ijkheid
aan
Sen
iderd
Wsw lijn ie gebleven, de helden van het oude variété?
TONNY BOUCHER:
„Niemand weet wat eenzaamheid betekent
JOHN KLOOS
Ik was een timmerman die nooit mis sloeg
15 voor 1,75
él
n
-4
In een paleis
Slagschaduw
Lachkanonnen
Ouwe gitaar
Fijne liedjes
I De tevredenheidsbetuigingen lig
gen nog steeds ter inzage: vergeel
de programma's, waarin zijn naam
rood onderstreept is. „John Kloos
liet de zaal weer daveren" en „de
beschaafde humor van conferencier
John Kloos miste ook ditmaal zijn
doel niet". Kleine echo's uit een vol
tooid verleden tijd. De telefoon in
de schemerige zijkamer staat op
scherp, maar de meeste impresario's
en organisators van feestavonden
nebben zijn nummer uit hun klap
pers en succesagenda's geschrapt.
"Een begrijpelijke zaak", vindt hij
2e", „als ik zelf een feest zou orga
niseren, huurde ik ook geen vent
met een ouwe kop. Ik ben de hu
morist van de ouwetjes geworden,
die hebben me in mijn glorietijd
meegemaakt, die weten, wat er al
lemaal is gebeurd.
De keien
Dichter-zanger
Pompen of verzuipen
Eigen grafrede
Enkele kreukeltjes
Plantaardige Becel
bevat 50-55% meervoudig
onverzadigde vetzuren.
Vraag de Beoei folder,
Postbus 37, Rotterdam.
Waar zijn ze gebleven, de helden van het oude
variété, de goochelaars en geinponums, de slangen
bezweerders en de saltimbanques, de clowns en de
conferenciers? Waar zijn ze gebleven de trouba
dours, die met een lied en een witz, een handvol
schmink, een gitaar en een strooien hoed door het
land trokken en de feestzalen lieten dampen van
onversneden vreugde? Helaas, de meesfen van hen
zijn door de tijd achterhaald of verdrongen door
het gestroomlijnde vertier, dat alle feestelijke uren
onder één grijze noemer heeft gebracht. De orkes
ten zijn vervangen door beukende jukeboxen, de
zangers door langspeelplaten. Grote namen van ar
tiesten zelf werden gedegradeerd tot vage schim
men, die in de marge van de samenleving teren
op een galgemaal van vergane glorie en dierbare
herinneringen. In Amsterdam Rotterdam, Den Haag
treffen ze elkaar in gestadige regelmaat in de kleine
sociëteiten, waar het verschil tussen de gemiddelde
leeftijd en het aantal leden steeds groter wordt. Er
wordt gepraat over vroeger, over de wapenfeiten,
de geconserveerde roddels, die het vak deden da
veren. Het verleden is voor deze laatsten der Mohi
kanen een schuilhut geworden, een troostende hand,
die hun tranen droogt. Met behulp van hun A.O.W.,
een kleine lijfrente of een douceurtje van oude be
wonderaars nippen ze omzichtig van het leven, dat
hun voorgoed de balsem van het applaus onthoudt.
De glorie van weleer heeft zijn echo-effect verloren.
Ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van de
Haagse artiestensociëteit op 21 april keken twee
vertegenwoordigers van de legendarische garde nog
één keer over hun schouder naar het stralend ver
leden en dichterbij naar het decor, waarin ze
nu hun leven spelen. John Kloos, de dichter-zanger
heeft het boek van zijn succes voorgoed dichtgesla
gen, Tonny Boucher hoopt nog steeds op een come
back en koestert zich in afwachting van dat moment
in de warme zon van de man, in wiens machtige
slagschaduw zij tot aan zijn dood heeft geleefd.
)ben we allemaal. Dat bete-
ook goed is voor u. U ge
ls een gewone margarine,
el. Het smeert zachter dan
•ine. Dat wel. Het smaakt ook
jewone margarine. Dat ook.
en gewone margarine, maar
d. Omdat het 50-55% meer-
idigde vetzuren bevat. Want
et ca. 90% zonnebloemolie,
rel zo goed voor gezonde
dat zegt u wel degelijk iets.
Tonny Boucher; „Die ouwe gitaar van Wiileke is mijn liefste relikwie,
die komt het huis niet meer uit".
