BUK OP CULTUREEL OOST-EUROPA
EL
4
DR:
Stukje DPR
5REDA
RAPPORT KLEE
JONGEREN
VERANDEREN
KOERS
ONTWERP AANBEVELING: CONTACT
STENT-
STRATEUR
Isters
en- en
BOEKEN-STAM De tijd van meer vrijheid na Stalins dood, de zogenaamde „dooiperiode",
heeft plaats moeten maken voor een tijdperk, waarin de zaken (ook
op cultureel gebied) weer strenger worden aangepakt. In alle landen
zien we echter een spanning, die veroorzaakt wordt door de eis van de
communistische partijen naar uniformiteit en het streven van de intellec
tuelen naar creatieve vrijheid.
BOEKEN - STAM
spoedige indiensttreding
last met diverse admini-
iheden op een onzer wer-
iploma boekhouden strekt
.rvaring in soortgelijke
!en te komen.
ten aan het hoofd van de
rnst van de N. V. Interna-
jeton-Bouw, Willemstraat
ONSTRUCT» BESTAAT UIT:
LE GÈWAPENDBETON-BOUW N.V., BREDA
E DES 8ETONS SA, BRUSSEL
TON S.A., BRUSSEL
4IE CIVIL SA, BRUSSEL
1-FRANCES.A., PARIJS
^ICA DE CONSTRÜCCIONES Y OBRAS
MADRID.
DE STEM VAN ZATERDAG 2 AUGUSTUS 1969
Mevrouw Klee van de Bonds
republiek Duitsland was rappor-
trice van een dossier over de cul
turele toestand en de betrekkin
gen tussen kerk en staat in Oost-
Europa. Dit rapport Klee van de
Raad van Europa is tijdens de
20e zitting van de Raadgevende,
Vergadering in '68 teruggeno
men met het oog op de defini
tieve tekst van de resolutie in
zake algemene politiek van de
Raad. CRM heeft een samenvat
ting van dit rapport gegeven
voor zover het de culturele toe
standen betreft in de landen Al
banië, Bulgarije, Tsjecho-Slowa-
kije, Hongarije, Polen, Roemenië
en Joego-Slavië. Het ontbreken
van Oost-Duitsland in dit rap
port is een gemis.
ne communistische partijen hebben in de verschillende landen nog steeds
zeer veel invloed op alle sectoren van het openbare leven. Het onder
wijs in de Oosteuropese landen berust nog altijd op de volgende grondbe-
het onderwijs (inclusief de universiteiten) wordt door de centrale over
heid geregeld en staat onder toezicht van de communistische partij.
alle sectoren van het onderwijs zijn doortrokken van de marxistisch-
leninistische ideologie.
er bestaat nauwe samenhang tussen onderwijs-politiek en economische
planning.
Tn HONGARIJE is de vrije meningsuiting zeer beperkt. Met een sterk
gevoel voor realiteitszin is er geen openlijk verzet meer tegen de Rus
sen, noteert Klee. Door de beperkte meningsuiting is de Hongaarse litera
tuur voor buitenstaanders dikwijls moeilijk te begrijpen, omdat ze vol zit
met vergelijkingen, symbolen en beelden. De heropgerichte organisatie
van de 350 leden zijn er 100 partijlid. De drang naar meer vrijheid en de
van schrijvers wordt bestuurd door leden van de communistische partij;
behoefte om volgens eigen geweten en smaak te schrijven wordt, vooral
bij de jonge auteurs steeds groter. Er verschijnen dan ook gedichten en
novellen over allerlei onderwerpen, die in de communistische literatuur
niet passen. Wetenschappelijke publikaties staan niet langer onder poli-
Alleen socialistische cultuur wordt getollereerd. Zo worden bijv. au
teurs die in hun werk van de partijen afwijken geschrapt als lid van de
schrijversvereniging De kunstenaar (of, zoals hij heet in communistische
landen, de culturele werker) moet zich dus houden aan de partijlijn. Dit
houdt in:
dat hij door zijn arbeid de partijpolitiek ondersteunt;
dat zijn werk getuigt van socialistisch realisme;
l dat zijn werk begrijpelijk is voor het volk.
Ook de wetenschap is gebonden aan de partijideologie.
Het rapport Klee, schenkt vervolgens aandacht aan de culturele toestand
in de onderscheiden Oosteuropese landen.
