ER LEVEN NOG
TWEE
LAETHEMERS
DENKEN OVER LEVEN EN DOOD IN EEN SNEL
WISSELEND CULTUURPATROON
VAN EEN EZELTJE EN
EEN SPAANSE KAPEL
JULES DE SÜTTER EN HUBERT MALFAIT
Dat geldt ook voor het kunste
naarsdorp Sint Martens Laet-
hem aan de Leie onder de rook
van Gent waaraan de namen van
zoveel grote kunstenaars als Ka-
rel van de Woestijne, George
Minne, Gust en Leon de Smet,
J"n verband met de kunstmatige inseminatie zegt hij: „Het is niet hele-
maal juist een kinderloos huwelijk te betitelen als onvolkomen
maar omdat kinderloosheid een reële bedreiging van het huwelijksge
luk kan inhouden, eist zij bijzondere aandacht Ook dat is een ge-
dachtengang voortkomend uit een cultuurpatroon, waarin Jan en Marie
al snel een anonieme pa en moe worden en het huwelijk als onderdui
kend in een gezin „normaal" wordt gezien en vooral ervaren. Een vooruit
gang bij het denken over het al of niet geoorloofd zijn van k.i. is, dat dit
niet meer wordt toegespitst op bio(on)logica, natuurwetten etc. Maar
geplaatst wordt in het totale huwelijksbeeld. Met k.i. en k.i.e. (echtgenoot)
hebben „we" dan niet veel moeilijkheden meer. Maar zelfs voor de k.i.d.
(donor) ziet Sporken „geen voldoende reden voor een principiële veroorde
ling".
PAUL SPORKEN
EN DE
MEDISCHE ETHIEK
MOMENTOPNAME
VAN
EEN EVOLUTIE
ALLE kunstenaarsdorpen,
waarvan belangrijke figu
ren en bewegingen zijn
uitgegaan, of zij nu Bergen,
Worpswede, Barbizon of Ascona
heten, hebben ook thans nog, nu
zij, hoewel eenmaal ontdekt van
wege hun onvervalste oorspron
kelijkheid, in de loop dei jaren tot
villadorpen van de rijke bourgeoi
sie verworden zijn, een bijzondere
atmosfeer. Voor wie met hun ge
schiedenis op de hoogte is, zijn er
nog altijd sporen uit het rijke ar
tistieke verleden na te gaan en zij
die er nu de sfeer schijnen te be
palen bleken toch niet in staat een
laatste vleug van het oorspronke
lijk fluïdum geheel verloren te
doen gaan.
Constant Permeke, Albert Ser-
vaes, Frits van den Berghe en ga
zo maar door onverbrekelijk vre-
bonden zijn. Deze kunstenaars
leerden en werkten er geruime
tijd en vooral wat de schilders
onder de genoemden betreft heeft
men wel eens gesproken van de
Laethemse school. Ten onrechte
overigens, want van een regel
rechte school met een bepaalde
lijn en traditie is nooit sprake ge
weest. Wel was Sint Martens
Laethem de bakermat van het
Vlaamse expressionisme dat ech
ter door de verschillende taienten
op zeer persoonlijke wijze beleden
werd.
^1 deze bekende en beroemde
kunstenaars die de naam van
Sint Martens Laethem tot ver bui
ten de grenzen van België tot een
begrip hebben gemaakt, zijn in
middels gestorven. Op twee na:
Jules de Sutter en Hubert Mal-
fait. Jules de Sutter is 74 jaar
oud en woont en werkt nog steeds
in het sobere, sympathieke huis
dat hij er naar eigen ontwerp aan
de rand van het dorp heeft ge
bouwd en Hubert Malfait, vier
jaar jonger dan De Sutter, is er
zich een jaar of tien geleden ko
men vestigen, nadat hij voordien
in Astene had gewoond, waar hij
ook geboren werd. Beide heren ge
nieten een voor hun leeftijd rede
lijke gezondheid, werken dien
overeenkomstig met mate en heb
ben verder ruimschoots werk aan
het samenstellen en nalopen van
overzichtsexposities van hun
werk, dat uiteraard en met recht
zeer gevraagd is.
