„De invasie, mensen, dat was het immers „DE IER": GEEN HELDENDAAD, GEWOON PLICHT geef Wit, mek! DE ISRAËLI'S DE ARABIEREN OUD-STRIJDER WIELISZEK BLADERT TERUG Mm Gevechtsmachine Meisjt In Belgie STAATSSECRETARIS DUYNSTEE WAS SERGEANT OP D-DAY Stichting bejaarden hulp opgericht Nog twee zittingen van pastoraal concilie 7 DE STEM VAN VRIJDAG 6 JUNI 1969 9 "\7andaag is het 2') jaar geleden dat de grootste strijdmacht in de ge- schiedenis van de mensheid de beslissende dolkstoot gaf aan het Derde Rijk. Het was 6 juni 1944, de dag van de invasie op Normandie, kortweg D—day. Wij zullen aan deze historische landing morgen uit voerige aandacht besteden. Vandaag vaandrig Wieliszek, die voor een onzer verslaggevers een beduimeld oorlogszakboekje opendeed over de lotgevallen van de eerste Poolse pantserdivisie op en vooral in de we ken na D-day. BREDA WOENSDAG 26 JULI is het dan eindelijk zover. De eerste Poolse pantserdivisie gaat scheep. De mannen van generaal Stanislaus Maczek keren terug naar „het contingent". De dagen van spanning en verveling, van het meeluisteren naar nieuws over de invasie, het eindeloze enerverende wachten in het ongezellige goed gecamoufleerde kamp Alderslot zqn voor bij. De jaren van harde training ook. Ruim anderhalve maand na D-day (6 juni 1944) de eerste dag van de massale inval van de geallieerde legers op de Normandische kust worden de drie Poolse brigades, ingedeeld bij het 2e Canadese legerkorps, Het Kanaal overgebracht. 23 jaar was vaandrig Alfred Aloys Wieliszek, ingedeeld bij het 8e bataljon van de derde brigade. Een van de befaamde „rode sjaals". Een van de ruim 15.000 Polen. Hij heeft, als zovelen van zijn makkers, een lange weg afgelegd. Bij de Duitse overval op zijn land was hij student, 19 jaar. Bij die korte strijd van het Poolse volk tegen de overweldigers is zijn vader zwaar gewond. Later is hij aan die wonden bezweken. De jonge Pool vluchtte. Via Oost-Europa kwam hij tenslotte in Engeland. Een van de velen. Verbitterd, belust op wraak, vastbe sloten terug te slaan. Uit dat soort mannen bestaat de divisie, die zolang in reserve is gehouden en die nu wordt ingezet. ALFRED ALOYS WIELISZEK Wieliszek, nu een levendige, wat gezette man van 49 jaar, herinnert het zich allemaal nog. Hij vertelt erover, bladerend in een beduimeld zakboekje van 1944. Hij heeft er een kwart eeuw geleden precies in bij gehouden wat hij en de mannen, pantser grenadiers, hebben beleefd. „W;i stonden onder het opper bevel van generaal Clark. Wij heb ben ons verbeten, toen de berich ten over de invasie loskwamen en wij er niet bij waren. Dat hadden we willen meemaken. Daarop had den we jaren gewacht." Hij kijkt nog somber als hij dat zegt. Het heeft kennelijk heel diep gezeten, dat anderen als eerste de versterkte kusten van Normandië mochten be springen; Engelsen, Canadezen, Amerikanen. Fransen, en niet de Polen. „We lagen in Molton in Yorks hire op die zesde juni. Toen het nieuws over de invasie bekend werd, hadden we geen rust meer. Mensen, dat was het immers!" Maandag 17 juli vertrok de divisie uit het gastvrije plaatsje. Niemand wist waarom. Maar een ding was zeker. Aldershot lag heel wat dich ter bij het Normandische gevechts- gebied dan Molton. De berichten duidden erop dat de Britten bij Caen niet verder konden doorsto ten. Wat dat allemaal betekende Die Poolse jongens waren solda ten, geen strategen. Jaren van har de training had een uiterst effectie ve gevechts-machine van de divi sie gemaakt. Maar hoe de lijnen op de kaart zouden moeten worden ge trokken? Dat ging aan hen voorbij. „We landen in de buurt van Bayeux. Toen bleek dat we de moe gestre den Britten bij Caen moesten af- Nog herinnert hü zich, hoe ver moeid, vervuild, gedeprimeerd die Britten waren. De Polen beseften niet wat hun te wachten stond. De Duitsers