I) NEDERLANDSE LITERATUUR BESTAAT NIET NICOLAAS WIJNBERG: „SCHOUWBURG GROTE DOOS fm PHILIPS |n gesprek met Jacques Hamelink nverpleging 5ch iet jullie toe&l I FF s 14 recht sterdam t prospectus ïstellen op dam, 's-Graveohage, irijving. ISTANDSBANK N.V. i bezig elektronische rodukten Ook onze Daardoor bestaan gsmogelijkheden. idio- en edukatieve i uit kontakt met i, indien deze eressesfeer ligt en it aan de gestelde kunnen voldoen, iftelijk wenden tot nst van apittelweg 10 sllen onder nummer DE STEM Jacques Hamelink (30) is een van de markantste auteurs van de jongere generatie in Neder land. Toch staan de schijnwer pers der publiciteit niet op hem gericht. Hij taalt trouwens ook niet naar de vluchtige roem van de dag. Hij werkt in stilte aan de opbouw van een oeuvre dat al leen staat in de modernste Ne derlandse letteren. Contact met collega's heeft hij niet of nau welijks en hij begeert het ook niet. Hij schreef tot nu toe de dichtbundels „De eeuwige Dag" (Vijverbergprijs) en „Een koude Onrust"; de verhalenbundels „Het Plantaardig Bewind" (Van der Hoogtprijs) en „Horror Va- eui". Op verschijnen staat een nieuwe verzenbundel getiteld „Oudere Gronden". Jacques Ha melink, geboren in een gehucht onder Terneuzen en dus een rasechte Zeeuwsch-Vlaming heeft zich na een verblijf van enkele jaren te Amsterdam gevestigd in het noordoosten van Overijssel. In het dorp Dedemsvaart buigt een asfaltweg van de grote baan langs het kanaal naar het gehucht waar Hamelink woont. Noordgeesteren, wie heeft er ooit van gehoord? De asfaltweg kan ik niet blijven volgen om mijn doel te bereiken, zegt een vriendelijke scholier op mijn vraag en hij fietst mij voor een landweg in. Weg? Een afgietsel in het klein van de slechtste weg van Europa, die van Chalkidike naar de heilige Berg Athos in Griekenland. Zo nu en dan kijkt de jongen, die zelf al zijn aandacht bij zijn stuur nodig heeft schichtig om of ik wel volg en of de auto het uit houdt. Tenslotte wijst hij op twee boerenhuizen, achter een waarvan een autokerkhof geëxploiteerd wordt. Dat is het niet, beduidt hij, maar dat er tegenover. Even later sta ik voor een vrij grote Saksische boerderij, ten dele met riet gedekt. In een der muren is een boogvormig gat gekapt. Ik loop om het huis heen, kijk in een lege kamer met een door bouwstutten geschoord plafond, een telefoon staat im de kale vensterbank. Qe hoek om zie ik Hamelink in de keuken aan een tafel zitten, over iets gebogen. Als hij mij bemerkt verschijnt hij onmiddellijk in de achter deur een betrekkelijk kleine gestalte die een gespannen indruk maakt, een donkere kop van het Zeeuwsch-Vlaamse type met Spaanse inslag, don kere ogen, een zwart baardje dat aandoet als een stylering van de als een rijpe zuidelijke vrucht zo zinnelijk-vlezige mond. Hij laat mij binnen in de grote deelruimte, waar zware balken op de grond liggen, her en der meu belstukken staan. „We wonen hier nog maar een maand of acht", zegt Hamelink, „de enige vertrekken die eigenlijk bewoonbaar zijn, zijn de' keu ken en m(jn werkkamer." Hij wijst naar boven waar hij eigenhandig en bijna vrijzwevend een kamer van nieuw geurend hout heeft afgetimmerd die men langs een steile ladder bereikt. nemen plaats in de keuken aan een eveneens vurenhouten tafel van eigen fabrikaat. „Ik ben wat je noemt een bricoleux", zegt Hamelink, „ik wil het huis helemaal zelf opknappen en zo ben ik de laatste tijd voort durend bezig met kappen, timmeren en metselen al krijg ik bij de zware karweien dan wel eens meer of minder professionele hulp. We hebben er een x-jarenplan van gemaakt. Hoe hij er toe gekomen is zich hier te ves tigen Qan gaat het gesprek over naar zijn nieuwe zojuist verschenen bundel „Oudere Gronden". Ik vraag Hamelink