I)
NEDERLANDSE
LITERATUUR
BESTAAT NIET
NICOLAAS WIJNBERG: „SCHOUWBURG GROTE DOOS
fm
PHILIPS
|n gesprek met
Jacques Hamelink
nverpleging
5ch iet jullie toe&l I
FF
s
14
recht
sterdam
t prospectus
ïstellen op
dam, 's-Graveohage,
irijving.
ISTANDSBANK N.V.
i bezig
elektronische
rodukten
Ook onze
Daardoor bestaan
gsmogelijkheden.
idio- en edukatieve
i uit kontakt met
i, indien deze
eressesfeer ligt en
it aan de gestelde
kunnen voldoen,
iftelijk wenden tot
nst van
apittelweg 10
sllen onder nummer
DE STEM
Jacques Hamelink (30) is een
van de markantste auteurs van
de jongere generatie in Neder
land. Toch staan de schijnwer
pers der publiciteit niet op hem
gericht. Hij taalt trouwens ook
niet naar de vluchtige roem van
de dag. Hij werkt in stilte aan de
opbouw van een oeuvre dat al
leen staat in de modernste Ne
derlandse letteren. Contact met
collega's heeft hij niet of nau
welijks en hij begeert het ook
niet. Hij schreef tot nu toe de
dichtbundels „De eeuwige Dag"
(Vijverbergprijs) en „Een koude
Onrust"; de verhalenbundels
„Het Plantaardig Bewind" (Van
der Hoogtprijs) en „Horror Va-
eui". Op verschijnen staat een
nieuwe verzenbundel getiteld
„Oudere Gronden". Jacques Ha
melink, geboren in een gehucht
onder Terneuzen en dus een
rasechte Zeeuwsch-Vlaming heeft
zich na een verblijf van enkele
jaren te Amsterdam gevestigd in
het noordoosten van Overijssel.
In het dorp Dedemsvaart buigt een asfaltweg van de grote baan langs
het kanaal naar het gehucht waar Hamelink woont. Noordgeesteren,
wie heeft er ooit van gehoord? De asfaltweg kan ik niet blijven volgen
om mijn doel te bereiken, zegt een vriendelijke scholier op mijn vraag
en hij fietst mij voor een landweg in. Weg? Een afgietsel in het klein van
de slechtste weg van Europa, die van Chalkidike naar de heilige Berg Athos
in Griekenland. Zo nu en dan kijkt de jongen, die zelf al zijn aandacht bij
zijn stuur nodig heeft schichtig om of ik wel volg en of de auto het uit
houdt. Tenslotte wijst hij op twee boerenhuizen, achter een waarvan een
autokerkhof geëxploiteerd wordt. Dat is het niet, beduidt hij, maar dat er
tegenover. Even later sta ik voor een vrij grote Saksische boerderij, ten
dele met riet gedekt. In een der muren is een boogvormig gat gekapt. Ik
loop om het huis heen, kijk in een lege kamer met een door bouwstutten
geschoord plafond, een telefoon staat im de kale vensterbank.
Qe hoek om zie ik Hamelink in de keuken aan een tafel zitten, over iets
gebogen. Als hij mij bemerkt verschijnt hij onmiddellijk in de achter
deur een betrekkelijk kleine gestalte die een gespannen indruk maakt,
een donkere kop van het Zeeuwsch-Vlaamse type met Spaanse inslag, don
kere ogen, een zwart baardje dat aandoet als een stylering van de als een
rijpe zuidelijke vrucht zo zinnelijk-vlezige mond. Hij laat mij binnen in de
grote deelruimte, waar zware balken op de grond liggen, her en der meu
belstukken staan. „We wonen hier nog maar een maand of acht", zegt
Hamelink, „de enige vertrekken die eigenlijk bewoonbaar zijn, zijn de' keu
ken en m(jn werkkamer." Hij wijst naar boven waar hij eigenhandig en
bijna vrijzwevend een kamer van nieuw geurend hout heeft afgetimmerd
die men langs een steile ladder bereikt.
nemen plaats in de keuken aan een eveneens vurenhouten tafel van
eigen fabrikaat. „Ik ben wat je noemt een bricoleux", zegt Hamelink,
„ik wil het huis helemaal zelf opknappen en zo ben ik de laatste tijd voort
durend bezig met kappen, timmeren en metselen al krijg ik bij de zware
karweien dan wel eens meer of minder professionele hulp. We hebben er
een x-jarenplan van gemaakt. Hoe hij er toe gekomen is zich hier te ves
tigen
Qan gaat het gesprek over naar zijn nieuwe zojuist verschenen bundel
„Oudere Gronden". Ik vraag Hamelink of zijn taalgebruik daar moge
lijk eenvoudiger geworden is dan in zijn eerste bundel „De eeuwige Dag"
waar vooral in de eerste afdeling de invloed van Dylan Thomas duidelijk
merkbaar en in het algemeen van een grote taalexuberantie sprake was.