hadden zich bij Caen sa mengetrokken. Daar wilden ze pro beren, temidden van de puinhopen van het stadje aan de Orne, de gestage maar nog niet spectaculaire opmars van de invasielegers te stui ten. „Langzaam rolden onze tanks in de richting van Caen. Overal lagen de wrakstukken van de oorlog, uit gebrande voertuigen, dood vee, puin. boomstompen, huizen met enorme gaten erin. Overal ook een Franse bevolking die duidelijk blij was, blij en bang. WU waren jong, wij hadden een rekening te veref fenen!" Maandagochtend 1 augustus gaf generaal Montgomery het bevel voor de grote aanval. „Het werd een enorm gevecht. Voor het eerst vie len er kameraden met wie wij ja ren samen waren geweest. De eer ste dag was het een vernietigings slag. Het ging er ons opperbevel kennelijk om zoveel mogelijk Duit se tanks buiten gevecht te stellen. De vijand had grote móeiiykheden bij het aanvoeren van reserves. On ze luchtmacht was oppermachtig. Bruggen, wegen en spoorwegknoop punten waren vernield en werden voortdurend bestookt". De jonge Poolse vaandrig ervoer die grote slag aan dat vastgelopen front niet als zodanig. Hij was met zijn mannen „ergens", een pion. Het grote geheel kende hü niet. „Totdat we woensdag 9 augustus plotseling niet meer vast zaten". De enorme gemechaniseerde legers be gonnen te rollen. 10 augustus werd hij licht gewond. Hij bleef bij de troep. Liet zich alleen verbinden. 15 augustus viel Falaise. De weg naar 't hart van Frankrijk lag open. Parijs was binnen hef bereik ge komen van de geallieerde legers. De strijd om huizen, heggen, brug getjes en strategische hoogten in Normandië was voorbij. De tank- kolonnes konden uitwaaieren. „Dat wisten de generaals en hun staven. Wij niet. Wij kregen na Fa laise rust. Vele van onze mannen waren gesneuveld of gewond. Toen wij ons in Arras hergroepeerden, beseften we pas, hoe zwaar er ge vochten was. De eerste aanvullin gen, ook aan manschappen, werden aangevoerd". Hij bladert wat afwezig in het notitieboekje. De aantekeningen over de gevechtsdagen zijn schaars en sober. Niets over het eigen aan deel. Hij weigert erover te vertel len. „Er zijn er van ons zoveel ge vallen. Toen de oorlog voorbij was waren er van die 15.000 nauwelijks 7000 over. Moet ik dan praten over wat ik zelf deed?" Vlaanderen af. Het onbekende Hol land in. Ver weg van hun vader land. Alsmaar achter de Duitsers aan. „Bij Klinge de grens over, naar Axel en Terneuzen. We moesten er vechten tot en met. De Duitsers stonden met de rug tegen het wa ter". Donderdag 19 oktober bereikten de Polen via het Albert Kanaal en Tunrhout Alphen en Riel. Daar na ging het op Breda af. „Ik werd bij het Markkanaal opnieuw ge wond. Aan de hand. Niet ernstig". Hij laat het lidteken zien. Nog wordt zijn stem hees als hij vertelt, hoe Britse bommenwerpers daarna bij Caen Canadese artillerie en eigen troepen bestookten. „We lagen op een uitgestrekte heide. Velen onzer stierven toen door ei gen bommen. En wat hebben we gevochten op die heuvel van 262 meter, bij Chamboix. We waren omsingeld. Twee dagen en twee nachten hebben we het volgehou den. Toen kwamen de Canadezen ons ontzetten. Het was een enorme chaos". Een nieuwe doorbraak bij Arras maakte een opmars van honderd kilometer mogelijk. „Begin septem ber leverden wij slag bij de Som- me. Zaterdag 2 september. De Duit sers boden niet serieus weerstand. Ze leverden vertragingsgevechten". Het zakboekje vermeldt, heel sum mier: „7 september, Yperen, 8 sep tember, Tielt, 9 september, Rous- selaere. 