BUK OP CULTUREEL OOST-EUROPA EL 4 DR: Stukje DPR 5REDA RAPPORT KLEE JONGEREN VERANDEREN KOERS ONTWERP AANBEVELING: CONTACT STENT- STRATEUR Isters en- en BOEKEN-STAM De tijd van meer vrijheid na Stalins dood, de zogenaamde „dooiperiode", heeft plaats moeten maken voor een tijdperk, waarin de zaken (ook op cultureel gebied) weer strenger worden aangepakt. In alle landen zien we echter een spanning, die veroorzaakt wordt door de eis van de communistische partijen naar uniformiteit en het streven van de intellec tuelen naar creatieve vrijheid. BOEKEN - STAM spoedige indiensttreding last met diverse admini- iheden op een onzer wer- iploma boekhouden strekt .rvaring in soortgelijke !en te komen. ten aan het hoofd van de rnst van de N. V. Interna- jeton-Bouw, Willemstraat ONSTRUCT» BESTAAT UIT: LE GÈWAPENDBETON-BOUW N.V., BREDA E DES 8ETONS SA, BRUSSEL TON S.A., BRUSSEL 4IE CIVIL SA, BRUSSEL 1-FRANCES.A., PARIJS ^ICA DE CONSTRÜCCIONES Y OBRAS MADRID. DE STEM VAN ZATERDAG 2 AUGUSTUS 1969 Mevrouw Klee van de Bonds republiek Duitsland was rappor- trice van een dossier over de cul turele toestand en de betrekkin gen tussen kerk en staat in Oost- Europa. Dit rapport Klee van de Raad van Europa is tijdens de 20e zitting van de Raadgevende, Vergadering in '68 teruggeno men met het oog op de defini tieve tekst van de resolutie in zake algemene politiek van de Raad. CRM heeft een samenvat ting van dit rapport gegeven voor zover het de culturele toe standen betreft in de landen Al banië, Bulgarije, Tsjecho-Slowa- kije, Hongarije, Polen, Roemenië en Joego-Slavië. Het ontbreken van Oost-Duitsland in dit rap port is een gemis. ne communistische partijen hebben in de verschillende landen nog steeds zeer veel invloed op alle sectoren van het openbare leven. Het onder wijs in de Oosteuropese landen berust nog altijd op de volgende grondbe- het onderwijs (inclusief de universiteiten) wordt door de centrale over heid geregeld en staat onder toezicht van de communistische partij. alle sectoren van het onderwijs zijn doortrokken van de marxistisch- leninistische ideologie. er bestaat nauwe samenhang tussen onderwijs-politiek en economische planning. Tn HONGARIJE is de vrije meningsuiting zeer beperkt. Met een sterk gevoel voor realiteitszin is er geen openlijk verzet meer tegen de Rus sen, noteert Klee. Door de beperkte meningsuiting is de Hongaarse litera tuur voor buitenstaanders dikwijls moeilijk te begrijpen, omdat ze vol zit met vergelijkingen, symbolen en beelden. De heropgerichte organisatie van de 350 leden zijn er 100 partijlid. De drang naar meer vrijheid en de van schrijvers wordt bestuurd door leden van de communistische partij; behoefte om volgens eigen geweten en smaak te schrijven wordt, vooral bij de jonge auteurs steeds groter. Er verschijnen dan ook gedichten en novellen over allerlei onderwerpen, die in de communistische literatuur niet passen. Wetenschappelijke publikaties staan niet langer onder poli- Alleen socialistische cultuur wordt getollereerd. Zo worden bijv. au teurs die in hun werk van de partijen afwijken geschrapt als lid van de schrijversvereniging De kunstenaar (of, zoals hij heet in communistische landen, de culturele werker) moet zich dus houden aan de partijlijn. Dit houdt in: dat hij door zijn arbeid de partijpolitiek ondersteunt; dat zijn werk getuigt van socialistisch realisme; l dat zijn werk begrijpelijk is voor het volk. Ook de wetenschap is gebonden aan de partijideologie. Het rapport Klee, schenkt vervolgens aandacht aan de culturele toestand in de onderscheiden Oosteuropese landen. LBANIë wordt zeer sterk beheerst door de ideeën van de culturele revo lutie van Mao. Sedert 