„Ik zou zeggen, mijn laatste bundel sluit aan op „De eeuwige Dag" in
woordgebruik en tonaliteit, zuiver gesteld meer in tonaliteit dan in woord
gebruik Misschien sluiten de gedichten uit de nieuwe bundel wel het
meest aan bij de derde afdeling van mijn eerste bundel met die korte hel
dere gedichten Die derde afdeling mag ik altijd nog graag, van de
andere afdelingen denk ik wel eens dat ik het nu anders zou doen, maar
ik zou toch ook geen correctie kunnen aanbrengen Toch hou ik als
geheel meer van „De eeuwige Dag" dan van mijn middelste bundel „Een
koude Onrust".
^/aarom
„Nou, zoals „De eeuwige Dag" parallel liep met mijn eerste verhalen
bundel „Het plantaardig Bewind", zo üep „Een koude Onrust" paxaUel met
m(jn tweede verhalenboek „Horror Vacui"En ook Horror Vacui vind
ik minder."
Ik kan dat oordeel wel navoelen, maar hoe zou u hetzelf verklaren
„Wel, ik geloof, na mijn debuut was ik meer bewust auteur en dat heeft
een vermindering van werkelijke vermogens tengevolge je probeert
dan waar te maken wat men in je gezien heeft en dat houdt geen verstevi
ging van creativiteit in Wat weer niet betekent dat ik niet achter die
beide boeken sta al vind ik ze minder geslaagd"
J_Jamelink schenkt ons beiden een glas bier in en zegt: „Waar het mij
in poëzie om gaat is dingen te zeggen die moeilijk gezegd kunnen
wordenZe praten dan wel eens over taalwoeker en zo bij mij, maar
ik heb gemerkt en geloof ik ook wel bewezen dat er een nieuwe taal
mogelijk is en die levert ook een nieuwe inhoudIk heb in mijn
poëzie een paar dingen gezegd die nog niet gezegd waren
Welke
„Nou, de geheimzinnigheid, de huiver, al klinkt dat dan verschrikkelijk ro
mantisch. Het gaat er voor mij in poëzie in elk geval om dat er iets gebracht
wordt dat er nog niet was."
J_Joe ontstaan uw gedichten
„Dat is moeilijk precies te zeggenmaar vaak zijn het enkele woor
den, laten we zeggen wijn-azijn, schurft en nog een paar woorden en daar
uit ontstaat iets en kristalliseert zich dan uit Wel kan ik zeggen dat
zowel in mijn proza als mijn poëzie niet zelden het slot er eerst is."
Hoe bent u eigenlijk tot het schrijven van proza gekomen? Men zou zich op
grond van uw eerste verzen hebben kunnen voorstellen dat u voorgoed bij
de poëzie gebleven zou zijn en dat u zich ontwikkeld zou hebben tot een
absoluut dichter als Achterberg b.v.
„Eigenlijk is dat mezelf ook een raadsel Ik ben op een gegeven moment
korte dingen gaan schrijven zo in de trant van Georg Trakls proza
gedichten en daaruit vloeiden dan vanzelf langere dingen voort. Het is
aUemaal niet zo bewust gegaan, maar wel ben ik tot de ontdekking geko
men dat proza schrijven me evenveel bevrediging geeft als poëzie
Poëzie, dat is een conglomeraat van autonome woorden die botsen, maar
er wordt weinig ruimte in gecreëerd, er lopen geen mensen door het veld
Poëzie gaat aan het bestaan vooraf of volgt erop, proza is het bestaan zelf
en het verheldert meer. Ik yoel poëzie en proza als een tweeledige werk
zaamheid zoiets als een schuur met twee gaten waar de kat uit kan
poëzie beslaat het duistere voor- en naland en proza heeft het bestaan zelf
weer, is ook meer gericht op het bestaande Ik moet zeggen dat ik mijn
proza hanteer op een manier die niet gebruikelijk is, ik hanteer mijn proza
als poëzie."