Liet was dan ook een goede ge
dachte van de Laethemse Gale
rij Dorp haar eerste tentoonstel
ling te wijden aan het werk van
deze twee laatsten. Deze tot 1
september a.s. te bezichtigen ex
positie is de culturele attractie
van dit seizoen in Sint Martens
Laethem en is nog afgezien van
het Museum Gus de Smet en het
mooie door Gezelle als „Jordane
van mijn hert" bezongen Leie-
stroom een apart uitstapje naar
het roemruchte dorp waard.
geiden, Jules de Sutter en Hu-
bert Malfait, zijn expressio
nisten van het eerste uur, hun
werk draagt er het onmiskenbaar
signatuur van met hoekige sterke
lijnen in de tekening en de verte
kening en een krachtig koloriet.
Beiden hebben ook gemeen dat zij
het boerenleven op het land tot
het laatst toe trouw blijven. Maar
er zjjn belangrijke verschillen in
de uitwerking van dat thema.
Jules de Sutter houdt zich er het
meest orthodox aan, hij heeft zich
helemaal vereenzelvigd met het
bestaan van de boerenmensen,
het is alsof hij dankzij een leven
van voortdurende contemplatie
van het landleven, zelf landman
werd en het nu ook van binnenuit
weet te belichten. Hij verdiept
zich daarnaast in het landschap
onder de belichting der verschil
lende seizoenen en dier en mens
spelen daar hun meer of minder
belangrijke rol in. Zijn visie is be
wust beperkt en in de uitwerking
op doek zijn zijn kleuren van een
bedwongen felheid. Hij schildert
korenvelden als goudokeren ge
dichten, in oogstscènes met boe
renknechts en meiden zingt hij de
lof van een primitieve liefde en
als portrettist van eenvoudige
mensen haalt hij op soms aan-
Hubert Malfait
grijpende wijze de ziel naar vo
ren.
Llubert Malfait schijnt de din
gen met meer distantie te be
zien, hij blijft eerder wat aan de
buitenkant en legt door zijn meer
extroverte gerichtheid meer de
nadruk op de kleur waarin hij de
forte's en fortissimo's niet spaart.
Met een prachtig resultaat overi
gens. In zijn oogstscènes heerst
niet de bestorven, maar de hevig
presente actie en dynamiek. Bij
hem minder landschappen maar
meer mensen en dieren en wat de
dieren betreft beperkte hij zich
niet tot hun samenwerking met
de mens op de boerderij, maar
gaf ze ook weer in scènes van
vrijetijdsbesteding. Zo ontstonden
de laatste jaren onder de handen
van Malfait prachtige ruiterscè-
nes van grandioze allure. Maar
waarom overeenkomsten en ver
schillen tussen Jules de Sutter en
Hubert Malfait nog langer uit te
meten? De laatste twee Laethe-
mers zijn twee levende Vlaamse
meesters, elk naar zijn aard, en
dat verklaart voldoende het be
lang van hun expositie.
WILLEM ENZINCK
roegang vrij voor houders van een culturele indentiteitskaart
van de Raad van Europa." Dit opschrift vond een toerist, na een
ezelrit van een uur, op de deur van een kapelletje in een afge
legen streek van Spanje. Misschien was een Europees cultureel
paspoort niet absoluut onmisbaar om dit heiligdom te kunnen betreden.
Niettemin biedt een dergelijke kaart voordelen, zoals reductie op rets-
en theaterbiljetten, toegang tot culturele instellingen en toelating tot de
universiteiten in de 20 lidstaten van de Raad voor Culturele Samen
werking.