of zijn taalgebruik daar moge lijk eenvoudiger geworden is dan in zijn eerste bundel „De eeuwige Dag" waar vooral in de eerste afdeling de invloed van Dylan Thomas duidelijk merkbaar en in het algemeen van een grote taalexuberantie sprake was. „Ik zou zeggen, mijn laatste bundel sluit aan op „De eeuwige Dag" in woordgebruik en tonaliteit, zuiver gesteld meer in tonaliteit dan in woord gebruik Misschien sluiten de gedichten uit de nieuwe bundel wel het meest aan bij de derde afdeling van mijn eerste bundel met die korte hel dere gedichten Die derde afdeling mag ik altijd nog graag, van de andere afdelingen denk ik wel eens dat ik het nu anders zou doen, maar ik zou toch ook geen correctie kunnen aanbrengen Toch hou ik als geheel meer van „De eeuwige Dag" dan van mijn middelste bundel „Een koude Onrust". ^/aarom „Nou, zoals „De eeuwige Dag" parallel liep met mijn eerste verhalen bundel „Het plantaardig Bewind", zo üep „Een koude Onrust" paxaUel met m(jn tweede verhalenboek „Horror Vacui"En ook Horror Vacui vind ik minder." Ik kan dat oordeel wel navoelen, maar hoe zou u hetzelf verklaren „Wel, ik geloof, na mijn debuut was ik meer bewust auteur en dat heeft een vermindering van werkelijke vermogens tengevolge je probeert dan waar te maken wat men in je gezien heeft en dat houdt geen verstevi ging van creativiteit in Wat weer niet betekent dat ik niet achter die beide boeken sta al vind ik ze minder geslaagd" J_Jamelink schenkt ons beiden een glas bier in en zegt: „Waar het mij in poëzie om gaat is dingen te zeggen die moeilijk gezegd kunnen wordenZe praten dan wel eens over taalwoeker en zo bij mij, maar ik heb gemerkt en geloof ik ook wel bewezen dat er een nieuwe taal mogelijk is en die levert ook een nieuwe inhoudIk heb in mijn poëzie een paar dingen gezegd die nog niet gezegd waren Welke „Nou, de geheimzinnigheid, de huiver, al klinkt dat dan verschrikkelijk ro mantisch. Het gaat er voor mij in poëzie in elk geval om dat er iets gebracht wordt dat er nog niet was." J_Joe ontstaan uw gedichten „Dat is moeilijk precies te zeggenmaar vaak zijn het enkele woor den, laten we zeggen wijn-azijn, schurft en nog een paar woorden en daar uit ontstaat iets en kristalliseert zich dan uit Wel kan ik zeggen dat zowel in mijn proza als mijn poëzie niet zelden het slot er eerst is." Hoe bent u eigenlijk tot het schrijven van proza gekomen? Men zou zich op grond van uw eerste verzen hebben kunnen voorstellen dat u voorgoed bij de poëzie gebleven zou zijn en dat u zich ontwikkeld zou hebben tot een absoluut dichter als Achterberg b.v. „Eigenlijk is dat mezelf ook een raadsel Ik ben op een gegeven moment korte dingen gaan schrijven zo in de trant van Georg Trakls proza gedichten en daaruit vloeiden dan vanzelf langere dingen voort. Het is aUemaal niet zo bewust gegaan, maar wel ben ik tot de ontdekking geko men dat proza schrijven me evenveel bevrediging geeft als poëzie Poëzie, dat is een conglomeraat van autonome woorden die botsen, maar er wordt weinig ruimte in gecreëerd, er lopen geen mensen door het veld Poëzie gaat aan het bestaan vooraf of volgt erop, proza is het bestaan zelf en het verheldert meer. Ik yoel poëzie en proza als een tweeledige werk zaamheid zoiets als een schuur met twee gaten waar de kat uit kan poëzie beslaat het duistere voor- en naland en proza heeft het bestaan zelf weer, is ook meer gericht op het bestaande Ik moet zeggen dat ik mijn proza hanteer op een manier die niet gebruikelijk is, ik hanteer mijn proza als poëzie." ]^et welk doel? Dat wil zeggen zowel in uw eerste als uw tweede bundel verhalen bent u een schrijver van de door zijn eigen innerlijk en door de buitenwereld bedreigde mens, er is overal dreiging, geheim. Tracht u volgens