[EN DE BURGERS WAREN EEN PROBLEEM GEWORDEN De mens, zichzelf een vraagstuk EEN GEWONE BURGER IN OORLOGSTIJD LOOFT IN DE WEG itive lit zijn van puinhoop tot welvaart (3) St brood- en anketbakkers- winkel BRESKENS, OOSTBURG, WOENSDRECHT ......HET IS ERG GENOEG GEWEEST 0p een stafkaart is voor de doden geen plaats: er zijn geen gekleurde kopspeldjes om de angst te markeren 24 DE STEM VAN ZATERDAG 27 SEPTEMBER 1969 m rdstraat 1, 25. nhoomplant- Man", Hof iur.. x>rte Nieuw- Aarkt 19, plein Id, in 13,30 tot 5 tot 20.45 i, Mr. F. J. TE HUUR met bovenwoning mtueel ook voor andere doeleinden geschikt. Het pand is gelegen: !t.-Adriaanstraat 15 te Goes. Tel. 01100-5077 a 18.00 uur: 01100-8416. die fgen eau. Inals ping. Bang weggedoken in kun huizen, in schuren en kelders, hebben zij met machteloze gebaren het gevaar trachten te bezweren, de burgers. Het ge- /aar, dat onverwacht en dodelijk hun kalme bestaan overrompelde en hen aanvankelijk meer verbaasde dan benauwde. Maar bang zijn duurt het langst. Voor sommige duurde het zes volle weken en voor velen kwam de bevrijding te laat en voor weer anderen had de nachtmerrie tè lang geduurd om de bevrijding met meer dan een zucht te verwelkomen. „Hun" oorlog was het en het ging om hun bevrijding. Maar ze stonden machteloos. Ze waren een probleem geworden, waarmee bevrijder noch bezetter meer raad wist. De oorlog werd vaak letterlijk boven hun hoof den uitgevochten. Tussen de linies, onder het granaatvuur van vriend en vijand, was er voor niemand een stukje zekerheid en voor duizenden zelfs geen stukje doodgewoo.i ieven meer over. Op 11 september 1944 bijvoorbeeld. Een prachtige, zonnige dag. Om 4 uur 's middags kwamen de vliegtuigen. Een simpel begin van een bitter bevochten bevrijding kostte op die zonnige dag tweehonderd levens in Breskens. „Iedere medeburger zal zijn eigen herinneringen aan die dagen be waard hebben", staat er in het herdenkingsboekje over de bevrijding van Oud-Gastel en Stampersgat We hadden ook Woensdrecht kunnen noemen, Hoogerheide, Vlissingen, Welberg, Oudland, Westkapelle.... eenieder heeft zijn eigen herinneringen. En de jongeren hebben het van horen zeggen. „Maar wat begrijpen ze van onze angst?" zei een van die mensen, die hier naamloos aan het woord komen. Naamloos. Aanvankelijk vond ik het vreemd, maar bij het vorderen van de verhalen steeds begrijpelijker, dat die persoonlijke emoties toch maar naamloos moesten blijven buiten de kleine kring van goede beken den. Een man en een vrouw in Breskens zeiden het zo: „We zijn in dit verhaal alleen maar Brescianen die het óók hebben meegemaakt. Van en- deren had u hetzelfde of misschien nog erger kunnen horen. Wat doon onze namen er toe." Aangst en machteloosheid was de ervaring van al die opgejaagde, bij eengedreven. doodgewone burgers van toen, met wie niemand meer raad wist en om wie het toch allemaal begonnen en vooral, gelukkig, ge ëindigd heette te zijn. Slechts twee burgers komen hier aan het woord, die met name worden genoemd. De heer A. I. Catsman uit Aardenburg en broeder Theofiel Nij- man uit Oud-Gastel. Zij waren niet alleen „zo maar burgers", zij hadden in die dagen ook een taak voor hun gemeenschap. Daarover wilden ze wel vertellen. Maar ook zij wilden liever hun persoonlijke emoties van toen binnen de muren van hun huis houden. Een andere functionaris uit die dagen liet mij'de kelder zien, waarin hij zijn vrouw en kinderen had schuil gehouden en waarheen hij ook zelf trachtte te vluchten in de ergste ogenblikken. Hij zei dramatisch: „Als ik deze deur open, slaat de angst me nog tegemoet; maar waarom zou ik dat aan de grote klok hangen? Ik schaam me eigenlijk een beetje voor mijn angst van toen, want >k denk danAuschwitz was zoveel erger...." Breskens, Oostburg, Woensdrecht... het