11 september. Gent, 18 sep tember, Sint Niklaas. „We moesten er een kleine slag leveren", her innert Wieliszek zich nog. Daarna ging het op Zeeuwsch- Wieliszek vertelt over Breda. Hij ontmoette er het meisje dat nu zijn vrouw is. Hü kon niet weten dat zijn kennismaking met Nederland, toen hij Zeeuwsch-Vlaanderen in trok met zijn bataljon, blijvend zou zijn. Wieliszek, en met hem vele P'olen, keerden niet terug naar het land waar zij waren geboren. Zij bleven in Nederland, keerden terug naar Engeland, of gingen naar Ca nada. Hun Polen was niet meer het Polen waarvoor zij gevochten had den, een vrij en democratisch land. Wieliszek werd Nederlander. „Maar ik kom nog vaak in Po len. doe er zaken. M'n moeder leeft nog. Ik ben er geboren. Het is het land dat ik liefheb. Maar ik ben Nederlander. Voel me hier best thuis." Een beweeglijke man. klein van stuk, weins ogen dromerig worden als hij spreekt over Polen, over Lodz, over zijn moeder. Want er gens in zijn hart knaagt toch ken nelijk nog het verdriet over wat verloren ging door een oorlog, waaraan hij part noch deel had, doch die hij heeft uitgevochten, een van de vele miljoenen, om te hel pen het land te bevrijden dat hij als negentienjarige ontvluchtte om er nooit meer voorgoed terug te ke ren. JACQUES LEVIJ Staatssecretaris Duynstee van de Koninklijke Luchtmacht is de enige bewindsman van het kabinet De Jong die drager is van het Oranje-Blauw- geblokte „Invasiekoord". Volgende week vrijdag is hij terug op de plaats in Normandië, waar hij 25 jaar gele den aan land ging om deel te_ nemen aan de veldtocht van de geallieerden tegen de Duitse bezetter. Hij was toen sergeant van de bekende Prin ses Irenebrigade. Vrijdag 6 juni staat hij er weer. Excellentie Duynstee is hoofd van de Nederlandse delegatie, die de of ficiële herdenking in Normandië bij woont. Deze delegatie bestaat uit twee groepen. De ene groep wordt gevormd door mensen, die indertijd hebben deelgenomen aan de actie en niet meer in actieve dienst zijn, de andere bestaat uit oud-strijders en nog militair zijn. Over zijn ervaringen en belevenis sen tijdens deze Europese veldtocht is de „Ier" zoals zijn medestrijders hem in die dagen noemden, zeer be scheiden. „Geen heldendaad. Gewoon plicht. Als Nederlander in het bui tenland gaf ik gevolg aan de oproep van de toenmalige Nederlandse rege ring in Londen. Ik studeerde in Ier land handel en economie. Vandaar de bijnaam in de brigade van de „Ier". Ik verlangde er ook naar om weer naar huis terug te gaan, naar Maastricht, waar mijn ouders wo nen". „Ik was al seders 1941 militair toen ik aan de veldtocht door Euro pa begon. Al die jaren had ik door de gehele wereld gezworven. Twee jaar lang diende ik als vrijwilliger in Suriname. In 1944 keerde ik weer naar Engeland terug. Ik werd aan vankelijk ingedeeld hij de Britten om te oefenen als artillerist. Van die tijd af wist ik dat het binnen nipt al te lange tijd zou gaan gebeuren. Maar de „langste dag" zelf, zoals de titel van de bekende film over de invasie luidt, heb ik jammer genoeg niet meegemaakt. Maar op D-Day waren we in hoerastemming. Einde lijk, het begint". De Prinses Irenebrigade ging pas twee maanden later aan land in Nor mandië. Dat was op 8 augustus 1944. „Op 5 augustus werden we inge scheept. Met een Libertyboot gingen we over zee en met een klein lan dingsvaartuig aan land. Aan de kust was toen niets meer te beleven". Nuchter en zakelijk vertelt hij de feiten. „In de buurt van Caen brach ten wij de kanonnen in stelling. Het bleken er meer te zijn dan waarvoor mankracht aanwezig was. Er werd geïmproviseerd. Ter plaatse hebben we eerst nieuwe mensen moeten opleiden. Dat ging zo goed en zo kwaad als maar mogelijk was, tussen de bombardementen van de Duitsers door. Intussen hadden we ook nog een sector te houden, waarin para chutisten waren geland. En op 14 augustus gaven we vuur aan onze eigen troepen. Daarna zijn we ver der gerold naar Rouaan". Via Brussel trok de brigade naar Beringen, dicht bij de grens met Ne derlands-Limburg. In deze Belgische plaats hebben we fel gevochten met de Duitsers, die zich hadden verscho len