De functionele betekenis van het DNA-molecuul OP 64 VELDEN Het wonder van het leven (VI en slot} INDRUKWEKKENDE EENHEID BIJ ALLE VERSCHEIDENHEID IN DE NATUUR iii Bt ■IB*B ■i BB 1 p#IÜ ÉI ¥i' HP B 12 B B 5 s B 1 B i itfi MM! H 11 B*B'B B H* B B B B 8! B ■i 1 eiwitten ketens tripletten rna vragen sikkelvorm DE STEM VAN ZATERDAG 7 JUNI 1969 In de voorafgaande artikelen is steeds naar voren gekomen, dat de genen op de chronosomen onze erfelijke eigenschappen voor een groot deel bepalen. Door de overdracht van een uit gebreide set genen via de ge slachtscellen van beide ouders ontvangt het kind zijn erfelijke aanleg. Maar een gen is niet hetzelfde als een eigenschap. Hoe kan zo'n gen nu een eigen schap, blauwe ogen bijvoorbeeld, bepalen? Een organisme bestaat voorname lijk uit eiwitten Het protoplasma, dat is de levende stof waaruit cellen bestaan, maar ook de chemische ge reedschappen, waarmee deze wer ken, de zg. enzymen, het is alles ei wit wat de klok slaat. Nu zijn eiwit ten op zichzelf reuzemoleculen van reeksen op een karakteristieke wij ze aan elkaar gekoppelde amino zuren. In de levende natuur bestaan zo'n dikke twintig aminozuren, wij bedoelen hier verschillende soorten met dus ook verschillende chemische eigenschappen. Nu zijn zowel de soort, als het aantal als de volgorde waarin zij in een eiwit voorkomen bepalend voor de aard van dat eiwit Men verge lijkt deze aminozuren wel met de letters van het alfabet ook een dikke twintig. Zoals we nu met die letters een dik woordenboek vol Nederlandse woorden kunnen vor men de soort letters en de volg orde waarin ze zijn geplaatst is im mers ook bepalend voor het woord, vergelijk b.v. moord, droom of ge ren, neger, regen zo is er dezelf de mogelijkheid voor de aminozuren een, mogelijk eindeloze, reeks ver schillende eiwitten te vormen. Het komt er dus op neer, dat bij de synthese van de eiwitten die no dig zijn voor bijvoorbeeld de ont wikkeling van de baby van het echtpaar Jansen-Pietersen, de ami nozuren, waarover de baby door middel van zijn voedsel de beschik king krijgt, worden aaneengerijgd volgens het voor dit kind (deze inieke Jansen-Pietersen-combina- je) specifieke patroon. Waar vin den de cellen die deze arbeid hebben uit te voeren, dit patroon? Dat vin den zjj nu in die genen. Chemische analyse heeft geleerd, de chromosomen voor een deel eveneens bestaan uit eiwitten, maar vmt een ander deel uit een bepaald wrt zuren uit de levende kernen, 'ezg. nucleinezuren. Het belang- «e nucleinezuur is het zg. DNA. «korting van DesoxyriboNucleine- uur> maM dat zuur wordt vanwege Een DNA-molecuul bestaat uit twee lange ketens van nucleotiden, die samen een soort wenteltrap vor men, daar de ketens spiraalvormig om elkaar zijn gedraaid. De zijkan ten van de trap worden gevormd door afwisselend geplaatste suikers (desoxyribose) en fosfaatgroepen. Dt treden bestaan uit basen. Aan ieder suiker zit één base en twee tegenover elkaar geplaatste basen vormen samen één trede van de trap. (zie fig. 1). Merkwaardiger wijze vindt men in DNA maar vier verschillende basen, nl. adenine (A), thymine (T), guanine (G) en cyto- sine (C). Een trede van de trap be staat altijd uit het koppel A-T (subs. T - A) of G - C (subs. C - G). De beide basen die één trede vor men zijn verbonden door waterstof- bruggen. Door deze structuur is ook duide lijk geworden, hoe een chromosoom zich bij de kerndeling splitst in twee chromatiden en hoe deze zich na uit elkaar getrokken te zijn in de twee nieuwe kernen weer aanvullen tot volledige chromosomen. Dit volgt ook uit figuur 1. Nu veronderstelde men, dat er verband zou kunnen zijn, tussen de volgorde waarin de basen in het DNA voorkomen en die van de ami nozuren in de eiwitten, of anders gezegd, dat een bepaald eiwit op be. slissend'- wijze in het DNA is geco deerd. Dat bleek