„IK SCHRIJF OMDAT BANG BEN VOOR HET BEDROG WEM HUYSKENS JAN VAN EYK: monument(aal) „De mens bezorgt me angst..." MEN WIL GEEN NEDERLANDS STUK MYTHE BU ONZE TONEELGROEPEN T.V.-PUBLIEK OORDEELT ANDERS TYPISCH NEDERLANDS KLIMAAT DIE ONBEGRIJPELIJKE REACTIES 2uurkool en reerug. Je zegt de hele tijd „ons" en „zij". DE STEM VAN ZATERDAG 24 MEI 1969 Wie hij is, wat hij voelt, denkt en wil, het valt eigenlijk toch echt het best uit zijn dichtbun dels te lezen. De tweede verschijnt dit najaar. Die moet „De poëtische bijl" gaan heten. Zijn eerste, „Schuine lyriek", gaf de Bezige Bij dit voorjaar uit. Die uitgave belooft een opmerkelijk succes te wor den. De bundel „verkoop*" goed, hij krijgt positieve (en lekker lange) kritieken in de dagbladen. Wim Huyskens lijkt een nieuw, achteloos-diepgravend ge dicht te schrijven, dat de woord-revolutie van de vijftigers en de concrete notities van de zestigers op de een of andere manier verbindt. De Bredanaar Wim Huyskens, die („een van mijn beste beslissingen") in Amsterdam is gaan wonen en er werkt als pas afge studeerde leraar Nederlands, kan wel eens „de -poëtische ontdekking" van het |aar worden. Den zo maar opgeslagen blad uit 5 z'n nieuwe bundel: „Voor mij/ moet domweg gebeuren wat zw,art op wit/ nog geen dichter is gelukt:/ de bakker belt, ik open, haal mijn halfje bruin/ in plastic af en betaal 42 cent." Of uit z'n voorjaarsbun del: „Openhartigheid is onze pest en toch/ we zoeken, vissen uit, schijnbaar onbevangen dwang,/ lachend knappen we af op onze pijn." „Jk begin mij er langzamerhand bewust van te worden waarom ik schrijf," zegt hij. We hebben hem opgezocht op z'n kamer aan de - Oostenburgergracht, een cleane ka mer, blank houten bureau, 'n paar gemakkelijke stoelen voor een breed raam. Het regept. Hij zet koffie. Aan de wanden wat geraffineerde schoonheid: Anton Heyboer, de es- teet. Wim Huyskens, 29, een smalle, rustig-geworden jongen met een baard. Hij lacht weinig en nooit uitbundig. Studeert veel. Zou aan een studie willen beginnen over de toch-niet-zo-merkwaardige over eenkomst tussen James Joyce „Ulysses" en Simon Vestdijks „Me neer Vissers hellevaart" bijvoor beeld. Waarom schrijf je? „Het is een vertragings proces. Schrijven is 'n oponthoud. Ik schrijf omdat ik bang ben voor het bedrog. Bang om mij weer te binden, zoals ik mij vroeger gebon den heb aan de katholieke kerk. Die ontdekking van Sartre, dat z'n 25 boeken uit zelfbedrog geschre ven zijn. Hij geloofde niet. Hij had als kind God uit de hemel zien vallen; schrijven deed hij om zich ten in die ontdekking te bevesti gen. Metafysisch zelfbedrog." Het wereldbeeld van Sartre, een chris telijk wereldbeeld, waar-uit hij God heeft weggesneden. Toch blijven alle lijnen wijzen naar dat ene punt: G°d. Maar „Dieu n'existe pas" en hij is woedend over de zinloze verwijzing van de lijnen. „Daar houdt bij mij de ver is ïjking op. Ik heb geen christelijk ereldbeeld. Ik accepteer geen ver- Seiijkingssysteem van moreel hoger m„aier'JIk ze^ zuurkool naast ree- tJj t? 1 a^s P°ëtische mogelijk- geloof dat deze ideeën wel t gestolen, maar wel enorme aakpunten hebben met de kunst- opvattmg van nu. De plastische nalt dl.e een rottige stoel i een vuilnisemmer zet als zijn aSf f De een z'n afval is de "oer zn kunstwerk." ?ii lakt op ons de indruk dat J een bewuste breuk willen met wiC^u' terwijl ze het iuist Ranv.i, i ven' ^o'n man als nomeiw 6rg -wil zich iuist opge~ tra-lii ln de Renaissance- of-t«m 6n W1] zeggen: afschuwelijk nedftau u- provocerend. Maar dat nier i helemaal niet. Onze ma- is hew bfnadering van zijn werk s he«maal niet de zijne." orle leuf!,ijd hoor ik tot de k nstm= hedendaagse beeldende heb fw maar waarschijnlijk opgevoedmnZelf veel te literair Sartre dio Baarom begon ik over opgevoed hei??! °ok 20 omgekeerd de werk,,ro Si -:,van bet hoek naar geschrevo' ke 'k beh een roman W jp PP 67.al, „Folklore" van De