achter een „Mijnberg" jammer genoeg trok mijn onderdeel toen niet naar Maastricht, dat op 9 september werd bevrijd. Wij gingen in de rich ting Eindhoven. In de nacht van 20 op 21 september trokken we bij Val- kenswaard de Nederlandse grens over. Dat deed je wel iets. Eindelijk weer vaderlandse grond onder je voeten." Na Eindhoven trokken we in de richting Grave. Daar sneden de Duitsers ons de pas af. Bij Grave werd de veldartillerie gebruikt als infanterie. We moesten zorgen voor de flankdekking. Toen leek het in eens of alles in duigen viel. De mis lukking van Am-hem was wel even een klap." De troep trok daarom richting zuidwestwaarts: Tilburg werd be vrijd. De winter werd doorgebracht op Noord-Beveland. Daarna weer te rug naar de oude posities. In april- maart stond de troep bij Cuyk en op 8 mei negen maanden na de lan ding in Normandië voor Den Haag. „Bij de bevrijding van Den Haag heb ik pas ervaren wat hongersnood be tekent. Wij aten in die dagen zelf niet meer om de mensen van de residen tie in toom te houden." Met de bevrijding van Den Haag zat het werk voor sergeant Duynstee er op. Hij werd weer gewoon burger. Op 8 augustus keerde hij terug naar Ierland om zijn studie te hervatten. Maar in de annalen van de krijshis- torie staat excellentie A. E. M. Duyn stee gerangschikt onder controlenum- mer 2926, sergeant aanv. troepen Wrottesley Park 317-1944. Een enkele keer komt het oranje- hlauw-geblokte „Invasiekoord" te voorschijn. Dat gebeurt bij de reünie van de oud-gedienden van de Prinses Irenegarde, toendertijd samengesteld uit Nederlanders afkomstig uit alle delen van de wereld. Dat invasie koord heeft bij dergelijke gelegenhe den de naam gekregen van het „Ne derlandse whiskeykoord". Onzin zeg gen ze: „We dronken in Engeland al leen maar bier." R. DE VRIES (ADVERTENTIE) Vijf vakantieguldens van U vooreen vakantie van lang durig bedlegerige zieken van alia gezindten GIRO 11.55.555 Breda t.n.v. Vakantiefonds ZONNEBLOEM VAKANTIE-ACTIE (Van een onzer verslaggevers) DEN HAAG In Den Haag heeft zich de stichting „Help nu, straks voor u" gepresenteerd. Deze stichting wil mogelijkheden scheppen voor Nederlandse bejaarden om te kunnen leven op een wijze die zij graag zou den willen. De stichting „Help nu, straks voa|' u" werd al in december van het vorig jaar opgericht, maar is gisteren pas naar buiten getreden. HEEMSTEDE (KNP) Het te de bedoeling, dat in april 1970 de laat ste sessie van het Pastoraal Concilie zl plaatsvinden. Er staan nu nog 2 vergaderingen o-p het programma met de volgende onderwerpen: janu- arie-vergadering 1970: „Religieuzen", „Het Ambt", „Liturgie"; april-verga- dering 1970: „Oecumene", „Vrede", „Katechese /Verkondiging". (ADVERTENTIE) (Door onze correspondent Eric Silver) JERUZALEM Harry en ik woonden in onze jeugd naast el kaar. We kwamen elkaar tegen op myn eerste da,g in Israël, een week nadat de zesdaagse oorlog ln een overwinning van Israël geëindigd was. We dronken samen thee in Tel Aviv en vertelden elkaar wat we gedaan hadden in de achttien jaar, nadat hij naar een kibboets geë migreerd was. Tenslotte pauzeer de hij even en zei langzaam: „Er is een vraag die jij je als buiten lands correspondent eigenlijk moest stellen. Waarom danst er niemand op straat?" De antwoorden worden gegeven tt°or de zesdaagse oorlog en de drie weken die daaraan voorafgingen, wat er nu ook gezegd wordt, nie mand in Israël kon toen zeker zijn T5 een oTSTwinning. Maar hoe snel dit alles ook plaats „°nden had, het succes van Israël «d levens gekost 600 a 700, en ms wTaren nh® doden niet eens ge- va it e.e? besloten gemeenschap an 2,5 miljoen joden, kende ieder- n wel een soldaat die gedood of sewond was, en iedereen had een P aats waar in stilte getreurd kon worden. „Pua er danste niemand op straat. nat balkons wapperden een paar