„De invasie,
mensen,
dat was
het immers
„DE IER": GEEN
HELDENDAAD,
GEWOON
PLICHT
geef
Wit,
mek!
DE ISRAËLI'S
DE ARABIEREN
OUD-STRIJDER WIELISZEK BLADERT TERUG
Mm
Gevechtsmachine
Meisjt
In Belgie
STAATSSECRETARIS DUYNSTEE
WAS SERGEANT OP D-DAY
Stichting bejaarden
hulp opgericht
Nog twee zittingen
van pastoraal concilie
7
DE STEM VAN VRIJDAG 6 JUNI 1969
9
"\7andaag is het 2') jaar geleden dat de grootste strijdmacht in de ge-
schiedenis van de mensheid de beslissende dolkstoot gaf aan het
Derde Rijk. Het was 6 juni 1944, de dag van de invasie op Normandie,
kortweg D—day. Wij zullen aan deze historische landing morgen uit
voerige aandacht besteden. Vandaag vaandrig Wieliszek, die voor een
onzer verslaggevers een beduimeld oorlogszakboekje opendeed over de
lotgevallen van de eerste Poolse pantserdivisie op en vooral in de we
ken na D-day.
BREDA WOENSDAG 26 JULI is het dan eindelijk zover.
De eerste Poolse pantserdivisie gaat scheep. De mannen van
generaal Stanislaus Maczek keren terug naar „het contingent".
De dagen van spanning en verveling, van het meeluisteren naar
nieuws over de invasie, het eindeloze enerverende wachten in
het ongezellige goed gecamoufleerde kamp Alderslot zqn voor
bij. De jaren van harde training ook. Ruim anderhalve maand na
D-day (6 juni 1944) de eerste dag van de massale inval van
de geallieerde legers op de Normandische kust worden de drie
Poolse brigades, ingedeeld bij het 2e Canadese legerkorps, Het
Kanaal overgebracht.
23 jaar was vaandrig Alfred Aloys Wieliszek, ingedeeld bij het
8e bataljon van de derde brigade. Een van de befaamde „rode
sjaals". Een van de ruim 15.000 Polen. Hij heeft, als zovelen van
zijn makkers, een lange weg afgelegd. Bij de Duitse overval op
zijn land was hij student, 19 jaar. Bij die korte strijd van het
Poolse volk tegen de overweldigers is zijn vader zwaar gewond.
Later is hij aan die wonden bezweken.
De jonge Pool vluchtte. Via Oost-Europa kwam hij tenslotte in
Engeland. Een van de velen. Verbitterd, belust op wraak, vastbe
sloten terug te slaan. Uit dat soort mannen bestaat de divisie, die
zolang in reserve is gehouden en die nu wordt ingezet.
ALFRED ALOYS WIELISZEK
Wieliszek, nu een levendige, wat
gezette man van 49 jaar, herinnert
het zich allemaal nog. Hij vertelt
erover, bladerend in een beduimeld
zakboekje van 1944. Hij heeft er een
kwart eeuw geleden precies in bij
gehouden wat hij en de mannen,
pantser grenadiers, hebben beleefd.
„W;i stonden onder het opper
bevel van generaal Clark. Wij heb
ben ons verbeten, toen de berich
ten over de invasie loskwamen en
wij er niet bij waren. Dat hadden
we willen meemaken. Daarop had
den we jaren gewacht." Hij kijkt
nog somber als hij dat zegt. Het
heeft kennelijk heel diep gezeten,
dat anderen als eerste de versterkte
kusten van Normandië mochten be
springen; Engelsen, Canadezen,
Amerikanen. Fransen, en niet de
Polen.
„We lagen in Molton in Yorks
hire op die zesde juni. Toen het
nieuws over de invasie bekend
werd, hadden we geen rust meer.
Mensen, dat was het immers!"