is erg genoeg geweest. JAN HüSKEN DE CHAOS IN EEN SCHRIFT GEORDEND AARDENBURG „Zeeuwsch Vlaanderen is bevrijd, maar het is een puin hoop. Laat ik hiermee beginnen als ik jullie vertellen ga van wat er is ge beurd sinds we de laatste maal elkaar konden schrijven." Zo begint de lange brief, die de nu bijna 84-jarige oud-wethouder van Aardenburg aan zijn familie in Holland schreef. Het zijn de uitgewerkte aantekeningen, die hij in die dagen van dag tot dag bijhield. Ze zullen binnenkort te lezen staan in een gedenkhoek dat men in Zeeuwsch-Vlaan- deren wil gaan uitgeven. De heer A. I. Catsman was evacuatie-commissa ris en commandant van de brandweer. Ook toen al woonde hij in het oude huis op de Markt, waarvan de zwaar overkluisde kelderruimte zes weken lang veiligheid heef: geboden aan verschillende gezinnen. Op de mistige herfstmorgen waarop wij hem bezoeken is het zo on waarschijnlijk stil in het oude stadje, dat zelfs onze voetstappen een in breuk lijken te maken op deze, je zou zeggen: gewaarborgde rust. „Menige nacht ben ik op m'n knieën de keldertrap opgekropen en riep dan naar beneden: „Het huis staat er nog". De bevrijding heelt in Zeeuwsch-Vlaanderen duizend do den geëist. Wie nu door dit sukje wereld rijdt, van Sluis naar Schoon- dijkc en Breskens, kan aan de nieuwbouw wel de puinhopen afle zen die de oorlog er achter liet. De bevrijding kwam hier als een zweep slag. Op de dag van Aardenburgs bevrijding, 19 oktober 1944, lezen we in de aantekeningen van de heer Catsman: „Mensen op straat; er stond al iemand met het rood-wit- blauw te zwaaien. Het vond geen weerklank. Op de Markt de verbrande huizen, het stadhuis een ruïne en dan al on ze doden en gewonden. Er kon maar geen feestelijke stemming komen. Daar komt een achttal Canadezen, mitrailleur in de aanslag, gereser veerd, blijkbaar gereed om direct te vuren wanneer zou blijken dat er verraad in het spel is. En wij? Ja, we groeten ze, maar van gejuich is geen sprake. Het moet voor de Canadezen wel een koele ontvangst zijn geweest. Ons leed was ook te groot geweest". „Het was donder dag 19 oktober 1944 des middags om half vier". Het is de laatste aantekening. Het begint heel eenvoudig. Zaterdag 9 september: „Oostende genomen. Weer een lichtpunt. Ze komen nader bij. Ik ga de kelder verder in orde brengen". Maar op maandag 11 sep tember blijkt de oorlog echt begon nen te zijn: „Ongeveer 1000 bom menwerpers komen over. In de na middag horen we, dat er bommen zijn geworpen op Breskens, wat we al gevreesd hadden, daar we in het noorden zware rookwolken zien. Maar we meenden dat het op Vlis singen was geweest. Om 4 uur ho ren we dat de doktoren allen naar Breskens moesten .Het moet dus wel heei erg zijn. De rookwolken in het noorden worden zeer zwaar. En gedurig zien we nog vliegmachines. Het gevaaT nadert wel heel snel. Geruchten gaan dat er in Breskens veel doden en gewonden zijn. Ook veel branden. De brandweer uit Oostburg schijnt al opgeroepen. Ik prepareer me alvast op oproep van onze brandweer". .„Die nacht vergeet ik nooit", zegt de oude heer Catsman. En hij ver telt van de moeizame tocht van het Aardenburgse brandweerkorps naar het verwoeste Breskens. Een ver geefse tocht. Ze vonden er doden, gewonden, puinhopen. Er viel geen brand meer te blussen. Hierop had niemand gerekend. Wie vluchten kon was gevlucht. Wat viel er voor dat handjevol brandweermannen te doen tussen deze puinhopen in die aarde donkere nacht! „Ga maar weer terug naar huis", luidde het bevel. En ze kwamen juist op tijd om de eerste oorlogsbrand in Eede te blussen. Op vrijdag 15 september krijgt men van de Duitsers bevel, Eede en Sint-Kruis te evacueren. De Duitsers beweerden lichtseinen te hebben waargenomen: spionage, zeiden ze. De evacuatie. Een