de maatschappij van die da gen. Slechts een beweging heeft het gehaald, die van Franciscus". De kerk heeft altijd de neiging vertoond, zich in te stellen op de grootste gemene deler van de maat schappij. Tot voor kort was dat de middenstand: haar personeel (pries ters, zusters, paters en broeders) betrok de kerk dan ook uit deze middenstand. De mentaliteit van clergé en religieuzen was bourgeois. Inmiddels zijn de verhoudingen in de maatschappij anders komen te lig gen: arbeiders, „wetenschappers" en technici bepalen de gang van za ken. En daar staat de kerk dan, de mond gesnoerd uit onmacht. Voor dit revolutionaire cultuurpatroon is zij niet opgeleid. Met name de we reld der religieuzen, waarin deze problematiek zich toespitst, voelt de grond onder de voeten wegvallen. Wat nu? Dr. J. Hogema uit Gemert, lange tijd novicemeester bij de paters van de H. Geest„Wie de tekenen des tijds verstaat voelt zich aan handen en voeten gebonden: de meest cha rismatische bewegingen in de kerk zijn het meest vastgelegd in wetten. Je zou de oorspronkelijke inspiratie van het religieuze leven willen her ontdekken, maar je kunt in de be staande structuren, ook niet na de nodige aanpassing van een en ander, geen stap verzetten. Je ziet beschou wende orden, die meer sociaal enga gement willen en actieve congrega ties die meer in de richting van be- zinningsgroepen wensen te gaan. Het oude systeem van orden en congre gaties zal doorbroken moeten wor den. De praktijk wijst uit dat je dat van binnenuit niet of nauwelijks klaar speelt. Fusies en dergelijke zijn geen oplossingen: je overlaadt alleen maar de problematiek". Een andere deelnemer aan het ge sprek over de problematiek der reli gieuzen in het augustijnerklooster te Nijmegen, de capucijn Jan Kamp- schreur, meent dat de grote kloos ters geen toekomst meer hebben, wel de kleine groepen. Deze moeten zich inzetten waar maatschappelijke fundamentele vragen aan de orde zijn. Hijzelf leeft sinds enkele jaren met drie medebroeders capucijnen in Amsterdam. Zij vormen een „arbeidersfraterni- teit" en werken als ongeschoold ar beider acht uur per dag in fabrieken maar daarbuiten? „In onze vrije tijd wordt nog teveel appel op ons ge daan door andere religieuzen-in- nood. Eigenlijk zjjn we aan onze taakstelling nog niet toe: actief deel nemen aan het arbeidersleven. Mis schien komt dat nog. In elk geval hebben wjj bereikt dat ons groepje binnen de orde der capucijnen zelf standig opereert, het eigen initiatief wordt onderkend. Wij stellen een goed leefbare gemeenschap als eer ste doel waarin werkelijk ruimte is voor vriendschap, bezinning en ge bed. Dat is heel wat, begrijpt u". Niet alle gesprekspartners achten grotere kloostergroepen uitgesloten. De priorin van het contemplatieve Carmelklooster te Egmond zuster Mirjam: „Een grotere groep is mo gelijk mits hij kan functioneren: overblijfsel van het vroegere monas tieke leven in de abdij. Je moest toch iets doen".Dagelijks vier den wij de eucharistie. Nu na drie jaar, lezen wij aan ta fel nog de bijbel of een ander bezin nend geschrift. Soms praten we er over na, vaak niet. Drie keer per week wordt de eucharistie gevierd, ingebouwd in het souper. Voor de een of ander van ons is dit wel het minimum, voor een ander weer te veel. We zullen uiteindelijk naar iets anders toe moeten. Maar wat? Ge bed ligt affectief zo moeilijk, wij zijn ervan vervreemd". Is er dan geen enkele basis voor religieus gemeenschapsleven? Dr. M. van de Berg uit Nijmegen, augus tijn die het veelbesproken vernieu wingsproject van zijn orde mede ont worpen heeft: „Misschien is het al leen het ideaal, de droom van een betere menselijke samenleving, die wij bewust gestalte willen geven. Zo lang er christendom is, zal behoefte bestaan aan communoutair