Jaarlijks gebruiken ongeveer 7000 personen een culturele indentiteits-
J kaart bij reizen voor wetenschappelijke of specifieke culturele doel
einden. De kaarten worden verstrekt door de bevoegde regerings
instanties in elk land, in de meeste gevallen het Ministerie van Onder
wijs. Om het vrije verkeer tussen wetenschapsmensen, schrijvers,
kunstenaars, leerkrachten, bepaalde categorieën studenten en jeugdlei
ders te bevorderen en te vergemakkelijken heeft men in 1953 de culturele
identiteitskaart ingevoerd. De kaart is verkrijgbaar voor ieder, die de
nationaliteit van één der lidstaten van de Raad voor Culturele Samen
werking bezit en een studiereis maakt.
JLJouders van de kaart verkrijgen faciliteiten voor researchwerk in het
buitenland, en ook in andere opzichten genieten zij vele voordelen.
De reductie op reisbiljetten gaat soms wel tot 50%. Kaartjes voor
schouwburgen en concertzalen worden goedkoper verstrekt. De toegang
tot musea, kunstgalerijen, bibliotheken, rijksarchieven en tentoonstel
lingen (soms tot zalen, die voor het publiek gesloten zijn) wordt ver
gemakkelijkt. Kaarthouders kunnen aan de universiteiten college lopen
of wetenschappelijk onderzoek verrichten. Zij hebben recht op onderdak
en maaltijden in studententehuizen en -restaurants (soms gratis); op
Malta bijv. is overnachten in de studententehuizen vrij toegestaan, be
halve in de zomer; op Cyprus geven alle hotels een reductie van 10%;
in Griekenland biedt té Touring Club gratis wegservice aan automo
bilisten die in het bezit van de kaart zijn.
J~\e landen waar de culturele identiteitskaart wordt erkend, zijn de
lidstaten van de Raad voor Culturele Samenwerking, een orgaan
van de Raad van Europa waartoe 18 dezer landen behoren (te weten:
België, Cyprus, Denemarken, de Duitse Bondsrepubliek, Frankrijk Grie
kenland, Groot-Brittannië, Ierland, Italië, LuxemburgMalta, Neder
land, Noorwegen, Oostenrijk, Turkije, IJsland, Zweden en Zwitserland)
plus Spanje en Vaticaanstad. De verstrekte faciliteiten verschillen van
het ene land tot het andere.
Teneinde het gebruik van de kaarten te beperken tot alleen werkelijk
geïnteresseerden, werd het aantal betrekkelijk laag gehouden. In
1967 werden slechts 7000 kaarten uitgereikt. Er bestaat echter geen
werkelijke beperking en elke regering is vrij in de uiteindelijke beslis
sing wie voor een kaart in aanmerking komt. In de praktijk krijgt de
aldus verstrekte identiteitskaart steeds meer het karakter van een Euro
pees cultureel paspoort. Nadere inlichtingen over het aanvragen ervan
ontvangt U door te schrijven aan de Afdeling Culturele Zaken van de
Raad van Europa (67-Strasbourg, Frankrijk).
De ethische verworvenheden uit het verleden worden nu vanuit het
veranderde mens- en wereldbeeld aan een zeer kritische her-
waardering onderworpen De verschuiving in de ethische ziens
wijze, die daarvan het gevolg is, geeft aan velen de indruk dat
ze in een ethisch vacuum beland zijn, ook al omdat de oude
wegen van de ethiek dikwijls verlaten worden, terwijl nieuwe wegen nog
niet zijn gebaand. Het is een hachelijke onderneming om midden in deze
evolutie een boek Over medische ethiek aan te bieden. Het zou zelfs een
onmogelijke zaak zijn als het de bedoeling was om een definitief antwoord
te geven op vragen, waarmee zowel vertegenwoordigers van de medische
en aanverwante wetenschappen als de gehele gemeenschap momenteel
geconfronteerd worden. Omdat het als het ware een momentopname van
de evolutie is, zullen aangeboden ethische visies noodzakelijk het karakter
van voorlopigheid dragen".