mo mentopname uit de aantekeningen. „Moeizaam sjokte het paard voort Zowat aan de hofstede van weduwe Haak gekomen, bemerkte ik een aantal vliegers in de lucht en zei mijn voerman voorzichtig uit te kij ken. Hun manoeuvres bevielen me niet, maar we waren op de met bo men begroeide weg aardig gedekt. Doch toen de machines een eind weg waren, zag ik ze zwenken en terugkeren. Nog eens met een bocht boven de weg en toen opeens een verschrikkelijk mitrailleurvuur. Juist toen we aan de hofstede wa ren van Dhondt bij het Groot Gat. Ja, hoe zal je beschrijven wat er dan in je omgaat. Geen dekking. Op een open kar. De eerste impuls ge volgd. Ik roep naar de jongen die het paard voerde: „Laat maar lo pen, spring er af". En in een ogen blik, korter dan ik kan neerschrijven waren wij de wagen af en aan de kant van de weg achter een boom. Hier hield ik de machines in de ga ten en we keerden telkens naar de kant van de bo,om, waar de machi nes niet waren. Maar dan kwam er ook aan die zijde een machine en er was geen berging meer mogelijk" „Dan, als ze even verder zijn, een sprong naar de sloot, die achter ons was. Maar daar komen er weer al en het knettert nu van alle kant. We zijn in doodsgevaar. Daar be merk ik achter de heg de boerderij en in een ogenblik zijn we de dam over en dringen we ons tegen de muur van een stalletje. Maar ook hier feitelijk geen dekking'. Daar rent dominé Van Royen, de her vormde predikant uit Aardenburg, en een oude vrouw uit Sint-Kruis de dam over en voegt zich bij ons. We willen de deur van het schuurtje open trappen, maar daar komen de machines weeral aan en het knet tert nu zo, dat het is alsof ze met Wethouder A. I. Catsman een hamertje boven op je hoofd slaan. Het zijn kogels, die ontplof fen. Daar zie ik vlak tegenover ons onder een bakoven een kleine holte, een 70 cm breed, diep en hoog. Het hekje ervoor afrukken is het werk van een seconde. Daar voelden we ons tenminste een beetje gedekt. En daar hebben we met ons vieren in een heel kleine ruimte samenge drongen, in elkaar gekronkeld kan ik wel zeggen, een der meest be nauwde tien minuten van mijn le ven doorgebracht". Als de vliegtuigen weg zijn, krijgt men de verschrikkingen van de an deren onder het oog; „wat een to neel. Om nooit te vergeten. Aan de kant van de weg ligt George van G. (ik had hem nog maar een jaar ge leden in het huwelijk verbonden) met opengereten rug. Er vlak bij een vrouw uit Sint-Kruis onder een wagen, bloedend uit beide benen. Een paar meter verder staat een wagen met verhuisgoed in brand en links van de weg vliegt op het zelfde ogenblik een huis in brand. Verder op ligt een wagen half in de sloot; overal paarden, dood of ster vend. De weg naar Aardenburg vol dode paarden, radeloze mensen". Het is nog maar het begin. Zater dag 23 september: „In de nacht van vrijdag op zaterdag barst het eerste bombardement op Aardenburg los. We vluchten naar de kelder. Nu wordt hpt menens, Enkele huizen zwaar getroffen; gewonden, één do de: een évacué uit Schoondijke, die tevergeefs hier veiligheid heeft ge zocht". Die nacht laait de felle gloed op boven Oostourg, waar geen steen op de ander is blijven staan. Zelfs onder het puin was niets meer te vinden. Bombardement na bom bardement. Een man in Aarden burg probeert de chaos wat te or denen in een schrift. Zijn aanteke ningen doorbladerend zie je Aar denburg, zie je West-Zeeuwsch- Vlaanderen in zes maal zeven nach ten als een kaartenhuis ineen val len en soms brandend als een to neeldecor. Maar het is geen toneel en hef is geen decor. De oorlog van de stafkaarten en de strategen gaat de verbeelding van de burger te boven. Voor hem hebben de stra tegen de puinhopen gereserveerd en de duizend doden. OUD-GASTEL „Ach nee", zegt broeder Theofiel Nijman (63) ver ontschuldigend, „mijn dagboek van toen geef ik niet prijs. De dorps politiek; al die kleine en grote be langen en belangetjes; haat en nijd ook en.... ach nee, later als al die mensen dood zijn." Hij wil het wel vertellen, maar privé, niet voor de krant. En ei blijven nog genoeg verhalen over, want de kamer van broeder T heofie) puilt uit van de historische boeken en documenten en natuurlijk niet alleen over de ge schiedenis van „toen", ook al is hij met prof. J Hellepoort de schrijver I'in herdenkingsboek over de bevrijding van Oud-Gastel en Stam- ln '39 tientallen jonge ke- ,weS moesten naar het leger, lat al op de bevolking. En tt„ ze naar Duitsland moes- En op 10 mei 1940 kregen we d(ft t d,e eerste évacuees uit Klun- w i kwamen de mensen van Walcheren, van Oost- en West-Sou burg. Dankbare mensen waren dat. en na onze bevrijding kwamen hier de mensen uit Stampersgat. Man nen met ongeschoren gezichten. Vrouwen en kinderen, die dagen lang schuil hadden gezeten, ver vuild en hongerig". „De kinderen hebben we in grote kuipen met water gezet en goed af- gepoedeld. En ik zie ons nog lopen met grote bellen door het dorp: „Ie der die wat te missen heeft En dan zie ik de ouwe slager ko men met grote schalen rookvlees. „Om de eerste honger te stillen", zei die. En de directeur van de sui kerfabriek en zijn personeel, wat hebben die toch veel voor de bevol king gedaan". „En onze bevrijding? Die was één modderpoel. De polder was geïnun deerd. Er was geen onderscheid meer te zien tussen weg en water. Daardoor zijn zeker twintig soldaten verdronken. Tja, de bevrijding. Je wist nauwelijks wat er vijf meter verder gebeurde. Nu weten we het allemaal zo precies. We zijn er hier nog goed afgekomen al is er ook vee] vernield. Maar zovelen waren onvoorzichtig En dat kostte mensen levens. Kijk, wjj moesten wel, wij hebben geen gezin; dan mag je des noods je leven wagen". „Hier in het bejaardentehuis bij de zusters woonden toen zo'n 70-80 bejaarden. Ik zie ze nog in de kel ders liggen, geknield hun rozenhoed jes biddend. Al die bange ouwe mensjes. „Hou op met dat gejam mer", riep ik, „ga naar de nieuw bouw, daar is het veilig en drink sa men een kop koffie". „Op 28 oktober, het was een zater dagavond, toen kwam de zware be schieting. En om een uur of 2, 3 's nachts; duizenden Duitse soldaten vluchtend van Roosendaal om over de Mark te trekken. Toen wisten we dat de eigenlijke oorlogshandelingen hier niet zouden plaats vinden. Plot seling hielden de beschietingen op. Het werd stil. En ineens, maandag middag om half twee, zomaar een jeep met een paar Engelsen. En om vier uur zag heel Gastel bruin van de Engelse uniformen. En toen kreeg Stampersgat de volle laag". „En wat de verwarring betreft. Niet alleen bij de burgers. Die eerste troepen dachten dat ze al voor de Maas stonden. Ik moet daarbij den ken aan die Duitse soldaat, die een kinderwagen voor zich uitduwde met Broeder Teofiel wat spulletjes erin. „Waar kom je vandaan?", vroeg ik. „Van Caen", zei hij. „In Frankrijk?" „Ja, ja. Ik heb in Caen gevochten en ik heb in Woensdrecht gevochten Het was al lebei even erg. Het was allebei oor log". Niet alleen de burger, zelfs de soldaaf was een probleem gewor den. De wijsgeer Gabriël Marcel constateert met een zucht: „De mens, zichtzelf een vraagstuk." STAMPERSGAT Stampersgat is een lange dijk, gebogen als een kromzwaard tussen twee eindeloze polders. Het is herfst. Het is roer loos stil. Zo stil als 25 jaar geleden voordat het begon. Het werd voor driekwart verwoest. Een man ver loor er op één nacht zijn vrouw, zijn moeder en een zuster. „Maar wat wist je van de geschiedenis van de anderen? Er was nog een baby, die men pas dagen later vond onder het dode lichaam van de moeder. Dat babytje van