u zelf dat geheim te doorgronden, te verhelderen of hebt u er als zodanig vrede mee, wilt u het alleen maar aantonen en het tot een mythe bevriezen „Ja, dat is zeer wezenlijk", zegt Hamelink en neemt een lange teug uit het glas Jk probeer in het algemeen vorm te geven aan wat zo irritant onhelder blijft dat het in laatste instantie per se geformuleerd wil worden.... Maar ik zal proberen me anders uit te drukken (kijkt ingespannen met ge fronste wenkbrauwen) ik heb nu eenmaal de neiging, terwijl ik toch eigen lijk een vrij eenvoudig auteur ben, om, als ik over dit soort dingen spreex, te ingewikkeld te formuleren (glimlacht, denkt even na, rolt een luciler- dunne sigaret, trekt er driftig vuur in, vervolgt dan, sprekend met een minimum aan gebaren, hetgeen typisch is voor hem). Ik wil uit de brokstukken van de oude mythen een nieuwe mythe maken. Dat is zeker het moeilijkste en meest ondankbare werk dat men volbrengen kan... En dit niet omdat ik de mythe zo mooi vind natuurlijk vind ik de mythe ook wel mooi maar vooral om het feit dat in mythen altijd de meest essentiële dingen geformuleerd zijn en worden. En nu bedoel ik met mythen niet alleen die van de Grieken, Egyptenaren of de Hottentotten, maar ook de verhalen van onze groot ouders wanneer ze iets meegemaakt hebben dat ze niet begrepen of begrijpen kondenJa, ik ben al blij als ik het geheim aan kan tonen, maar natuurlijk zal ik ook wanhopig proberen er een zin, een verhel dering aan te geven... (neemt weer een lange teug bier). „Tot voor kort heb ik inderdaad alleen poëtische korte verhalen ge- geschreven... Maar nu heb ik een werk voltooid van vierhonderd pagina's. Het heet Ranonkel of de geschiedenis van een verzelving.. Ik heb het een beetje raillerend tot ondertitel gegeven: een soort epos (glimlacht), ze willen in Nederland immers altijd een roman... en een roman van de gebruikelijke soort is van mü natuurlijk niet te ver wachten." Welk karakter heeft het boek? „Je zou het de eerste poging tot een coherente mythe kunnen noemen...-- Een verhaal als het Wandelende Woud bijvoorbeeld uit Het plantaardige Bewind dat ik zelf goed vind .ja dat heeft wel een begin en een eind, maar het is nog geen geen kosmogonie. Dat is geloof ik bij Ra nonkel wel het geval alle bestaande thema's worden er in hervat. Hoe werkt u, moeilijk of gemakkelijk Dat hangt er vanaf. Vroeger lukte het me het best zo na elven tot ver in de nacht maar nu ligt mijn gunstige werktijd tussen negen en drie Wat ik wel gemerkt heb, dat is dat ik weinig tot herschrijven in staat ben Weet je, er zijn auteurs die steeds slijpen daar hoor ik niet bij. Ik heb meer vertrouwen in het eerste neerschrirt. Ik oen meer geneigd de nadruk te leggen op de genade dan alsmaar te ploeteren op een zin die maar niet goed wil worden." We lopen wat om het huis, de bewoners en ik, met de hond die voortdurend springoefeningen wil doen. Als we op deze omgang hebben vastgesteld wat een prachtig huis na de uitvoering van de geplande veranderingen het hunne zal zijn, vraag ik Hamelink of hij zich thuis voelt in de eendevijver van de Nederlandse letteren. „Mee", zegt hij„of liever: ik heb er niets mee te maken. Mijn hand met de Nederlandse literatuur is uitsluitend dat ik dezelfde taal gebruik maar verder niet... De enige eendevijver die mij aangaat is de mijne en daar probeer ik allerlei vreemde planten te kwekenIk vind eigenlijk dat de Nederlandse literatuur niet bestaat Er bestaan alleen een Gorter, Nescio, Achterberg, Van Oudshoorn, Hermans, Van net Reve, L. P. Boon, dat zijn alleen een handvol Nederlandse auteurs die ik erken... In een onbelangwekkend literatuurland als het onze loop je natuurlijk wel gevaar jezelf te beschouwen als zeer belangrijk,^ terwijl