ijkheid aan Sen iderd Wsw lijn ie gebleven, de helden van het oude variété? TONNY BOUCHER: „Niemand weet wat eenzaamheid betekent JOHN KLOOS Ik was een timmerman die nooit mis sloeg 15 voor 1,75 él n -4 In een paleis Slagschaduw Lachkanonnen Ouwe gitaar Fijne liedjes I De tevredenheidsbetuigingen lig gen nog steeds ter inzage: vergeel de programma's, waarin zijn naam rood onderstreept is. „John Kloos liet de zaal weer daveren" en „de beschaafde humor van conferencier John Kloos miste ook ditmaal zijn doel niet". Kleine echo's uit een vol tooid verleden tijd. De telefoon in de schemerige zijkamer staat op scherp, maar de meeste impresario's en organisators van feestavonden nebben zijn nummer uit hun klap pers en succesagenda's geschrapt. "Een begrijpelijke zaak", vindt hij 2e", „als ik zelf een feest zou orga niseren, huurde ik ook geen vent met een ouwe kop. Ik ben de hu morist van de ouwetjes geworden, die hebben me in mijn glorietijd meegemaakt, die weten, wat er al lemaal is gebeurd. De keien Dichter-zanger Pompen of verzuipen Eigen grafrede Enkele kreukeltjes Plantaardige Becel bevat 50-55% meervoudig onverzadigde vetzuren. Vraag de Beoei folder, Postbus 37, Rotterdam. Waar zijn ze gebleven, de helden van het oude variété, de goochelaars en geinponums, de slangen bezweerders en de saltimbanques, de clowns en de conferenciers? Waar zijn ze gebleven de trouba dours, die met een lied en een witz, een handvol schmink, een gitaar en een strooien hoed door het land trokken en de feestzalen lieten dampen van onversneden vreugde? Helaas, de meesfen van hen zijn door de tijd achterhaald of verdrongen door het gestroomlijnde vertier, dat alle feestelijke uren onder één grijze noemer heeft gebracht. De orkes ten zijn vervangen door beukende jukeboxen, de zangers door langspeelplaten. Grote namen van ar tiesten zelf werden gedegradeerd tot vage schim men, die in de marge van de samenleving teren op een galgemaal van vergane glorie en dierbare herinneringen. In Amsterdam Rotterdam, Den Haag treffen ze elkaar in gestadige regelmaat in de kleine sociëteiten, waar het verschil tussen de gemiddelde leeftijd en het aantal leden steeds groter wordt. Er wordt gepraat over vroeger, over de wapenfeiten, de geconserveerde roddels, die het vak deden da veren. Het verleden is voor deze laatsten der Mohi kanen een schuilhut geworden, een troostende hand, die hun tranen droogt. Met behulp van hun A.O.W., een kleine lijfrente of een douceurtje van oude be wonderaars nippen ze omzichtig van het leven, dat hun voorgoed de balsem van het applaus onthoudt. De glorie van weleer heeft zijn echo-effect verloren. Ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van de Haagse artiestensociëteit op 21 april keken twee vertegenwoordigers van de legendarische garde nog één keer over hun schouder naar het stralend ver leden en dichterbij naar het decor, waarin ze nu hun leven spelen. John Kloos, de dichter-zanger heeft het boek van zijn succes voorgoed dichtgesla gen, Tonny Boucher hoopt nog steeds op een come back en koestert zich in afwachting van dat moment in de warme zon van de man, in wiens machtige slagschaduw zij tot aan zijn dood heeft geleefd. )ben we allemaal. Dat bete- ook goed is voor u. U ge ls een gewone margarine, el. Het smeert zachter dan •ine. Dat wel. Het smaakt ook jewone margarine. Dat ook. en gewone margarine, maar d. Omdat het 50-55% meer- idigde vetzuren bevat. Want et ca. 90% zonnebloemolie, rel zo goed voor gezonde dat zegt u wel degelijk iets. Tonny Boucher; „Die ouwe gitaar van Wiileke is mijn liefste relikwie, die