toen is nu zelf een flinke moeder." Dat vertellen ons de mensen van Stampersigat. Twee mensen, een man en een vrouw. We vragen ze om hun eigen verhaal. Ze zeggen„We pra ten er vaak nog met de kinderen over. De oudste (toen 6) weet er nog iets van. Maar de jongste van nu 23, die lacht ermee. „Ach, jullie allemaal met je verhalen", zegt ie. Die wil niet eens kijken naar de tv als er iets over de oorlog is. Maar het verstand komt met de jaren, denken we dan. Onze oudste gaat er steeds meer belang stelling voor tonen." De geschiedenis van de oorlog valt op geen stafkaart te lezen. Want daar op is geen plaats voor de doden. En er zijn geen gekleurde kopspeldjes om de angst te markeren, de ver schrikking en het geweld. „Wij woonden langs de weg waar achter zo'n 3 tot 400 meter verderop de Mark loopt en dat was de front linie. Wij hebben nog geluk gehad, want we zaten niet in de buurt van een Duitse bunker. Maar het was ge meen van de Duitsers dat ze vanuit het centrum van het dorp zijn gaan schieten zodat er teruggeschoten werd. Daar zijn dan ook de meeste slachtoffers gevallen." „De Duitsers waren zo slim. Op den duur hadden ze nog maar één kanon en daarmee vuurden ze telkens vanaf verschillende punten. En dat alleen om de weg vrij te houden voor hun terugtrekkende troepen. En de En gelsen? Het waren dappere lui, maar ze kwamen pas als ze de boel in puin hadden geschoten." Hij vertelt van de laatste morgen „Voorzichtig kroop ik vanuit de be tonnen kelder van ons dijkhuis naar het gelijkvloers. Voorzichtig keek ik naar buiten. Ineens zag ik een Duit ser met 'n pantservuist in een schut- tersput. Ik schrok, maar hij wenkte me en vroeg om een vuurtje voor z'n sigaret. Toen zei hij „Terug, pas op, ze gaan weer schieten." Want dag en nacht ging het door, alleen 's morgens was er soms een kwartiertje pauze en kropen we naar een kamer boven en zagen, wat er weer allemaal verwoest was." Zij vertelt„Ze hadden ons gezegd: als de vliegtuigen komen, dan is het 't laatste. En we hadden gehoord van Hoogerheide en hoe ontzettend het daar was geweest. En ineens na die dagenlange beschietingen daar kwamen ze, de vliegtuigen. Ik haalde de kinderen rond me heen. Ik dacht nu gaan we er aan. En ik dachtals er wat gebeurt, dan zijn we tenmin ste allemaal bij elkaar. Ik kreeg toen een miskraam. Het was vreselijk. De kinderen, de vliegtuigen, al dat bloedEn onze angst, onze angst. Nog voel ik die angst en soms hoor ik nog die veelsoortige geluiden van dat helse lawaai." Ze kijken elkaar even aan. Ze praten er gauw overheen. „Zet onze namen liever niet in de krant", zeggen ze. Angst kun je niet af drukken op krantepapier. Hij vindt gauw iets luchthartigs: „En prach tig ook", zegt hij „het was toch ook wel prachtig- die fonteinen water als er weer een granaat in de Mark viel...." Oostburg 1944 BRESKENS Zij is nu 69, hij 71. Ze waren nog jong toen, 44 en 46. De jongste zoon was twaalf. De an- de re, de oudste, was ergens onder gedoken in „Holland". Op 11 sep tember 1944 om vier uur gebeur de het. „Je mag van geluk spreken als je niet weet wat een bombarde ment is," zegt ze. „De lucht die je inademt. Het is niet om te harden. Zoveel bommen. Het was er don- ker, echt donker van geworden" Hij: „En het was zulk mooi weer. Ik was op de helft van de straat naar binnen gevlucht bij mensen. Eerst waren de bommen gevallen op de duinen. Veertien dagen la ter kwamen we terug in de Dorps straat. We wisten niet meer waar we waren." Zij: „We zijn met geevacueerd, we zijn gevlucht. Alle kanten uit ge vlucht. Niemand had iets meegeno men. 