[EN
DE BURGERS WAREN EEN PROBLEEM GEWORDEN
De mens, zichzelf een vraagstuk
EEN GEWONE BURGER
IN OORLOGSTIJD
LOOFT IN DE WEG
itive
lit zijn
van puinhoop
tot welvaart
(3)
St
brood- en
anketbakkers-
winkel
BRESKENS,
OOSTBURG,
WOENSDRECHT
......HET IS
ERG GENOEG
GEWEEST
0p een stafkaart
is voor de doden
geen plaats:
er zijn geen
gekleurde
kopspeldjes
om de angst
te markeren
24
DE STEM VAN ZATERDAG 27 SEPTEMBER 1969
m
rdstraat 1,
25.
nhoomplant-
Man", Hof
iur..
x>rte Nieuw-
Aarkt 19,
plein Id,
in 13,30 tot
5 tot 20.45
i, Mr. F. J.
TE HUUR
met bovenwoning
mtueel ook voor andere
doeleinden geschikt.
Het pand is gelegen:
!t.-Adriaanstraat 15 te
Goes. Tel. 01100-5077
a 18.00 uur: 01100-8416.
die
fgen
eau.
Inals
ping.
Bang weggedoken in kun huizen, in schuren en kelders, hebben zij met
machteloze gebaren het gevaar trachten te bezweren, de burgers. Het ge-
/aar, dat onverwacht en dodelijk hun kalme bestaan overrompelde en hen
aanvankelijk meer verbaasde dan benauwde. Maar bang zijn duurt het
langst. Voor sommige duurde het zes volle weken en voor velen kwam
de bevrijding te laat en voor weer anderen had de nachtmerrie tè lang
geduurd om de bevrijding met meer dan een zucht te verwelkomen.
„Hun" oorlog was het en het ging om hun bevrijding. Maar ze stonden
machteloos. Ze waren een probleem geworden, waarmee bevrijder noch
bezetter meer raad wist. De oorlog werd vaak letterlijk boven hun hoof
den uitgevochten. Tussen de linies, onder het granaatvuur van vriend en
vijand, was er voor niemand een stukje zekerheid en voor duizenden zelfs
geen stukje doodgewoo.i ieven meer over.
Op 11 september 1944 bijvoorbeeld. Een prachtige, zonnige dag. Om
4 uur 's middags kwamen de vliegtuigen. Een simpel begin van een bitter
bevochten bevrijding kostte op die zonnige dag tweehonderd levens in
Breskens.
„Iedere medeburger zal zijn eigen herinneringen aan die dagen be
waard hebben", staat er in het herdenkingsboekje over de bevrijding van
Oud-Gastel en Stampersgat We hadden ook Woensdrecht kunnen noemen,
Hoogerheide, Vlissingen, Welberg, Oudland, Westkapelle.... eenieder heeft
zijn eigen herinneringen. En de jongeren hebben het van horen zeggen.
„Maar wat begrijpen ze van onze angst?" zei een van die mensen, die
hier naamloos aan het woord komen.
Naamloos. Aanvankelijk vond ik het vreemd, maar bij het vorderen
van de verhalen steeds begrijpelijker, dat die persoonlijke emoties toch
maar naamloos moesten blijven buiten de kleine kring van goede beken
den. Een man en een vrouw in Breskens zeiden het zo: „We zijn in dit
verhaal alleen maar Brescianen die het óók hebben meegemaakt. Van en-
deren had u hetzelfde of misschien nog erger kunnen horen. Wat doon
onze namen er toe."
Aangst en machteloosheid was de ervaring van al die opgejaagde, bij
eengedreven. doodgewone burgers van toen, met wie niemand meer
raad wist en om wie het toch allemaal begonnen en vooral, gelukkig, ge
ëindigd heette te zijn.