komt het huis niet meer uit". (Van een onzer verslaggevers) De tijd, die volgens hardnekkige geruchten alle wonden heelt, heeft tot nu toe weinig vat gehad op de driekamerflat in de Haagse Theresia- straat, waar cabaretière Tonny Bou cher zes jaar geleden de klok defi nitief heeft stil gezet. Op 1 april stierf haar man en met hem werd enige dagen later het ouderwetse variété onder overweldigende be langstelling gecremeerd. De oude collega's, de vrienden door dik en dun, de meelopers en uitvreters had den hem in het ziekenhuis ansicht kaarten en bloemen gestuurd kop op Willy, old soldiers never die - Toon Hermans zat een middag aan zijn ziekbed, waarin hij achter hoge hekken het leven door zijn gekrom de vingers voelde glippen. Wist hij op dat moment zelf al de waarheid, die onontkoombaar was? Aan ver slaggevers vertelde hij, dat hij eind augustus met een nieuwe show het land in zou trekken, aan zijn vrouw gaf hij opdracht om vanaf eind juli weer contracten af te sluiten. „Ik heb een droom gehad", zei hij tij dens één van de bezoekuren, „ik ben aan de andere kant van het le ven geweest, ik heb de dood recht in de ogen gekeken, ik weet nu, dat hij me nog niet kan gebruiken. Nu nog niet. Het publiek wacht op me, ik heb nog zoveel dingen te doen, zoveel tranen te drogen". Hij wees naar de wand van de kale zieken huiscel, probeerde tevergeefs over eind te komen om de woorden op, de tientallen telegrammen te lezen. „Ik heb elke dag nieuwe ideeën", fluisterde hij, „ze zullen verdomme weten, wie Willy Vervoort is". „Hij was een prachtkerel, een in en in 6„eu mens, ure aiies weggai wat hij had. Als er collega's bij ons thuis in Loosdrecht kwamen, wist ik al, hoe laat het was. Dan wachtte hij, totdat ik naar de keuken ging om koffie te zetten en dan zei hij: „Hoeveel neb je nodigt" Soms bracnt hij ze ook naar het station en dan zei ik na af loop: „Hoeveel heeft die rit je weer gekost Wiileke? Hij was een zuide lijke natuur, gul en open. Geld vond hij onbelangrijk, dat liet hij aan mij over. Hij vond het ook heerlijk, als het huis vol mensen was. Dan leef de hij pas, dan voelde hij zich ge lukkig. We dachten toen nog, dat we onze vrienden niet op de vingers van twee handen konden tellen. Ie dereen was immers zo aardig voor ons, iedereen droeg ons op handen. Totdat hij ziek werd. Niet meer op trad. Totdat de grote Willy Ver voort hulpeloos als een kind in een ziekenhuis lag. Toen zag je ze in geen velden of wegen meer, toen hadden ze het opeens allemaal veel te druk. tuigd waren van zijn succes. Hij scuieef aires zelf, de uedjes, de wit- zen, de sketches. Een dag in april 1969; tijd voor een kleine inventarisatie van een le ven zonder Willy Vervoort. Tonny Boucher heeft vanaf 1946 in zijn overweldigende slagschaduw gewerkt ze heeft aarzelend gedeeld in zijn applaus, zijn succes. Ze heeft de lied jes gezongen, die hij voor haar schreef en ze zelf begeleidde, ze heeft hem vergezeld op de slopende tour nees m -\ederlands Indië en Nieuw - Guinea, ze heeft allang de moed niet meer om een beroep te doen op de vrienden van weleer. Herinnerin gen hebben definitief hun plaatsen ingenomen. „De AVRO", zegt ze, „waar is de AVRO gebleven? Wiileke was jaren lang de grote ster van de Bonte Dinsdagavondtrein: als hij voor de radio optrad, dan bleven de mensen thuis, dan werden de vergaderingen afgezegd. Hij was de enige, die zijn teksten niet van tevoren behoefde in te leveren, omdat ze tevoren over- Na zijn dood heb ik de AVRO nog een paar keer gebeld. Ik hoorde niks meer, het leek, alsof de naam Ver- vOurc met .Lioaahne uit