ER LEVEN NOG TWEE LAETHEMERS DENKEN OVER LEVEN EN DOOD IN EEN SNEL WISSELEND CULTUURPATROON VAN EEN EZELTJE EN EEN SPAANSE KAPEL JULES DE SÜTTER EN HUBERT MALFAIT Dat geldt ook voor het kunste naarsdorp Sint Martens Laet- hem aan de Leie onder de rook van Gent waaraan de namen van zoveel grote kunstenaars als Ka- rel van de Woestijne, George Minne, Gust en Leon de Smet, J"n verband met de kunstmatige inseminatie zegt hij: „Het is niet hele- maal juist een kinderloos huwelijk te betitelen als onvolkomen maar omdat kinderloosheid een reële bedreiging van het huwelijksge luk kan inhouden, eist zij bijzondere aandacht Ook dat is een ge- dachtengang voortkomend uit een cultuurpatroon, waarin Jan en Marie al snel een anonieme pa en moe worden en het huwelijk als onderdui kend in een gezin „normaal" wordt gezien en vooral ervaren. Een vooruit gang bij het denken over het al of niet geoorloofd zijn van k.i. is, dat dit niet meer wordt toegespitst op bio(on)logica, natuurwetten etc. Maar geplaatst wordt in het totale huwelijksbeeld. Met k.i. en k.i.e. (echtgenoot) hebben „we" dan niet veel moeilijkheden meer. Maar zelfs voor de k.i.d. (donor) ziet Sporken „geen voldoende reden voor een principiële veroorde ling". PAUL SPORKEN EN DE MEDISCHE ETHIEK MOMENTOPNAME VAN EEN EVOLUTIE ALLE kunstenaarsdorpen, waarvan belangrijke figu ren en bewegingen zijn uitgegaan, of zij nu Bergen, Worpswede, Barbizon of Ascona heten, hebben ook thans nog, nu zij, hoewel eenmaal ontdekt van wege hun onvervalste oorspron kelijkheid, in de loop dei jaren tot villadorpen van de rijke bourgeoi sie verworden zijn, een bijzondere atmosfeer. Voor wie met hun ge schiedenis op de hoogte is, zijn er nog altijd sporen uit het rijke ar tistieke verleden na te gaan en zij die er nu de sfeer schijnen te be palen bleken toch niet in staat een laatste vleug van het oorspronke lijk fluïdum geheel verloren te doen gaan. Constant Permeke, Albert Ser- vaes, Frits van den Berghe en ga zo maar door onverbrekelijk vre- bonden zijn. Deze kunstenaars leerden en werkten er geruime tijd en vooral wat de schilders onder de genoemden betreft heeft men wel eens gesproken van de Laethemse school. Ten onrechte overigens, want van een regel rechte school met een bepaalde lijn en traditie is nooit sprake ge weest. Wel was Sint Martens Laethem de bakermat van het Vlaamse expressionisme dat ech ter door de verschillende taienten op zeer persoonlijke wijze beleden werd. ^1 deze bekende en beroemde kunstenaars die de naam van Sint Martens Laethem tot ver bui ten de grenzen van België tot een begrip hebben gemaakt, zijn in middels gestorven. Op twee na: Jules de Sutter en Hubert Mal- fait. Jules de Sutter is 74 jaar oud en woont en werkt nog steeds in het sobere, sympathieke huis dat hij er naar eigen ontwerp aan de rand van het dorp heeft ge bouwd en Hubert Malfait, vier jaar jonger dan De Sutter, is er zich een jaar of tien geleden ko men vestigen, nadat hij voordien in Astene had gewoond, waar hij ook geboren werd. Beide heren ge nieten een voor hun leeftijd rede lijke gezondheid, werken dien overeenkomstig met mate en heb ben verder ruimschoots werk aan het samenstellen en nalopen van overzichtsexposities van hun werk, dat uiteraard en met recht zeer gevraagd is. Liet was dan ook een goede ge dachte van de Laethemse Gale rij Dorp haar eerste tentoonstel ling te wijden aan het werk van deze twee laatsten. Deze tot 1 september a.s. te bezichtigen ex positie is de culturele attractie van dit seizoen in Sint Martens Laethem en is nog afgezien van het Museum Gus de Smet en het mooie door Gezelle als „Jordane van mijn hert" bezongen Leie- stroom een apart uitstapje naar het roemruchte dorp waard. geiden, Jules de Sutter en Hu- bert Malfait, zijn expressio nisten van het eerste uur, hun werk draagt er het onmiskenbaar signatuur van met hoekige sterke lijnen in de tekening en de verte kening en een krachtig koloriet. Beiden hebben ook gemeen dat zij het boerenleven op het land