■yyanneer Paul Sporken dit schrijft, als inleiding op zijn boek. Inleiding
tot een medische ethiek voorlopige diagnose" (uitg. Ambo,
Utrecht), vraagt men zich af of hier nog iets van een heimwee naar de
schijnbare mogelijkheid, van het definitieve antwoord uit spreekt. Het
„noodzakelijke karakter van voorlopigheid" óók bij de ethiek is, dacht
ik ondanks Barth het winstgevende inzicht van deze tijd, waarop we
hopelijk nooit meer terugkeren. De tijd. dat we met het zakboekje van
Jonen in de hand pasklare antwoorden hadden voor de problematieken
aan kraam- en sterfbed en alles wat daar tussen ligt, mogen we toch
wel als definitief verleden tijd beschouwen. Spoken geeft ook geen maat
confectie maar de prudentie bij de beschouwingen verwijst nog naar de
school der oude moraal-theologie, ondanks de voor velen misschien ge
avanceerde opinies. Het gaat niet om de voorzichtigheid op zich met
menselijk leven kunnen we niet voorzichtig genoeg zijn maar om de
ondertoon.
Ltok het uitgangspunt van zijn ethische visies maakt een wat sehizo-
frene indruk. Het is natuurlijk een hele overgang om komend uit
een eeuw, waarin „al te gemakkelijk het predikaat „absoluut" en „god
delijk" werd toegekend aan ethische verworvenheden, vooral aan die
welke in de katholieke traditie „natuurwetten" genoemd werden" het uit
gangspunt te leggen in een „humanistische bestaansinterpretatie". Wan
neer Sporken dan zegt „de christelijke levensvisie onderscheidt zich niet
van een humanistische bestaansinterpretatie door een of ander surplus,
dat aan het authentiek humane toegevoegd wordt, het christelijke bestaat
in een verinnerlijking of verdichting van het humane in de zin van evan
gelische beelden", dan is er ons inziens slechts sprake van een
christelijke moraal „bij wijze van spreken"; al wordt die dan geïnspireerd
door de hoop (wat toch geen privé christelijk gegeven is). Wanneer er
christelijke context" kan men anderzijds toch moeilijk spreken van een
enerzijds slechts sprake is van een „medisch-ethische reflexie in een
„christelijke ethiek", zoals Sporken beide termen parallel gebruikt. Het
zijn althans vraagtekens, die een argeloze lezer zet.
TAuidelijk is wel: „De ontdekking van datgene wat humaniteit heel con-
creet en voor elke situatie als ethische eis inhoudt, wordt dermate
sterk medebepaald door de steeds wisselende cultuur, dat het kerkelijk
leergezag hierover geen absoluut bindende, onveranderlijke en gedetail
leerde uitspraken kan doen". Sporken is zich bij het schrijven dan ook wel
bewust, dat „de ethicus geen mooi en afgerond mensbegrip ter beschik
king heeft" en dat is van belang „hét eigenlijke uitgangspunt vóór
en de bron van een levensechte ethiek nooit kan liggen in een serie vast
staande axioma's of beginselen, waaruit dan concrete normen afgeleid
moeten worden. Deze kunnen slechts gevonden worden in het ethos zo
als dat in de gemeenschap leeft". Dat is duidelijk, maar het zal voor de
grootste gemene deler in die gemeenschap toch een onbegrepen zaak zijn
waarom dan bijvoorbeeld de „abortus provocatus als methode voor ge
boorteregeling (wat is dat precies? H.E.) principieel onaanvaardbaar is",
terwijl 30 regels eerder gezegd wordt „er kunnen situaties voorkomen,
waarin het feitelijk doden of de dood veroorzaken niet noodzakelijk
identiek is aan doodslag of moord op ethisch niveau, m.a.w. waarin doden
verantwoord isHet afbreken van zwangerschap is ethisch niet
aanvaardbaar, tenzij in die gevallen waarin een objectieve rechtvaardi
gingsgrond aanwezig is"
tïet „spel" tussen zogenaamde principiële uitgangspunten en de daarom
geweven casuïstiek zgl een stuk willekeur en onoprechtheid in zich
hebben; niet in de persoonlijke gewetens, maar in het gemeenschapsge
weten, omdat de principiële uitgangspunten dikwijls eerder objectieve din
gen, van buitenaf aangevoerd, lijken te zijn. dan gegroeide inzichten van
binnenuit die gemeenschap. Het veranderde inzicht dat „degenen die het
materiaal aandragen voor het uitgangspunt van verdere ethische bezin
ning, niet meer de vertegenwoordigers der kerk of de ethici zjjn, maar
diegenen die op betreffend gebied deskundig zijn (in het algemeen de
deskundigen op het gebied van menswetenschappen)" kan eerst op den
duur zijn doorwerking krijgen op een tijdperk, waarin de „princiepen"
voor een groot deel gedragen werden door een brok emotionele cultuur
geschiedenis.