Slechts twee burgers komen hier aan het woord, die met name worden
genoemd. De heer A. I. Catsman uit Aardenburg en broeder Theofiel Nij-
man uit Oud-Gastel. Zij waren niet alleen „zo maar burgers", zij hadden
in die dagen ook een taak voor hun gemeenschap. Daarover wilden ze
wel vertellen. Maar ook zij wilden liever hun persoonlijke emoties van toen
binnen de muren van hun huis houden.
Een andere functionaris uit die dagen liet mij'de kelder zien, waarin hij
zijn vrouw en kinderen had schuil gehouden en waarheen hij ook zelf
trachtte te vluchten in de ergste ogenblikken. Hij zei dramatisch: „Als ik
deze deur open, slaat de angst me nog tegemoet; maar waarom zou ik dat
aan de grote klok hangen? Ik schaam me eigenlijk een beetje voor mijn
angst van toen, want >k denk danAuschwitz was zoveel erger...."
Breskens, Oostburg, Woensdrecht... het is erg genoeg geweest.
JAN HüSKEN
DE CHAOS IN EEN
SCHRIFT GEORDEND
AARDENBURG „Zeeuwsch Vlaanderen is bevrijd, maar het is een puin
hoop. Laat ik hiermee beginnen als ik jullie vertellen ga van wat er is ge
beurd sinds we de laatste maal elkaar konden schrijven."
Zo begint de lange brief, die de nu bijna 84-jarige oud-wethouder van
Aardenburg aan zijn familie in Holland schreef. Het zijn de uitgewerkte
aantekeningen, die hij in die dagen van dag tot dag bijhield. Ze zullen
binnenkort te lezen staan in een gedenkhoek dat men in Zeeuwsch-Vlaan-
deren wil gaan uitgeven. De heer A. I. Catsman was evacuatie-commissa
ris en commandant van de brandweer. Ook toen al woonde hij in het
oude huis op de Markt, waarvan de zwaar overkluisde kelderruimte zes
weken lang veiligheid heef: geboden aan verschillende gezinnen.
Op de mistige herfstmorgen waarop wij hem bezoeken is het zo on
waarschijnlijk stil in het oude stadje, dat zelfs onze voetstappen een in
breuk lijken te maken op deze, je zou zeggen: gewaarborgde rust.
„Menige nacht ben ik op m'n
knieën de keldertrap opgekropen en
riep dan naar beneden: „Het huis
staat er nog". De bevrijding heelt
in Zeeuwsch-Vlaanderen duizend do
den geëist. Wie nu door dit sukje
wereld rijdt, van Sluis naar Schoon-
dijkc en Breskens, kan aan de
nieuwbouw wel de puinhopen afle
zen die de oorlog er achter liet. De
bevrijding kwam hier als een zweep
slag. Op de dag van Aardenburgs
bevrijding, 19 oktober 1944, lezen
we in de aantekeningen van de heer
Catsman: „Mensen op straat; er
stond al iemand met het rood-wit-
blauw te zwaaien. Het vond geen
weerklank.
Op de Markt de verbrande huizen,
het stadhuis een ruïne en dan al on
ze doden en gewonden. Er kon maar
geen feestelijke stemming komen.
Daar komt een achttal Canadezen,
mitrailleur in de aanslag, gereser
veerd, blijkbaar gereed om direct
te vuren wanneer zou blijken dat er
verraad in het spel is. En wij? Ja,
we groeten ze, maar van gejuich
is geen sprake. Het moet voor de
Canadezen wel een koele ontvangst
zijn geweest. Ons leed was ook te
groot geweest". „Het was donder
dag 19 oktober 1944 des middags
om half vier".
Het is de laatste aantekening. Het
begint heel eenvoudig. Zaterdag 9
september: „Oostende genomen.
Weer een lichtpunt. Ze komen nader
bij. Ik ga de kelder verder in orde
brengen". Maar op maandag 11 sep
tember blijkt de oorlog echt begon
nen te zijn: „Ongeveer 1000 bom
menwerpers komen over. In de na
middag horen we, dat er bommen
zijn geworpen op Breskens, wat we
al gevreesd hadden, daar we in het
noorden zware rookwolken zien.