(Van een onzer verslaggevers)
De tijd, die volgens hardnekkige
geruchten alle wonden heelt, heeft
tot nu toe weinig vat gehad op de
driekamerflat in de Haagse Theresia-
straat, waar cabaretière Tonny Bou
cher zes jaar geleden de klok defi
nitief heeft stil gezet. Op 1 april
stierf haar man en met hem werd
enige dagen later het ouderwetse
variété onder overweldigende be
langstelling gecremeerd. De oude
collega's, de vrienden door dik en
dun, de meelopers en uitvreters had
den hem in het ziekenhuis ansicht
kaarten en bloemen gestuurd kop
op Willy, old soldiers never die -
Toon Hermans zat een middag aan
zijn ziekbed, waarin hij achter hoge
hekken het leven door zijn gekrom
de vingers voelde glippen. Wist hij
op dat moment zelf al de waarheid,
die onontkoombaar was? Aan ver
slaggevers vertelde hij, dat hij eind
augustus met een nieuwe show het
land in zou trekken, aan zijn vrouw
gaf hij opdracht om vanaf eind juli
weer contracten af te sluiten. „Ik
heb een droom gehad", zei hij tij
dens één van de bezoekuren, „ik
ben aan de andere kant van het le
ven geweest, ik heb de dood recht
in de ogen gekeken, ik weet nu, dat
hij me nog niet kan gebruiken. Nu
nog niet. Het publiek wacht op me,
ik heb nog zoveel dingen te doen,
zoveel tranen te drogen". Hij wees
naar de wand van de kale zieken
huiscel, probeerde tevergeefs over
eind te komen om de woorden op,
de tientallen telegrammen te lezen.
„Ik heb elke dag nieuwe ideeën",
fluisterde hij, „ze zullen verdomme
weten, wie Willy Vervoort is".
„Hij was een prachtkerel, een in en
in 6„eu mens, ure aiies weggai wat
hij had. Als er collega's bij ons thuis
in Loosdrecht kwamen, wist ik al, hoe
laat het was. Dan wachtte hij, totdat
ik naar de keuken ging om koffie
te zetten en dan zei hij: „Hoeveel
neb je nodigt" Soms bracnt hij ze ook
naar het station en dan zei ik na af
loop: „Hoeveel heeft die rit je weer
gekost Wiileke? Hij was een zuide
lijke natuur, gul en open. Geld vond
hij onbelangrijk, dat liet hij aan mij
over. Hij vond het ook heerlijk, als
het huis vol mensen was. Dan leef
de hij pas, dan voelde hij zich ge
lukkig. We dachten toen nog, dat we
onze vrienden niet op de vingers
van twee handen konden tellen. Ie
dereen was immers zo aardig voor
ons, iedereen droeg ons op handen.
Totdat hij ziek werd. Niet meer op
trad. Totdat de grote Willy Ver
voort hulpeloos als een kind in een
ziekenhuis lag. Toen zag je ze in
geen velden of wegen meer, toen
hadden ze het opeens allemaal veel
te druk.
tuigd waren van zijn succes. Hij
scuieef aires zelf, de uedjes, de wit-
zen, de sketches.
Een dag in april 1969; tijd voor
een kleine inventarisatie van een le
ven zonder Willy Vervoort. Tonny
Boucher heeft vanaf 1946 in zijn
overweldigende slagschaduw gewerkt
ze heeft aarzelend gedeeld in zijn
applaus, zijn succes. Ze heeft de lied
jes gezongen, die hij voor haar
schreef en ze zelf begeleidde, ze heeft
hem vergezeld op de slopende tour
nees m -\ederlands Indië en Nieuw -
Guinea, ze heeft allang de moed niet
meer om een beroep te doen op de
vrienden van weleer. Herinnerin
gen hebben definitief hun plaatsen
ingenomen.