1944 heeft het land zijn grenzen gesloten voor elke culturele invloed van buiten. Een veertigtal schrijvers is, om nader met de realiteit kennis te maken in de landbouw te werk gesteld. De cul turele revolutie wordt in Albanië gezien als de voortzetting van de com munistische revolutie en heeft veel aanhanig onder de jongere generaties. Deze maken 40% van de bevolking uit. Tn BULGARIJE zijn er tekenen, die erop wijzen dat een vermindering van invloed van de partij op het maatschappelijk en culturele leven tot de mogelijkheden gaat behoren. De regering laat geleerden, kunstenaars en studenten in grotere mate naar het buitenland reizen. Het toerisme neemt toe. Iedere stad van behoorlijke omvang heeft haar eigen symfonie-orkest of toneelgroep. In '67 werden ook moderne stukken uit het westen opgevoerd, j Het aantal theaterbezoekers bedraagt ca. vijf miljoen per jaar. De Bulgaar pese films worden vertoond. De vertaling van werken van westerse auteurs t gemiddeld 15x per jaar naar de bioscoop, waar uitsluitend Oosteuro- I (met name Camus en Sartre) wordt sterk bevorderd. Er zijn ook westerse [schrijvers verboden (o.a. Günter Grass). Er is een actief cultureel leven ^an TSJECHOSLOWAKIJE valt op dit moment weinig met zekerheid te zeggen. Het rapport, waarvan de informaties stammen van de tijd I vóór de inval constateert: Ondanks de gebeurtenissen in 1966 (demonstraties) en 1967 (inciden ten schrijverscongres) blijft internationale culturele uitwisseling een van de belangrijkste doelstellingen van het regiem. De orkesten, films en het toneel staan op internationaal peil. - Creatieve experimenten binnen nauwe grenzen, aanvallen op intellec tuelen, verwijten en maatregelen heen en weer etc. markeren een overgang naar een nieuwe tijd. Er zijn tekenen aanwijsbaar, die duiden op de komst van een nieuwe culturele vrijheid. Door middel van deze ontwerp-aanbeveling wilde de Commissie voor niet-vertegenwoordigde landen bevorderen, dat het Comité van minis ters de regeringen van de lidstaten zou aanbevelen om enkele maatre gelen te treffen ter uitbreiding van het contact met de oost-europese lan den. Ais zodanig werden genoemd het organiseren van bijeenkomsten en seminars, die behalve voor personen uit de lidstaten ook toegankelijk zouden zijn voor inwoners der Oosteuropese landen, alsmede het bevor deren van de uitwisseling van lectuur, (boeken, periodieken, couranten). In de considerans van het ontwerp-aanbeveling werd o.m. gewezen op het feit, dat de verdeeldheid van Europa slechts kan worden opgeheven als alle Europese volkeren vrijelijk met elkaar kunnen omgaan, dat vrij heid van godsdienst, levenbeschouwing, onderwijs en wetenschappe lijk onderzoek niet alleen tot de beste Europese tradities behoren, doch dat deze vrijheden tevens onontbeerlijk zijn voor een goede werking van een waarlijk democratische samenleving, alsook dat in de Oosteuropese landen nog veel aan deze vrijheid ontbreekt, dat er echter tekenen te bespeuren zijn die hoop geven voor een verandering ten goede in de toe komst. tieke voogdij en de geschiedschrijving vain de Hongaarse letterkunde kan zich herstellen. De contacten van de Homgaren met het buitenland neemt, steeds meer toe. Dit heeft mede invloed op het economische stelsel. Sedert kort past men een nieuw economisch svsteem toe, waarbij loon naar pres tatie wordt gegeven. /"indanks het feit, dat de communistische partij sedert '58 steeds harder optreedt is POLEN nog altijd het meest liberale van alle Oosteuropese landen. De Poolse film, letterkunde, toneel en kunst worden vrij algemeen als de beste van de communistische landen beschouwd. Ruim 66% van de Poolse studenten noemt zich