een kijk over de grenzen je leert dat je nog maar een beginneling bent... En doe je dat niet, dan blijf je beperkt... Het is net als met Vincent van Gogh die in een bepaalde wijk in^ Den Haag met onbetekenende schilders woonde Hij schrijft ergens in zijn brieven: ik moet hier weg, want anders hoor ik voor altijd bij deze onbetekenende schilders Nu gaat het er natuurlijk maar om: ben je onbetekenend of ben je Vincent van Gogh Wat mijn werk betreft meen ik dat het erg afwijkt van het hier gangbare, het is minder huisbakken, minder realis tisch, het lijkt niet op Coenen, Wolkers of Netscher Maar ja, het is meestal een mooi puinveld waarop de verbeelding welig kan tieren en dat ligt in Nederland niet het is trouwens meer aanwezig in de Nederlandse poëzie dan in het proza." - T7n het heden ten dage van de auteur zo dikwijls verwachte of geëiste engagement, wat denkt Hamelink daarvan? „Dat is helemaal de zaak van de auteur zelf dat hangt af van z«n persoonlijke gerichtheid en belangstellingEen man ais Vinkenoog hijvoorbeeld is geëngageerd in alles behalve in zijn schrijftafel... je vindt bij hem de complete verloochening van het metier... Ik voor mij geloof dat het niet de plicht is van de schepper van autonome taal zich bezig te houden met godsdienst of politiekIk kan met Biafra of Vietnam als dichter niets doen... De schrijver blijft voorvechter van het autonome, van al wat niet in een formule is vast te leggen en dat gaat niet samen met politiek e.d.Bovendien: engagejnent is te genwoordig vaak angstangst voor het avontuur van het witte Pa pier. van het alleen zijn daarmeeeen vlucht voor de eigenlijke arbeid van het creëren. Mijn persoonlijke opvatting is dat'ik door iedere maatschappelijke ordening bedreigd ben, onder iedere maatschappüvorm verdacht. Robert Musil heeft eens gezegdde kunstenaar neemt een geïsoleerde plaats in, hij peilt mogelijkheden die zich voordoen of zouden kunnen voordoen, hij probeert zelfs het onmogelijke Zolang een maatschappelijk systeem mij daarvoor de ruimte blijft bieden, sta ik weliswaar met scepsis tegenover dat systeem, maar ik heb er ook geen behoefte aan het af te breken in de hoop op wat we dan maar het nieuwe zullen noemen (heftig) Revolutionair??.... Ik ben zo revolutionair als revolutionairen zich helemaal niet kunnen voorstellen Maar wat in mij revolutionair is, is het revolutionaire van Hölderlin of Sophokles met wie ik me overigens niet zou durven vergelijken". J-Jet liep al tegen de avond toen wij afscheid namen en ik de lange terugrit naar huis aanvaardde in de overtuiging dat een persoonlijke ontmoe ting en een gesprek met Jacques Hamelink een aparte dimensie verleent aan de ernst en de overtuigingskracht waarmee zijn werk in poëzie en proza zich aan ons voordoet. WILLEM ENZINCK 35. ooral op de illusie bij het to neel zijn we uitgekeken", verklaart de Amsterdamse beel dende kunstenaar Nicolaas Wijn berg (50). Van origine (figuratief) schilder, maar hij werpt zich even eens op de toegepaste, zogenaam de „monumentale" schilderkunst. „De illusie maakte plaats voor speelruimte, die niet meer iets an ders wil voorstellen, maar iets be paald werkelijk is. Een decor voor een Wagner-opera was in diens djd een ingewikkeld samenstel van achterdoeken, friezen, poten, uitgetimmerde en uitgezaagde at tributen. Alles werd zodanig be licht dat de toeschouwer de illusie kreeg in een geweldig Germaans eikenwoud te kijken. Die illusie was ontegenzeggelijk uiterst ver nuftig en fraai gewekt! In de we- reld-van-vandaag bestaat echter de behoefte, die „make-believe"- kant weg te doen en daarvoor in de plaats een nieuwe feitelijkheid ie het theater te zetten Dat kan bijvoorbeeld een heel grote ab stracte plastiek zijn die niet op iets