Maar we meenden dat het op Vlis
singen was geweest. Om 4 uur ho
ren we dat de doktoren allen naar
Breskens moesten .Het moet dus wel
heei erg zijn. De rookwolken in het
noorden worden zeer zwaar. En
gedurig zien we nog vliegmachines.
Het gevaaT nadert wel heel snel.
Geruchten gaan dat er in Breskens
veel doden en gewonden zijn. Ook
veel branden. De brandweer uit
Oostburg schijnt al opgeroepen. Ik
prepareer me alvast op oproep van
onze brandweer".
.„Die nacht vergeet ik nooit", zegt
de oude heer Catsman. En hij ver
telt van de moeizame tocht van het
Aardenburgse brandweerkorps naar
het verwoeste Breskens. Een ver
geefse tocht. Ze vonden er doden,
gewonden, puinhopen. Er viel geen
brand meer te blussen. Hierop had
niemand gerekend. Wie vluchten
kon was gevlucht. Wat viel er voor
dat handjevol brandweermannen te
doen tussen deze puinhopen in die
aarde donkere nacht! „Ga maar
weer terug naar huis", luidde het
bevel. En ze kwamen juist op tijd
om de eerste oorlogsbrand in Eede
te blussen. Op vrijdag 15 september
krijgt men van de Duitsers bevel,
Eede en Sint-Kruis te evacueren.
De Duitsers beweerden lichtseinen
te hebben waargenomen: spionage,
zeiden ze. De evacuatie. Een mo
mentopname uit de aantekeningen.
„Moeizaam sjokte het paard voort
Zowat aan de hofstede van weduwe
Haak gekomen, bemerkte ik een
aantal vliegers in de lucht en zei
mijn voerman voorzichtig uit te kij
ken. Hun manoeuvres bevielen me
niet, maar we waren op de met bo
men begroeide weg aardig gedekt.
Doch toen de machines een eind
weg waren, zag ik ze zwenken en
terugkeren. Nog eens met een
bocht boven de weg en toen opeens
een verschrikkelijk mitrailleurvuur.
Juist toen we aan de hofstede wa
ren van Dhondt bij het Groot Gat.
Ja, hoe zal je beschrijven wat er
dan in je omgaat. Geen dekking. Op
een open kar. De eerste impuls ge
volgd. Ik roep naar de jongen die
het paard voerde: „Laat maar lo
pen, spring er af". En in een ogen
blik, korter dan ik kan neerschrijven
waren wij de wagen af en aan de
kant van de weg achter een boom.
Hier hield ik de machines in de ga
ten en we keerden telkens naar de
kant van de bo,om, waar de machi
nes niet waren. Maar dan kwam er
ook aan die zijde een machine en
er was geen berging meer mogelijk"
„Dan, als ze even verder zijn,
een sprong naar de sloot, die achter
ons was. Maar daar komen er weer
al en het knettert nu van alle kant.
We zijn in doodsgevaar. Daar be
merk ik achter de heg de boerderij
en in een ogenblik zijn we de dam
over en dringen we ons tegen de
muur van een stalletje. Maar ook
hier feitelijk geen dekking'. Daar
rent dominé Van Royen, de her
vormde predikant uit Aardenburg,
en een oude vrouw uit Sint-Kruis
de dam over en voegt zich bij ons.
We willen de deur van het schuurtje
open trappen, maar daar komen de
machines weeral aan en het knet
tert nu zo, dat het is alsof ze met
Wethouder A. I. Catsman
een hamertje boven op je hoofd
slaan. Het zijn kogels, die ontplof
fen. Daar zie ik vlak tegenover ons
onder een bakoven een kleine holte,
een 70 cm breed, diep en hoog. Het
hekje ervoor afrukken is het werk
van een seconde. Daar voelden we
ons tenminste een beetje gedekt. En
daar hebben we met ons vieren in
een heel kleine ruimte samenge
drongen, in elkaar gekronkeld kan
ik wel zeggen, een der meest be
nauwde tien minuten van mijn le
ven doorgebracht".