„De AVRO", zegt ze, „waar is de
AVRO gebleven? Wiileke was jaren
lang de grote ster van de Bonte
Dinsdagavondtrein: als hij voor de
radio optrad, dan bleven de mensen
thuis, dan werden de vergaderingen
afgezegd. Hij was de enige, die zijn
teksten niet van tevoren behoefde
in te leveren, omdat ze tevoren over-
Na zijn dood heb ik de AVRO nog
een paar keer gebeld. Ik hoorde niks
meer, het leek, alsof de naam Ver-
vOurc met .Lioaahne uit de Kantoren
was geveegd. Ik belde Ger Lugten-
burg, ik wilde weten, wat er aan
de hand was. Ik voelde me een
zaam, ik had geen enkel contact
meer.
Nog één keer heeft de KRO me
een kans gegeven. Dat was in een
programma van André Meurs. Het
zou een serie worden en na de proef-
voorstelling vroeg ik: „Hoe heb ik
het gedaan?" André stak zijn duim
op en zei: „Je zit in de hele serie
Tonny, het was geweldig". Daarna
hoorde ik niks meer, als ik André
thuis belde, zei zijn vrouw, dat hij
net de deur uit was. Weken later
kreeg ik een briefje van de regis
seur: „Het speet hem zeer, maar
door organisatorische moeilijkheden
kon hij helaas geen gebruik meer ma
ken van mijn talenten".
Ik heb hem een paar dagen later
een klein briefje teruggestuurd. Ik
heb geschreven: „Ik hoop, dat u ge
lukkig getrouwd bent, ik hoop, dat
u kinderen hebt, waarmee u ook ge
lukkig bent. Dan weet u tenminste
niet. wat eenzaamheid betekent".
Tonny Boucher, als Rotterdamse
huisvrouw ontdekt door Willy Ver
voort, teert sinds 1963 exclusief op
de herinneringen aan 17 jaar geluk.
Het waren de jaren, waarin het va
riété bloeide als nooit tevoren: de
honger naar vermaak was nauwelijks
te stillen en de beschikbare lachka
nonnen moesten drie, vier keer per
avond met vers kruit worden gela
den. Tonny Boucher: „We begonnen
's avonds in Rotterdam, sprongen
geschminkt en wel in de auto en re
den in ijltempo naar Tilburg, optre
den en vandaar weer door naar
Eindhoven. Drie, vier pendels op
één dag was in de goeie jaren de
gewoonste zaak van de wereld. Je
stond vóór de pauze in K. en W. in
Den Haag en na de pauze in het
Concertgebouw in Amsterdam. Wii
leke was een begrip in Nederland
geworden, ze vochten om hem. Hij
was ook de enige artiest, die bij het
Nederlands Theaterbureau mocht
zeggen, welke artiesten hij in zijn
show wilde hebben. En als ze hun
nummer hadden gebracht, dan duwde
hij ze terug op het toneel. „Er zit
veel meer applaus in", riep hij dan.
Het was een man, die iedere collega
het grootste succes gunde.
Wiileke had twintig jaar in Bel
gië gewerki, voor ue oorrug, in de
oorlog. Hij kwam oorspronkelijk uit
Den Haag, maar dat hoorde niemand
meer. Hij sprak het sappigste Vlaams
wat ik ooit gehoord heb en dat werd
zijn handelsmerk, toen hij weer te
rug was in Nederland.
mj vertelde moppen, die ik al
honderd keer van hem gehoord had.
maar als hij de pointe de zaal in
gooide, dan bestierf ik het toch weer
van de lach. Wiileke kende het ge
heim van de humor, ik heb ook in
al die jaren geen avond meegemaakt,
dat het niet lukte, dat h'ij zo'n zaal
niet meekreeg. Zelfs toen hij kapot
ging aan de reuma, stond h;j nog
lachend met zijn ouwe gitaar op de
bühne Cheerio te zingen. Die gitaar
staat nu bij de schoorsteen, dat is
mijn relikwie en daar komt geen
mens meer aan. Ik heb ook zijn lang
speelplaten bewaard, waarop hij zijn
succesliedjes zingt en zijn dwaze ver
halen vertelt. Ik heb er vorige week
één gedraaid voor het eerst na zes
jaar. Ik heb zitten huilen van de
lach, maar ik denk niet, dat ik het
nog eens doe. De stem, die lach. Het
leek opeens weer, alsof hij naast me
in de kamer stond. Ik zou er aan ka
pot gaan, als ik dat elke dag moest
meemaken.