de Kantoren was geveegd. Ik belde Ger Lugten- burg, ik wilde weten, wat er aan de hand was. Ik voelde me een zaam, ik had geen enkel contact meer. Nog één keer heeft de KRO me een kans gegeven. Dat was in een programma van André Meurs. Het zou een serie worden en na de proef- voorstelling vroeg ik: „Hoe heb ik het gedaan?" André stak zijn duim op en zei: „Je zit in de hele serie Tonny, het was geweldig". Daarna hoorde ik niks meer, als ik André thuis belde, zei zijn vrouw, dat hij net de deur uit was. Weken later kreeg ik een briefje van de regis seur: „Het speet hem zeer, maar door organisatorische moeilijkheden kon hij helaas geen gebruik meer ma ken van mijn talenten". Ik heb hem een paar dagen later een klein briefje teruggestuurd. Ik heb geschreven: „Ik hoop, dat u ge lukkig getrouwd bent, ik hoop, dat u kinderen hebt, waarmee u ook ge lukkig bent. Dan weet u tenminste niet. wat eenzaamheid betekent". Tonny Boucher, als Rotterdamse huisvrouw ontdekt door Willy Ver voort, teert sinds 1963 exclusief op de herinneringen aan 17 jaar geluk. Het waren de jaren, waarin het va riété bloeide als nooit tevoren: de honger naar vermaak was nauwelijks te stillen en de beschikbare lachka nonnen moesten drie, vier keer per avond met vers kruit worden gela den. Tonny Boucher: „We begonnen 's avonds in Rotterdam, sprongen geschminkt en wel in de auto en re den in ijltempo naar Tilburg, optre den en vandaar weer door naar Eindhoven. Drie, vier pendels op één dag was in de goeie jaren de gewoonste zaak van de wereld. Je stond vóór de pauze in K. en W. in Den Haag en na de pauze in het Concertgebouw in Amsterdam. Wii leke was een begrip in Nederland geworden, ze vochten om hem. Hij was ook de enige artiest, die bij het Nederlands Theaterbureau mocht zeggen, welke artiesten hij in zijn show wilde hebben. En als ze hun nummer hadden gebracht, dan duwde hij ze terug op het toneel. „Er zit veel meer applaus in", riep hij dan. Het was een man, die iedere collega het grootste succes gunde. Wiileke had twintig jaar in Bel gië gewerki, voor ue oorrug, in de oorlog. Hij kwam oorspronkelijk uit Den Haag, maar dat hoorde niemand meer. Hij sprak het sappigste Vlaams wat ik ooit gehoord heb en dat werd zijn handelsmerk, toen hij weer te rug was in Nederland. mj vertelde moppen, die ik al honderd keer van hem gehoord had. maar als hij de pointe de zaal in gooide, dan bestierf ik het toch weer van de lach. Wiileke kende het ge heim van de humor, ik heb ook in al die jaren geen avond meegemaakt, dat het niet lukte, dat h'ij zo'n zaal niet meekreeg. Zelfs toen hij kapot ging aan de reuma, stond h;j nog lachend met zijn ouwe gitaar op de bühne Cheerio te zingen. Die gitaar staat nu bij de schoorsteen, dat is mijn relikwie en daar komt geen mens meer aan. Ik heb ook zijn lang speelplaten bewaard, waarop hij zijn succesliedjes zingt en zijn dwaze ver halen vertelt. Ik heb er vorige week één gedraaid voor het eerst na zes jaar. Ik heb zitten huilen van de lach, maar ik denk niet, dat ik het nog eens doe. De stem, die lach. Het leek opeens weer, alsof hij naast me in de kamer stond. Ik zou er aan ka pot gaan, als ik dat elke dag moest meemaken. Ik heb ook vorige week zijn slof fen en zijn brillekoker eindelijk uit de slaapkamer weggehaald. Zijn slof fen stonden sinds zSjn dood onder het bed, zijn brillekoker lag op het nacht kastje. Ik kon het gewoon niet eer der over mijn hart verkrijgen om die dingen op te ruimen. Ik had steeds het gevoel, alsof hij alleen even weg was en zo terug zou ko men. Ik weet het, het is afschuwe lijk sentimenteel, maar