Als de vliegtuigen weg zijn, krijgt
men de verschrikkingen van de an
deren onder het oog; „wat een to
neel. Om nooit te vergeten. Aan de
kant van de weg ligt George van G.
(ik had hem nog maar een jaar ge
leden in het huwelijk verbonden)
met opengereten rug. Er vlak bij
een vrouw uit Sint-Kruis onder een
wagen, bloedend uit beide benen.
Een paar meter verder staat een
wagen met verhuisgoed in brand
en links van de weg vliegt op het
zelfde ogenblik een huis in brand.
Verder op ligt een wagen half in de
sloot; overal paarden, dood of ster
vend. De weg naar Aardenburg vol
dode paarden, radeloze mensen".
Het is nog maar het begin. Zater
dag 23 september: „In de nacht van
vrijdag op zaterdag barst het eerste
bombardement op Aardenburg los.
We vluchten naar de kelder. Nu
wordt hpt menens, Enkele huizen
zwaar getroffen; gewonden, één do
de: een évacué uit Schoondijke, die
tevergeefs hier veiligheid heeft ge
zocht".
Die nacht laait de felle gloed op
boven Oostourg, waar geen steen
op de ander is blijven staan. Zelfs
onder het puin was niets meer te
vinden. Bombardement na bom
bardement. Een man in Aarden
burg probeert de chaos wat te or
denen in een schrift. Zijn aanteke
ningen doorbladerend zie je Aar
denburg, zie je West-Zeeuwsch-
Vlaanderen in zes maal zeven nach
ten als een kaartenhuis ineen val
len en soms brandend als een to
neeldecor. Maar het is geen toneel
en hef is geen decor. De oorlog van
de stafkaarten en de strategen gaat
de verbeelding van de burger te
boven. Voor hem hebben de stra
tegen de puinhopen gereserveerd
en de duizend doden.
OUD-GASTEL „Ach nee", zegt
broeder Theofiel Nijman (63) ver
ontschuldigend, „mijn dagboek van
toen geef ik niet prijs. De dorps
politiek; al die kleine en grote be
langen en belangetjes; haat en nijd
ook en.... ach nee, later als al die
mensen dood zijn." Hij wil het wel
vertellen, maar privé, niet voor de
krant. En ei blijven nog genoeg
verhalen over, want de kamer van
broeder T heofie) puilt uit van de
historische boeken en documenten
en natuurlijk niet alleen over de ge
schiedenis van „toen", ook al is hij
met prof. J Hellepoort de schrijver
I'in herdenkingsboek over de
bevrijding van Oud-Gastel en Stam-
ln '39 tientallen jonge ke-
,weS moesten naar het leger,
lat al op de bevolking. En
tt„ ze naar Duitsland moes-
En op 10 mei 1940 kregen we
d(ft t d,e eerste évacuees uit Klun-
w i kwamen de mensen van
Walcheren, van Oost- en West-Sou
burg. Dankbare mensen waren dat.
en na onze bevrijding kwamen hier
de mensen uit Stampersgat. Man
nen met ongeschoren gezichten.
Vrouwen en kinderen, die dagen
lang schuil hadden gezeten, ver
vuild en hongerig".
„De kinderen hebben we in grote
kuipen met water gezet en goed af-
gepoedeld. En ik zie ons nog lopen
met grote bellen door het dorp: „Ie
der die wat te missen heeft
En dan zie ik de ouwe slager ko
men met grote schalen rookvlees.
„Om de eerste honger te stillen",
zei die. En de directeur van de sui
kerfabriek en zijn personeel, wat
hebben die toch veel voor de bevol
king gedaan".
„En onze bevrijding? Die was één
modderpoel. De polder was geïnun
deerd. Er was geen onderscheid
meer te zien tussen weg en water.