communist of socialist; toch zijn ook zij voor particulier bezit en culturele vrijheid De wetenschappelijke publikaties staan er op een zeer hoog peil. De Polen zijn fervente theaterbezoekers. Er zijn 67 theaters en 9 opera gebouwen; 26 daarvan staan in Warschau. Er zijn voorts 66 studententhea- ters, waaronder een satirisch cabaret. Jaar op jaar zijn de zalen goed bezet. De laatste jaren worden veel stukken opgevoerd van moderne westerse auteurs, zoals Dürrenmatt, Miller, Anouilh, Sartre, Kafka, Camus en Iones- co. Het muziekleven is zeer gevarieerd. Moderne en experimentele avant- garde muziek wordt door het regime toegestaan. Het jaarlijkse internatio nale muziekfestival van Warschau geeft de beste selectie van contempo raine muziek ter wereld. In de hoofdstad en in 5 provinciesteden zijn conservatoriums. Er draaien zeer veel buitenlandse films uit het westen. De jaarlijkse pro- duktie van Joodse films beweegt zich in opgaande lijn: 1956/7; 1966/20; 1964/28. Polen is een land van betekenis in de filmwereld. Dit komt door goede opleiding van regisseurs en de verwerping van het „socialistisch realisme". De Poolse pers wordt nog steeds beschouwd als de meest leesbare in Oost-Europa. Van alle Oosteuropese landen heeft Polen de meeste dagbla den, nl. 39, waarvan er 10 in Warschau verschijnen. Op de lijst van de jaarlijks in de Oosteuropese landen verschenen boeken neemt Polen, na Tsjecho-Slowakije, de tweede plaats in. Ook worden veel boeken uit het buitenland geïmporteerd. De eigenlijke schrijvers in Polen worden in hun werk belemmerd doordat in tegenstelling tot de tendens die wij in andere Oosteuropese landen kunnen bespeuren de vrijheid op cultureel gebied in hun land eerder af- dan toeneemt. DOEMENIë is na 1952 geleidelijk aan gedestaliniseerd en gederussificeerd. De intelligentsia werd geleidelijk aan opgenomen in het overheidsappa raat en in culturele instellingen. Langzamerhand is Roemenië erin geslaagd een eigen geluid te laten horen. De marxistisch-leninistische doctrine is echter het officiële uitgangspunt gebleven. Toch ook hier een algemene tendens tot liberalisatie, ook in het culturele vlak. Relaties met westerse landen zijn aanmerkelijk uitgebreid. Roemenië is in meer dan 366 inter nationale wetenschappelijke organisaties vertegenwoordigd. Het Russische „socialistische realisme" is vervangen door een nationale variant. Voor de Roemeense letterkunde is deze ontwikkeling de redding geweest. Er wordt zeer veel uitgegeven (in '65 bijv. 3666 nieuwe uitgaven met een oplage van 65 miljoen ex.) en gelezen. Veel vraag is er naar buitenlandse literatuur. Met name bij jongenen is de vraag naar cultuur groot. TOEGO-SLAVIë heeft zich van het oostelijk blok losgemaakt en heeft daardoor weinig contact met andere Oosteuropese landen. Er bestaat geen officiële censuur; wel houdt de partij toezicht op alle culturele en publicistische activiteiten. Door allerlei omstandigheden (o.a. omdat het Joegoslavische communisme geen echte partijdictatuur kent, is dit toezicht niet erg effectief. Toch zijn er grenzen (c.f. processen tegen Djilas en Mihailov). In tegenstelling tot andere communistische landen, trachten pers, radio en t.v. er een objectief beeld van de gebeurtenissen in binnen- en buiten land te geven. In de letterkunde bestaat een sterke neiging om zich los te maken van het socialistisch realisme. JJET rapport-Klee besluit onder anderen met: De partijleiders in de Oosteuropese landen staan ook wat betreft hun cultuurpolitiek voor een dilemma, want zowel het doen van te veel con cessies aan het verlangen naar vrijheid, als het star weerstand bieden aan dit verlangen zijn schadelijk voor hun