LBANIë wordt zeer sterk beheerst door de ideeën van de culturele revo
lutie van Mao. Sedert 1944 heeft het land zijn grenzen gesloten voor
elke culturele invloed van buiten. Een veertigtal schrijvers is, om nader
met de realiteit kennis te maken in de landbouw te werk gesteld. De cul
turele revolutie wordt in Albanië gezien als de voortzetting van de com
munistische revolutie en heeft veel aanhanig onder de jongere generaties.
Deze maken 40% van de bevolking uit.
Tn BULGARIJE zijn er tekenen, die erop wijzen dat een vermindering
van invloed van de partij op het maatschappelijk en culturele leven tot
de mogelijkheden gaat behoren. De regering laat geleerden, kunstenaars
en studenten in grotere mate naar het buitenland reizen. Het toerisme
neemt toe.
Iedere stad van behoorlijke omvang heeft haar eigen symfonie-orkest of
toneelgroep. In '67 werden ook moderne stukken uit het westen opgevoerd,
j Het aantal theaterbezoekers bedraagt ca. vijf miljoen per jaar. De Bulgaar
pese films worden vertoond. De vertaling van werken van westerse auteurs
t gemiddeld 15x per jaar naar de bioscoop, waar uitsluitend Oosteuro-
I (met name Camus en Sartre) wordt sterk bevorderd. Er zijn ook westerse
[schrijvers verboden (o.a. Günter Grass). Er is een actief cultureel leven
^an TSJECHOSLOWAKIJE valt op dit moment weinig met zekerheid te
zeggen. Het rapport, waarvan de informaties stammen van de tijd
I vóór de inval constateert:
Ondanks de gebeurtenissen in 1966 (demonstraties) en 1967 (inciden
ten schrijverscongres) blijft internationale culturele uitwisseling een
van de belangrijkste doelstellingen van het regiem. De orkesten, films
en het toneel staan op internationaal peil.
- Creatieve experimenten binnen nauwe grenzen, aanvallen op intellec
tuelen, verwijten en maatregelen heen en weer etc. markeren een
overgang naar een nieuwe tijd. Er zijn tekenen aanwijsbaar, die duiden
op de komst van een nieuwe culturele vrijheid.
Door middel van deze ontwerp-aanbeveling wilde de Commissie voor
niet-vertegenwoordigde landen bevorderen, dat het Comité van minis
ters de regeringen van de lidstaten zou aanbevelen om enkele maatre
gelen te treffen ter uitbreiding van het contact met de oost-europese lan
den. Ais zodanig werden genoemd het organiseren van bijeenkomsten
en seminars, die behalve voor personen uit de lidstaten ook toegankelijk
zouden zijn voor inwoners der Oosteuropese landen, alsmede het bevor
deren van de uitwisseling van lectuur, (boeken, periodieken, couranten).
In de considerans van het ontwerp-aanbeveling werd o.m. gewezen op
het feit, dat de verdeeldheid van Europa slechts kan worden opgeheven
als alle Europese volkeren vrijelijk met elkaar kunnen omgaan, dat vrij
heid van godsdienst, levenbeschouwing, onderwijs en wetenschappe
lijk onderzoek niet alleen tot de beste Europese tradities behoren, doch
dat deze vrijheden tevens onontbeerlijk zijn voor een goede werking van
een waarlijk democratische samenleving, alsook dat in de Oosteuropese
landen nog veel aan deze vrijheid ontbreekt, dat er echter tekenen te
bespeuren zijn die hoop geven voor een verandering ten goede in de toe
komst.
tieke voogdij en de geschiedschrijving vain de Hongaarse letterkunde kan
zich herstellen. De contacten van de Homgaren met het buitenland neemt,
steeds meer toe. Dit heeft mede invloed op het economische stelsel. Sedert
kort past men een nieuw economisch svsteem toe, waarbij loon naar pres
tatie wordt gegeven.
/"indanks het feit, dat de communistische partij sedert '58 steeds harder
optreedt is POLEN nog altijd het meest liberale van alle Oosteuropese
landen. De Poolse film, letterkunde, toneel en kunst worden vrij algemeen
als de beste van de communistische landen beschouwd. Ruim 66% van de
Poolse studenten noemt zich communist of socialist; toch zijn ook zij voor
particulier bezit en culturele vrijheid De wetenschappelijke publikaties
staan er op een zeer hoog peil.