wat doe je, als je een verrukkelijk leven hebt gehad en opeens moederziel alleen achterblijft? Ik heb zijn werkkamer ook jaren onaangeroerd gelaten. Ik wilde alles laten, zoals het in onze gelukkige jaren was geweest. Zijn tas, zijn pakken. Ik heb ze nu naar het. souterrain gebracht. Zijn schminkdoos staat er ook. Alles is van Willy. Ik durf er niet meer te komen. Mijn vriendinnen zeggen: „Mens begin toch een nieuw leven". Dat roepen ze al zes jaar. Maar ik wilde helemaal niet opnieuw beginnen. Misschien zou het helpen, als ik weer wat kon doen in het vak. Geen scnnabDeltoer meer, daar ben ik lang zamerhand te oud voor.. Maar een se rie voor de televisie, dat moet toch mogelijk zijn. Ik zou een repertoire kunnen opbouwen van fijne liedjes, ik zou nieuwe kleren kopen. Alleen de liedjes van Wiileke kan ik niet meer zingen. Ik heb het nog één keer geprobeerd, maar toen ik klaar was, was de wereld te klein voor mijn tranen. Maar tot nog toe gebeurt er niks. Je wacht op een telefoontje, dat niet komt, op een brief, die niet geschreven wordt. En ondertussen zit je thuis met je ziel onder je arm. Je geeft de ramen eens een goeie beurt, je wast de gordijnen en 's avonds zit je naar de televisie te kijken. Ik rook als een schoorsteen en als ik niet rook, eet ik tussen het eerste en het laatste nieuws een trommel met drop finaal leeg. Ik weet het echt niet meer. Ik wil dat eerlijk bekennen. Ik hoor nog steeds zijn stem, ik zie zijn lievelingsboe ken. „Ik ben bang, dat er nooit meer wat anders komt". Ik maak er ook geen drukte meer van, vroeger stuurde ik nog wel eens wat reclames rond met mijn condities maar wat koop je daarvoor, als ze och John Kraaykamp nemen of de een of andere blèrende juffrouw. Ik heb voor de komende maanden nog twaalf avonden bezet, daar kun je natuurlijk niet van leven, daar kun je J met van soigneren. Maar het is meegenomen, het houdt de moed er nog een beetje in. Als ik in onze so- 'eteit kom en al die ouwetjes zie «tten, denk ik toch: „John, je mag "'et mopperen". Ik constateer de aatste tijd bijvoorbeeld, dat er heel niÜt i1,n' die er met hun koppetje I ti t er 20 kes^ zi-ln' EJat 's ot vak. Je sliep overdag en je leefde n,a™ts. Elke nacht vond je elkaar de kroeg en dat ging door, of je nou werk had of niet. Zulke dingen verander je niet meer. beb weken achter elkaar niks J, s'a Eaat °P' 1^ 'ees mijn miiü le'^ ro°k een Piipje, ik drink f koffie. En voor de rest wacht gaar S^e' voor- club de telefoon da?f'Ul!r,!''k wee' ie bliksems goed, re„ hoog en breed door de jonge- tnev. 5u0n^en bent, maar het kan wen„ n uren' Ek heb buiten trou- lü!P'ka te zoeken, ik zeg het eer- ,pm["nu ven 66 hen ik mijn arau- kwi.it. Die grote, mooie ca fés met die heerlijke leestafels, ik vind ze niet meer. Ik kijk 's avonds met een half oog naar de televisie, maar meestal ver veelt het me. Je krijgt het ene scheidprogramma na het andere voor je neus en als het eindelijk leuk be gint te worden, komt er weer een vent in beeld om de stukken aan' elkaar te praten. Is het gek, als je op zulke ogen- bliicicên aan vroeger denkt? IK wil die tijd niet mooier maken dan ie was, maar er zat tenminste sfeer in. Elke grote bioscoop had een variéténum mer in het voorprogramma, er wa ren cabarets, overal speelden orkes ten. Elk jaar had je ook de Gro ningse kermis en dat was altijd prijs. Daar stond je avond aan avond voor voiie zalen ie werken met mensen als Lou Bandy, Willy Alfredo, Wil ly Derby,, noem ze maar op. Dat wa ren de keien, die het publiek uit hun huizen sleurden. De enige, die dat nou nog kan, is Toon Hermans. Ik