ato?sen' ®en paar vaantjes aan de .nes van autoradio's. In deur- penmgen op de begane grond lagen nog steeds zandzakken op elkaar ge stapeld. Maar de schok die Israël ge kregen had werd verlicht door een zweempje intellectuele opwinding. Met de oorlog had men dan weinig meer bereikt dan de zekerheid van het voortbestaan, maar men begon de hoop te koesteren dat er een moge lijkheid zou zijn om het Midden- Oosten uit de impasse te helpen, waarin het al zo lang verkeerde. De nu zo bekende politieke hou ding had men al aangenomen geen concessies voor direkte onderhande lingen met de Arabische staten. Maar iedereen had zijn eigen „plan", of voor een oonfederatie, of voor con dominium, of voor een gedemilitari seerde Arabische westelijke oever. Nu, twee jaar later, is er nog geen reden tot juichen. Tijdens het bezoek dat ik opnieuw aan Israël heb ge bracht, vond ik daar een universeel stoicisme. Ambtenaren van het ministerie van buitenlandse zaken staan scep tisch tegenover elke oplossing door de vier grote mogendheden. Dit is niet alleen maar omdat ze een rege ling zouden verwerpen, die hen op gelegd zou worden door zogenaamde vrienden, die weinig deden toen de moeilijkheden begonneh, maar om dat zij nergens het bewijs kunnen ontdekken, dat Rusland een andere koers in het Midden-Oosten zal gaan varen. Zonder zo'n verandering heeft geen enkele formule voor Israël meer waarde dan de tijd, die eraan verknoeid wordt. Men treft in het land geen paniek, geen wanhoop aan, alleen maar de overtuiging, dat het nog lang zal du ren voordat er vrede tot stand zal zijn gebracht. Het leven gaat moei zaam door. De joden bevolken de café's, discotheken en zwembaden. Zij klagen, met bijna Hollandse vol harding, over het weer: de tempera tuur is deze week door wind uit de woestijn tot zo'n 40 graden gestegen. De werkloosheid is gedaald, en het toerisme is afgenomen. Maar onder de oppervlakte worden spanning en somberheid veroorzaakt door toestanden in het land zeif. De mensen zijn minder bezorgd over de Arabische guerrilla dan over de voortdurende oorlogvoering over het Suez-kanaal en de Jordaan. Mannen tot de leeftijd van 50 jaar worden nog steeds opgeroepen om een maand in dienst te gaan. De betrekkingen tussen de joden en Arabieren, die nu onder dezelfde souvereiniteit leven, zijn slechter dan voor de oorlog. Zoals een Israëlisch-Arabisch schrijver het stelt: „Vanaf 1948 had den de joden en Arabieren in even wicht weten te komen. Een ieder wist, waar hij aan toe was. Dit alles is in mei en juni 1967 veranderd. De Israëlische Arabieren waren bang, dat zij, wie ook zou winnen, afge slacht zouden worden. Dat is niet ge beurd, maar nu de contacten met de Arabische wereld weer hersteld! zijn, zijn de Israëlische Arabieren voor zichtiger en nationalistisclier gewor den. De joden zijn chauvinistischer geworden, zelfs die van links en die er voor waren om betrekkingen met Arabieren te gaan onderhouden. Bei de partijen zijn van elkaar verwij derd geraakt, hoewel er het begin van een nieuw evenwicht bestaat." Inmiddels danst er nog niemand op straat. (COPYRIGHT THE GUARDIAN DE STEM) BEIROET De Arabische lan den zijn thans, twee jaar na de zesdaagse oorlog tegen Israël, ver bitterd en ontmoedigd en voor namelijk door de gedachte dat zq de door Israël bezette gebieden niet zullen terugkrijgen. Niet door middel van de diplo matie, noch door een nieuwe oor log. Want zij zijn niet klaar voor het voeren van een nieuwe oorlog. An derzijds kunnen zij, na jaren van ei gen propaganda, niet de Israëlische voorstellen gaan aannemen tot een persoonlijk gesprek over de vrede. De economieën v.d. Arabische lan den liiden zwaar onder het budget, dat zij voor hun legers uitgeven. Het Suezkanaal, dat voor de oorlog 240 miljoen dollar per jaar aan kanaal- gelden opbracht is nog steeds