tot het laatst toe trouw blijven. Maar er zjjn belangrijke verschillen in de uitwerking van dat thema. Jules de Sutter houdt zich er het meest orthodox aan, hij heeft zich helemaal vereenzelvigd met het bestaan van de boerenmensen, het is alsof hij dankzij een leven van voortdurende contemplatie van het landleven, zelf landman werd en het nu ook van binnenuit weet te belichten. Hij verdiept zich daarnaast in het landschap onder de belichting der verschil lende seizoenen en dier en mens spelen daar hun meer of minder belangrijke rol in. Zijn visie is be wust beperkt en in de uitwerking op doek zijn zijn kleuren van een bedwongen felheid. Hij schildert korenvelden als goudokeren ge dichten, in oogstscènes met boe renknechts en meiden zingt hij de lof van een primitieve liefde en als portrettist van eenvoudige mensen haalt hij op soms aan- Hubert Malfait grijpende wijze de ziel naar vo ren. Llubert Malfait schijnt de din gen met meer distantie te be zien, hij blijft eerder wat aan de buitenkant en legt door zijn meer extroverte gerichtheid meer de nadruk op de kleur waarin hij de forte's en fortissimo's niet spaart. Met een prachtig resultaat overi gens. In zijn oogstscènes heerst niet de bestorven, maar de hevig presente actie en dynamiek. Bij hem minder landschappen maar meer mensen en dieren en wat de dieren betreft beperkte hij zich niet tot hun samenwerking met de mens op de boerderij, maar gaf ze ook weer in scènes van vrijetijdsbesteding. Zo ontstonden de laatste jaren onder de handen van Malfait prachtige ruiterscè- nes van grandioze allure. Maar waarom overeenkomsten en ver schillen tussen Jules de Sutter en Hubert Malfait nog langer uit te meten? De laatste twee Laethe- mers zijn twee levende Vlaamse meesters, elk naar zijn aard, en dat verklaart voldoende het be lang van hun expositie. WILLEM ENZINCK roegang vrij voor houders van een culturele indentiteitskaart van de Raad van Europa." Dit opschrift vond een toerist, na een ezelrit van een uur, op de deur van een kapelletje in een afge legen streek van Spanje. Misschien was een Europees cultureel paspoort niet absoluut onmisbaar om dit heiligdom te kunnen betreden. Niettemin biedt een dergelijke kaart voordelen, zoals reductie op rets- en theaterbiljetten, toegang tot culturele instellingen en toelating tot de universiteiten in de 20 lidstaten van de Raad voor Culturele Samen werking. Jaarlijks gebruiken ongeveer 7000 personen een culturele indentiteits- J kaart bij reizen voor wetenschappelijke of specifieke culturele doel einden. De kaarten worden verstrekt door de bevoegde regerings instanties in elk land, in de meeste gevallen het Ministerie van Onder wijs. Om het vrije verkeer tussen wetenschapsmensen, schrijvers, kunstenaars, leerkrachten, bepaalde categorieën studenten en jeugdlei ders te bevorderen en te vergemakkelijken heeft men in 1953 de culturele identiteitskaart ingevoerd. De kaart is verkrijgbaar voor ieder, die de nationaliteit van één der lidstaten van de Raad voor Culturele Samen werking bezit en een studiereis maakt. JLJouders van de kaart verkrijgen faciliteiten voor researchwerk in het buitenland, en ook in andere opzichten genieten zij vele voordelen. De reductie op reisbiljetten gaat soms wel tot 50%. Kaartjes voor schouwburgen en concertzalen worden goedkoper verstrekt. De toegang tot musea, kunstgalerijen, bibliotheken, rijksarchieven en tentoonstel lingen (soms tot zalen, die voor het publiek gesloten zijn) wordt ver gemakkelijkt. Kaarthouders kunnen aan de universiteiten college lopen of wetenschappelijk onderzoek verrichten. Zij hebben recht op onderdak en maaltijden in studententehuizen en -restaurants (soms gratis); op Malta bijv. is overnachten in de studententehuizen vrij toegestaan, be halve in de zomer; op Cyprus geven alle hotels een reductie van 10%; in Griekenland biedt té Touring Club gratis wegservice aan automo bilisten die in het bezit van de kaart zijn. J~\e landen waar de culturele identiteitskaart