juist. Uit allerlei theoretische overwegingen volgt, CF/f. fê/2 DfA- tno/eduul} bezig om zich êe lzerduóbeie/2: de ge paarde baJen Ia. - ie/2 loJ, om zich da a ie der weer ie verbinden mei een bade van dexeifc/e foori, die zif Zo/u/Ci (osfgelaien hebben, fo onidiaan iwee 'denizeice mo (ecu/en. In deze zesde en laatste aflevering van onze serie „Het wonder van het leven" gaat de schrijver J. P. H. Hoogenboom in op vragen rond het thema „Wat doen wij met de erfe lijkheid De grote kennis die wij op dit ge bied bezitten, roept direct het pro bleem op wat we met deze kennis (kennis verschaf machtgaan doen. In de achtereenvolgende afleverin gen werden tot nn toe besproken: grondbegrippen uit de erfelijkheids leer (3 mei), de belangrijkheid van de wetten van Mendel (10 mei), de betekenis van de celdeling (17 mei), de mogelijkheden van het experi ment (34 mei), en de ethische pro blematiek (31 mei). het Engelse acid zuur) altijd door een A weergegeven. Dit DNA demonstreert ook weer de indrukwekkende eenheid, die de levende natuur bij alle verscheiden heid toch vormt. Het komt namelijk in vrijwel alle levende wezens van hoog tot laag voor. DNA is al ge ïsoleerd in 1869, maar het heeft moeten duren tot 1962 voor James Watson en Francis Crick de Nobel prijs kregen voor het feit, dat zij zojuist de structuur, en daarmee ook de functionele betekenis van het DNA-molecuul voor de erfelijkheid, hadden ontraadseld. dat er om één van de twintig amino zuren te coderen altijd drie basen nodig zijn, wanneer men, zoals hier, de beschikking heeft over vier ver schillende basen. Zo'n groep van drie basen heet een triplet en vormt één codon :oderende eenheid). Met vier ba sen is het nu mogelijk 64 van der gelijke tripletten te vormen, zoals AAA, TAA. CAA, GAA, ATA, TTA, CTA, GTA, enz. Dat zijn er 42 te veel want er bestaan maar 22 (bij zoogdieren 20) aminozuren. Het bleek echter al spoedig, dat meer dere condons in staat zijn tot de vorming van éénzelfde aminozuur en nu is de analyse al zover gevor derd, dat van alle aminozuren be kend is welke DNA-codons erbij horen. Tenslotte bleven er drie codons over, die niet direct betrokken ble ken op de vorming van een amino zuur en bekend staan als nonsens- tripletten. Ze hebben echter wel degelijk een functie en wel als de punten na een zin. Een dergelijk triplet geeft aan, dat de vorming van een eiwit voltooid is en de cel aan een ander kan beginnen. De vorming van eiwitten gebeurt op bepaalde plaatsen in het celplas ma, de zg. ribosomen. De genetische code moet derhalve vanuit de cel kern, waarin zich chromosomen en dus DNA bevinden, worden over gebracht naar het celplasma. Dit gebeurt door boodschappers, die streng naar het patroon van het DNA zfjn gevormd. Deze boodschap pers zijn moleculen van een ander nucleinezuur, het RNA (de suiker hierin is ribose). In dit RNA wordt de volgorde der basen nauwkeurig vastgelegd, waar bij het DNA als matrijs dient Met dien verstande, dat overal waar men in het RNA een T zou ver wachten, omdat het DNA op die plaats A heeft, U staat. U ura cil) is een aan T verwante base. Stel dus dat de codon TGA in het DNA wordt vertaald in het RNA, dan ontstaat daar het triplet ACU. Zo wordt het gehele DNA-molecuul vertaald in een evengroot RNA-mo- lecuuL Om dit te kunnen doen moest het DNA-molecuul zich ge heel of gedeeltelijk despiraliseren; in de reuze-chromosomen van Dro- sophila zijn dergelijke gedespirali- seerde gedeelten waargenomen; ze heten „puff's" en men heeft daarin ook RNA kunnen aantonen. (Na de vorming van RNA gaat het DNA weer over in gespiraliseerde toe stand.) Het gevormde RNA-molecuul, boodschapper of messenger-RNA geheten, treedt nu uit de kern naar buiten in het celplasma en begeeft zich naar de ribosomen. Daar treft het aan a. aminozuren, ieder ge koppeld aan een triplet