]^et welk doel? Dat wil zeggen zowel in uw eerste als uw tweede bundel
verhalen bent u een schrijver van de door zijn eigen innerlijk en door
de buitenwereld bedreigde mens, er is overal dreiging, geheim. Tracht u
volgens u zelf dat geheim te doorgronden, te verhelderen of hebt u er als
zodanig vrede mee, wilt u het alleen maar aantonen en het tot een mythe
bevriezen
„Ja, dat is zeer wezenlijk", zegt Hamelink en neemt een lange teug uit
het glas
Jk probeer in het algemeen vorm te geven aan wat zo irritant onhelder
blijft dat het in laatste instantie per se geformuleerd wil worden....
Maar ik zal proberen me anders uit te drukken (kijkt ingespannen met ge
fronste wenkbrauwen) ik heb nu eenmaal de neiging, terwijl ik toch eigen
lijk een vrij eenvoudig auteur ben, om, als ik over dit soort dingen spreex,
te ingewikkeld te formuleren (glimlacht, denkt even na, rolt een luciler-
dunne sigaret, trekt er driftig vuur in, vervolgt dan, sprekend met een
minimum aan gebaren, hetgeen typisch is voor hem).
Ik wil uit de brokstukken van de oude mythen een nieuwe mythe
maken. Dat is zeker het moeilijkste en meest ondankbare werk dat men
volbrengen kan... En dit niet omdat ik de mythe zo mooi vind
natuurlijk vind ik de mythe ook wel mooi maar vooral om het feit
dat in mythen altijd de meest essentiële dingen geformuleerd zijn en
worden. En nu bedoel ik met mythen niet alleen die van de Grieken,
Egyptenaren of de Hottentotten, maar ook de verhalen van onze groot
ouders wanneer ze iets meegemaakt hebben dat ze niet begrepen of
begrijpen kondenJa, ik ben al blij als ik het geheim aan kan tonen,
maar natuurlijk zal ik ook wanhopig proberen er een zin, een verhel
dering aan te geven... (neemt weer een lange teug bier).
„Tot voor kort heb ik inderdaad alleen poëtische korte verhalen ge-
geschreven... Maar nu heb ik een werk voltooid van vierhonderd
pagina's. Het heet Ranonkel of de geschiedenis van een verzelving..
Ik heb het een beetje raillerend tot ondertitel gegeven: een soort epos
(glimlacht), ze willen in Nederland immers altijd een roman... en een
roman van de gebruikelijke soort is van mü natuurlijk niet te ver
wachten."
Welk karakter heeft het boek?
„Je zou het de eerste poging tot een coherente mythe kunnen noemen...--
Een verhaal als het Wandelende Woud bijvoorbeeld uit Het plantaardige
Bewind dat ik zelf goed vind .ja dat heeft wel een begin en een
eind, maar het is nog geen geen kosmogonie. Dat is geloof ik bij Ra
nonkel wel het geval alle bestaande thema's worden er in hervat.
Hoe werkt u, moeilijk of gemakkelijk
Dat hangt er vanaf. Vroeger lukte het me het best zo na elven tot
ver in de nacht maar nu ligt mijn gunstige werktijd tussen negen en
drie Wat ik wel gemerkt heb, dat is dat ik weinig tot herschrijven in
staat ben Weet je, er zijn auteurs die steeds slijpen daar hoor ik
niet bij. Ik heb meer vertrouwen in het eerste neerschrirt. Ik oen meer
geneigd de nadruk te leggen op de genade dan alsmaar te ploeteren op
een zin die maar niet goed wil worden."
We lopen wat om het huis, de bewoners en ik, met de hond die voortdurend
springoefeningen wil doen. Als we op deze omgang hebben vastgesteld wat
een prachtig huis na de uitvoering van de geplande veranderingen het hunne
zal zijn, vraag ik Hamelink of hij zich thuis voelt in de eendevijver van de
Nederlandse letteren.
„Mee", zegt hij„of liever: ik heb er niets mee te maken. Mijn hand
met de Nederlandse literatuur is uitsluitend dat ik dezelfde taal
gebruik maar verder niet... De enige eendevijver die mij aangaat is de
mijne en daar probeer ik allerlei vreemde planten te kwekenIk vind
eigenlijk dat de Nederlandse literatuur niet bestaat Er bestaan alleen
een Gorter, Nescio, Achterberg, Van Oudshoorn, Hermans, Van net
Reve, L. P. Boon, dat zijn alleen een handvol Nederlandse auteurs die ik
erken... In een onbelangwekkend literatuurland als het onze loop je
natuurlijk wel gevaar jezelf te beschouwen als zeer belangrijk,^ terwijl een
kijk over de grenzen je leert dat je nog maar een beginneling bent...