wordt erkend, zijn de lidstaten van de Raad voor Culturele Samenwerking, een orgaan van de Raad van Europa waartoe 18 dezer landen behoren (te weten: België, Cyprus, Denemarken, de Duitse Bondsrepubliek, Frankrijk Grie kenland, Groot-Brittannië, Ierland, Italië, LuxemburgMalta, Neder land, Noorwegen, Oostenrijk, Turkije, IJsland, Zweden en Zwitserland) plus Spanje en Vaticaanstad. De verstrekte faciliteiten verschillen van het ene land tot het andere. Teneinde het gebruik van de kaarten te beperken tot alleen werkelijk geïnteresseerden, werd het aantal betrekkelijk laag gehouden. In 1967 werden slechts 7000 kaarten uitgereikt. Er bestaat echter geen werkelijke beperking en elke regering is vrij in de uiteindelijke beslis sing wie voor een kaart in aanmerking komt. In de praktijk krijgt de aldus verstrekte identiteitskaart steeds meer het karakter van een Euro pees cultureel paspoort. Nadere inlichtingen over het aanvragen ervan ontvangt U door te schrijven aan de Afdeling Culturele Zaken van de Raad van Europa (67-Strasbourg, Frankrijk). De ethische verworvenheden uit het verleden worden nu vanuit het veranderde mens- en wereldbeeld aan een zeer kritische her- waardering onderworpen De verschuiving in de ethische ziens wijze, die daarvan het gevolg is, geeft aan velen de indruk dat ze in een ethisch vacuum beland zijn, ook al omdat de oude wegen van de ethiek dikwijls verlaten worden, terwijl nieuwe wegen nog niet zijn gebaand. Het is een hachelijke onderneming om midden in deze evolutie een boek Over medische ethiek aan te bieden. Het zou zelfs een onmogelijke zaak zijn als het de bedoeling was om een definitief antwoord te geven op vragen, waarmee zowel vertegenwoordigers van de medische en aanverwante wetenschappen als de gehele gemeenschap momenteel geconfronteerd worden. Omdat het als het ware een momentopname van de evolutie is, zullen aangeboden ethische visies noodzakelijk het karakter van voorlopigheid dragen". ■yyanneer Paul Sporken dit schrijft, als inleiding op zijn boek. Inleiding tot een medische ethiek voorlopige diagnose" (uitg. Ambo, Utrecht), vraagt men zich af of hier nog iets van een heimwee naar de schijnbare mogelijkheid, van het definitieve antwoord uit spreekt. Het „noodzakelijke karakter van voorlopigheid" óók bij de ethiek is, dacht ik ondanks Barth het winstgevende inzicht van deze tijd, waarop we hopelijk nooit meer terugkeren. De tijd. dat we met het zakboekje van Jonen in de hand pasklare antwoorden hadden voor de problematieken aan kraam- en sterfbed en alles wat daar tussen ligt, mogen we toch wel als definitief verleden tijd beschouwen. Spoken geeft ook geen maat confectie maar de prudentie bij de beschouwingen verwijst nog naar de school der oude moraal-theologie, ondanks de voor velen misschien ge avanceerde opinies. Het gaat niet om de voorzichtigheid op zich met menselijk leven kunnen we niet voorzichtig genoeg zijn maar om de ondertoon. Ltok het uitgangspunt van zijn ethische visies maakt een wat sehizo- frene indruk. Het is natuurlijk een hele overgang om komend uit een eeuw, waarin „al te gemakkelijk het predikaat „absoluut" en „god delijk" werd toegekend aan ethische verworvenheden, vooral aan die welke in de katholieke traditie „natuurwetten" genoemd werden" het uit gangspunt te leggen in een „humanistische bestaansinterpretatie". Wan neer Sporken dan zegt „de christelijke levensvisie onderscheidt zich niet van een humanistische bestaansinterpretatie door een of ander surplus, dat aan het authentiek humane toegevoegd wordt, het christelijke bestaat in een verinnerlijking of verdichting van het humane in de zin van evan gelische beelden", dan is er ons inziens slechts sprake van een christelijke moraal „bij wijze van spreken"; al wordt die dan geïnspireerd door de hoop (wat toch geen privé christelijk gegeven is). Wanneer er christelijke context" kan men anderzijds toch moeilijk spreken van een enerzijds slechts sprake is van een „medisch-ethische reflexie in een „christelijke ethiek", zoals Sporken beide termen parallel gebruikt. Het zijn althans vraagtekens, die een argeloze lezer zet. TAuidelijk is wel: „De ontdekking van datgene wat humaniteit heel con- creet en voor elke situatie als ethische eis inhoudt, wordt dermate sterk medebepaald door de steeds wisselende cultuur, dat het kerkelijk leergezag hierover geen absoluut bindende, onveranderlijke en gedetail leerde uitspraken kan doen". Sporken is zich bij het schrijven dan ook wel bewust, dat „de ethicus geen mooi en afgerond mensbegrip ter beschik king heeft" en dat is van belang „hét eigenlijke uitgangspunt vóór en de bron van een levensechte ethiek nooit kan liggen in een serie vast staande axioma's of beginselen, waaruit dan concrete normen afgeleid moeten worden. Deze kunnen slechts gevonden worden in het ethos zo als dat in de gemeenschap leeft". Dat is duidelijk, maar het zal voor de grootste gemene deler in die gemeenschap toch een onbegrepen zaak zijn waarom dan bijvoorbeeld de „abortus provocatus als methode voor ge boorteregeling (wat is dat precies? H.E.) principieel onaanvaardbaar is", terwijl 30 regels eerder gezegd wordt „er kunnen situaties voorkomen, waarin het feitelijk doden of de dood veroorzaken niet noodzakelijk identiek is aan doodslag of moord op ethisch niveau, m.a.w. waarin doden verantwoord isHet afbreken van zwangerschap is ethisch niet aanvaardbaar, tenzij in die gevallen waarin een objectieve rechtvaardi gingsgrond aanwezig is" tïet „spel" tussen zogenaamde principiële uitgangspunten en de daarom geweven casuïstiek zgl een stuk willekeur en onoprechtheid in zich hebben; niet in de persoonlijke gewetens, maar in het gemeenschapsge weten, omdat de principiële uitgangspunten dikwijls eerder objectieve din gen, van buitenaf aangevoerd, lijken te zijn. dan gegroeide inzichten van binnenuit die gemeenschap. Het veranderde inzicht dat „degenen die het materiaal aandragen voor het uitgangspunt van verdere ethische bezin ning, niet meer de vertegenwoordigers der kerk of de ethici zjjn, maar diegenen die op betreffend gebied deskundig zijn (in het algemeen de deskundigen op het gebied van menswetenschappen)" kan eerst op den duur zijn doorwerking krijgen op een tijdperk, waarin de „princiepen" voor een groot deel gedragen werden door een brok emotionele cultuur geschiedenis. gporken heeft uiteraard niet de hele medische ethiek aan de orde ge steld, maar een aantal capita selecta toegespitst op hete hangijzers. Hij behandelt problemen rond het levensbegin; huwelijksethiek en anti conceptie; lichamelijke- en geestelijke integriteit; problemen rond het le venseinde en transplantatie van organen. In een praenotandum komt o.a. het beroepsgeheim aan de orde, als mede de waarheidsvraag, twee echte praktijk-kwesties van alledag. Bij het eerste zouden we willen aantekenen dat we de opmerking missen, dat beroepsgeheim voor een groot stuk óók samenhangt met het cultuurpa troon: met name met een serie taboes. En wat de waarheidsvraag betreft: er zijn maar weinig medici, die in staat zijn met hun patiënten over de waarheid op een juiste toon te spreken; of ze verbergen zich t.o.v. de „domme" patiënt in onverstaanbaarheid of ze zijn niet in staat de waar heid goed over te brengen. Een stuk medische ethiek, waar onze universi teiten schromelijk in te kort schieten bij de opleiding. gestaan er medische of andere indicaties van een zodanige aard, dat een abortus provocatus zij het als noodzakelijk kwaad ethisch verantwoord kan zijn?, is de vraag die Sporken zich stelt. Hij gaat daar bij uit van de conclusie, dat misschien vanaf het bevruchtingsmoment, maar met meer waarschijnlijkheid vanaf de nidatie (innesteling) sprake is van individueel menselijk of persoonlijk leven. De bekende regel van „handeling met een dubbel effect" is onhanteerbaar geworden als me dische indicatie. Het komt erop neer dat „alleen de behandelend medicus in staat is geval voor geval te beoordelen of er een werkelijke en onont koombare