De Polen zijn fervente theaterbezoekers. Er zijn 67 theaters en 9 opera
gebouwen; 26 daarvan staan in Warschau. Er zijn voorts 66 studententhea-
ters, waaronder een satirisch cabaret. Jaar op jaar zijn de zalen goed bezet.
De laatste jaren worden veel stukken opgevoerd van moderne westerse
auteurs, zoals Dürrenmatt, Miller, Anouilh, Sartre, Kafka, Camus en Iones-
co.
Het muziekleven is zeer gevarieerd. Moderne en experimentele avant-
garde muziek wordt door het regime toegestaan. Het jaarlijkse internatio
nale muziekfestival van Warschau geeft de beste selectie van contempo
raine muziek ter wereld. In de hoofdstad en in 5 provinciesteden zijn
conservatoriums.
Er draaien zeer veel buitenlandse films uit het westen. De jaarlijkse pro-
duktie van Joodse films beweegt zich in opgaande lijn: 1956/7; 1966/20;
1964/28. Polen is een land van betekenis in de filmwereld. Dit komt door
goede opleiding van regisseurs en de verwerping van het „socialistisch
realisme".
De Poolse pers wordt nog steeds beschouwd als de meest leesbare in
Oost-Europa. Van alle Oosteuropese landen heeft Polen de meeste dagbla
den, nl. 39, waarvan er 10 in Warschau verschijnen. Op de lijst van de
jaarlijks in de Oosteuropese landen verschenen boeken neemt Polen, na
Tsjecho-Slowakije, de tweede plaats in. Ook worden veel boeken uit het
buitenland geïmporteerd. De eigenlijke schrijvers in Polen worden in hun
werk belemmerd doordat in tegenstelling tot de tendens die wij in
andere Oosteuropese landen kunnen bespeuren de vrijheid op cultureel
gebied in hun land eerder af- dan toeneemt.
DOEMENIë is na 1952 geleidelijk aan gedestaliniseerd en gederussificeerd.
De intelligentsia werd geleidelijk aan opgenomen in het overheidsappa
raat en in culturele instellingen. Langzamerhand is Roemenië erin geslaagd
een eigen geluid te laten horen. De marxistisch-leninistische doctrine is
echter het officiële uitgangspunt gebleven. Toch ook hier een algemene
tendens tot liberalisatie, ook in het culturele vlak. Relaties met westerse
landen zijn aanmerkelijk uitgebreid. Roemenië is in meer dan 366 inter
nationale wetenschappelijke organisaties vertegenwoordigd.
Het Russische „socialistische realisme" is vervangen door een nationale
variant. Voor de Roemeense letterkunde is deze ontwikkeling de redding
geweest. Er wordt zeer veel uitgegeven (in '65 bijv. 3666 nieuwe uitgaven
met een oplage van 65 miljoen ex.) en gelezen. Veel vraag is er naar
buitenlandse literatuur. Met name bij jongenen is de vraag naar cultuur
groot.
TOEGO-SLAVIë heeft zich van het oostelijk blok losgemaakt en heeft
daardoor weinig contact met andere Oosteuropese landen. Er bestaat
geen officiële censuur; wel houdt de partij toezicht op alle culturele en
publicistische activiteiten. Door allerlei omstandigheden (o.a. omdat het
Joegoslavische communisme geen echte partijdictatuur kent, is dit toezicht
niet erg effectief. Toch zijn er grenzen (c.f. processen tegen Djilas en
Mihailov).
In tegenstelling tot andere communistische landen, trachten pers, radio
en t.v. er een objectief beeld van de gebeurtenissen in binnen- en buiten
land te geven. In de letterkunde bestaat een sterke neiging om zich los
te maken van het socialistisch realisme.
JJET rapport-Klee besluit onder anderen met:
De partijleiders in de Oosteuropese landen staan ook wat betreft hun
cultuurpolitiek voor een dilemma, want zowel het doen van te veel con
cessies aan het verlangen naar vrijheid, als het star weerstand bieden aan
dit verlangen zijn schadelijk voor hun bewind.
Ook in de Oosteuropese landen is de maatschappij in beweging en be
roering. De neerslag hiervan vinden wij zowel op ideologisch als op econo
misch, wetenscnappelijk en cultureel terrein, alsook hij het onderwijs.
Karakteristiek voor de toestand is, dat men thans belang begint te hech
ten aan de sociologie en het sociologisch onderzoek.