njf1herhuizen (directeur "'et- Het «5'fherkende het denk ii-, p s te katholiek voor hem, schien i'iifc, Brandt gaat het mis- mij bcwmfVw Achferaf werd ik Sartre niJhetzelfde te doen als ginneti kerkelijkheid be waakte er hy het boek. Sartre een comte,, I™ ,lUusie van. Hij is dood ouwer" Ik ben als vallen. Al fout te ver" Seweest het a-u3Pen ben ik hang tre te'vrijheidsidee van Sar- veel 'belane ondergraven; maar zangrijker vind ik zijn „mau- vaise foi"-idee (het idee van de kwad" trouw, van het bedrog). Hij heeft zich dat idee aangepraat nota bene en komt dan veertig jaar later tot de ontdekking: ik heb mezelf besodemieterd." ipegen het zelfbedrog. „Als alle literatuur beken tenisliteratuur is, dan moet de schrijver ook waarachtig zijn. Ik heb m'n boek „Folklore" geschre ven om een geschiedenis te hebben van de vijftiger jaren, maar vooral om eerlijk te zijn. Ik vind de meeste uitgetreden priesters verschrikke lijk onwaarachtig. Ze hebben het ov°r de overheid die hen plat ge slagen heeft, maar ze hebben het evengoed zichzelf aangedaan. En tot die bekentenis komen ze niet. Dat vind ik onwaarachtig." (Wim Huys kens is zelf ook kloosterling ge weest; enkele jaren voor z'n pries terwijding is hij uitgetreden.) „Uit de meest onwaarschijnlijke hoeken bespringen je alle vormen van zelfbedrog. Je kunt dat veel mooier zeggen, maar dat doet er niet toe. Wat er op aan komt is: op je qui vive zijn dat je de ge meenplaatsen ontmaskert. Je hoopt dan natuurlijk, dat het een stukje werkelijkheid omtrent jezelf vrij laat, prijs geeft.'\Schrijf je nou om een hele hoop mensen iets mee te delen? Ach, je schrijft dan toch in de eerste plaats voor je vrienden en als het bpek in de etalage ligt, dan hoop je er maar het beste van. Dat boek van mij, dat „Folklore", het doet me nog wel wat. Het eerste idee had ik al in '61 of '62. Wolkers kwam toen op. Hé, dacht ik, hij is calvinist; ik kan het uit de roomse hoek doen. Dat was in die tijd toen Fsns en zo in De Tijd praatten over het uitblijven van de roomse roman. Maar de enige mogelijkheid is de anti-roomse roman. Je probeert je roman op te bouwen tussen tegen stellingen, maar er is al een tegen- stolling tussen de werkelijkheid en wat je op papier zet. Het is meestal metafysisch, maar je moet het veel lager zoeken, veel alledaagser. Ik hoef geen god uit de hemel te laten vallen. De werkelijkheid zelf zit al vol tegenstellingen." „-y^raar sta ik ergens?" „Ik ben nu 29 geworden, Ik zit in een merkwaardige positie wat mijn leeftijd betreft. Remco Campert is 40, maar ik herken zo verdomd duidelijk alles wat hij schrijft. V/aar sta ik ergens? In een combinatie van vijftigers en zesti gers? Als jongen (ze begonnen zo'n twintig jaar geleden) snapte ik niets van de metaforen van de Vijf tigers. Ze zijn de eersten die met een taalgebruik zijn gekomen dat de intellectuele bovenlaag moest schokken. Mijn indruk is dat ze een bewuste poging deden om te des oriënteren. Dat heeft dan z'n mo gelijkheden en z'n tijd gehad. Tot aan 1950 begreep df intellectuele upper ten de dichter. Toen was het voorbij. De zestigers begonnen zelfs sec te noteren. Nu zijn we aan de mocratisering toe." „Qua afkomst en milieu had ik niet bij de intellectuelen moeten behoren. Misschien dat ik daarom in staat ben, het intellectuele, uit Grieks en Latijn afgeleide woord, naast het straatwoord te zetten. Ik wil begrepen worden. Een jongen van zestien schrijft me een brief. Hij begrijpt mijn bundel. Ik kon als 16-jarige de vijftigers echt niet be grijpen. Vanuit mijn milieu zette ik he* woord „schuin" naast het gym nasiumwoord „lyriek". Ik wil mis schien wel m'n afkomst en m'n op leiding, die tegenover elkaar staan, tot een synthese brengen". /"""ulturele ballast. „Mijn vak speelt ook een belangrijke rol. Wat doe je met middelbare scholieren op dit mo ment? Ik zelf zit dingen te maken, die nog absoluut niet in de school boeken staan. Dit