's Morgens hadden we de Duitsers nog zien slapen tegen de huizen aan. Die waren al een paar weken op de vlucht, ,,'t Is gedaan", zei iedereen, maar ik geloofde het niet. En toen op één slag 200 men sen dood. Verschillenden zijn nooit terug gevonden. En al die gewon den. De mensen wisten niet waar ze moesten wegkruipen". Hij: „We zijn ai die vier jaar nooit bang geweest Tot dat gebéur de. De Duitsers deden ons niks. Bijna vier jaar lang heeft een zelfde schildwacht hier langs ons huis ge lopen. Wat heeft zo'n man ons mis daan? Helemaal niets. Hij praatte wei 'ns tegen ons of gaf een siga ret". Zij: „We hebben nooit gescholden op de Duitsers. Natuurlijk waren ze onze vijanden, maar ach, die jongens toch niet. Daarom kwam de slag misschien nog harder aan. De vij and laat je met rust en je vrienden schieten je neer. Ja, er is in Bres kens veel gevloekt op de Tommies. Of kunt u dat niet begrijpen?" Hij: „Die dag hebben we ergens in de buurt van Breskens in een keukentje gezeten. Maar je kon er niet blijven vanwege de beschietin gen". Zij: „Vroeger op school hoorde je vertellen over de oorlog potten met Pek en messen. Nu word je.... nu word je door niemand doodge schoten; je zag geen mens, je hoor de gefluit. Het was levensgevaarlijk in dat keukentje. We moesten ver der vluchten en we vonden een mo lengang in Sasput. Weet u wat een colengang is? U weet toch wel, een molen op een berg en daar is een klein gangetje in. Daar hebben we dagen en nachten lang gezeten, met twintig mensen. Je kon niet liggen. Je moest stil naast elkaar zitten. Ik had twee kinderen op m'n schoot, al die tijd. Eten en slapen heb je niet veel nodig als je bang bent. We aten zo het rauwe graan. Zo nu en dan, als er even niet geschoten werd, dan konden we wat eten bij de molenaar. Dat waren fijne men sen. Die zaten wat verder op in een ook al volle schuilkelder". Hij: „In die molengang kwam er op een nacht ineens een dokter bin nen met een gewonde vrouw. Bij het licht van een kaarsje heeft hij haar een van d'r armen afgesneden. Ik moest die arm vasthouden en be graven. De volgende dag zijn we met een wagentje en een Rode Kruis-vlag naar Groede gereden. La ter zijn we door de Duitsers uit de molengang gejaagd. Ze hadden hem zelf nodig". Zij: „Toen konden we drie km van Sasput op de boerderij van Bats te recht, in een schuur. Daar kregen we eindelijk gewoon te eten. „Hou je goed", zeiden de mensen van de ondergrondse, „de Canadezen ko men". Twee dagen hebben we met een heleboel mensen in die schuur gewoond. Op de tweede morgen werd de schuur in brand gestoken. Velen zeiden: „Dat hadden we nooit gedacht van de Canadezen". Maar een gewone burger in de oorlog, die loopt in de weg. Er is geen plaats voor" Hij: „We hadden op het erf een- mansputten gegraven. Daar vlucht ten we in. En daar zaten we naast de Duitsers met hun mitrailleurs, terwijl de Canadezen schoten van achter de balen str0 vandaan". Zij: „Waar moeten we toch heen?" vroegen we aan de Duitsers. „Zie maar", zeiden die, „ga maar naar Groede". En ineens waren de Cana dezen er en die zeiden: „Ga naar het oosten" En over de kapotte we gen zijn we toen van Sasput naar Biervliet gevlucht, dat toen al be vrijd was. En later moesten we door naar Hulst. Eerst in een grote ruimte. Daar was het warm en er brandde licht". Zij: „Het was 's avonds om elf uur toen we aankwamen op ons eva cuatie-adres. Padvinders of z0 brach ten ons erheen. We hadden niets meer. Ik had zelfs geen kousen meer aan m'n voeten. We konden niet meer. Aan het bovenraam van het huis kwam een vrouw tevoorschijn, en die riep: „Dat kan nu niet, kom morgen maar terug....". De ogen van de oude vrouw uit Breskens worden nu, nu het 25 jaar later is nog nat van tranen. En ze snikt even. „Dat vonden we wel zo verschrikkelijk..." Hij: „Wat wisten die mensen ook van oorlog at. En later kwamen we bij anderen in huis. Hele goeje mensen."

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1969 | | pagina 25