De toenadering die men zoekt tot het Westen, zal zeker gevolgen hebben
op cultureel terrein. De communistische regeringen erkennen de noodzaak
om te worden voorgelicht over de vooruitgang in het Westen. Het toerisme
en andere contacten tussen Oost en West spelen hierbij ook een rol.
De culturele ontwikkeling in de toekomst zal vooral worden bepaald door de
jongeren. De jonge generatie voelt zich n.I. minder aan de partij gebonden
dan de ouderen, bovendien is zij pragmatischer ingesteld. De betekenis van
niet-politieke deskundigen zal ook in het culturele leven aan betekenis toe
nemen.
fMeDMHFT
mmTKom
vm„.
|n de jaren vijftig heeft Paul Ro-
denlto eens gewezen op het
'"•breken bij de toenmalige jonge
••brijvers van kritiek en essay-
"bek. Die tijd lijkt nu ver achter
ons: a'lsen al de laatste twee jaar
er enkele tientallen essaybun-
esen aparte studies over literai-
'6 verschijnselen en figuren in Ne-
srand en Vlaanderen versche
el1- In kwantitatief opzicht kan
en dus zeker spreken van een
°ei in Onze literaire kritiek. Maar
staat het met het peil ervan?
61 tijdschrift „Merlyn", in 1962
Pgencht uit ergernis over kwali-
lin/" ?er'chtheid van de vader-
se kritiek, heeft in zijn vier-
es,aan duidelijk gedemon-
bet ook anders kan.
dadi* W'i'e'd 's biervan een wel-
essavUt'nVl°ed ui,9e9aan °P jonge
yists" in Noord en Zuid.
B 'e' men echter de grondsla-
van waaruit men bij ons
se» deze bedrÜft. da" blij-
nieuw t® lang "ie* altijd gloed-
Puirt wJ ZIjn- Hét kristallisatie-
steeds»en v°« velen nog
t«m".tjr,K.°pvattinSen van de „Fo-
EddvrMvers (Menno ter Braak
zich ai n Perron), waar men
of tesen a?r beiieven bij aansluit
«Ben afzet n™
bunnen Kr 9m eni8 inzicht te
!e MtxWr J! 'n de stand van on-
daarom 'e hteraire kritiek, is
da Vfin...rn's van de kritiek uit
periode noodzake-
"Twee maand geleden is J. J.
Oversteegen gepromoveerd tot
doctor in de letteren op een disser
tatie, getiteld „Votro of vent",
waarvan onlangs bij Polak Van
Gennep een prijzige f 58,50, maar
typografisch fraai verzorgde han
delseditie is verschenen. Het boek,
dat meer dan 500 bladzijden telt,
handelt, zoals de ondertitel het
formuleert, over „opvattingen
over de aard van het literaire
werk in de Nederlandse kritiek
tussen de twee wereldoorlogen".
De titel van de studie, „Vorm
of vent", stamt van de dichter
Bloem. In deze bondige formule
ring gaf hij een samenvatting van
de kritische opvattingen der twee
partijen die in 1931 tegenover el
kaar stonden in een scherpe pole
miek over de bloemlezing „Pris
ma" van Binnendijk. Oversteegen
wijst erop, dat deze woordkombi-
natie eigenlijk niet juist is: tegen
over „vorm" behoort immers „in
houd" te staan, terwijl „vent"
(een populaire variant van „per
soonlijkheid") in verband staat
met de vraag of men als lezer
een volmaakt literair produkt
wenst of een ontmoeting met een
bijzondere persoonlijkheid. Twee
kwesties zijn hier dus door elkaar
geraakt: die van de aard van het
literaire werk en die van de kri
tische normen. Omdat echter nie
mand in de jaren dertig „Vorm of
vent" als een foutieve tegenstel
ling zag, vormt dit begrippenpaar
een goede samenvatting van de
problematiek, die als studie-object
voor dit boek fungeert.
Tn de programmatische, niet al
te heldere inleiding die Bin
nendijk aan zijn genoemde bloem
lezing van moderne poëzie vooraf
liet gaan, stelt hij dat een gedicht
„een natuurlijk organisme" is, dat
losgeraakt is van de schrijver. De
ze opvatting over het van zijn om
geving geisoleerde vers is ver
want met theorieën van Paul van
Ostaijen, Henri Marsman en voor
al Martinus Nijhoff; de laatste
sprak zelfs van het gedicht als
een (zwevend) Perzisch tapijtje.