Maandag 17 juli vertrok de divisie
uit het gastvrije plaatsje. Niemand
wist waarom. Maar een ding was
zeker. Aldershot lag heel wat dich
ter bij het Normandische gevechts-
gebied dan Molton. De berichten
duidden erop dat de Britten bij
Caen niet verder konden doorsto
ten. Wat dat allemaal betekende
Die Poolse jongens waren solda
ten, geen strategen. Jaren van har
de training had een uiterst effectie
ve gevechts-machine van de divi
sie gemaakt. Maar hoe de lijnen op
de kaart zouden moeten worden ge
trokken? Dat ging aan hen voorbij.
„We landen in de buurt van Bayeux.
Toen bleek dat we de moe gestre
den Britten bij Caen moesten af-
Nog herinnert hü zich, hoe ver
moeid, vervuild, gedeprimeerd die
Britten waren. De Polen beseften
niet wat hun te wachten stond. De
Duitsers hadden zich bij Caen sa
mengetrokken. Daar wilden ze pro
beren, temidden van de puinhopen
van het stadje aan de Orne, de
gestage maar nog niet spectaculaire
opmars van de invasielegers te stui
ten.
„Langzaam rolden onze tanks in
de richting van Caen. Overal lagen
de wrakstukken van de oorlog, uit
gebrande voertuigen, dood vee,
puin. boomstompen, huizen met
enorme gaten erin. Overal ook een
Franse bevolking die duidelijk blij
was, blij en bang. WU waren jong,
wij hadden een rekening te veref
fenen!"
Maandagochtend 1 augustus gaf
generaal Montgomery het bevel voor
de grote aanval. „Het werd een
enorm gevecht. Voor het eerst vie
len er kameraden met wie wij ja
ren samen waren geweest. De eer
ste dag was het een vernietigings
slag. Het ging er ons opperbevel
kennelijk om zoveel mogelijk Duit
se tanks buiten gevecht te stellen.
De vijand had grote móeiiykheden
bij het aanvoeren van reserves. On
ze luchtmacht was oppermachtig.
Bruggen, wegen en spoorwegknoop
punten waren vernield en werden
voortdurend bestookt".
De jonge Poolse vaandrig ervoer
die grote slag aan dat vastgelopen
front niet als zodanig. Hij was met
zijn mannen „ergens", een pion.
Het grote geheel kende hü niet.
„Totdat we woensdag 9 augustus
plotseling niet meer vast zaten". De
enorme gemechaniseerde legers be
gonnen te rollen. 10 augustus werd
hij licht gewond. Hij bleef bij de
troep. Liet zich alleen verbinden.
15 augustus viel Falaise. De weg
naar 't hart van Frankrijk lag open.
Parijs was binnen hef bereik ge
komen van de geallieerde legers.
De strijd om huizen, heggen, brug
getjes en strategische hoogten in
Normandië was voorbij. De tank-
kolonnes konden uitwaaieren.
„Dat wisten de generaals en hun
staven. Wij niet. Wij kregen na Fa
laise rust. Vele van onze mannen
waren gesneuveld of gewond. Toen
wij ons in Arras hergroepeerden,
beseften we pas, hoe zwaar er ge
vochten was. De eerste aanvullin
gen, ook aan manschappen, werden
aangevoerd".
Hij bladert wat afwezig in het
notitieboekje. De aantekeningen
over de gevechtsdagen zijn schaars
en sober. Niets over het eigen aan
deel. Hij weigert erover te vertel
len. „Er zijn er van ons zoveel ge
vallen. Toen de oorlog voorbij was
waren er van die 15.000 nauwelijks
7000 over. Moet ik dan praten over
wat ik zelf deed?"
Vlaanderen af. Het onbekende Hol
land in. Ver weg van hun vader
land. Alsmaar achter de Duitsers
aan. „Bij Klinge de grens over, naar
Axel en Terneuzen. We moesten er
vechten tot en met. De Duitsers
stonden met de rug tegen het wa
ter".
Donderdag 19 oktober bereikten
de Polen via het Albert Kanaal en
Tunrhout Alphen en Riel. Daar
na ging het op Breda af. „Ik werd
bij het Markkanaal opnieuw ge
wond. Aan de hand. Niet ernstig".