bewind. Ook in de Oosteuropese landen is de maatschappij in beweging en be roering. De neerslag hiervan vinden wij zowel op ideologisch als op econo misch, wetenscnappelijk en cultureel terrein, alsook hij het onderwijs. Karakteristiek voor de toestand is, dat men thans belang begint te hech ten aan de sociologie en het sociologisch onderzoek. De toenadering die men zoekt tot het Westen, zal zeker gevolgen hebben op cultureel terrein. De communistische regeringen erkennen de noodzaak om te worden voorgelicht over de vooruitgang in het Westen. Het toerisme en andere contacten tussen Oost en West spelen hierbij ook een rol. De culturele ontwikkeling in de toekomst zal vooral worden bepaald door de jongeren. De jonge generatie voelt zich n.I. minder aan de partij gebonden dan de ouderen, bovendien is zij pragmatischer ingesteld. De betekenis van niet-politieke deskundigen zal ook in het culturele leven aan betekenis toe nemen. fMeDMHFT mmTKom vm„. |n de jaren vijftig heeft Paul Ro- denlto eens gewezen op het '"•breken bij de toenmalige jonge ••brijvers van kritiek en essay- "bek. Die tijd lijkt nu ver achter ons: a'lsen al de laatste twee jaar er enkele tientallen essaybun- esen aparte studies over literai- '6 verschijnselen en figuren in Ne- srand en Vlaanderen versche el1- In kwantitatief opzicht kan en dus zeker spreken van een °ei in Onze literaire kritiek. Maar staat het met het peil ervan? 61 tijdschrift „Merlyn", in 1962 Pgencht uit ergernis over kwali- lin/" ?er'chtheid van de vader- se kritiek, heeft in zijn vier- es,aan duidelijk gedemon- bet ook anders kan. dadi* W'i'e'd 's biervan een wel- essavUt'nVl°ed ui,9e9aan °P jonge yists" in Noord en Zuid. B 'e' men echter de grondsla- van waaruit men bij ons se» deze bedrÜft. da" blij- nieuw t® lang "ie* altijd gloed- Puirt wJ ZIjn- Hét kristallisatie- steeds»en v°« velen nog t«m".tjr,K.°pvattinSen van de „Fo- EddvrMvers (Menno ter Braak zich ai n Perron), waar men of tesen a?r beiieven bij aansluit «Ben afzet n™ bunnen Kr 9m eni8 inzicht te !e MtxWr J! 'n de stand van on- daarom 'e hteraire kritiek, is da Vfin...rn's van de kritiek uit periode noodzake- "Twee maand geleden is J. J. Oversteegen gepromoveerd tot doctor in de letteren op een disser tatie, getiteld „Votro of vent", waarvan onlangs bij Polak Van Gennep een prijzige f 58,50, maar typografisch fraai verzorgde han delseditie is verschenen. Het boek, dat meer dan 500 bladzijden telt, handelt, zoals de ondertitel het formuleert, over „opvattingen over de aard van het literaire werk in de Nederlandse kritiek tussen de twee wereldoorlogen". De titel van de studie, „Vorm of vent", stamt van de dichter Bloem. In deze bondige formule ring gaf hij een samenvatting van de kritische opvattingen der twee partijen die in 1931 tegenover el kaar stonden in een scherpe pole miek over de bloemlezing „Pris ma" van Binnendijk. Oversteegen wijst erop, dat deze woordkombi- natie eigenlijk niet juist is: tegen over „vorm" behoort immers „in houd" te staan, terwijl „vent" (een populaire variant van „per soonlijkheid") in verband staat met de vraag of men als lezer een volmaakt literair produkt wenst of een ontmoeting met een bijzondere persoonlijkheid. Twee kwesties zijn hier dus door elkaar geraakt: die van de aard van het literaire werk en die van de kri tische normen. Omdat echter nie mand in de jaren dertig „Vorm of vent" als een foutieve tegenstel ling zag, vormt dit begrippenpaar een goede samenvatting van de problematiek, die als studie-object voor dit boek fungeert. Tn de programmatische, niet al te heldere inleiding die Bin nendijk aan zijn genoemde bloem lezing van moderne poëzie vooraf liet