Scherp reageerde hierop Menno
ter Braak, daarin bijgevallen door
Du Perron. Zij opteren voor een
standpuntkritiek, die van de poë
zie, zoals van alle kunst, een hou
ding tegenover het bestaan eist.
Wat van een kunstwerk verwacht
mag worden, is allereerst dat het
een uiting van een sterke persoon
lijkheid is. Dat betekent uiteraard
dat zij weigeren het kunstwerk
los te zien van zijn maker. Over
winnaar in de polemiek werd Ter
Braak, vooral omdat Binnendijk
eigenlijk geen partij voor hem was
fentraal in Oversteegens boek
letterlijk èn figuurlijk
staat deze „Frisma"-discussie,
waarvan de kern hierboven zeer
ongenuanceerd is samengevat. Er
omheen staan 7 hoofdstukken, die
samen een nauwkeurig beeld ge
ven van de literaire ideologieën
in Nederland in de vijfentwintig
„tussenoorlogse" jaren. Het is
geen toeval, dat als beginjaar
1916 is gekozen, want dan debu
teert Nijhoff, verschijnt Van
Ostaijens eerste bundel en voor
al komt nummer één van het
literaire blad „Het Getij" uit. De
studie eindigt in 1946, ook een
rampjaar voor onze letterkunde,
speciaal voor de kritiek, want dan
sterven drie belangrijke deelne
mers aan de discussie: Ter Braak,
Du Perron en Marsman.
In elk hoofdstuk wordt een apar
te richting in de kritiek geschetst.
Zo'n hoofdstuk is weer onderver
deeld in paragrafen, waarin na
een algemene?' beschouwing por
tretten worden getekend van de
belangrijkste kritische represen
tanten van de stroming. Overstee
gen gaat daarin na wat hun op
vattingen zijn over de aard van
het literaire werk (hun „poëtica")
hoe hun kritische theorie luidt en
bespreekt de wijze waarop ze hun
leer in praktijk brengen.
JTij begint met een schets van
de status quo in 1916, waarbij
hij een, voor mij verrassend,
nieuw, inzicht geeft in de boeien
de opvattingen van C.S. Adama
van Scheltema, de socialistische
dichter uit het begin van de eeuw.
Aparte hoofdstukken zijn verder
gewijd aan „De Nieuwe Bewe
ging" met de tijdschriften „De
Stijl" (Van Doesburg, alias I.K.
Bonset) en „Het Getij" (H. van
den Bergh); de humanistische
groep rond „De Stem" met Dirk
Coster en Just Havelaar; de for
malisten Nijhoff en Van Ostaijen;
het tijdschrift „De Vrije Bladen"
met Marsman en Binnendijk. Bin
nen dit laatste blad werd de
„Prisma"-ddscussie gevoerd, die
tenslotte zelfs leidde tot een split
sing. Toen ontstond het vitalisti
sche tijdschrift „Forum" (Du Per
ron, Ter Braak, Vestdijik), waar
aan Oversteegen zijn laatste
hoofdstuk wijdt. Het voorlaatste
behandelt, onder de titel „Stand
punten en perspectieven", een
aantal kritici die belangwekkende
uitspraken deden over deze mate
rie maar niet deelnamen aan de
„Prisma"-polemiek. De belang
rijkste figuren hiervan zijn:
Bloem, Donker en Van Eyck. Ook
katholieke, protestante en socia
listische kritici worden, zij het
nogal summier, aan de orde ge
steld.
TTit deze opsomming kan men
een idee krijgen van de uitge
breidheid van de stof, maar zou
ook de indruk kunnen ontstaan,
dat het hier gaat om een onver
teerbaar-droge academische stu
die. Die indruk is dan geheel on
juist. Het boek is in een verras
send soepel Nederlands geschre
ven. Ongewoon voor een proef
schrift zijn de talrijke geestige
formuleringen. Zo schrijft Over
steegen bijv. over de stijl van
Dirk Coster, die zich voortdurend
in superlatieven uitdrukte: De
overtreffende trap geeft aan, dat
de criticus het verhaal met ge
noegen las".Raak vat hij ook zijn
werkwijze samen tegenover het
complexe kritische werk van Nij
hoff, die bekend staat als een
„speler" (d.w.z. een schrijver die
graag tegenstrijdige en soms zelfs
onbenullige verklaringen afleg-
de(: „Vaak heeft het er veel van
weg dat_ hij „Russische roulette"
speelt: één op de zes schoten ge
beurt met een echte kogel, bij de
overige is de kamer van de re
volver leeg. Het zou onjuist zijn.