Hij laat het lidteken zien.
Nog wordt zijn stem hees als hij
vertelt, hoe Britse bommenwerpers
daarna bij Caen Canadese artillerie
en eigen troepen bestookten. „We
lagen op een uitgestrekte heide.
Velen onzer stierven toen door ei
gen bommen. En wat hebben we
gevochten op die heuvel van 262
meter, bij Chamboix. We waren
omsingeld. Twee dagen en twee
nachten hebben we het volgehou
den. Toen kwamen de Canadezen
ons ontzetten. Het was een enorme
chaos".
Een nieuwe doorbraak bij Arras
maakte een opmars van honderd
kilometer mogelijk. „Begin septem
ber leverden wij slag bij de Som-
me. Zaterdag 2 september. De Duit
sers boden niet serieus weerstand.
Ze leverden vertragingsgevechten".
Het zakboekje vermeldt, heel sum
mier: „7 september, Yperen, 8 sep
tember, Tielt, 9 september, Rous-
selaere. 11 september. Gent, 18 sep
tember, Sint Niklaas. „We moesten
er een kleine slag leveren", her
innert Wieliszek zich nog.
Daarna ging het op Zeeuwsch-
Wieliszek vertelt over Breda. Hij
ontmoette er het meisje dat nu zijn
vrouw is. Hü kon niet weten dat
zijn kennismaking met Nederland,
toen hij Zeeuwsch-Vlaanderen in
trok met zijn bataljon, blijvend zou
zijn. Wieliszek, en met hem vele
P'olen, keerden niet terug naar het
land waar zij waren geboren. Zij
bleven in Nederland, keerden terug
naar Engeland, of gingen naar Ca
nada. Hun Polen was niet meer het
Polen waarvoor zij gevochten had
den, een vrij en democratisch land.
Wieliszek werd Nederlander.
„Maar ik kom nog vaak in Po
len. doe er zaken. M'n moeder leeft
nog. Ik ben er geboren. Het is het
land dat ik liefheb. Maar ik ben
Nederlander. Voel me hier best
thuis."
Een beweeglijke man. klein van
stuk, weins ogen dromerig worden
als hij spreekt over Polen, over
Lodz, over zijn moeder. Want er
gens in zijn hart knaagt toch ken
nelijk nog het verdriet over wat
verloren ging door een oorlog,
waaraan hij part noch deel had,
doch die hij heeft uitgevochten, een
van de vele miljoenen, om te hel
pen het land te bevrijden dat hij
als negentienjarige ontvluchtte om
er nooit meer voorgoed terug te ke
ren.
JACQUES LEVIJ
Staatssecretaris Duynstee van de
Koninklijke Luchtmacht is de enige
bewindsman van het kabinet De Jong
die drager is van het Oranje-Blauw-
geblokte „Invasiekoord". Volgende
week vrijdag is hij terug op de plaats
in Normandië, waar hij 25 jaar gele
den aan land ging om deel te_ nemen
aan de veldtocht van de geallieerden
tegen de Duitse bezetter. Hij was
toen sergeant van de bekende Prin
ses Irenebrigade.
Vrijdag 6 juni staat hij er weer.
Excellentie Duynstee is hoofd van
de Nederlandse delegatie, die de of
ficiële herdenking in Normandië bij
woont. Deze delegatie bestaat uit
twee groepen. De ene groep wordt
gevormd door mensen, die indertijd
hebben deelgenomen aan de actie en
niet meer in actieve dienst zijn, de
andere bestaat uit oud-strijders en
nog militair zijn.
Over zijn ervaringen en belevenis
sen tijdens deze Europese veldtocht
is de „Ier" zoals zijn medestrijders
hem in die dagen noemden, zeer be
scheiden. „Geen heldendaad. Gewoon
plicht. Als Nederlander in het bui
tenland gaf ik gevolg aan de oproep
van de toenmalige Nederlandse rege
ring in Londen. Ik studeerde in Ier
land handel en economie. Vandaar
de bijnaam in de brigade van de
„Ier". Ik verlangde er ook naar om
weer naar huis terug te gaan, naar
Maastricht, waar mijn ouders wo
nen".