is de klad in het middelbaar onderwijs: het grootste deel van de leraren is afkomstig uit de literaire bovenlaag met z'n tach tig procent overbodige intellectuele ballast en de leerlingen zijn af komstig uit een heel ander mileu. Die vervelen zich domweg op school" „Ik heb een gedicht van mezelf in de klas gegeven als tekstanalyse. Literatuur-mensen zeiden me, er niets van te snappen, maar deze kinderen gaven bijna stuk voor stuk een feilloze analyse! Je kunt aan het onderwijs doen wat je wilt, maar zo lang we niet in staat zijn de verveling van de leerling op te heffen, blijven we 'n pas-op-de- plaats maken." „Je vraagt, waar ik maatschappe lijk ergens sta. Ik weet, dat ik in veel opzichten verschrikkelijk gelijk heb, maar dat het geen donder helpt. Natuurlijk is het erg van Spanje en Griekenland. Toch heb ik er een hekel aan, me maatschap pelijk op te steHen. Zovelen hebben religie aan metafysica afgemeten en werpen zich in een „politische the ologie", het dienstbetoon: God en zo. Het is flauwekul en voorbij; we moeten ons zo nodig op het sociale werpen. Ik weet niet of het snobis me is, maar ik heb wel wroeging. Dat ik een duur boek koop. Ik heb het op geen enkele manier nodig. Waarom stort ik dat geld niet op giro 400?" „Ik zou het wel accepteren dat mijn salaris werd verminderd ten be hoeve van de ontwikkelingshulp, maar dan natuurlijk van iedereen. Ontwikkelingshulp is geen zaak van particulier initiatief; we moeten dat politiek oplossen! In de privé-sfeer vind ik, dat ik het geld beter aan m'n moeder in Breda kan geven, dan kan ze tenminste 'ns een keer met vakantie gaan... Sommigen vin den het zo onbegrijpelijk dat ik boos ben op de rooms-katholieke kerk. En dan krijg ik te horen dat daaruit blijkt dat ik er nog steeds niet van af ben... Maar als je ziet hoe al die vaders en moeders le vensgroot belazerd zijn.... ik vind dat misdadig." - Hf is een patertje. 'n Aantal jaren terug had ik een veel sterker maatschappelijk engagement: de politiek als dat wat op de aarde gericht is, een ontdek king voor me. Tot ik de priester lijke taal hoorde die ze uitkraam den, die politici. Weer metafysica! De populariteit van Piet de Jong. Het is een patertje. Hij zegt: wees maar kalm, ik sta immers aan het roer. En wat zijn ze, die politici? Marionetten van de echte macht hebbers, gevangenen van de econo mie, van de jongens met het geld, van de jongens die de macht inder daad in handen hebben." „De minste notie van DE IDEE, van HET ABSTRACTE, doet me huiveren. Ik weet het, het is een duidelijke tendens onder academici die sterk links zijn. Maar: kom me niet aan m'n salaris...!" „Je maatschappelijke houding zal wel een kwestie van karakter zijn. De extraverte natuur zal meer ge neigd zijn naar maatschappelijk engagement en uiteindelijk naar een plaats in de Kamer. Maar uit eindelijk val je „in the darkness" (in de duisternis) terug op „myself and yourself" (op mijzelf en op jou). Alles draait weer terug tot dat ene punt: jij en ik. Iemand die zijn leven begonnen is zonder waar achtig te zijn, kan met een olifants huid dwars door alles heen gaan. Wie waarachtig wil zijn, stoot zijn kop, altijd weer. Stel dat je op Cuba woonde als goed betaalde in tellectueel en Castro komt..." „Tja, dat marxisme. Tsjechoslowa- kije had het misschien kunnen wor den. Je moet wel een hond zijn als je daarin niet kunt meevoelen. Maar Rusland heeft wel gezien waar het uiteindelijk op uitdraait, zoals Rome ziet waar het in Nederland op uit draait. En het is ook waar. Otta- viani had volkomen gelijk. Het is het einde." JAN HüSKEN 7odra iets een „mythe" is geworden, is het moeilijk uit de sdmen- leving te krijgen. Men zie De Gaulle. Een vaste mythe bij het Nederlands toneel is, dat het Nederlands toneelstuk zou stuiten op een zo grote vooringenomenheid van het publiek, dat het vrijwel niet op het repertoire genomen kan worden. „Men wil de eigen schrijvers