leven. Het christen-zijn is in staat mensen uit verschillende milieus en van ver schillend niveau samen te brengen. Weet je. volgens mij moet je niet met de vooronderstelling van een fijn-geordende groep beginnen, waar dan de ander zich maar moet zien in te passen: de groep is het einde. Dat garandeert zijn mobiliteit. De basi3 waarop je met elkaar kunt leven en werken lijkt me: een diep geloof in de werking van de geest in en door ieder. In dat geval is het verschil tussen, religieus en leek weinig relevant Beiden zijn gegrond in hetzelfde ge loof en in dezelfde hoop op een be tere samenleving. JOEP SPITZ. Vandaag moet ik mij weer eens verdiepen in een bepaalde ont wikkeling van het taalgebruik en de betekenis daarvan voor het denkern van onze tijd. Taal is heel belangrijk en ik geloof dart wart men vanouds „taalgevoel" noemt niet alleen een kwestie van goe de smaak en conformisme is, maar ook een gevoel voor de be wegingen die in de taal zelf be zig zijn zich te voltrekken. Die beweging is zoiets als geritsel in hert struikgewas waardoor de er varen jager weet dat zich daar iets verbergt en zelfs wat het is. De struik die nu hevig ritselt is „vrijheid", een woord dat eeu wen lang met groot en absoluut respect werd uitgesproken. De vrijheid was het ideaal van mees ters en slaven. De eensten wilden haar houden, de laatsten verwer ven. Nu de slaven vrij zijn, vra gen zij zich af, of ze werkelijk en helemaal vrij zijn. Dat blijkt niet zo te zijn; de vrijheid kan altijd nog groter worden. Maar onmid dellijk doemt dan voor de vroege re slaven het beeld van de vol strekte vrijheid van de vroegere meesters op. Waren die niet vrij ten koste van de slaven, is vrij heid niet hetzelfde als uitbuiting, een onverantwoordelijk bezit? Ten bate van de vrijheid van al len, het utopische ideaal, moet voorlopig onze vrijheid inge snoerd worden. En zo doet zich de paradox voor dat vrijheid, het ideale bezit, een verboden bezit is, dat omwille van de vrijheid tieke consequenties en verplich tingen volgen. Vrijblijvend is on geëngageerd en dat is heel erg. Engagement is vrijwillige slaver nij ten bate van de toekomstige vrijheid. Want vrijheid wordt met slavernij gekocht, geluk met tra nen, warmte met kou, wijn met water. Uit deze opsomming mo ge blijken dat ik deze opvatting niet helemaal ernstig kan nemen, zoals ik ook nooit begrepen heb waarom kinderen daags voor een feest nooit iets krijgen van al het lekkers dat al in huis is. Dit legt mij dan de verplichting op mijn standpunt toe te lichten, niet om dat mijn mening anders vrijblij vend zou zijn maar omdat ze niet verstaan zou worden. Ten eerste dan vind ik dat vrijheid niet gekocht wordt met slavernij en feest niet met vasten, hoog stens met een voorlopige beper king, wat niet hetzelfde is en aan het sadisme geen kans geeft. Het offer is niet zinvol in zich zelf, maar alleen door datgene wat ermee bereikt wordt. Hert offer is geen regel: als het niet nodig is, moet het maar achterwege blij ven, dan is het absurd. Zolang niet aangetoond is dat dwang bij draagt tot vrijheid, is het beter meteen van de vrijheid te genie ten. Ten tweede: de ongunstige be tekenis die het woord „vrijblij vend" gekregen heeft, en die mijns inziens voortkomt uit een mythologische en sadistische op vatting van offer en ascese, houdt van morgen de vrijheid van van daag beperkt moet worden. Zo loopt ook de weg naar het geluk over leed en kommer, de weg naar de waarheid over leugen en vergissing. Ejj hoe sterker de overtuiging is dat dit offer ge bracht moet worden, des te gro ter schijnt de bereidheid van mensen te worden elkaar dit of fer op te leggen. Een heel stuk sociaal sadisme is te verklaren uit het verlangen om door middel van een stevig offer de negatieve fase op de weg