transfer- RNA, dat is een andere soort in het celplasma aanwezig RNA; b. enzy men, die in staat zijn om aminozu ren aan elkaar te koppelen; c. en zymen om aminozuren van de trans- fer-RNA-triplette los te maken; d. bepaalde energierijke fosfaten om de nodige energie te leveren. Stel nu dat drie moleculen mes senger-RNA, met de codons GGU - ACA - CGC in deze volgorde, wor den gevonden door de er bij passen de moleculen transfer-RNA, nL CCA - UGU en GCG, dan zijn te vens de met deze RNA-moleculen verbonden aminozuren in een be paalde volgorde gekomen. Ze wor den nu onderling gekoppeld en ver- •olg.ns losgemaakt van het RNA. Uiteindelijk is dus de volgorde van de aminozuren in dit nieuw gevorm de eiwit en die volgorde bepaalt immers de eigensoortigheid van dit eiwit via messenger- en transfer. RNA afkomstig van het DNA, ont leend derhalve aan de genetische code. Zo worden stapje voor stapje de eiwitten nauwkeurig gevormd vol gens de gegevens die aan de ene kant veilig worden bewaard in het DNA van de chromosomen, maar aan de andere kant ook de proces sen dwingend worden aangereikt als het nodig is dóór het DNA. We bestudeerden reeds uitgebreid hoe dit DNA als genen van generatie op generatie werd overgeleverd. In het licht van deze gegevens kan men dus een gen als volgt defi niëren: een gen is een gedeelte van het DNA-molecuul, in actie bij de synthese van een bepaald eiuiit. Het zal vaak een dikke driehonderd tri pletten omvatten. Onze eerste vraag: Hoe komt het dat kinderen op hun ouders lijken, kan nu ook zó beantwoord worden: Al het DNA wat zij bezitten, heb ben zij van hun ouders en zij zullen derhalve dezelfde eiwitten vormen. Waardoor zullen zij er ook van ver schillen? Zij hebben immers nieuwe combinaties van gedeelten van het DNA van de beide ouders? En waar om zullen identieke tweelingen zo veel op elkaar lijken? Maar deze hebben immers hetzelfde DNA, de zelfde genetische code dus en moe ten daardoor ook dezelfde eiwitten vormen? En waarom zal bij de zg. maag delijke voortplanting, waarbij een onbevrucht eitje als goed solist al leen een kindje wordt iets wat bij de mens wel uiterst zeldzaam zai zijn, maar theoretisch zeer mo gelijk en in één zorgvuldig onder zocht geval waarschijnlijk gebeurd is dit kind een perfect duplicaat worden van de moeder? Het ant woord is duidelijk, dit kind heeft immers al zijn DNA van de moeder (en is natuurlijk ook een meisje). Duidelijker is nu ook geworden, wat we onder een mutatie, een spon taan of door milieu-invloeden ont stane erfelijke verandering moeten verstaan. Vooral onder negers is een erfelijke ziekte bekend, die de naam draagt van sikkel-anaemie, een bloedarmoede van ernstige aard, die gepaard gaat met onder bepaal de omstandigheden sikkelvormig misvormde rode bloedlichaampjes. Men kent de oorzaak van deze ziekte. De rode kleurstof, het zg. hemoglobine, dat zo belangrijk is voor het transport van de zuurstof door ons lichaam, is ook een inge wikkeld eiwit. In gezonde toestand is het opgebouwd uit 574 aminozu ren, waarbij dan 32 moleculen glu- taminezuur en 62 moleculen valine. Het blijkt echter, dat bij het zieke hemoglobine van de sikkel-anaemie 2 moleculen glutaminezuur vervan gen zijn door 2 moleculen valine. Nu is het triplet voor AGU en dat voor valine UGU. Als nu door een mutatie in het DNA, waarin het hemoglobine is gecodeerd, er gens in plaats van AGT het triplet TGT zou staan, dan zou dit bete kenen, dat het messenger-RNA de boodschap ACA zou overseinen (in plaats van UCA). In het celplasma zou een transfer-RNA-molecul UGU beladen met het aminozuur valine zich aan dit ACA hechten (terwijl het eigenlijk AGU met glu taminezuur had moeten zijn) en de fout in de genetische code resul teert in een verminkt eiwit. Het gevolg van deze fout is dat het hemoglobine onder zuurstof- arme