En doe je dat niet, dan blijf je beperkt...
Het is net als met Vincent van Gogh die in een bepaalde wijk in^ Den Haag
met onbetekenende schilders woonde Hij schrijft ergens in zijn brieven:
ik moet hier weg, want anders hoor ik voor altijd bij deze onbetekenende
schilders Nu gaat het er natuurlijk maar om: ben je onbetekenend of
ben je Vincent van Gogh Wat mijn werk betreft meen ik dat het erg
afwijkt van het hier gangbare, het is minder huisbakken, minder realis
tisch, het lijkt niet op Coenen, Wolkers of Netscher Maar ja, het is
meestal een mooi puinveld waarop de verbeelding welig kan tieren en dat
ligt in Nederland niet het is trouwens meer aanwezig in de Nederlandse
poëzie dan in het proza." -
T7n het heden ten dage van de auteur zo dikwijls verwachte of geëiste
engagement, wat denkt Hamelink daarvan?
„Dat is helemaal de zaak van de auteur zelf dat hangt af van z«n
persoonlijke gerichtheid en belangstellingEen man ais Vinkenoog
hijvoorbeeld is geëngageerd in alles behalve in zijn schrijftafel... je
vindt bij hem de complete verloochening van het metier... Ik voor
mij geloof dat het niet de plicht is van de schepper van autonome taal
zich bezig te houden met godsdienst of politiekIk kan met Biafra
of Vietnam als dichter niets doen... De schrijver blijft voorvechter
van het autonome, van al wat niet in een formule is vast te leggen en
dat gaat niet samen met politiek e.d.Bovendien: engagejnent is te
genwoordig vaak angstangst voor het avontuur van het witte Pa
pier. van het alleen zijn daarmeeeen vlucht voor de eigenlijke
arbeid van het creëren.
Mijn persoonlijke opvatting is dat'ik door iedere maatschappelijke ordening
bedreigd ben, onder iedere maatschappüvorm verdacht. Robert Musil
heeft eens gezegdde kunstenaar neemt een geïsoleerde plaats in, hij peilt
mogelijkheden die zich voordoen of zouden kunnen voordoen, hij probeert
zelfs het onmogelijke Zolang een maatschappelijk systeem mij daarvoor
de ruimte blijft bieden, sta ik weliswaar met scepsis tegenover dat systeem,
maar ik heb er ook geen behoefte aan het af te breken in de hoop op wat
we dan maar het nieuwe zullen noemen (heftig) Revolutionair??....
Ik ben zo revolutionair als revolutionairen zich helemaal niet kunnen
voorstellen Maar wat in mij revolutionair is, is het revolutionaire
van Hölderlin of Sophokles met wie ik me overigens niet zou durven
vergelijken".
J-Jet liep al tegen de avond toen wij afscheid namen en ik de lange terugrit
naar huis aanvaardde in de overtuiging dat een persoonlijke ontmoe
ting en een gesprek met Jacques Hamelink een aparte dimensie verleent
aan de ernst en de overtuigingskracht waarmee zijn werk in poëzie en
proza zich aan ons voordoet.
WILLEM ENZINCK
35.
ooral op de illusie bij het to
neel zijn we uitgekeken",
verklaart de Amsterdamse beel
dende kunstenaar Nicolaas Wijn
berg (50). Van origine (figuratief)
schilder, maar hij werpt zich even
eens op de toegepaste, zogenaam
de „monumentale" schilderkunst.
„De illusie maakte plaats voor
speelruimte, die niet meer iets an
ders wil voorstellen, maar iets be
paald werkelijk is. Een decor voor
een Wagner-opera was in diens
djd een ingewikkeld samenstel
van achterdoeken, friezen, poten,
uitgetimmerde en uitgezaagde at
tributen. Alles werd zodanig be
licht dat de toeschouwer de illusie
kreeg in een geweldig Germaans
eikenwoud te kijken. Die illusie
was ontegenzeggelijk uiterst ver
nuftig en fraai gewekt! In de we-
reld-van-vandaag bestaat echter
de behoefte, die „make-believe"-
kant weg te doen en daarvoor in
de plaats een nieuwe feitelijkheid
ie het theater te zetten Dat kan
bijvoorbeeld een heel grote ab
stracte plastiek zijn die niet op iets
anders staat te lijken, maar op
i'chzelf die gewenste expressie
bezit".