Daardoor zijn zeker twintig soldaten
verdronken. Tja, de bevrijding. Je
wist nauwelijks wat er vijf meter
verder gebeurde. Nu weten we het
allemaal zo precies. We zijn er hier
nog goed afgekomen al is er ook
vee] vernield. Maar zovelen waren
onvoorzichtig En dat kostte mensen
levens. Kijk, wjj moesten wel, wij
hebben geen gezin; dan mag je des
noods je leven wagen".
„Hier in het bejaardentehuis bij
de zusters woonden toen zo'n 70-80
bejaarden. Ik zie ze nog in de kel
ders liggen, geknield hun rozenhoed
jes biddend. Al die bange ouwe
mensjes. „Hou op met dat gejam
mer", riep ik, „ga naar de nieuw
bouw, daar is het veilig en drink sa
men een kop koffie".
„Op 28 oktober, het was een zater
dagavond, toen kwam de zware be
schieting. En om een uur of 2, 3
's nachts; duizenden Duitse soldaten
vluchtend van Roosendaal om over
de Mark te trekken. Toen wisten we
dat de eigenlijke oorlogshandelingen
hier niet zouden plaats vinden. Plot
seling hielden de beschietingen op.
Het werd stil. En ineens, maandag
middag om half twee, zomaar een
jeep met een paar Engelsen. En om
vier uur zag heel Gastel bruin van
de Engelse uniformen. En toen
kreeg Stampersgat de volle laag".
„En wat de verwarring betreft.
Niet alleen bij de burgers. Die eerste
troepen dachten dat ze al voor de
Maas stonden. Ik moet daarbij den
ken aan die Duitse soldaat, die een
kinderwagen voor zich uitduwde met
Broeder Teofiel
wat spulletjes erin. „Waar kom je
vandaan?", vroeg ik. „Van Caen",
zei hij. „In Frankrijk?" „Ja, ja. Ik
heb in Caen gevochten en ik heb in
Woensdrecht gevochten Het was al
lebei even erg. Het was allebei oor
log".
Niet alleen de burger, zelfs de
soldaaf was een probleem gewor
den. De wijsgeer Gabriël Marcel
constateert met een zucht: „De
mens, zichtzelf een vraagstuk."
STAMPERSGAT Stampersgat is
een lange dijk, gebogen als een
kromzwaard tussen twee eindeloze
polders. Het is herfst. Het is roer
loos stil. Zo stil als 25 jaar geleden
voordat het begon. Het werd voor
driekwart verwoest. Een man ver
loor er op één nacht zijn vrouw,
zijn moeder en een zuster. „Maar
wat wist je van de geschiedenis
van de anderen? Er was nog een
baby, die men pas dagen later
vond onder het dode lichaam van
de moeder. Dat babytje van toen
is nu zelf een flinke moeder."
Dat vertellen ons de mensen van
Stampersigat. Twee mensen, een man
en een vrouw. We vragen ze om hun
eigen verhaal. Ze zeggen„We pra
ten er vaak nog met de kinderen over.
De oudste (toen 6) weet er nog iets
van. Maar de jongste van nu 23, die
lacht ermee. „Ach, jullie allemaal met
je verhalen", zegt ie. Die wil niet eens
kijken naar de tv als er iets over de
oorlog is. Maar het verstand komt
met de jaren, denken we dan. Onze
oudste gaat er steeds meer belang
stelling voor tonen."
De geschiedenis van de oorlog valt
op geen stafkaart te lezen. Want daar
op is geen plaats voor de doden. En
er zijn geen gekleurde kopspeldjes
om de angst te markeren, de ver
schrikking en het geweld.
„Wij woonden langs de weg waar
achter zo'n 3 tot 400 meter verderop
de Mark loopt en dat was de front
linie. Wij hebben nog geluk gehad,
want we zaten niet in de buurt van
een Duitse bunker. Maar het was ge
meen van de Duitsers dat ze vanuit
het centrum van het dorp zijn gaan
schieten zodat er teruggeschoten
werd. Daar zijn dan ook de meeste
slachtoffers gevallen."