anders staat te lijken, maar op i'chzelf die gewenste expressie bezit". ^icolaas Wijnberg, decor-advi- seur en "d van de artistieke S|ding van het zuidelijk toneel „Globe", besteedt veel tijd ook vo°t andere gezelschappen aan de decoratieve kant van het to- nee'. Hij weet dat het typerend voor onze tijd is dat, evenals in de e e cultuur (dus mede in de film, e literatuur de muziek), ook bij net onderdeel „theater' het inter zonale verschijnsel van ruimte vergroting valt waar te nemen. Eenheid van plaats, tijd en ruimte is al lang afgeschaft. (Het gaat hem echter wat te ver om er ver band met de ruimtevaart bij te halen, zoals men te graag doet). „De tegenwoordige schouwburg is een grote doos waarin je alles kunt neerzetten en ophangen, en waar de techniek uiterst simpel is", vertelt de nuchter filosoferen de Wijnberg, die wanneer hij soms zijn allereerste decoront- werpjes uit de veertiger jaren be kijkt nog altijd dankbaar is dat zijn „ontdekker" en eerste regis seur Paul Storm hem niet binnen twee weken de deur heeft gewe zen! „Vroeger kon alles rijden en schuiven. Maar de technische kant vind ik voor ons niet erg bepa lend. Een intelligent ontwerper ontdekt spoedig welke mogelijk heden er zijn en bovendien dat een vriendelijk woord bij de tech nici wonderen doet. Ik houd mijn leerlingen op de Maastrichtse Jan van Eyck-academie liever voor dat het creatieve element centraal staat". ■yele malen heeft decorateur Wijn berg zelf achterdoeken (voor al voor opera's) geschilderd. Dat is niet gebruikelijk, maar hij vond het leuk en („natuurlijk niet waar!") hij meende het beter dan een ander te kunnen. De normale gang van zaken is dat de decor ontwerper samen met de regis seur het stuk in de meest werk zame vorm giet. Op een bepaald punt kan de ontwerper tekeningen gaan maken. Bovendien zijn er schrijvers die zich soms uitputten in minutieuze decorbeschrijvingen, waarbij het de regisseur vrij staat ze al dan niet op te volgen. Theater blijft een eendagsvlieg, die het van zijn korte periode moet hebben. Boeken, schilderijen en muziek kunnen „in hun tijd" gelezen, be keken of beluisterd worden! Heeft de decorateur zijn tekenin gen en ook een maquette klaar, dan gaat hij als „een eigen baasje" werktekeningen voor de verschil lende ambachtslieden opzetten. Zelf bouwen doet hij niet en een enorm atelier is voor hem dus overbodig. (De grote gezelschappen hebben hun eigen atelier met vak specialisten; kleine gezelschappen wenden zich voor decorbouw tot zelfstandige werkplaatsen). „gchandalig dat in Nederland geen goed gefundeerde opleiding be staat voor mensen die zich met decors, kostuums, belichting en dergelijke zaken willen gaan bezig houden," zegt Wijnberg. „Er zijn toch jaarlijks wel 100 decors en aankledingen van theaterproduk- ties te verzorgen! Gelukkig slaat Nederland in dat opzicht geen gek figuur dank zij een hard werkend klem groepje deskundigen." En er is nog iets dat hem dwars zit: „De grootste ellende in het leven van een decorateur is, dat zijn werk door het reizen van alle gezelschap pen voortdurend op een anders ge vormd toneel staat. Het is boven dien om te huilen dat op elk toneel ook weer van andere schouwbur- gen afwijkend licht valt. De enige goede voorstelling is eigenlijk de voorstelling van de creatie, voor de rest blijft het behelpen, ondanks de goede zorgen van technici en inspiciënten." Noem het gerust een persoonlijke afwijking of eigenwijsheid van hem, maar onze gastheer ziet als meest ideale formule dat aHe vi suele creativiteiten van de pro- duktie in één hand liggen. Hij maakte evenwel nooit mee dat het goed uitpakte wanneer de regisseur ook nog voor zijn eigen decors, kostuums en licht zorgde. Dat licht is een uiterst belangrijke