niet", zo verluidt het al vijftien jaar of daaromtrent. En dat is dan het excuus dat alle negen grote toneelgezelschappen te za- men gemiddeld per jaar nog geen drie nieuwe Nederlandse toneel stukken op hun gewone speelplan nemen (alleen voor zover men beschikt over een eigen „kleine zaal" wordt daar de laatste drie jaar wat meer kans aan Nederlandstalige schrijvers uit Vlaanderen en Nederland gegeven). JVen hardnekkige mythe, die tot mijn verbazing zelfs weer voorkomt in het overigens immer zo fris en verstandig geredigeerde Infor matie-bulletin van Toneelgroep Centrum. Daar stelt men dat de reac ties op „Ajax-Feijenoord" van Gerben Hellinga de directie het meest van alle repertoire-verschijnselen hebben beziggehouden. In doorsnee werd dit „zo goed in de pers ontvangen" terwijl bij de voorstellingen de reactie uiteenliep van ovatie in Den Haag tot absolute sof in Den Bosch; van een met de pauze leeglopende zaal in Hilversum tot een ware happening in UtrechtEn dan stelt Centrum: „Een feit is, dat velen bij voorbaat argwanend zijn omdat het een Nederlands stuk is. Tragisch maar waar. Toneel van eigen bodem heeft nog heel wat te overwinnen yyat ook de werkelijke oorzaken kunnen zijn dat Hellinga's stuk het bij diverse publieken niet deed, zou nader onderzocht kunnen wor den. Maar die vooringenomenheid van het publiek tegen „het" Neder lands stuk is zonder meer een aantoonbaar sprookje. In de Nederlandse televisie namelijk is de laatste jaren het gemiddelde aan nieuw Neder lands drama tussen de dertig en veertig procent van de drama-uitzen dingen. Alle uitzendingen zijn aan wetenschappelijk onderzoek onder worpen, uitgedrukt in kijkdichtheden en waarderingscijfers. En dan blijkt dat niet alleen de kijkdichtheid maar vooral ook de waardering voor het Nederlands stuk BOVEN het gemiddelde ligt van alle soorten drama-uitzendingen dooreen. Men is dus niet vooringenomen, want anders zou men de knop tevoren hebben overgeschakeld op het andere net. Sterker, men lijkt éérder geneigd naar een Nederlands stuk te kijken dan naar een vertaald, anders zouden de kijkdichtheden niet boven het gemiddelde liggen. En men ondergaat het stuk onbevangen, op eigen mérites, zoals blijkt uit de vaak verrassend hoge waarderings cijfers. J/errassend? Ja, want dat Nederlands stuk komt over het algemeen van minder ervaren hand dan het buitenlandse. Het is dus, 'dra matisch en artistiek, op voorhand onvergelijkbaar zwakker dan de keuze, die men uit het neusje van de internationale zalm maakt. Arthur Miller schrijft nu eenmaal sterker dan bv. Leo Derksen. Maar Leo Derksen, die inmiddels al tien stukken voor de Nederlandse TV heeft opgevoerd gekregen, blijkt met die tien stukken gemiddeld geen lagere waarderingscijfers te behalen dan bv. De Vuurproef van Miller. Waar bij we voorop moeten stellen dat gemiddeld de bezetting van een Derk- sen-drama niet minder hoog was dan die Vuurproef, zodat het niet aan toevallige acteur-trekkers gelegen kan hebben. En waarbij we ook citerend uit die geheime NTS-cijfers duidelijk kunnen zien dat het éne Derksen-spel het beter deed als het andere, en dat dit niet lag aan de vraag of het een thriller was of een psychologisch drama, maar louter aan het feit dat het éne stuk sterker gelukt was dan het andere. 2° zouden tientallen vergelijkingen te treffen zijn waaruit blijkt dat het Nederlandse stuk, mits dit niet door vorm of inhoud al te zeer op het grote publiek vooruit ligt, in belangstelling en waardering bij dat publiek méér „genegenheid" ondervindt dan het vergelijkbaar-bui tenlandse. Met name die stukken, die als thema of als sfeer een typisch Nederlands klimaat meebrengen. En dat lijkt ook simpele logica: het publiek is nu eenmaal méér geïnteresseerd in wat nabij is, dan in wat zich voltrekt in geheel ander leefklimaat. Zozeer, dat een artistiek bepaald zwakke serie als Glazen Stad toch topcijfers behaalde, omdat