medische indicatie aanwezig is". Dat is een nuchter en reëel standpunt, waarbij we dan maar moeten afwachten hoe een bepaalde medi cus past in „het evoluerend mens- en wereldbeeld". Therapeutische abor tus („het minst van twee kwaden") als psychiatrische indicatie en een psycho-sociale indicatie kunnen onder bepaalde omstandigheden gerecht vaardigd worden. Het valt evenwel op dat de frequentie van de psy chiatrische en psycho-sociale indicaties blijft toenemen, terwijl die van de medische afneemt. JJit een opiniepeiling in '67 is bekend dat 91 van alle artsen en 78 van de katholieke artsen in ons land een abortus provocatus verant woord achten op zuiver medische gronden. Bij het bestaan van „existen tiële nood" achten 71 van alle artsen en 47 van de katholieke artsen een abortus ethisch aanvaardbaar. En in het algemeen achten 7 van de 10 en onder de katholieken 5 van de 10 artsen de psychiatrische en de psycho-sociale indicatie een voldoende rechtvaardigingsgrond. Gezien de snelle wisseling van mens- en wereldbeeld zullen deze per centages, twee jaar later, dunkt ons wel anders (hoger) liggen. GJporken wijst de eugenetische indicatie niet helemaal af (uitzonder lijke gevallen), maar de sociale indicatie als objectieve rechtvaardi gingsgrond krijgt een negatieve beoordeling. Ondanks zijn stellingname tegen „ethische acrobatie" blijft zijn betoog er dikwijls toch dicht tegen aan liggen. Dat is een moeilijkheid inhaerent aan een academische be schouwing en de vaak daarop afketsende praktijk van alledag, die tel kens opnieuw om een stellingname vraagt vanuit een humanitair wereld en een mensbeeld, dat sterk in ontwikkeling is. Hebben we een gedogma tiseerd levenspatroon afgewezen, de zogenaamde principiële uitgangspun ten, die we nu hanteren blijken vaak even onhoudbaar. >Wanneer Spor ken kiest voor de inductieve- in plaats van de deductieve methode bij de meningsvorming, blijkt hoe beide methodieken elkaar in de praktijk toch blijven kruisen en in de wielen rijden. Wel lijkt het hem toe, dat „k.i.d. in ons westerse, christelijke cultuurpa troon met zjjn monogame huwelijk ook feitelijk beschouwd moet wor den als een doorbreking van het huwelijksethos, d.w.z. van de nu le vende ethische overtuigingen in deze". Gezien deze restrictie is daarom de vraag inderdaad gewettigd of door een k.i.d. het huwelijksgeluk van beide partners gediend wordt. Maar ook dit cultuurpatroon wankelt Vanuit ditzelfde cultuurbeeld is afwijzen van k.i. b;j een ongehuwde vrouw begrijpelijk". Afgezien van de mogelijkheden, die deze moeder zelf zal hebben, ontneemt men apriori en gewild aan dit kind de vader en de geborgenheid van een normaal gezinsverband Het kind wordt hier te zeer gebruikt als middel voor het levensgeluk van betref fende vrouw". jiï -* Liver huwelijksefhiek en anti-conceptie geeft Sporken een kerkelijk- cultuur-historisch overzicht over de ontwikkeling van het officiële denken en officieuse denken en doen, waarbij de praktijk weer sterker blijkt dan de leer. Humanae Vitae: een bepaalde visie op de natuurwet, de onveranderlijkheid van leer en gezag. In deze interpretatie van de na tuurwet wordt de totaalvisie op de mens op een eenzijdige en exclusieve manier verengd tot de louter biologisch-lichamelijke aspecten. Elk ka tholiek echtpaar", aldus Sporken, „kan in geweten volkomen verantwoord die methode tot geboorteregeling kiezen, die voor hun huwelijk de mens waardigheid van de seksuele huwelijksbeleving zo gaaf mogelijk doet zijn. En dit geldt zowel voor de p.o., als voor de pil of andere anti-con- ceptiva. Ik ben ervan overtuigd, zegt hij, dat de christelijke kerk een boodschap heeft ten aanzien van de seksualiteitsbeleving en de methoden van de geboorteregeling. Zij moet de grondnorm en niet de methoden prediken". Wij geloven, dat dit nog veel te eng gesteld is door Sporken, De kerk heeft geen boodschap aan de seksualiteitsbeleving, maar wel aan het beleven van een optimale menselijkheid. Uit het prediken (en