„Ik was al seders 1941 militair
toen ik aan de veldtocht door Euro
pa begon. Al die jaren had ik door
de gehele wereld gezworven. Twee
jaar lang diende ik als vrijwilliger
in Suriname. In 1944 keerde ik weer
naar Engeland terug. Ik werd aan
vankelijk ingedeeld hij de Britten
om te oefenen als artillerist. Van die
tijd af wist ik dat het binnen nipt
al te lange tijd zou gaan gebeuren.
Maar de „langste dag" zelf, zoals de
titel van de bekende film over de
invasie luidt, heb ik jammer genoeg
niet meegemaakt. Maar op D-Day
waren we in hoerastemming. Einde
lijk, het begint".
De Prinses Irenebrigade ging pas
twee maanden later aan land in Nor
mandië. Dat was op 8 augustus 1944.
„Op 5 augustus werden we inge
scheept. Met een Libertyboot gingen
we over zee en met een klein lan
dingsvaartuig aan land. Aan de kust
was toen niets meer te beleven".
Nuchter en zakelijk vertelt hij de
feiten. „In de buurt van Caen brach
ten wij de kanonnen in stelling. Het
bleken er meer te zijn dan waarvoor
mankracht aanwezig was. Er werd
geïmproviseerd. Ter plaatse hebben
we eerst nieuwe mensen moeten
opleiden. Dat ging zo goed en zo
kwaad als maar mogelijk was, tussen
de bombardementen van de Duitsers
door. Intussen hadden we ook nog
een sector te houden, waarin para
chutisten waren geland. En op 14
augustus gaven we vuur aan onze
eigen troepen. Daarna zijn we ver
der gerold naar Rouaan".
Via Brussel trok de brigade naar
Beringen, dicht bij de grens met Ne
derlands-Limburg. In deze Belgische
plaats hebben we fel gevochten met
de Duitsers, die zich hadden verscho
len achter een „Mijnberg" jammer
genoeg trok mijn onderdeel toen niet
naar Maastricht, dat op 9 september
werd bevrijd. Wij gingen in de rich
ting Eindhoven. In de nacht van 20
op 21 september trokken we bij Val-
kenswaard de Nederlandse grens
over. Dat deed je wel iets. Eindelijk
weer vaderlandse grond onder je
voeten."
Na Eindhoven trokken we in
de richting Grave. Daar sneden de
Duitsers ons de pas af. Bij Grave
werd de veldartillerie gebruikt als
infanterie. We moesten zorgen voor
de flankdekking. Toen leek het in
eens of alles in duigen viel. De mis
lukking van Am-hem was wel even
een klap."
De troep trok daarom richting
zuidwestwaarts: Tilburg werd be
vrijd. De winter werd doorgebracht
op Noord-Beveland. Daarna weer te
rug naar de oude posities. In april-
maart stond de troep bij Cuyk en op
8 mei negen maanden na de lan
ding in Normandië voor Den Haag.
„Bij de bevrijding van Den Haag heb
ik pas ervaren wat hongersnood be
tekent. Wij aten in die dagen zelf niet
meer om de mensen van de residen
tie in toom te houden."
Met de bevrijding van Den Haag
zat het werk voor sergeant Duynstee
er op. Hij werd weer gewoon burger.
Op 8 augustus keerde hij terug naar
Ierland om zijn studie te hervatten.
Maar in de annalen van de krijshis-
torie staat excellentie A. E. M. Duyn
stee gerangschikt onder controlenum-
mer 2926, sergeant aanv. troepen
Wrottesley Park 317-1944.