naar het geluk of de waarheid te verkorten. Dit is de meest optimistische voorstel ling van zaken die ik kan beden ken. Deze, in een bepaalde opvat ting van ascese wortelende, over tuiging, ligt ook ten grondslag aan een wantrouwen ten opzichte van vrijheid, zoals dat tegenwoor dig groeit. Dit uit zich ook in de volstrekt negatieve betekenis die het woord „vrijblijvend" heeft gekregen. Ik heb het tientallen keren geprobeerd en hert lukt al tijd. Mensen die zich progressief of geengageerd noemen, krijgen bij het horen van dit woord bijna de hik van louter verontwaardi ging. Volgens het woordenboek betekent het alleen „zonder ver bintenis, in het bijzonder: onder voorbehoud dat een eventuele be- stelline niet geaccepteerd wordt". Van handelsterm heeft hert woord zich ontwikkeld tot een aandui ding voor een manier van praten en optreden, waaruit geen poli- ook verband met een ongeduldig en wreed activisme dat zijn ka pitalistische oorsprong nauwelijks kan verloochenen. Dit activisme is namelijk alleen maar uit op rechtstreekse en snelle resulta ten, dus op roofbouw. Het is een onderdeel van de nadrukkelijk heid, waarin heel onze cultuur dreigt te verstikken. Vrijblijvend is een beschouwing of een optre den waarin van onmiddellijk ren dement wordt afgezien, maar waarvan misschien op langere termijn meer resultaat te ver wachten is dan van een bronstig en ongeduldig engagement. Het gaat uiteindelijk om die resulta ten daarvan is moeilijk af te zien maar de vraag is, op wel ke termijn die verwacht worden. „Vrijblijvend" noem ik een hou ding, waarin dat resultaat welis waar verwacht wordt, maar op een termijn die momenteel niet te overzien is. En dart is het punt waarover ik met elk geëngageerd heethoofd op elk moment van de dag en de nacht in het krijit wil treden en waarop ik dolgraag „uit de tijd" wil zijn. Wat serieus overdacht is, kan „vrijblijvend" lijken op korte termijn, maar daarom is het nog niert waarde loos. Integendeel: het vrijblijven de kan evengoed gezien worden als een voorschot op de vrijheid, waarop we als mensen recht hebben. En als we er recht op hebben is het niet in te zien waar om we er op dit eigenste mo ment niet van zouden genieten. Vier dagen hebben we met span ning gewacht, of we iets zouden merken van de wezentjes. Eindelijk, vanmorgen hebben we ontdekt, dat de noten weggenomen zijn, maar de andere dingetjes zijn blijven liggen. Het deurtje moet vannacht open zijn geweest, want we hadden een dun papiertje geplakt op de deur. Vanmorgen was het papiertje mid den door. dus het deurtje moet open zijn geweest. Rick was de eer ste die hel zag. Iedere morgen om zes uur is hij al wakker, hij doet dan gauw wat kleren aan en dan vliegt hij met een zaklantaarn naar buiten, om te kijken hoe de zaken er voor staan. Vanmorgen stormde hij onze slaapkamer op, rukte aan mijn schouder en schreeuwde: „Va der, ze zijn er". Ik wilde meteen op staan, om ook te gaan kijken, maar hij zei, dat het niet hoefde, want het deurtje was weer dicht, zei hij. Nu gaan we een babyfoon aanleg gen. Dat is zo'n ding, dat sommige vaders en moeders wel gebruiken, om te kunnen horen, dat de baby huilt. Ik heb zo'n ding nog op zolder liggen. Vanavond om zes uur scha kelen we hem in en dan blijven we luisteren tot we In slaap vallen. Rick zei, dat hij de hele nacht op wilde blijven, om de wezentjes te kunnen horen. Maar daar waren moeder en ik heftig op tegen, want anders zou hij wel ziek kunnen wor den. Hij vond dat helemaal niet leuk en zei tegen mij: „Jij bederft toch alles Jij hebt nergens verstand van Eergisteren hebben we namelijk een beetje ruzie gehad. Dat kwam omdat ik een touwtje gespannen had voor het deurtje. Ik dacht dan te kunnen zien of het deurtje open was geweest. Rick zei, dat het heel dom