het doen) van dit mensbeeld zal naar eigen bevinden de beste seksuali teitsbeleving openbloeien. „Tkoor het voortschrijdende secularisatieproces staat de kerkgemeenschap voor deze beslissende vraag: is z;j al dan niet bereid om te erken nen dat haar taak inzake de ethiek bestaat in de aanvaarding en stimule ring van al wat er aan authentieke humaniteit en aan ethisch bevinden in de gemeenschap van gelovigen leeft? En daarmee samenhangend: zijn van de kerkgemeenschap in zijn geheel te beschouwen als het uitgangs- de gezagsdragers in de kerk bereid om het geloofsbewustzijn en het ethos punt van een christelijke ethiek? De strijd die nu gestreden wordt gaat m.i. niet meer over de huwelijksethiek, maar over de kerk en het functio neren van het gezag in de kerk". En Sporken hoeft geen profeet te zijn om daaraan toe te voegen: „Het heeft er alle schijn van dat we nog niet aan het echte dieptepunt toe zijn". "Tenslotte behandelt de auteur vragen rond medische experimenten cn transplantatie, castratie en sterilisatie. Tendele een onderwerp, waar van een oordelingsvorming pas op gang komt (transplantatie) en ander zijds een punt dat in verband met de wereldbevolking vaak gestel» wordt. „Toepassing van sterilisatie op grote schaal lijkt ethisch onverant woord. Een door de wet verplicht gestelde sterilisatie druist kennelijk in tegen de grondrechten van de mens", stelt hij nogal voorzichtig, want: „Het wil mij voorkomen dat men bv. in een noodsituatie van dreigende overbevolking in ontwikkelingslanden een meer algemene toepassing van sterilisatie niet zonder meer ethisch kan veroordelen". Qver het levenseinde: het probleem van de zogenaamde „verpleging' economie"; d.w.z. gebrek aan voldoende apparatuur, mankracht, plaatsruimte enz. kan de behandelende arts ertoe brengen niet langdurig met een intensieve verpleging door te gaan en een andere patiënt ®.eI meer kansen voorrang te verlenen. „Ofschoon deze uitspraak hard IS_ geloof ik toch dat ze, van principieel standpunt gezien juist is". Maa evenzeer: „Consequent doordenkend zullen we hetzelfde moeten zegge» l van de keerzijde van de medaille: de sociale dimensie kan evenzeer var l doorslaggevende betekenis zijn bij het afbreken van, of niet beginnen aan, verdere pogingen tot levensverlenging en daarmee samenhangend i verpleging". "Tenslotte stelt Sporken de overbodige vraag: „Hoe zal de medische ethiek van de toekomst eruit zien?" om daarop terecht te nen antwoorden: „Er is maar één mogelijkheid om de verantwoordejij heid voor de ethiek van u en van de toekomst waar te maken: voorW,„' rend bezig blijven het menselijk gebeuren te duiden met het oog °P realisering van authentieke bumanitei". Er is enige moed voor nodig om in deze tijd een dergelijk boek uit te s ven, juist omdat de onderwerpen (eigenlijk het onderwerp) tegelijk actueel en labiel zijn. Dat Sporken een leesbaar boek geschreven rond verschillende problematieken van de medische ethiek is zinvol, u hetgeen hij naar voren brengt discutabel is, is begrijpelijk, maar her tekent tevens een vruchtbare bijdrage in het denken rond mens en Daarom menen wij, dat dit boek velen, die zich ex professor of als kend en levend mens met dergelijke problematieken bezig h°u een dienst kan bewijzen bij het denken en doen. Ik weet niet of ®Por5 I met enige spijt in zijn stem constateert dat de eerbied voor de witte j evenzeer aan het devalueren is als die voor de zwarte toog al Se ,ri0(jé een „natuurwet" is dat na de devaluatie een revaluatie volgt. De pe waarin het ontleedmes snijdt is evenwel niet de prettigste en we er midden in (zwart of wit). Maar dit besef biedt uitzich°P menswaardiger bestaan We zijn ons bewust van het gevaar om vanuit dit boekwerk o®, de context te citeren. Zowel teksten als reactie onzerzijds hunneti keerd overkomen. Daarom kunnen we geïnteresseerden met denkv gen alleen maar aanraden het boek zelf ter hand te nemen. HENK EGBEBS

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1969 | | pagina 16