gaan, stelt hij dat een gedicht „een natuurlijk organisme" is, dat losgeraakt is van de schrijver. De ze opvatting over het van zijn om geving geisoleerde vers is ver want met theorieën van Paul van Ostaijen, Henri Marsman en voor al Martinus Nijhoff; de laatste sprak zelfs van het gedicht als een (zwevend) Perzisch tapijtje. Scherp reageerde hierop Menno ter Braak, daarin bijgevallen door Du Perron. Zij opteren voor een standpuntkritiek, die van de poë zie, zoals van alle kunst, een hou ding tegenover het bestaan eist. Wat van een kunstwerk verwacht mag worden, is allereerst dat het een uiting van een sterke persoon lijkheid is. Dat betekent uiteraard dat zij weigeren het kunstwerk los te zien van zijn maker. Over winnaar in de polemiek werd Ter Braak, vooral omdat Binnendijk eigenlijk geen partij voor hem was fentraal in Oversteegens boek letterlijk èn figuurlijk staat deze „Frisma"-discussie, waarvan de kern hierboven zeer ongenuanceerd is samengevat. Er omheen staan 7 hoofdstukken, die samen een nauwkeurig beeld ge ven van de literaire ideologieën in Nederland in de vijfentwintig „tussenoorlogse" jaren. Het is geen toeval, dat als beginjaar 1916 is gekozen, want dan debu teert Nijhoff, verschijnt Van Ostaijens eerste bundel en voor al komt nummer één van het literaire blad „Het Getij" uit. De studie eindigt in 1946, ook een rampjaar voor onze letterkunde, speciaal voor de kritiek, want dan sterven drie belangrijke deelne mers aan de discussie: Ter Braak, Du Perron en Marsman. In elk hoofdstuk wordt een apar te richting in de kritiek geschetst. Zo'n hoofdstuk is weer onderver deeld in paragrafen, waarin na een algemene?' beschouwing por tretten worden getekend van de belangrijkste kritische represen tanten van de stroming. Overstee gen gaat daarin na wat hun op vattingen zijn over de aard van het literaire werk (hun „poëtica") hoe hun kritische theorie luidt en bespreekt de wijze waarop ze hun leer in praktijk brengen. JTij begint met een schets van de status quo in 1916, waarbij hij een, voor mij verrassend, nieuw, inzicht geeft in de boeien de opvattingen van C.S. Adama van Scheltema, de socialistische dichter uit het begin van de eeuw. Aparte hoofdstukken zijn verder gewijd aan „De Nieuwe Bewe ging" met de tijdschriften „De Stijl" (Van Doesburg, alias I.K. Bonset) en „Het Getij" (H. van den Bergh); de humanistische groep rond „De Stem" met Dirk Coster en Just Havelaar; de for malisten Nijhoff en Van Ostaijen; het tijdschrift „De Vrije Bladen" met Marsman en Binnendijk. Bin nen dit laatste blad werd de „Prisma"-ddscussie gevoerd, die tenslotte zelfs leidde tot een split sing. Toen ontstond het vitalisti sche tijdschrift „Forum" (Du Per ron, Ter Braak, Vestdijik), waar aan Oversteegen zijn laatste hoofdstuk wijdt. Het voorlaatste behandelt, onder de titel „Stand punten en perspectieven", een aantal kritici die belangwekkende uitspraken deden over deze mate rie maar niet deelnamen aan de „Prisma"-polemiek. De belang rijkste figuren hiervan zijn: Bloem, Donker en Van Eyck. Ook katholieke, protestante en socia listische kritici worden, zij het nogal summier, aan de orde ge steld. TTit deze opsomming kan men een idee krijgen van de uitge breidheid van de stof, maar zou ook de indruk kunnen ontstaan, dat het hier gaat om een onver teerbaar-droge academische stu die. Die indruk is dan geheel on juist. Het boek is in een verras send soepel Nederlands geschre ven. Ongewoon voor een proef schrift zijn de talrijke geestige formuleringen. Zo schrijft Over steegen bijv. over de stijl van Dirk Coster, die zich voortdurend in superlatieven uitdrukte: De overtreffende trap geeft aan, dat de criticus het