was. „Zo'n kleine wezentjes kunnen toch nooit zo'n dik touw kapot du wen!" Toen ik diep nadacht moest ik hem wel gelijk geven. Want een dun touwtje is voor kleine wezentjes natuurlijk een dikke kabel. Ik vergat nog te zeggen, dat ze ons briefje hebben laten liggen. We weten ook niet of ze het gelezen heb ben Op het briefje staat: „Wij zul len u geen kwaad doen, u hoeft niet bang te zijn. Kom maar gerust naar ons". (ADVERTENTIE) yy «..Zr. Een kleine zomerkabouter zwoegt voort door het besneeuwde en be rijpte bos. Wit is de grond. Wit zijn struiken, stammen en takken, dik en rul van de rijp. De kleine kabouter heeft in deze winterwereld niets te maken. Hij behoort nu in zijn holletje te zit ten bij zijn voorraad eikels en beukenootjes, gedroogde bosbes sen en lindebloesem. Hij is immers een zomerkabouter! Net als de dieren die een winter slaap doen, heeft hij bij het opsteken va,n de najaarsstormen zijn win terkwartier op orde gebracht; en net als die dieren zou hij eigenlijk pas weer voor de dag komen wanneer straks de lente zal binnenzweven op vleugels van de zuidenwind. Maar nu! Nu hebben de konijn tjes en hazen, de bunzings en zelfs de vos hem verteld dat het witte bos betoverend mooi is, sprookjesachti- ger dam in zijn lichte lenrtetooi, mooier dan in zijn donkergroene lom mer, schitterender zelfs dan in zijn goud-en-code herfstkleuren. Zij heb ben hem zó nieuwsgierig gemaakt, dat hij zich uit zijn holletje heeft la ten lokken en nu sjokt door de sneeuw. Ach ja! Zo'n witglinsterend woud zonder blaren is wèl prachtig! De ge le zon die in een nevelkring tussen de takken doorschijnt heeft hij nog nooit zo recht in de ogen gekeken. En de winterse stilte is héél bijzon der in vergelijk met het ruisen en ritselen, het sjirpen en kwetteren waarmee hij 's zomers zo vertrouwd is. Het spijt de zomerkabouter niet dat hij deze moedige onderzoekingstocht maakt maar 'hij krijgt wej ver schrikkelijk koude voeten. Zijn rode laarsjes zijn te dun en de ijzige koude van de sneeuwbodem doet hem pijn. Daarom keert hij nu maar om en staat tegenover een hert dat met voorzichtige hoefjes on hoorbaar over de sneeuw is aange komen. Door de open neusgaten wolkt de adem van het hert. De kleine kabou ter kijkt ernaar alsof hij een wonder ziet. „Ik ken je al zolang maar ik heb nooit gezien dat je wolken door je neus kunt blazen", zegt hij ver wonderd. Maar het hert buigt zijn hals em snuffelt eens aan de kabouter die nu voelt hoe heelijk warm die adem kam verwarmem. „Blaas eens op zijm voeten, die zijn zo koud", klaagt hij en trekt een laarsje uit om de verkleumde voet in de warme damp te houden. „Daar kom ik van bij", zegt de zo merkabouter, „Nu de andere voet". Maar juist als hij zijn hand uitstrekt naar het laarsje dat hij weer aan wil trekken, duikt daar met gestre ken vleugels een grote ekster tussen de witte boomtakken door, pikt het glanzend rode kabouterlaarsje op en vliegt met ritselende vleugelslag weg. Waarheen? „Mijn laarsje, mijm laarsje!" jam mert de kabouter. Het lijkt we] of zijm geroep leven In het bos brengt. Het hert verdwijnt met grote spran gen tussen de stammen, een specht begint te kloppen, een haas vlucht uit een kuil tussen het struikgewas, Mariken Segeren (7 jaar) Alle kinderen die voor Kerst mis een tekening of een verhaal naar de Kleine Stem hebben op gestuurd, waaruit wij de mooiste hebben uitgekozen en in de krant hebben gezet, zijn wij erg dank baar. Wij hebben heel veel mooie te keningen ontvangen, maar het wa ren er natuurlijk veel te veel om ze allemaal een plaatsje te geven. Wie zijn tekening of verhaal niet in de krant heeft zien staan moet de moed niet opgeven. Stuur, wanneer je iets moois gemaakt hebt, dat gerust naar de Kleine Stem, Reigerstraat 16 in Breda. Misschien lukt het uü