creatieve factor geworden. Nog pas terug werd als beeldend middel zelden licht geprobeerd. Ér werd als het ware alleen licht op gestoken opdat de toeschouwers het toneel konden overzien. Avond stemming werd met blauw en och tendgloren met wat oranje licht gemaakt. „De verfijnde lichtapparatuur bracht meer mogelijkheden," ver telt Nicolaas Wijnberg. „De belich- tingskunst is vooral zo moeilijk om dat je van schade en schande tij dens het werk moet leren. Naar mijn smaak zijn er maar weinig mensen in Nederland die deze kunst zo goed beheersen dat door hun uitmuntende belichting het licht in een voorstelling werkelijk gaat meespelen. Er zijn hier nooit duidelijke afspra ken gemaakt of dit werk ook op de weg van een decorateur ligt. In andere landen met name in Engeland en Amerika komen steeds meer vakkundigen die zich alleen met het licht bezighouden." JJet zich uitbreidende gamma van (vooral synthetische) moderne stoffen biedt hem als kostuum ontwerper velerlei mogelijkheden om merkwaardige dingen te doen. Het kostuum heeft duidelijk een creatieve functie en de ontwerper is zeker niet klaar als hü weet welke jassen en petten er in de tijd-waarin-het-stuk-speelt gedra gen werden. Hij moet bepaalde modelijnen overdrijven of juist weglaten, in de kleuren vrij te werk gaan; in de stoffen allerlei expressiemiddelen vinden; de juis te samenhang met de opvatting' van de regisseur en met het ritme van de voorstelling zoeken. „Synthetische materialen scheppen eveneens nieuwe mogelijkheden voor het decor," vervolgt onze gastheer, die zich menigmaal in de geschiedenis verdiept. „Spiegel wanden waren vroeger onmogelijk omdat die niet te tillen waren. Te genwoordig gebruik ik heel dunne aluminiumplaten of de praktisch niets wegende plastic spiegels. Po lyester beelden kunnen door één man worden verplaatst, de oud- tijdsa beelden moesten door vier man versjouwd worden." De moderne materialen zijn helaas nogal brandbaar. Zeer uitgebreide wettelijke voorschriften door Wijnberg toegejuicht omdat zij ont stellende rampen kunnen voor komen! bepalen dat de achter doeken en grote decorstukken on brandbaar moeten zijn. Bepaalde systemen waaronder bespuiting met een zoutoplossing of het be plakken van de achterkanten met asbestpapier voorkomen de moeilijkheden. Voor elke nieuwe voorstelling komt de brandweer (gewapend met lucifersdoosjes!) controleren. Aan brandvrije en dus goedgekeurde achterdoeken en to neelvakken wordt een loodje-met stempel bevestigd. ■yyijnberg die de horizonten en de honorering voor elke culturele bezigheid in Nederland vrij beperkt vindt (als hü jonger was ging hij nog eens naar het buitenland, waar hij voorheen incidenteel succesvol werkte) Wijnberg zegt: „De creatie komt in werkelijkheid uit een grote pot met door velerlei mensen bij eengebrachte ideeën. Theaterkunst is een gemeenschapskunst, die één mens in zijn eentje onmogelijk kan bedrijven. Het is echt nodig dat de Nederlanders zich daarin meer gaan verdiepen. Die behoefte blijkt vooral bij het lezen van recensies, waarin de materie wat al te simpel wordt behandeld. Onze vaderlandse theaterkritiek en dan vooral de toneelkritiek is sterk op de lite ratuur gericht; wellicht omdat vele toneelcritici uit de literaire we reld stammen. In andere landen bekijkt de criticus de opvoering veel meer als een theatergebeuren." ^Jicolaas Wijnberg is bepaald geen zwartkijker. Integendeel: hij is een tevreden en ook uiterst werkzaam man. Samen met twee vrienden beheert hij immers te vens nog een eigen kunsthandel, waarin na een (soms heel moei lijke) keus uit de (uiteraard figu ratieve!) schilderkunst maandelijks een expositie wordt georganiseerd!

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1969 | | pagina 13