omstandigheden minder op losbaar is dan normaal. Het kan in de weefsels uitkristalliseren, waar bij de rode bloedlichaampjes de voorvermelde sikkelvorm krijgen en in die toestand weer gemakke lijk worden afgebroken. Met nog andere kwade gevolgen betekent dat een ernstige ziekte, die heel wat mensen vroegtijdig laat afster ven. Maar ook hier is weer hoop. Men is er al in geslaagd om het DNA van een bepaaldse soort bacterie over te brengen in een andere soort en daardoor de erfelijkheid van de eerste te veranderen. De mogelijk heid dat we eenmaal defecte genen met gezond DNA zullen kunnen re pareren of ze door gezond DNA zullen kunnen vervangen mogen we alweer tegemoet zien. Uiteraard is deze voorstelling van zaken weer wat eenvoudiger dan de werkelijkheid, zonder overigens onjuist te worden. Het lijkt er voorts ook niet op, dat een veelomvattend onder werp als de erfelijkheid in deze artikelen uitputtend behandeld kon worden- Tenslotte vordert de wetenschap zo snel, dat men er niet verwonderd over behoeft te zijn, wanneer bijvoorbeeld volgende maand nieuwe fantas tische ontwikkelingen bekend zouden worden, die ook voor de auteur geheel nieuw zouden zijn. Dat is in een levende en zo op grote schaal bedreven weten schap als de moderne biologie onvermijdelijk en bovendien één van haar aantrekkelijke kanten. J. P. H. HOOGENBOOM W.J.MUHRINGs- De wedstrijd om het clubkampioen- schap, dat zoals bekend gewonnen werd door het viertal grootmeesters Geiler, VVasjukov, Liberson en Lein, heeft naast vele verrassingen ook prachtige partijen opgeleverd. De grote verrassing was wel het teleur stellende resultaat van de ex-we reldkampioen Tal. in hoofdzaak een gevolg van zijn permanent slechte gezondheid. Aan de oogst van bril jante duels ontleen ik een tweetal mi niatuur partijen, waarbij leerzame openingsfouten op drastische wijze werden afgestraft. In de eerste par tijen wordt de zwartspeler het slacht offer van zijn hebzucht en in de twee de partij is wit reeds na 10 minuten een stuk kwijt. En dat in de belang rijkste nationale wedstrijd van de Russische schaakfederatie. Wit: Chianovski Zwart: Rumjantzew Gespeeld in de wedstrijd om het club-kampioenschap van de USSR te Riga 1968 - 1969. Siciliaans. 1. e2-e4, c7-c5 2. Pgl-f3, d7-d6 3. d2- d4, c5xd4 4. Pf3xd4, Pg8-f6 5. Pbl-c3, g7-g6 6. f2-f4, Lf8-g7 (Juist was 6Pc6) 7. e4-e5, d6xe5 8. f4xe5 Pf6-d5 9. Lfl- b5+, Kg8-f8 (Gedwongen) 10. 0-0, Lg7xe5 (Deze hebzucht wordt geweldig af gestraft) m m mm m mm.ïï 11. Lcl-h6+, Kf8-g8 (Op 11Lg7 wint 12. Lg7:+, Kg7: 13. Pd5:. Dd5: 14. Pf5+ 12. Pc3xd5, Dd8xd5 13. Pd4-f5!l (Dreigt damewinst en mat op e7) 13Dd5-c5+ 14. Lh6-e3I! en zwart gaf zich gewonnen. Op 14 Dc7 volgt immers 15. Ph6+, Kg7 16. Tf7: mat. Wit: Sangla Zwart: Karpow Gespeeld in de wedstrijd om het kampioenschap van de USSR te Al ma Ata 1969. Indisch 1. d2-d4, Pg8-f6 2. Pgl-f3, e7-e6 3. Lcl-g5, c7-c5 4. c2-c3. c5xd4 5. c3xd4, Dd8-b6 6. Ddl-b3, Pf6-e4 7. Lg5-f4, Pb8-c6 8. e2-e3, Lf8-b4+ 9. Pbl-d2 (Juist was 9. P3d2. De tekstzet ver liest op amusante wijze een stuk) Stelling na 9. Pbl-d2 1 mm 9g7-g5! 10. Lf4xg5, Lb4xd2+ 11. Pf3xd2, Db6-a5i! en wit gaf zich gewonnen. Schaakraadsel Moeilijk, maar wel indrukwekkend is de wijze, waarop de witspeler in deze onderstaande postie de winst af dwingt. Imponerend is vooral het feit, dat wit met zijn combinatie en directe dreiging Pa5-c6+ pareert. Deze studie werd onlangs bekroond en terecht met de eerste prijs. Wit aan zet en wint AmA m 9 B B m m' Oplossing schaakraadsel. Wit wint als volgt: 1. Pa2-e3+. Kd5-d6 2. e7-e8 paard Kd6-d7 3. Pc3xb5. Kd7xe8 4. Ka7- a6 (Vooral niet 4. Te3 wegens 4 Lf2) 4. Pa5-c4 5. d2-d3, Pe4- c5+ 6. Ka6-a7 Pc4-e5 7. d3-d4, Pe5- c6+ 8. Ka7-a8, Pc5-e6 9. d4-d5 ei wint. (Perknoja)

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1969 | | pagina 33