wel! en een eekhoorntje komt te voor schijn im de wiegende top van een den. De roodbruine eekhoorn die dagen lang in elkaar gerold daarboven heeft liggen slapen, is nu wakker ge worden en bovendien nieuwsgierig. Van tak naar tak springend, komt hij naar beneden. Niet zo vlug als hij dat zomers doet, maar nu is hij dan ook niog slaapdronken. Terwijl hij af daalt, ruiselt er sneeuw en rijp als een sluier tot op de grond. De zomer kabouter vergeet er bijna zijn ver driet van Maar als het eekhoorntje op de beganè grond is aangekomen, en overziet wart er met zijn vriend de zo merkabouter is gebeurd, valt het ver driet weer zwaaT op hem: „Mijn laarsje! De ekster heeft mijn laarsje meegepikt!" De eekhoorn weet wel raad. Eerst zal hij zijn vriendje een warm plek je bezorgen en daarna het laarsje terughalen, want hij weet dat ekster- nest heel goed te zitten! Vlug draait de eekhoorn rond en rond daarbij de sneeuw wegvegend met zijn staart alsof het een bezem is! De pootjes krabbelen en helpen mee, een dikke boomwortel komt vrij van sneeuw, de pootjes graven vlug, vlug en kijk! Daar is een kleine schatkamer vol beukenootjes openge legd: het is de voorraadkamer van het eekhoorntje. „Ga hier maar even zitten", zegt vriend eekhoorn. „Intussen haal ik je laars". Een roodbruine bal met een wuivende staart gaart er als de wind vandoor wipt tussen de strui ken, verdwijnt achter de bomen Het duurt niet lang of de goede vriend is alweer terug met het rode laarsje. „Ach, wat ben ik blij, lieve vriend", stamelt de door-en-door koude ka bouter. „Hoe kan ik je bedanken-" „Dat zal ik je zeggen", antwoordt de eekhoorn. „Kabouters weten dik wijls meer dan eekhoorns. Weet jij ook soms hoe ik weer een krul in mijn staart kan krijgen? Zie eens hoe recht en steil mijn mooie pluim geworden is. Ik wou zo graag weer die krul erin hebben". „Ik zou wel een middel weten", aarzelt de kleine kabouter, „maar ik ben bang Zie je als ik de staart Breda Josje Stroop, 6 jaar. in de krul zou leggen en mijn muts eroverheen trok, en als je dat zo 'n paar dagen zou laten zitten, dan krulde hij wel weer. Maar moet ik dan met een bloot hoofd naar huis terug?" De gedachte alleen al maakt de kabouter bijzonder ongelukkig. „Nu weet ik weer iets wat jij niet weert", zegt de eekhoorn, opgewonden heen en weer wippend. „Ik haal even een leeg vogelnest uit een boom en dat zet jij op je hoofd. Warm hoor, en ik zorg dat het precies past". Huppend gaat de eekhoorn heen, rent tegen een boomstam op, wipt van tak naar tak en is in een omme zien terug met een mooi rond vogel nest. De kabouter neemt zijn puntmutsje af en zet vlug het vogelnest op. Wèl een beetje kriebelig, maar dat zal wel wennen. Dan legt hij een fijne krul in de roodbruine pluimstaart, stulpt het mutsje erover heen en geeft hert eekhoorntje de raad vooral geen sprongen te makken, anders zou hij de muts kunnen verliezen. „Ga maar gauw slapen, dan is de tijd zó om!" roept hij de eekhoorn nog na. Nu zwoegt de zomerkabouter weer voort door het besneeuwde en berijp te bos. Maar ditmaal gaat het terug naar huis, naar zijn warme holletje. Hij zal de hele winter het vogelnest op zijn hoofd houden en als het lente wordt, zo aan dat nest gewend zijn dat hij zijn oude mutsje niet eens meer terug wil hebben hoe vriende lijk de eekhoorn het hem ook presen teren zal. De staart zal prachtig krullen, dat staat vast. Als je volgende zomer een leeg vo gelnest over de grond ziet rollen, moet je maar uit de buurt blijven, Stel je voor dat het de hoed van het kaboutertje is, en dat hijzelf daaron der loopt, genietend van het warme jaargetijde, dat op de vleugels van de Zuidenwind is aangekomen. AN MAC GILLAVRY •Kkv.-wV.v» .cfrKfcou.

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1969 | | pagina 11