gporken heeft uiteraard niet de hele medische ethiek aan de orde ge
steld, maar een aantal capita selecta toegespitst op hete hangijzers.
Hij behandelt problemen rond het levensbegin; huwelijksethiek en anti
conceptie; lichamelijke- en geestelijke integriteit; problemen rond het le
venseinde en transplantatie van organen.
In een praenotandum komt o.a. het beroepsgeheim aan de orde, als
mede de waarheidsvraag, twee echte praktijk-kwesties van alledag. Bij
het eerste zouden we willen aantekenen dat we de opmerking missen, dat
beroepsgeheim voor een groot stuk óók samenhangt met het cultuurpa
troon: met name met een serie taboes. En wat de waarheidsvraag betreft:
er zijn maar weinig medici, die in staat zijn met hun patiënten over de
waarheid op een juiste toon te spreken; of ze verbergen zich t.o.v. de
„domme" patiënt in onverstaanbaarheid of ze zijn niet in staat de waar
heid goed over te brengen. Een stuk medische ethiek, waar onze universi
teiten schromelijk in te kort schieten bij de opleiding.
gestaan er medische of andere indicaties van een zodanige aard, dat
een abortus provocatus zij het als noodzakelijk kwaad ethisch
verantwoord kan zijn?, is de vraag die Sporken zich stelt. Hij gaat daar
bij uit van de conclusie, dat misschien vanaf het bevruchtingsmoment,
maar met meer waarschijnlijkheid vanaf de nidatie (innesteling) sprake
is van individueel menselijk of persoonlijk leven. De bekende regel van
„handeling met een dubbel effect" is onhanteerbaar geworden als me
dische indicatie. Het komt erop neer dat „alleen de behandelend medicus
in staat is geval voor geval te beoordelen of er een werkelijke en onont
koombare medische indicatie aanwezig is". Dat is een nuchter en reëel
standpunt, waarbij we dan maar moeten afwachten hoe een bepaalde medi
cus past in „het evoluerend mens- en wereldbeeld". Therapeutische abor
tus („het minst van twee kwaden") als psychiatrische indicatie en een
psycho-sociale indicatie kunnen onder bepaalde omstandigheden gerecht
vaardigd worden. Het valt evenwel op dat de frequentie van de psy
chiatrische en psycho-sociale indicaties blijft toenemen, terwijl die van
de medische afneemt.
JJit een opiniepeiling in '67 is bekend dat 91 van alle artsen en 78
van de katholieke artsen in ons land een abortus provocatus verant
woord achten op zuiver medische gronden. Bij het bestaan van „existen
tiële nood" achten 71 van alle artsen en 47 van de katholieke
artsen een abortus ethisch aanvaardbaar. En in het algemeen achten 7
van de 10 en onder de katholieken 5 van de 10 artsen de psychiatrische
en de psycho-sociale indicatie een voldoende rechtvaardigingsgrond.
Gezien de snelle wisseling van mens- en wereldbeeld zullen deze per
centages, twee jaar later, dunkt ons wel anders (hoger) liggen.