^icolaas Wijnberg, decor-advi-
seur en "d van de artistieke
S|ding van het zuidelijk toneel
„Globe", besteedt veel tijd ook
vo°t andere gezelschappen aan
de decoratieve kant van het to-
nee'. Hij weet dat het typerend
voor onze tijd is dat, evenals in de
e e cultuur (dus mede in de film,
e literatuur de muziek), ook bij
net onderdeel „theater' het inter
zonale verschijnsel van ruimte
vergroting valt waar te nemen.
Eenheid van plaats, tijd en ruimte
is al lang afgeschaft. (Het gaat
hem echter wat te ver om er ver
band met de ruimtevaart bij te
halen, zoals men te graag doet).
„De tegenwoordige schouwburg
is een grote doos waarin je alles
kunt neerzetten en ophangen, en
waar de techniek uiterst simpel
is", vertelt de nuchter filosoferen
de Wijnberg, die wanneer hij
soms zijn allereerste decoront-
werpjes uit de veertiger jaren be
kijkt nog altijd dankbaar is dat
zijn „ontdekker" en eerste regis
seur Paul Storm hem niet binnen
twee weken de deur heeft gewe
zen! „Vroeger kon alles rijden en
schuiven. Maar de technische kant
vind ik voor ons niet erg bepa
lend. Een intelligent ontwerper
ontdekt spoedig welke mogelijk
heden er zijn en bovendien dat
een vriendelijk woord bij de tech
nici wonderen doet. Ik houd mijn
leerlingen op de Maastrichtse Jan
van Eyck-academie liever voor dat
het creatieve element centraal
staat".
■yele malen heeft decorateur Wijn
berg zelf achterdoeken (voor
al voor opera's) geschilderd. Dat
is niet gebruikelijk, maar hij vond
het leuk en („natuurlijk niet
waar!") hij meende het beter dan
een ander te kunnen. De normale
gang van zaken is dat de decor
ontwerper samen met de regis
seur het stuk in de meest werk
zame vorm giet. Op een bepaald
punt kan de ontwerper tekeningen
gaan maken. Bovendien zijn er
schrijvers die zich soms uitputten
in minutieuze decorbeschrijvingen,
waarbij het de regisseur vrij staat
ze al dan niet op te volgen. Theater
blijft een eendagsvlieg, die het van
zijn korte periode moet hebben.
Boeken, schilderijen en muziek
kunnen „in hun tijd" gelezen, be
keken of beluisterd worden!
Heeft de decorateur zijn tekenin
gen en ook een maquette klaar,
dan gaat hij als „een eigen baasje"
werktekeningen voor de verschil
lende ambachtslieden opzetten.
Zelf bouwen doet hij niet en een
enorm atelier is voor hem dus
overbodig. (De grote gezelschappen
hebben hun eigen atelier met vak
specialisten; kleine gezelschappen
wenden zich voor decorbouw tot
zelfstandige werkplaatsen).
„gchandalig dat in Nederland geen
goed gefundeerde opleiding be
staat voor mensen die zich met
decors, kostuums, belichting en
dergelijke zaken willen gaan bezig
houden," zegt Wijnberg. „Er zijn
toch jaarlijks wel 100 decors en
aankledingen van theaterproduk-
ties te verzorgen! Gelukkig slaat
Nederland in dat opzicht geen gek
figuur dank zij een hard werkend
klem groepje deskundigen." En er
is nog iets dat hem dwars zit: „De
grootste ellende in het leven van
een decorateur is, dat zijn werk
door het reizen van alle gezelschap
pen voortdurend op een anders ge
vormd toneel staat. Het is boven
dien om te huilen dat op elk toneel
ook weer van andere schouwbur-
gen afwijkend licht valt. De enige
goede voorstelling is eigenlijk de
voorstelling van de creatie, voor
de rest blijft het behelpen, ondanks
de goede zorgen van technici en
inspiciënten."
Noem het gerust een persoonlijke
afwijking of eigenwijsheid van
hem, maar onze gastheer ziet als
meest ideale formule dat aHe vi
suele creativiteiten van de pro-
duktie in één hand liggen. Hij
maakte evenwel nooit mee dat het
goed uitpakte wanneer de regisseur
ook nog voor zijn eigen decors,
kostuums en licht zorgde.