Een enkele keer komt het oranje-
hlauw-geblokte „Invasiekoord" te
voorschijn. Dat gebeurt bij de reünie
van de oud-gedienden van de Prinses
Irenegarde, toendertijd samengesteld
uit Nederlanders afkomstig uit alle
delen van de wereld. Dat invasie
koord heeft bij dergelijke gelegenhe
den de naam gekregen van het „Ne
derlandse whiskeykoord". Onzin zeg
gen ze: „We dronken in Engeland al
leen maar bier."
R. DE VRIES
(ADVERTENTIE)
Vijf vakantieguldens
van U vooreen vakantie van lang
durig bedlegerige zieken van alia
gezindten GIRO 11.55.555 Breda
t.n.v. Vakantiefonds
ZONNEBLOEM VAKANTIE-ACTIE
(Van een onzer verslaggevers)
DEN HAAG In Den Haag heeft
zich de stichting „Help nu, straks
voor u" gepresenteerd. Deze stichting
wil mogelijkheden scheppen voor
Nederlandse bejaarden om te kunnen
leven op een wijze die zij graag zou
den willen.
De stichting „Help nu, straks voa|'
u" werd al in december van het vorig
jaar opgericht, maar is gisteren pas
naar buiten getreden.
HEEMSTEDE (KNP) Het te de
bedoeling, dat in april 1970 de laat
ste sessie van het Pastoraal Concilie
zl plaatsvinden. Er staan nu nog 2
vergaderingen o-p het programma
met de volgende onderwerpen: janu-
arie-vergadering 1970: „Religieuzen",
„Het Ambt", „Liturgie"; april-verga-
dering 1970: „Oecumene", „Vrede",
„Katechese /Verkondiging".
(ADVERTENTIE)
(Door onze correspondent
Eric Silver)
JERUZALEM Harry en ik
woonden in onze jeugd naast el
kaar. We kwamen elkaar tegen
op myn eerste da,g in Israël, een
week nadat de zesdaagse oorlog
ln een overwinning van Israël
geëindigd was.
We dronken samen thee in Tel
Aviv en vertelden elkaar wat we
gedaan hadden in de achttien jaar,
nadat hij naar een kibboets geë
migreerd was. Tenslotte pauzeer
de hij even en zei langzaam: „Er
is een vraag die jij je als buiten
lands correspondent eigenlijk
moest stellen. Waarom danst er
niemand op straat?"
De antwoorden worden gegeven
tt°or de zesdaagse oorlog en de drie
weken die daaraan voorafgingen,
wat er nu ook gezegd wordt, nie
mand in Israël kon toen zeker zijn
T5 een oTSTwinning.
Maar hoe snel dit alles ook plaats
„°nden had, het succes van Israël
«d levens gekost 600 a 700, en
ms wTaren nh® doden niet eens ge-
va it e.e? besloten gemeenschap
an 2,5 miljoen joden, kende ieder-
n wel een soldaat die gedood of
sewond was, en iedereen had een
P aats waar in stilte getreurd kon
worden.
„Pua er danste niemand op straat.
nat balkons wapperden een paar
ato?sen' ®en paar vaantjes aan de
.nes van autoradio's. In deur-
penmgen op de begane grond lagen
nog steeds zandzakken op elkaar ge
stapeld. Maar de schok die Israël ge
kregen had werd verlicht door een
zweempje intellectuele opwinding.
Met de oorlog had men dan weinig
meer bereikt dan de zekerheid van
het voortbestaan, maar men begon de
hoop te koesteren dat er een moge
lijkheid zou zijn om het Midden-
Oosten uit de impasse te helpen,
waarin het al zo lang verkeerde.
De nu zo bekende politieke hou
ding had men al aangenomen geen
concessies voor direkte onderhande
lingen met de Arabische staten. Maar
iedereen had zijn eigen „plan", of
voor een oonfederatie, of voor con
dominium, of voor een gedemilitari
seerde Arabische westelijke oever.
Nu, twee jaar later, is er nog geen
reden tot juichen. Tijdens het bezoek
dat ik opnieuw aan Israël heb ge
bracht, vond ik daar een universeel
stoicisme.