GJporken wijst de eugenetische indicatie niet helemaal af (uitzonder
lijke gevallen), maar de sociale indicatie als objectieve rechtvaardi
gingsgrond krijgt een negatieve beoordeling. Ondanks zijn stellingname
tegen „ethische acrobatie" blijft zijn betoog er dikwijls toch dicht tegen
aan liggen. Dat is een moeilijkheid inhaerent aan een academische be
schouwing en de vaak daarop afketsende praktijk van alledag, die tel
kens opnieuw om een stellingname vraagt vanuit een humanitair wereld
en een mensbeeld, dat sterk in ontwikkeling is. Hebben we een gedogma
tiseerd levenspatroon afgewezen, de zogenaamde principiële uitgangspun
ten, die we nu hanteren blijken vaak even onhoudbaar. >Wanneer Spor
ken kiest voor de inductieve- in plaats van de deductieve methode bij de
meningsvorming, blijkt hoe beide methodieken elkaar in de praktijk toch
blijven kruisen en in de wielen rijden.
Wel lijkt het hem toe, dat „k.i.d. in ons westerse, christelijke cultuurpa
troon met zjjn monogame huwelijk ook feitelijk beschouwd moet wor
den als een doorbreking van het huwelijksethos, d.w.z. van de nu le
vende ethische overtuigingen in deze". Gezien deze restrictie is daarom
de vraag inderdaad gewettigd of door een k.i.d. het huwelijksgeluk van
beide partners gediend wordt. Maar ook dit cultuurpatroon wankelt
Vanuit ditzelfde cultuurbeeld is afwijzen van k.i. b;j een ongehuwde
vrouw begrijpelijk". Afgezien van de mogelijkheden, die deze moeder
zelf zal hebben, ontneemt men apriori en gewild aan dit kind de vader
en de geborgenheid van een normaal gezinsverband Het kind
wordt hier te zeer gebruikt als middel voor het levensgeluk van betref
fende vrouw".
jiï -*
Liver huwelijksefhiek en anti-conceptie geeft Sporken een kerkelijk-
cultuur-historisch overzicht over de ontwikkeling van het officiële
denken en officieuse denken en doen, waarbij de praktijk weer sterker
blijkt dan de leer. Humanae Vitae: een bepaalde visie op de natuurwet,
de onveranderlijkheid van leer en gezag. In deze interpretatie van de na
tuurwet wordt de totaalvisie op de mens op een eenzijdige en exclusieve
manier verengd tot de louter biologisch-lichamelijke aspecten. Elk ka
tholiek echtpaar", aldus Sporken, „kan in geweten volkomen verantwoord
die methode tot geboorteregeling kiezen, die voor hun huwelijk de mens
waardigheid van de seksuele huwelijksbeleving zo gaaf mogelijk doet
zijn. En dit geldt zowel voor de p.o., als voor de pil of andere anti-con-
ceptiva. Ik ben ervan overtuigd, zegt hij, dat de christelijke kerk een
boodschap heeft ten aanzien van de seksualiteitsbeleving en de methoden
van de geboorteregeling. Zij moet de grondnorm en niet de methoden
prediken". Wij geloven, dat dit nog veel te eng gesteld is door Sporken,
De kerk heeft geen boodschap aan de seksualiteitsbeleving, maar wel
aan het beleven van een optimale menselijkheid. Uit het prediken (en
het doen) van dit mensbeeld zal naar eigen bevinden de beste seksuali
teitsbeleving openbloeien.