aan het vijfmaal klikken evenveel
aandacht te besteden als aan het
ene vaak trefzekere schot".
pit laatste geeft
Oversteegen bij
al aan, dat
de weergave
van de vele duizenden bladzijden
aan materiaal die h|j voor deze
studie moest doornemen, streng
selectief te werk is gegaan. De
meest bewonderenswaardige kant
aan het boek is dat Oversteegen
erin slaagt zich een weg te kap
pen door een jungle van soms va
ge, ingewikkeld geformuleerde,
meermaals slechts half uitgespro
ken literaire ideologieën, om daar
na glashelder in een aantal tref
zekere formuleringen zijn erva
ringen samen te vatten. Door dit
grote vermogen tot synthese weet
hij een aantal rake portretten van
vooroorlogse Nederlandse kritici
te tekenen. Bijzonder geboeid heb
ïk de stukken gelezen over Van
Ostaijen, Nijhoff, Bloem en Van
Eyck. Kennelijk moeite verschaf
te hem „duivelskunstenaar" Si
mon Vestdijk, maar dat is dan
ook geen hoofdstuk, maar een
boekwerk apart.
ponduit briljant is Overstee
gens slotbeschouwing, waarin
hij met terzijdestelling van aller
lei nuances de meest wezenlijke
opvattingen en tegenstellingen
over de literaire theorie in deze
periode groepeert. Hij maakt
daarbij een onderscheiding tussen
de „levensbeschouwelijken", zoals
Ter Braak, Du Perron, Coster en
Van Duinkerken, en de „autono-
misten", bijv. Nijhoff, Marsman,
Van Ostaijen en Van Eyck. De
eersten stellen, dat een schrijver
zich in zijn werk direct over het
bestaan uitspreekt, terwijl de laat-
sten zich op een transformatiethe
se baseren, d.w.z. ze menen dat
literatuur, althans de lyriek, geen
rechtstreekse uitspraak over het
bestaan kan inhouden. Dit heeft
uiteraard gevolgen voor hun kri
tische praktijk. De levensbeschou
welijken zijn meestal ook subjec-
tivisten: ze gaan psychologisch te
werk om de opvattingen van een
bepaalde schrijver over het be
staan te achterhalen en deze te
toetsen aan de eigen vaak
schimmige waarden. Dt auto-
nomisten zijn tevens objectivisten:
ze accepteren op voorhand de le
vensopvatting van de auteur,
maar ze gaan na wat hij erin
zfjn werk mee doet. Oversteegen
weet duidelijk te maken dat beide
partijen door een eenzijdige bena
dering bepaalde facetten van dr
literatuur veronachtzamen. Het is
nu eenmaal een feit, dat litera
tuur een permanent ambivalent
karakter heeft: naast de maat
schappelijke functie, verbonden
aan een bepaalde sociale situa
tie, is er een voortdurend pogen
los te komen van de actualiteit,
m.a.w. naast een communicatief
heeft ze een taai-ritueel karakter.
YVie Oversteegen kent als de
soms wat irritant-dogmatische
theoreticus van „Merlyn", waar
in hij zich een overigens zeer in
telligent verdediger toonde van de
autonomie van het kunstwerk
hij is dus eigenlijk zélf partij
in de discussie zal met te
meer bewondering „Vorm of
vent" lezen. Hij is hierin een ob
jectief wetenschapsman, die alle
meningen op een faire wijze aan
bod laat komen. Daardoor schreef
hij ook een boek, dat voortaan on
misbaar zal zijn voor wie de die
pere achtergronden van het lite
raire bedrijf in Nederland wil
kennen.
FRITS NIESSEN
Als aanvulling op het rapport
Klee, kan een blik in de
laatste Literatur Beilage van de
Oost-Duitse Krant „Neues
Deutschland" instructief zijn.
De geprogrammeerde aandacht
voor bepaalde facetten van de
literatuur door dit officiële par
tijblad wijzen op de bron waar
uit de cultuur in dit gebied
wordt gepompt. Norm: Volks-
kunstlern.