ben zelf nooit top-artiest geweest. Daar ben ik eerlijk in. Als ik een Lou Bandy was, dan had u me gekend, dan had ik u niet hoeven te vertellen, wat ik allemaal gedaan heb. Bandy was de trekker, die kon zijn gages zelf bepalen, elke avond twee keer bezetten. Ik was een goeie vakman, ik was een zwoeger, die zijn act zo gaaf mogelijk over 't voetlicht bracht. Het is bijvoorbeeld typerend, dat ik mijn hele carrière nooit ben blijven steken. Ik wist altijd mijn tekst, ik heb geen seconde gehaperd. Daar had een con ferencier van mijn kaliber een dode lijke angst voor, want dat kon je ie niet permitteren. Bandy wel. Die kwam rustig het toneel op met 'n tafeltje, waarop zijn tekst lag. En dan zei ie„Het is allemaal nog nieuw voor me, dat ik effe moet spie ken". Dan werd er geklapt, dan werd ie toegejuicht. Ik was meer het type van de goeie timmerman, van mii verwachtte het publiek, dat ik er niet naast sloeg. Toch kan ik u bewijzen, dat John Kloos wel degelijk mee heeft geteld. Ik was een betrouwbare kracht, ik behoorde tot de vaste club van con ferenciers. Hier heeft u bijvoorbeeld een programma van een feestavond in het Concertgebouw. Dat was de zogenaamde humoristenparade, waar 7,e allemaal aan mededen. Bandy, Al fredo, Speenhoff junior, mr. Doodle, Péter Pech. U ziet er ook mijn naam bij staan. Tk hoorde er dus echt wel bij. Dit zal u zeer zeker ook interes seren. Ik heb indertijd 'n gedichtje opgestuurd naar de grote Speenhoff. Ik had een enorme bewondering voor die man, ik kleedde me zelfs op de zelfde manier als hij, ik droeg de zelfde grote hoeden, dezelfde soort jassen. Ik wilde met alle geweld ook 'n dichter-zanger worden, die met zijn gitaar door het land trok. Ik had op de hbs in Rotterdam wat liedjes geschreven, ik was een gezellige amateur die op schoolavonden een zeker succes had. Toch duurde het tot aan de crisis van de dertiger ja ren, voordat ik de stap naar het be roeps durfde te maken. Ik was assi stent-boekhouder en verdiende een mooi salaris. Tachtig gulden in de maand. Mijn In het begin van zijn carrière kleedde Kloos zich als Koos Speenhoff, de dichter-zanger, die zijn stralend voorbeeld was. Hij droeg dezelfde soort hoed, de zelfde soort jas. vader zat bij de spoorwegen, die zei: „Zekerheid is een ding, dat ze je nooit kunnen afnemen". In 1926 moest ik voor mijn nummer op ko men. Ik had op de hbs gezeten en moest onderofficier worden. Ser geant-administrateur. Toen ik er na negen maanden uitkwam, zat de cri sis er al aan te komen en had een an dere vent mijn stoel ingepikt. Als werkeloos kantoorbediende t>en ik toen als nummer 832 bij het arbeids bureau in Rotterdam ingeschreven. Het barstte opeens van de boekhou ders, die geen baantje meer hadden en Kloos kon mooi zijn spaarcenten gaan opsouperen. Misschien stond er nu een gepen sioneerde boekhouder voor u, als die crisis er niet was geweest. Het is voor mii immers gewoon een kwestie van pompen of verzuipen geworden. Ik kwam niet meer aan de slag, ik kreeg van het rijk 35 cent werkeloosheids uitkering per dag. Ik moest wel. Ik had een gitaar, ik had een klein re pertoire van zelfgemaakte liedjes en daarmee ben ik toen de bioscopen binnengestapt. Ik zong met het zweet op miin kop vier deuntjes a la Ban dy en het lukte. Ik kreeg die zaal met 1100 mensen in beweging, ik liet ze de refreinen meezingen ik had wat moppen achter de hand, die ik hier en daar gehoord had, ik was van de ene dag op de andere conferencier. In die tijd heb ik ook 't commentaar bii de hoofdfilms verzorgd. Het was nog steeds de stomme periode en de directies hadden je nodig. Als je goed was, dan haalden ze je terug. Van mij wisten de directies, dat ik nooit over de schreef ging. Ze had den geen omkijken naar me. Ik was mij ervan bewust dat ik optrad voor de massa en daarom bleef ik altijd correct. Van mij heeft nooit iemand een schuine opmerking gehoord, om dat ik wist, dat ik daarmee mijn ei gen glazen zou ingooien. 