„Tkoor het voortschrijdende secularisatieproces staat de kerkgemeenschap
voor deze beslissende vraag: is z;j al dan niet bereid om te erken
nen dat haar taak inzake de ethiek bestaat in de aanvaarding en stimule
ring van al wat er aan authentieke humaniteit en aan ethisch bevinden
in de gemeenschap van gelovigen leeft? En daarmee samenhangend: zijn
van de kerkgemeenschap in zijn geheel te beschouwen als het uitgangs-
de gezagsdragers in de kerk bereid om het geloofsbewustzijn en het ethos
punt van een christelijke ethiek? De strijd die nu gestreden wordt gaat
m.i. niet meer over de huwelijksethiek, maar over de kerk en het functio
neren van het gezag in de kerk". En Sporken hoeft geen profeet te zijn
om daaraan toe te voegen: „Het heeft er alle schijn van dat we nog niet
aan het echte dieptepunt toe zijn".
"Tenslotte behandelt de auteur vragen rond medische experimenten cn
transplantatie, castratie en sterilisatie. Tendele een onderwerp, waar
van een oordelingsvorming pas op gang komt (transplantatie) en ander
zijds een punt dat in verband met de wereldbevolking vaak gestel»
wordt. „Toepassing van sterilisatie op grote schaal lijkt ethisch onverant
woord. Een door de wet verplicht gestelde sterilisatie druist kennelijk
in tegen de grondrechten van de mens", stelt hij nogal voorzichtig, want:
„Het wil mij voorkomen dat men bv. in een noodsituatie van dreigende
overbevolking in ontwikkelingslanden een meer algemene toepassing van
sterilisatie niet zonder meer ethisch kan veroordelen".
Qver het levenseinde: het probleem van de zogenaamde „verpleging'
economie"; d.w.z. gebrek aan voldoende apparatuur, mankracht,
plaatsruimte enz. kan de behandelende arts ertoe brengen niet langdurig
met een intensieve verpleging door te gaan en een andere patiënt ®.eI
meer kansen voorrang te verlenen. „Ofschoon deze uitspraak hard IS_
geloof ik toch dat ze, van principieel standpunt gezien juist is". Maa
evenzeer: „Consequent doordenkend zullen we hetzelfde moeten zegge» l
van de keerzijde van de medaille: de sociale dimensie kan evenzeer var l
doorslaggevende betekenis zijn bij het afbreken van, of niet beginnen
aan, verdere pogingen tot levensverlenging en daarmee samenhangend i
verpleging".
"Tenslotte stelt Sporken de overbodige vraag: „Hoe zal de medische
ethiek van de toekomst eruit zien?" om daarop terecht te
nen antwoorden: „Er is maar één mogelijkheid om de verantwoordejij
heid voor de ethiek van u en van de toekomst waar te maken: voorW,„'
rend bezig blijven het menselijk gebeuren te duiden met het oog °P
realisering van authentieke bumanitei".
Er is enige moed voor nodig om in deze tijd een dergelijk boek uit te s
ven, juist omdat de onderwerpen (eigenlijk het onderwerp) tegelijk
actueel en labiel zijn. Dat Sporken een leesbaar boek geschreven
rond verschillende problematieken van de medische ethiek is zinvol, u
hetgeen hij naar voren brengt discutabel is, is begrijpelijk, maar her
tekent tevens een vruchtbare bijdrage in het denken rond mens en
Daarom menen wij, dat dit boek velen, die zich ex professor of als
kend en levend mens met dergelijke problematieken bezig h°u
een dienst kan bewijzen bij het denken en doen. Ik weet niet of ®Por5 I
met enige spijt in zijn stem constateert dat de eerbied voor de witte j
evenzeer aan het devalueren is als die voor de zwarte toog al Se ,ri0(jé
een „natuurwet" is dat na de devaluatie een revaluatie volgt. De pe
waarin het ontleedmes snijdt is evenwel niet de prettigste en we
er midden in (zwart of wit). Maar dit besef biedt uitzich°P
menswaardiger bestaan
We zijn ons bewust van het gevaar om vanuit dit boekwerk o®,
de context te citeren. Zowel teksten als reactie onzerzijds hunneti
keerd overkomen. Daarom kunnen we geïnteresseerden met denkv
gen alleen maar aanraden het boek zelf ter hand te nemen.
HENK EGBEBS