Als nieuwe uitgaven worden
onder meer besproken band
VI van Lenins brieven en de
economische - philosofische ma
nuscripten van Karl Marx. Van
Ludwich Feuerbach werd weer
uitgegeven „Geschichte der
neuern Philosophie" en een
werk van de Hongaarse Anna
Simonovits: „Dialektisch Den
ken in der Philosophie von
Gottfried Wilhelm Leibniz".
YS/estduitse bestseller ver
breidt een totaal vervormd
mensbeeld", staat er als kop
boven de bespreking van Ro
bert Ardrey: „Adam kam aus
Afrika". „De Westduitse boe
kenmarkt levert drukwerken,
die een laat-kapitalistisch mens
beeld tekenen". Het proces
Neurenberg van een Marxis
tische analyse wordt gepre
senteerd onder de kop: „Bu
reau-moordenaars aan de
schandpaal". Over Vietnam
boeken aan de lopende hand:
Kurt und Jeanne Stern: „Bevor
der Morgen graut"; Bert Hu-
ber: „Vietnam" en „Trotz Tai-
fun wachst der Bambus" etc.;
boeken over kunst en zorgen
voor de toekomst in Vietnam.
pionierswerk schijnt Wolf
gang Hutt verricht te he
ben met „Deutsche Malerei und
Grafik im 26 Jahrhundert",
waarin „meer dan 456 beroem
de en ten onrechte vergeten
kunstenaars, van Liebermann
tot de schilders en de grafici
van de DDR, besproken wor
den". Betreurt wordt o.a. „dat
er een Marxistisch-Leninistische
beschrijving van de tegenmen-
selijke vervreemding van de
realiteit uit de economische en
politieke situatie, voortkomend
uit de voortdurende crisis van
jonglerend imperialisme" ont
breekt. Een mondvol kunst! Een
„Klassische Kleine Bühne" be
vat talloze werkjes van auteurs,
die de „dem Volk verbundene
Form" trouw zijn gebleven.
Daartoe worden gerekend: Otto
Bierbaum, Otto Reuter, Erich
Weinert.
Qude sagen en rijmpjes wor
den in „Folklore-Bandchen"
uitgegeven, ondanks de opmer
king van dr. Gisela Burde -
Schneidewind, dat deze „stam
men uit de antagonistische pe
riode der klassenmaatschappij,
waarin deze geschiedenissen
het enige communicatie-middel
voor het dom gehouden volk wa
ren". Bij de nieuwe aanbiedin
gen uit het „buitenland" treffen
we o.a. de volgende auteurs:
Wassil Ardamatski, Michail
Bulgakow, sawwa Dangalow,
Konstantine Gamsachurdia,
Iwan Katajew, Justine Marcin-
kevicius, Hrant Matewosjan (al
len uit de Sowjet Unie), Antoine
de Saint Exupery, Marcel
Aymé, Guillevic, Martine Mo-
nod (Frankrijk), Lewin Jones
(Gr. BrittanniëT, Anreas Klotsch
(Spanje) en vele andere gelijk
soortige „tijdgenoten" waar
bij ook steeds aandacht voor
Tucholéky...
pen „rijk" boek over de Na
tionale Volksarmee en „een
bijdrage tot de geschiedenis
over de striid tussen democratie
en militairisme" van Hajo Her-
bell staan lonkend bij een serie
heruitgaven van brochures
„zum 160 Jahrestag der Grun-
dung der Partei der Eisen-
acher". En als u dan nog weet
dat een roman uit 1928 van
Ernst Weisz weer uitgegeven
werd omdat- „Das Werk des
Sehrifstellers findet in unserer
DDR das, was ihm zu seinen
Lebzeitpn gefehlt hat: Heimat",
dan is duidelijk hoe het culture
le klimaat van deze Heimat is.
Maar u kunt zich er ook op de
vlakte houden met een Allge-
meino Tdnloeio (vertaald uit het
Russisch! Dacht u. Dit boek
staat onder de kon: Aus marx
istisch - leninistischer Sicht. En
om de maat_ dan helemaal vol
te maken- binnenkort verschijnt
van het Deutsches Wirtschaftin-
stjtut een „Bilanz der Grossen
Kcalitinn" ("Kiesinger - Strausz
-Brandt). Dan kun ie „lachen".
Ter geruststelling. Van Holz-
bauer verscheen er een grote
Goethe biografie, maar dan wel
als „Sprecher der Nation".