„De Duitsers waren zo slim. Op den
duur hadden ze nog maar één kanon
en daarmee vuurden ze telkens vanaf
verschillende punten. En dat alleen
om de weg vrij te houden voor hun
terugtrekkende troepen. En de En
gelsen? Het waren dappere lui, maar
ze kwamen pas als ze de boel in puin
hadden geschoten."
Hij vertelt van de laatste morgen
„Voorzichtig kroop ik vanuit de be
tonnen kelder van ons dijkhuis naar
het gelijkvloers. Voorzichtig keek ik
naar buiten. Ineens zag ik een Duit
ser met 'n pantservuist in een schut-
tersput. Ik schrok, maar hij wenkte
me en vroeg om een vuurtje voor z'n
sigaret. Toen zei hij „Terug, pas op,
ze gaan weer schieten." Want dag en
nacht ging het door, alleen 's morgens
was er soms een kwartiertje pauze en
kropen we naar een kamer boven en
zagen, wat er weer allemaal verwoest
was."
Zij vertelt„Ze hadden ons gezegd:
als de vliegtuigen komen, dan is het
't laatste. En we hadden gehoord van
Hoogerheide en hoe ontzettend het
daar was geweest. En ineens na die
dagenlange beschietingen daar
kwamen ze, de vliegtuigen. Ik haalde
de kinderen rond me heen. Ik dacht
nu gaan we er aan. En ik dachtals
er wat gebeurt, dan zijn we tenmin
ste allemaal bij elkaar. Ik kreeg toen
een miskraam. Het was vreselijk. De
kinderen, de vliegtuigen, al dat
bloedEn onze angst, onze angst.
Nog voel ik die angst en soms hoor
ik nog die veelsoortige geluiden van
dat helse lawaai."
Ze kijken elkaar even aan. Ze
praten er gauw overheen. „Zet
onze namen liever niet in de krant",
zeggen ze. Angst kun je niet af
drukken op krantepapier. Hij vindt
gauw iets luchthartigs: „En prach
tig ook", zegt hij „het was toch ook
wel prachtig- die fonteinen water
als er weer een granaat in de
Mark viel...."
Oostburg 1944
BRESKENS Zij is nu 69, hij 71.
Ze waren nog jong toen, 44 en 46.
De jongste zoon was twaalf. De an-
de re, de oudste, was ergens onder
gedoken in „Holland". Op 11 sep
tember 1944 om vier uur gebeur
de het. „Je mag van geluk spreken
als je niet weet wat een bombarde
ment is," zegt ze. „De lucht die je
inademt. Het is niet om te harden.
Zoveel bommen. Het was er don-
ker, echt donker van geworden"
Hij: „En het was zulk mooi weer.
Ik was op de helft van de straat
naar binnen gevlucht bij mensen.
Eerst waren de bommen gevallen
op de duinen. Veertien dagen la
ter kwamen we terug in de Dorps
straat. We wisten niet meer waar
we waren."
Zij: „We zijn met geevacueerd,
we zijn gevlucht. Alle kanten uit ge
vlucht. Niemand had iets meegeno
men. 's Morgens hadden we de
Duitsers nog zien slapen tegen de
huizen aan. Die waren al een paar
weken op de vlucht, ,,'t Is gedaan",
zei iedereen, maar ik geloofde het
niet. En toen op één slag 200 men
sen dood. Verschillenden zijn nooit
terug gevonden. En al die gewon
den. De mensen wisten niet waar
ze moesten wegkruipen".
Hij: „We zijn ai die vier jaar
nooit bang geweest Tot dat gebéur
de. De Duitsers deden ons niks.
Bijna vier jaar lang heeft een zelfde
schildwacht hier langs ons huis ge
lopen. Wat heeft zo'n man ons mis
daan? Helemaal niets. Hij praatte
wei 'ns tegen ons of gaf een siga
ret".