geslo ten. Het toerisme aan landen als Egyp te en vooral aan Jordanië, voor de oorlog het Heilige Land, is enorm teruggelopen. De kostbare artillerieduels over het Suezkanaal kunnen alleen worden voortgezet door de financiële steun van landen die grote inkomsten ge nieten omdat zii olie in de grond hebben, zoals Lybië. Koeweit en Sa- oedi-Arabië. De kanaalsteden Port Said en Suez zijn zwaar beschadigd en duizenden bewoners zün er uit weggetrokken. Het werk in de vruchtbare vallei van de Jordaan, alhoewel thans ten deze bezet gebied, Egt stil door de voortdurende schermutselingen in dat gebied. In de heuvels om Am man, de hoofdstad van Jordanië, wo nen meer dan 300.000 vluchtelingen in tenten, voornamelijk mensen uit het oude Palestina maar ook duizen den vluchtehngen uit de thans be zette gebieden. Toen de legers het opgaven, twee jaar geleden, hebben de querilla's de strijd overgenomen. De comman do, met zijn in Oost-Europa gemaak te machinepistool en zijn camouflage pak, is de nieuwe held van de Ara bische wereld geworden, een sym bool van het verzet dat voortduurt. Die guerilla's zijn vrije mensen die zich van geen overheid iets aantrek ken, en zelfs door hun optreden de diverse regeringen dwingen tot het doen of laten van bepaalde din gen. Maai- onder de meer gematigde Ara bieren kan men horen zeggen dat de vrijheidsstrijders, de fedayieq, hun grootste glorie wel achter de rug hebben. Wat zij uithalen levert ei genlijk minder op dan men wel zou willen, en zij Eggen de Arabische regeringen bij tijd en wijle zwaar op de maag. In Jordanië vormen zij thans een soort van staat in de staat, en de invloed die zij op de vele duizenden vluchtehngen hebben maakte het ko ning Hoessein bijzonder moeilijk de weg naar de vrede, te vinden. Libanon is al weken zonder rege ring sinds premier Karami aftrad wegens het geschil dat bestond over de vraag of de guerilla's rijn land nu wel of niet als basis mochten ge bruiken. Het opblazen van een deel van de grote Amerikaanse oEepijpleiding in het bezette gebied van de hoogten van Golan heeft ook al niet veel goeds gedaan en weinigen zijn er de gueril la's dankbaar voor. of zien het nut er van in. Sterker wordt de eis gehoord, dat de Fedayien hun activiteiten moeten coördineren met die van de Arabische regeringen. Mocht dit er van ko men, dan is de grote glorietijd van de guerilla's we] voorbij. Egypte en Jordanië zijn de twéé Arabische landen die zich hebben ge steld achter de resolutie van de vei ligheidsraad van november 1967, en die zelfs wel enige concessies zouden willen doen, maar ook hier vormei! de guerilla's een sta-in-de-weg. Gamal Abdel Nassar zal, ofschoon het er wel eens op lijkt, vermoedelijk niet tot nieuwe vijandelijkheden op grote schaal overgaan, hij is er té voorzichtig voor. Hij heeft niet dé overmacht in de lucht en een inva>i sie via het Suezkanaal zou een don delijk avontuur voor Egypte kunneil worden. Maar Nasser moet koste wat he) wil de grote leider van de Arabischa wereld blijven, en hij moet doei) voorkomen alsof hij even miEtant ié als de guerilla's, en even radicaal als de linkse leiders van Syrië en Irak, die absoluut tegen een vreda door overleg zijn. Hij moet ervoor zorgen dat het conflict gaande blijft en dat het nooit zover zal komen dat de wereld d<j grenzen van Israël inclusief de bezet'' te gebieden, als de blijvende grem zen van dat land gaat aanvaarden. Veel Arabische leiders vrezen da(i dit uiteindelijk de bedoeEng van Is rael is, namelijk,"houden wat zij heb- ben tot de zegen van de wereld erojf rust, en dat dit land een beleid zal ?aaP volgen van zitten en afwachteit totdat de Arabische vijand als het ware ineengeschrompeld is en niet meer de moeite waard om zich zorgei over te maken.

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1969 | | pagina 25