's Avonds moest je immers voor ver enigingen optreden en als bestuurs leden maar 't vermoeden hadden, dat je een vies woord ging zeggen, dan kon je zonder gage opkrassen. Als ik nou de radio aanzet en hoor wat er voor vuiligheid wordt ge spuid, dan denk ik nog wel eens aan de Bonte Dinsdagavondtrein. Als je daar een mop had, waarin het woord borrel voorkwam dan mocht je hem niet brengen. Vanwege de ge heelonthouders. Elk liedje dat je ging zingen, werd door de censors regel voor regel uitgevlooid en uit eindelijk bleef er niks van over. Ik geloof achteraf wel, dat ik stom ben geweest. Eerst kregen we in 1930, de sprekende film en dat vond ik geweldig. Ik stond in het voor programma te schreeuwen, dat 't pu bliek nu ging kijken naar 't wonder der techniek. Wist ik pas, toen de bioscopen de variétégrafrede stond te houden? Dat merkte ik pas. toen de bioscopen de variéténummers er uuzwiepten en geen conferencier meer nodig hadden, die de zaak aan elkaar praatte. Ik vond het toen niet eens zo erg. Ik had genoeg te doen, veel later heb ik gedacht: „Dat was feestavondje hier, bruiloftje daar. Pas uitgerekend de eerste opdonder, die wij in het vak te verwerken hebben gekregen". Die radio heb ik in het begin ook niet serieus genomen. Ze hadden in Hilversum een hoop bab bels en wat dacht je dus: „Laat bar sten die troep". Op het moment, dat ik in de gaten kreeg, dat een artiest, die een entreetje bij de radio had, veel makkelijker schnabbels kreeg, was het al te laat. De Bonte Dins dagavondtrein had zijn eigen arties ten en bij de VARA was 'n volkomen onbekende Jan Hahn binnen komen vallen, die als Péter Pech de zater dagavonden voor zijn rekening nam. Stom, ik weet 't, maar je kon er wei nig tegen doen. Ik was een gewaar deerd artiest, maar zonder mij kon den ze het ook wel af. De derde klap was de televisie. Voor mij is dat de doodklap geworden. Goed, ik heb een pensioentje van de Buma, ik heb mijn AOW, ik scharrel in de sinter klaastijd nog wat rond als sneldich ter bij Vroom en Dreesmann, maar in het vak kom je er toch niet meer aan te pas. Nu ben ik u dat antwoord van Speen hoff nog schuldig. Ik heb het hier in mijn tas, want alles uit mijn carrière heb ik bewaard. Je vergeet toch nooit dat je boekhouder bent geweest. Speenhoff schreef me terug: „Dank voor uw gedichtje, ik vind 't behou dens enkele kreukels heel aardig. Er zit gang in. Echter dit: wenschet ge John Kloos: „Ik ben nooit een topartiest geweest, maar ze kunnen niet beweren, da) ik geer vakmar ben". verder te gaan met liedjes schrijven wees dan zuinig en precieus met uw woorden, ze zijn zoo teer en de moei te waard. Zeg alles natuurlijk en kies 't beste woord. Dankend J. H. Speenhof Sr." Ik vind dat persoon lijk een alleraardigst briefje, of schoon ik me realiseer, dat Speenhoff toen zelf al in zijn nadagen was. Hij was al lang niet meer de grote trou badour van weleer. Maar toch heb ben die paar regels me een eind op weg geholpen. Ik wist, dat ik het kon, dat ik moest proberen om de top te halen. Dat ik achteraf alleen een goeie vakman ben geworden neem ik mezelf niet kwalijk. Niet iedere artiest kan de grote trekker zijn.

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1969 | | pagina 11