verhaal met ge noegen las".Raak vat hij ook zijn werkwijze samen tegenover het complexe kritische werk van Nij hoff, die bekend staat als een „speler" (d.w.z. een schrijver die graag tegenstrijdige en soms zelfs onbenullige verklaringen afleg- de(: „Vaak heeft het er veel van weg dat_ hij „Russische roulette" speelt: één op de zes schoten ge beurt met een echte kogel, bij de overige is de kamer van de re volver leeg. Het zou onjuist zijn. aan het vijfmaal klikken evenveel aandacht te besteden als aan het ene vaak trefzekere schot". pit laatste geeft Oversteegen bij al aan, dat de weergave van de vele duizenden bladzijden aan materiaal die h|j voor deze studie moest doornemen, streng selectief te werk is gegaan. De meest bewonderenswaardige kant aan het boek is dat Oversteegen erin slaagt zich een weg te kap pen door een jungle van soms va ge, ingewikkeld geformuleerde, meermaals slechts half uitgespro ken literaire ideologieën, om daar na glashelder in een aantal tref zekere formuleringen zijn erva ringen samen te vatten. Door dit grote vermogen tot synthese weet hij een aantal rake portretten van vooroorlogse Nederlandse kritici te tekenen. Bijzonder geboeid heb ïk de stukken gelezen over Van Ostaijen, Nijhoff, Bloem en Van Eyck. Kennelijk moeite verschaf te hem „duivelskunstenaar" Si mon Vestdijk, maar dat is dan ook geen hoofdstuk, maar een boekwerk apart. ponduit briljant is Overstee gens slotbeschouwing, waarin hij met terzijdestelling van aller lei nuances de meest wezenlijke opvattingen en tegenstellingen over de literaire theorie in deze periode groepeert. Hij maakt daarbij een onderscheiding tussen de „levensbeschouwelijken", zoals Ter Braak, Du Perron, Coster en Van Duinkerken, en de „autono- misten", bijv. Nijhoff, Marsman, Van Ostaijen en Van Eyck. De eersten stellen, dat een schrijver zich in zijn werk direct over het bestaan uitspreekt, terwijl de laat- sten zich op een transformatiethe se baseren, d.w.z. ze menen dat literatuur, althans de lyriek, geen rechtstreekse uitspraak over het bestaan kan inhouden. Dit heeft uiteraard gevolgen voor hun kri tische praktijk. De levensbeschou welijken zijn meestal ook subjec- tivisten: ze gaan psychologisch te werk om de opvattingen van een bepaalde schrijver over het be staan te achterhalen en deze te toetsen aan de eigen vaak schimmige waarden. Dt auto- nomisten zijn tevens objectivisten: ze accepteren op voorhand de le vensopvatting van de auteur, maar ze gaan na wat hij erin zfjn werk mee doet. Oversteegen weet duidelijk te maken dat beide partijen door een eenzijdige bena dering bepaalde facetten van dr literatuur veronachtzamen. Het is nu eenmaal een feit, dat litera tuur een permanent ambivalent karakter heeft: naast de maat schappelijke functie, verbonden aan een bepaalde sociale situa tie, is er een voortdurend pogen los te komen van de actualiteit, m.a.w. naast een communicatief heeft ze een taai-ritueel karakter. YVie Oversteegen kent als de soms wat irritant-dogmatische theoreticus van „Merlyn", waar in hij zich een overigens zeer in telligent verdediger toonde van de autonomie van het kunstwerk hij is dus eigenlijk zélf partij in de discussie zal met te meer bewondering „Vorm of vent" lezen. Hij is hierin een ob jectief wetenschapsman, die alle meningen op een faire wijze aan bod laat komen. Daardoor schreef hij ook een boek, dat voortaan on misbaar zal zijn voor wie de die pere achtergronden van het lite raire bedrijf in Nederland wil kennen. FRITS NIESSEN Als aanvulling op het rapport Klee, kan een blik in de laatste Literatur Beilage van de Oost-Duitse Krant „Neues Deutschland" instructief zijn. De geprogrammeerde aandacht