Zij: „We hebben nooit gescholden
op de Duitsers. Natuurlijk waren ze
onze vijanden, maar ach, die jongens
toch niet. Daarom kwam de slag
misschien nog harder aan. De vij
and laat je met rust en je vrienden
schieten je neer. Ja, er is in Bres
kens veel gevloekt op de Tommies.
Of kunt u dat niet begrijpen?"
Hij: „Die dag hebben we ergens
in de buurt van Breskens in een
keukentje gezeten. Maar je kon er
niet blijven vanwege de beschietin
gen".
Zij: „Vroeger op school hoorde je
vertellen over de oorlog potten
met Pek en messen. Nu word je....
nu word je door niemand doodge
schoten; je zag geen mens, je hoor
de gefluit. Het was levensgevaarlijk
in dat keukentje. We moesten ver
der vluchten en we vonden een mo
lengang in Sasput. Weet u wat een
colengang is? U weet toch wel, een
molen op een berg en daar is een
klein gangetje in. Daar hebben we
dagen en nachten lang gezeten, met
twintig mensen. Je kon niet liggen.
Je moest stil naast elkaar zitten.
Ik had twee kinderen op m'n schoot,
al die tijd. Eten en slapen heb je
niet veel nodig als je bang bent.
We aten zo het rauwe graan. Zo nu
en dan, als er even niet geschoten
werd, dan konden we wat eten bij
de molenaar. Dat waren fijne men
sen. Die zaten wat verder op in een
ook al volle schuilkelder".
Hij: „In die molengang kwam er
op een nacht ineens een dokter bin
nen met een gewonde vrouw. Bij het
licht van een kaarsje heeft hij haar
een van d'r armen afgesneden. Ik
moest die arm vasthouden en be
graven. De volgende dag zijn we
met een wagentje en een Rode
Kruis-vlag naar Groede gereden. La
ter zijn we door de Duitsers uit de
molengang gejaagd. Ze hadden hem
zelf nodig".
Zij: „Toen konden we drie km van
Sasput op de boerderij van Bats te
recht, in een schuur. Daar kregen
we eindelijk gewoon te eten. „Hou
je goed", zeiden de mensen van de
ondergrondse, „de Canadezen ko
men". Twee dagen hebben we met
een heleboel mensen in die schuur
gewoond. Op de tweede morgen
werd de schuur in brand gestoken.
Velen zeiden: „Dat hadden we nooit
gedacht van de Canadezen". Maar
een gewone burger in de oorlog, die
loopt in de weg. Er is geen plaats
voor"
Hij: „We hadden op het erf een-
mansputten gegraven. Daar vlucht
ten we in. En daar zaten we naast
de Duitsers met hun mitrailleurs,
terwijl de Canadezen schoten van
achter de balen str0 vandaan".
Zij: „Waar moeten we toch heen?"
vroegen we aan de Duitsers. „Zie
maar", zeiden die, „ga maar naar
Groede". En ineens waren de Cana
dezen er en die zeiden: „Ga naar
het oosten" En over de kapotte we
gen zijn we toen van Sasput naar
Biervliet gevlucht, dat toen al be
vrijd was. En later moesten we
door naar Hulst. Eerst in een grote
ruimte. Daar was het warm en er
brandde licht".
Zij: „Het was 's avonds om elf
uur toen we aankwamen op ons eva
cuatie-adres. Padvinders of z0 brach
ten ons erheen. We hadden niets
meer. Ik had zelfs geen kousen meer
aan m'n voeten. We konden niet
meer. Aan het bovenraam van het
huis kwam een vrouw tevoorschijn,
en die riep: „Dat kan nu niet, kom
morgen maar terug....".
De ogen van de oude vrouw uit
Breskens worden nu, nu het 25
jaar later is nog nat van tranen.
En ze snikt even. „Dat vonden we
wel zo verschrikkelijk..."
Hij: „Wat wisten die mensen ook
van oorlog at. En later kwamen we
bij anderen in huis. Hele goeje
mensen."