Ambtenaren van het ministerie
van buitenlandse zaken staan scep
tisch tegenover elke oplossing door
de vier grote mogendheden. Dit is
niet alleen maar omdat ze een rege
ling zouden verwerpen, die hen op
gelegd zou worden door zogenaamde
vrienden, die weinig deden toen de
moeilijkheden begonneh, maar om
dat zij nergens het bewijs kunnen
ontdekken, dat Rusland een andere
koers in het Midden-Oosten zal gaan
varen. Zonder zo'n verandering heeft
geen enkele formule voor Israël
meer waarde dan de tijd, die eraan
verknoeid wordt.
Men treft in het land geen paniek,
geen wanhoop aan, alleen maar de
overtuiging, dat het nog lang zal du
ren voordat er vrede tot stand zal
zijn gebracht. Het leven gaat moei
zaam door. De joden bevolken de
café's, discotheken en zwembaden.
Zij klagen, met bijna Hollandse vol
harding, over het weer: de tempera
tuur is deze week door wind uit de
woestijn tot zo'n 40 graden gestegen.
De werkloosheid is gedaald, en het
toerisme is afgenomen.
Maar onder de oppervlakte worden
spanning en somberheid veroorzaakt
door toestanden in het land zeif. De
mensen zijn minder bezorgd over de
Arabische guerrilla dan over de
voortdurende oorlogvoering over het
Suez-kanaal en de Jordaan. Mannen
tot de leeftijd van 50 jaar worden
nog steeds opgeroepen om een maand
in dienst te gaan.
De betrekkingen tussen de joden
en Arabieren, die nu onder dezelfde
souvereiniteit leven, zijn slechter dan
voor de oorlog.
Zoals een Israëlisch-Arabisch
schrijver het stelt: „Vanaf 1948 had
den de joden en Arabieren in even
wicht weten te komen. Een ieder
wist, waar hij aan toe was. Dit alles
is in mei en juni 1967 veranderd. De
Israëlische Arabieren waren bang,
dat zij, wie ook zou winnen, afge
slacht zouden worden. Dat is niet ge
beurd, maar nu de contacten met de
Arabische wereld weer hersteld! zijn,
zijn de Israëlische Arabieren voor
zichtiger en nationalistisclier gewor
den. De joden zijn chauvinistischer
geworden, zelfs die van links en die
er voor waren om betrekkingen met
Arabieren te gaan onderhouden. Bei
de partijen zijn van elkaar verwij
derd geraakt, hoewel er het begin
van een nieuw evenwicht bestaat."
Inmiddels danst er nog niemand op
straat.
(COPYRIGHT THE GUARDIAN
DE STEM)
BEIROET De Arabische lan
den zijn thans, twee jaar na de
zesdaagse oorlog tegen Israël, ver
bitterd en ontmoedigd en voor
namelijk door de gedachte dat zq
de door Israël bezette gebieden
niet zullen terugkrijgen.
Niet door middel van de diplo
matie, noch door een nieuwe oor
log.
Want zij zijn niet klaar voor het
voeren van een nieuwe oorlog. An
derzijds kunnen zij, na jaren van ei
gen propaganda, niet de Israëlische
voorstellen gaan aannemen tot een
persoonlijk gesprek over de vrede.
De economieën v.d. Arabische lan
den liiden zwaar onder het budget,
dat zij voor hun legers uitgeven. Het
Suezkanaal, dat voor de oorlog 240
miljoen dollar per jaar aan kanaal-
gelden opbracht is nog steeds geslo
ten.
Het toerisme aan landen als Egyp
te en vooral aan Jordanië, voor de
oorlog het Heilige Land, is enorm
teruggelopen.
De kostbare artillerieduels over het
Suezkanaal kunnen alleen worden
voortgezet door de financiële steun
van landen die grote inkomsten ge
nieten omdat zii olie in de grond
hebben, zoals Lybië. Koeweit en Sa-
oedi-Arabië.