deze dramatische zwakte het publiek minder deed dan het feit dat hier typerend-huiselijke Nederlandse verhoudingen werden gedramatiseerd. Zoals ook drie en vier jaar geleden bij de AVRO de serie gedramati seerde gezinsproblemen onverwacht hoge cijfers kreeg als men het dramaturgisch of artistiek niveau van die „gelegenheidsstukken" in aanmerking neemt. D* gemiddelde kijkdichtheid van een Nederlands TV-spel bedraagt een paar miljoen kijkers. Dat is honderden tot duizenden malen meer dan het schouwburgpubliek. Een „ongetraind" publiek, derhalve. Zou men nu echt kunnen volhouden dat „het" Nederlands publiek „het" Nederlandse stuk niet wil? Of zouden er voor het schouwburg publiek andere normen gelden dan voor die zelfde mensen thuis-voor- de-buis? Of zou het dus toch zó zijn, dat de Toneeldirecties wat al te gemakkelijk dat sprookje hanteren dat het publiek vooringenomen is Het zou bv. best kunnen zijn dat het deftige en dure publiek in Hilversum niet van voetbal houdt, en daarom in de pauze van een niet zo sterk stuk wegloopt, en dat het stijve Den Haag zich alléén-al kos telijk amuseert om het onvervalst Amsterdams dat in het stuk wordt gesprokenHet is maar één suggestie voor de vele mogelijke oor zaken van die „onbegrijpelijke" reacties. C. NICOLAï Imposant. Dat is wel het eer ste dat opvalt aan de schil derijen van Jan van Eyk. Hij heeft de Provinciale prijs voor Beeldende Kunst gewonnen, de ze in 1927 in Helmond geboren autodidact-schilder. Daarom hangt en staat er nu een ruime overzichts-keuze van zijn werk sinds 1950 te kijk in het Noordbrabants Museum te Den Bosch. Maar dan niet slechts imposant in de zin van groot. Veeleer in die van: monumentaal, in drukwekkend, groots. Indruk makend, ja, dat is het wel on geveer. Ze laten niet meer los wie ze één keer gezien heeft. jy^en zal ze voortaan tussen dui zenden dagelijks herkennen, zo als men een Rembrandt van verre blij herkent voordat men zich re kenschap geeft van de/het geschil derde. Dat komt misschien ook om dat ze op het eerste gezicht er zo eenvoudig uitzien. Men kan ze heel gemakkelijk „naverteHen". Kolos sale blokvormen zijn 't, als zwerf stenen, of rivierkeien, rots- of ijs- formaties. Maar dan onder de op pervlakte, onder water misschien, niet zo ver van de spiegel ver wijderd dat alle licht verdwenen is. Want ze hebben een vreemd stra lend licht. Soms, of het uit de din gen zelf komt, dan weer blitzlamp- achtig in de contrasten. ]Tn toch: poëtisch, mooi, vèr ver- droomd genoeg in associaties zwevend tussen Karei Appel's „Dreigend Naakt" en Odilon Redon. Zwart en wit. en mosgroen en som ber omber zijn de soms magere meestal pasteuze kleuren. Duister, navrant en barbaars, „donker drei gend" zoals ik reeds twee jaar ge leden schreef. En toch met afstand- name, zelfs koel en aesthetiseh ge schilderd. Met zoveel ijver om niet weg te zweven, dat sommige stuk ken (zoals 8 en 12) tè concreet wor den, „verf" blijven, het nèt niet ha len. ^/oor wie het nog nodig zou vin den er iets „in te zien" hangen er de knappe tekeningen. Soms niet meer dan tekstverklaringen zijn het, maar zo nu en dan, wanneer de schilder (want dat blijft hij), zich van een wat lossere syntaxis be dient, plotseling nabij, tastbaar menselijk en Hef, (24 en 25). Toch zal het niet met deze krabbels in gedachten zijn geweest dat hij zei: „Mij interesseert de mens" Want even later zoekt h'ij naar woorden, stamelt: „De mens be zorgt me angst.ik kan daarover moeilijk spreken. „Daarom schil dert hij. Op deze nieuwe, virtuoze, vreemde, moeizaam boetserende en bovenal geobsedeerde manier. Ook wanneer hij tekent. Ook wan neer hij gaten maakt in een boom stronk en het toch niet kan na laten ze dan heel mooi te polijs ten. Tot 1 juni, 10-5 uur, kan men en doet U dat toch vooral deze an dere wereld nog betreden. JAN ASSELBERGS.

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1969 | | pagina 33