Dat licht is een uiterst belangrijke
creatieve factor geworden. Nog pas
terug werd als beeldend
middel zelden licht geprobeerd. Ér
werd als het ware alleen licht op
gestoken opdat de toeschouwers het
toneel konden overzien. Avond
stemming werd met blauw en och
tendgloren met wat oranje licht
gemaakt.
„De verfijnde lichtapparatuur
bracht meer mogelijkheden," ver
telt Nicolaas Wijnberg. „De belich-
tingskunst is vooral zo moeilijk om
dat je van schade en schande tij
dens het werk moet leren. Naar
mijn smaak zijn er maar weinig
mensen in Nederland die deze
kunst zo goed beheersen dat door
hun uitmuntende belichting het
licht in een voorstelling werkelijk
gaat meespelen.
Er zijn hier nooit duidelijke afspra
ken gemaakt of dit werk ook op
de weg van een decorateur ligt.
In andere landen met name in
Engeland en Amerika komen
steeds meer vakkundigen die zich
alleen met het licht bezighouden."
JJet zich uitbreidende gamma van
(vooral synthetische) moderne
stoffen biedt hem als kostuum
ontwerper velerlei mogelijkheden
om merkwaardige dingen te doen.
Het kostuum heeft duidelijk een
creatieve functie en de ontwerper
is zeker niet klaar als hü weet
welke jassen en petten er in de
tijd-waarin-het-stuk-speelt gedra
gen werden. Hij moet bepaalde
modelijnen overdrijven of juist
weglaten, in de kleuren vrij te
werk gaan; in de stoffen allerlei
expressiemiddelen vinden; de juis
te samenhang met de opvatting' van
de regisseur en met het ritme van
de voorstelling zoeken.
„Synthetische materialen scheppen
eveneens nieuwe mogelijkheden
voor het decor," vervolgt onze
gastheer, die zich menigmaal in de
geschiedenis verdiept. „Spiegel
wanden waren vroeger onmogelijk
omdat die niet te tillen waren. Te
genwoordig gebruik ik heel dunne
aluminiumplaten of de praktisch
niets wegende plastic spiegels. Po
lyester beelden kunnen door één
man worden verplaatst, de oud-
tijdsa beelden moesten door vier
man versjouwd worden."
De moderne materialen zijn helaas
nogal brandbaar. Zeer uitgebreide
wettelijke voorschriften door
Wijnberg toegejuicht omdat zij ont
stellende rampen kunnen voor
komen! bepalen dat de achter
doeken en grote decorstukken on
brandbaar moeten zijn. Bepaalde
systemen waaronder bespuiting
met een zoutoplossing of het be
plakken van de achterkanten met
asbestpapier voorkomen de
moeilijkheden. Voor elke nieuwe
voorstelling komt de brandweer
(gewapend met lucifersdoosjes!)
controleren. Aan brandvrije en dus
goedgekeurde achterdoeken en to
neelvakken wordt een loodje-met
stempel bevestigd.
■yyijnberg die de horizonten en de
honorering voor elke culturele
bezigheid in Nederland vrij beperkt
vindt (als hü jonger was ging hij
nog eens naar het buitenland, waar
hij voorheen incidenteel succesvol
werkte) Wijnberg zegt: „De creatie
komt in werkelijkheid uit een grote
pot met door velerlei mensen bij
eengebrachte ideeën. Theaterkunst
is een gemeenschapskunst, die één
mens in zijn eentje onmogelijk kan
bedrijven. Het is echt nodig dat de
Nederlanders zich daarin meer gaan
verdiepen. Die behoefte blijkt
vooral bij het lezen van recensies,
waarin de materie wat al te simpel
wordt behandeld. Onze vaderlandse
theaterkritiek en dan vooral de
toneelkritiek is sterk op de lite
ratuur gericht; wellicht omdat vele
toneelcritici uit de literaire we
reld stammen. In andere landen
bekijkt de criticus de opvoering
veel meer als een theatergebeuren."
^Jicolaas Wijnberg is bepaald geen
zwartkijker. Integendeel: hij
is een tevreden en ook uiterst
werkzaam man. Samen met twee
vrienden beheert hij immers te
vens nog een eigen kunsthandel,
waarin na een (soms heel moei
lijke) keus uit de (uiteraard figu
ratieve!) schilderkunst maandelijks
een expositie wordt georganiseerd!