voor bepaalde facetten van de literatuur door dit officiële par tijblad wijzen op de bron waar uit de cultuur in dit gebied wordt gepompt. Norm: Volks- kunstlern. Als nieuwe uitgaven worden onder meer besproken band VI van Lenins brieven en de economische - philosofische ma nuscripten van Karl Marx. Van Ludwich Feuerbach werd weer uitgegeven „Geschichte der neuern Philosophie" en een werk van de Hongaarse Anna Simonovits: „Dialektisch Den ken in der Philosophie von Gottfried Wilhelm Leibniz". YS/estduitse bestseller ver breidt een totaal vervormd mensbeeld", staat er als kop boven de bespreking van Ro bert Ardrey: „Adam kam aus Afrika". „De Westduitse boe kenmarkt levert drukwerken, die een laat-kapitalistisch mens beeld tekenen". Het proces Neurenberg van een Marxis tische analyse wordt gepre senteerd onder de kop: „Bu reau-moordenaars aan de schandpaal". Over Vietnam boeken aan de lopende hand: Kurt und Jeanne Stern: „Bevor der Morgen graut"; Bert Hu- ber: „Vietnam" en „Trotz Tai- fun wachst der Bambus" etc.; boeken over kunst en zorgen voor de toekomst in Vietnam. pionierswerk schijnt Wolf gang Hutt verricht te he ben met „Deutsche Malerei und Grafik im 26 Jahrhundert", waarin „meer dan 456 beroem de en ten onrechte vergeten kunstenaars, van Liebermann tot de schilders en de grafici van de DDR, besproken wor den". Betreurt wordt o.a. „dat er een Marxistisch-Leninistische beschrijving van de tegenmen- selijke vervreemding van de realiteit uit de economische en politieke situatie, voortkomend uit de voortdurende crisis van jonglerend imperialisme" ont breekt. Een mondvol kunst! Een „Klassische Kleine Bühne" be vat talloze werkjes van auteurs, die de „dem Volk verbundene Form" trouw zijn gebleven. Daartoe worden gerekend: Otto Bierbaum, Otto Reuter, Erich Weinert. Qude sagen en rijmpjes wor den in „Folklore-Bandchen" uitgegeven, ondanks de opmer king van dr. Gisela Burde - Schneidewind, dat deze „stam men uit de antagonistische pe riode der klassenmaatschappij, waarin deze geschiedenissen het enige communicatie-middel voor het dom gehouden volk wa ren". Bij de nieuwe aanbiedin gen uit het „buitenland" treffen we o.a. de volgende auteurs: Wassil Ardamatski, Michail Bulgakow, sawwa Dangalow, Konstantine Gamsachurdia, Iwan Katajew, Justine Marcin- kevicius, Hrant Matewosjan (al len uit de Sowjet Unie), Antoine de Saint Exupery, Marcel Aymé, Guillevic, Martine Mo- nod (Frankrijk), Lewin Jones (Gr. BrittanniëT, Anreas Klotsch (Spanje) en vele andere gelijk soortige „tijdgenoten" waar bij ook steeds aandacht voor Tucholéky... pen „rijk" boek over de Na tionale Volksarmee en „een bijdrage tot de geschiedenis over de striid tussen democratie en militairisme" van Hajo Her- bell staan lonkend bij een serie heruitgaven van brochures „zum 160 Jahrestag der Grun- dung der Partei der Eisen- acher". En als u dan nog weet dat een roman uit 1928 van Ernst Weisz weer uitgegeven werd omdat- „Das Werk des Sehrifstellers findet in unserer DDR das, was ihm zu seinen Lebzeitpn gefehlt hat: Heimat", dan is duidelijk hoe het culture le klimaat van deze Heimat is. Maar u kunt zich er ook op de vlakte houden met een Allge- meino Tdnloeio (vertaald uit het Russisch! Dacht u. Dit boek staat onder de kon: Aus marx istisch - leninistischer Sicht. En om de maat_ dan helemaal vol te maken- binnenkort verschijnt van het Deutsches Wirtschaftin- stjtut een „Bilanz der Grossen Kcalitinn" ("Kiesinger - Strausz -Brandt). Dan kun ie „lachen". Ter geruststelling. Van Holz- bauer verscheen er een grote Goethe biografie, maar dan wel als „Sprecher der Nation".

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1969 | | pagina 17