De kanaalsteden Port Said en Suez
zijn zwaar beschadigd en duizenden
bewoners zün er uit weggetrokken.
Het werk in de vruchtbare vallei
van de Jordaan, alhoewel thans ten
deze bezet gebied, Egt stil door de
voortdurende schermutselingen in
dat gebied. In de heuvels om Am
man, de hoofdstad van Jordanië, wo
nen meer dan 300.000 vluchtelingen
in tenten, voornamelijk mensen uit
het oude Palestina maar ook duizen
den vluchtehngen uit de thans be
zette gebieden.
Toen de legers het opgaven, twee
jaar geleden, hebben de querilla's
de strijd overgenomen. De comman
do, met zijn in Oost-Europa gemaak
te machinepistool en zijn camouflage
pak, is de nieuwe held van de Ara
bische wereld geworden, een sym
bool van het verzet dat voortduurt.
Die guerilla's zijn vrije mensen die
zich van geen overheid iets aantrek
ken, en zelfs door hun optreden de
diverse regeringen dwingen tot het
doen of laten van bepaalde din
gen.
Maai- onder de meer gematigde Ara
bieren kan men horen zeggen dat de
vrijheidsstrijders, de fedayieq, hun
grootste glorie wel achter de rug
hebben. Wat zij uithalen levert ei
genlijk minder op dan men wel zou
willen, en zij Eggen de Arabische
regeringen bij tijd en wijle zwaar op
de maag.
In Jordanië vormen zij thans een
soort van staat in de staat, en de
invloed die zij op de vele duizenden
vluchtehngen hebben maakte het ko
ning Hoessein bijzonder moeilijk de
weg naar de vrede, te vinden.
Libanon is al weken zonder rege
ring sinds premier Karami aftrad
wegens het geschil dat bestond over
de vraag of de guerilla's rijn land
nu wel of niet als basis mochten ge
bruiken.
Het opblazen van een deel van de
grote Amerikaanse oEepijpleiding in
het bezette gebied van de hoogten van
Golan heeft ook al niet veel goeds
gedaan en weinigen zijn er de gueril
la's dankbaar voor. of zien het nut er
van in.
Sterker wordt de eis gehoord, dat
de Fedayien hun activiteiten moeten
coördineren met die van de Arabische
regeringen. Mocht dit er van ko
men, dan is de grote glorietijd van
de guerilla's we] voorbij.
Egypte en Jordanië zijn de twéé
Arabische landen die zich hebben ge
steld achter de resolutie van de vei
ligheidsraad van november 1967, en
die zelfs wel enige concessies zouden
willen doen, maar ook hier vormei!
de guerilla's een sta-in-de-weg.
Gamal Abdel Nassar zal, ofschoon
het er wel eens op lijkt, vermoedelijk
niet tot nieuwe vijandelijkheden op
grote schaal overgaan, hij is er té
voorzichtig voor. Hij heeft niet dé
overmacht in de lucht en een inva>i
sie via het Suezkanaal zou een don
delijk avontuur voor Egypte kunneil
worden.
Maar Nasser moet koste wat he)
wil de grote leider van de Arabischa
wereld blijven, en hij moet doei)
voorkomen alsof hij even miEtant ié
als de guerilla's, en even radicaal
als de linkse leiders van Syrië en
Irak, die absoluut tegen een vreda
door overleg zijn.
Hij moet ervoor zorgen dat het
conflict gaande blijft en dat het nooit
zover zal komen dat de wereld d<j
grenzen van Israël inclusief de bezet''
te gebieden, als de blijvende grem
zen van dat land gaat aanvaarden.
Veel Arabische leiders vrezen da(i
dit uiteindelijk de bedoeEng van Is
rael is, namelijk,"houden wat zij heb-
ben tot de zegen van de wereld erojf
rust, en dat dit land een beleid zal
?aaP volgen van zitten en afwachteit
totdat de Arabische vijand als het
ware ineengeschrompeld is en niet
meer de moeite waard om zich zorgei
over te maken.