Ik heb ook vorige week zijn slof
fen en zijn brillekoker eindelijk uit
de slaapkamer weggehaald. Zijn slof
fen stonden sinds zSjn dood onder het
bed, zijn brillekoker lag op het nacht
kastje. Ik kon het gewoon niet eer
der over mijn hart verkrijgen om
die dingen op te ruimen. Ik had
steeds het gevoel, alsof hij alleen
even weg was en zo terug zou ko
men. Ik weet het, het is afschuwe
lijk sentimenteel, maar wat doe je,
als je een verrukkelijk leven hebt
gehad en opeens moederziel alleen
achterblijft? Ik heb zijn werkkamer
ook jaren onaangeroerd gelaten. Ik
wilde alles laten, zoals het in onze
gelukkige jaren was geweest. Zijn
tas, zijn pakken. Ik heb ze nu
naar het. souterrain gebracht. Zijn
schminkdoos staat er ook. Alles is
van Willy. Ik durf er niet meer te
komen.
Mijn vriendinnen zeggen: „Mens
begin toch een nieuw leven". Dat
roepen ze al zes jaar. Maar ik wilde
helemaal niet opnieuw beginnen.
Misschien zou het helpen, als ik
weer wat kon doen in het vak. Geen
scnnabDeltoer meer, daar ben ik lang
zamerhand te oud voor.. Maar een se
rie voor de televisie, dat moet toch
mogelijk zijn. Ik zou een repertoire
kunnen opbouwen van fijne liedjes,
ik zou nieuwe kleren kopen. Alleen
de liedjes van Wiileke kan ik niet
meer zingen. Ik heb het nog één keer
geprobeerd, maar toen ik klaar was,
was de wereld te klein voor mijn
tranen. Maar tot nog toe gebeurt er
niks. Je wacht op een telefoontje,
dat niet komt, op een brief, die niet
geschreven wordt. En ondertussen
zit je thuis met je ziel onder je arm.
Je geeft de ramen eens een goeie
beurt, je wast de gordijnen en
's avonds zit je naar de televisie te
kijken. Ik rook als een schoorsteen
en als ik niet rook, eet ik tussen het
eerste en het laatste nieuws een
trommel met drop finaal leeg. Ik
weet het echt niet meer. Ik wil dat
eerlijk bekennen. Ik hoor nog steeds
zijn stem, ik zie zijn lievelingsboe
ken.
„Ik ben bang, dat er nooit meer
wat anders komt".
Ik maak er ook geen drukte meer
van, vroeger stuurde ik nog wel eens
wat reclames rond met mijn condities
maar wat koop je daarvoor, als ze
och John Kraaykamp nemen of de
een of andere blèrende juffrouw. Ik
heb voor de komende maanden nog
twaalf avonden bezet, daar kun je
natuurlijk niet van leven, daar kun je
J met van soigneren. Maar het is
meegenomen, het houdt de moed er
nog een beetje in. Als ik in onze so-
'eteit kom en al die ouwetjes zie
«tten, denk ik toch: „John, je mag
"'et mopperen". Ik constateer de
aatste tijd bijvoorbeeld, dat er heel
niÜt i1,n' die er met hun koppetje
I ti t er 20 kes^ zi-ln' EJat 's
ot vak. Je sliep overdag en je leefde
n,a™ts. Elke nacht vond je elkaar
de kroeg en dat ging door, of je
nou werk had of niet. Zulke dingen
verander je niet meer.
beb weken achter elkaar niks
J, s'a Eaat °P' 1^ 'ees mijn
miiü le'^ ro°k een Piipje, ik drink
f koffie. En voor de rest wacht
gaar S^e' voor- club de telefoon
da?f'Ul!r,!''k wee' ie bliksems goed,
re„ hoog en breed door de jonge-
tnev. 5u0n^en bent, maar het kan
wen„ n uren' Ek heb buiten trou-
lü!P'ka te zoeken, ik zeg het eer-
,pm["nu ven 66 hen ik mijn arau-
kwi.it. Die grote, mooie ca
fés met die heerlijke leestafels, ik
vind ze niet meer.
Ik kijk 's avonds met een half oog
naar de televisie, maar meestal ver
veelt het me. Je krijgt het ene
scheidprogramma na het andere voor
je neus en als het eindelijk leuk be
gint te worden, komt er weer een
vent in beeld om de stukken aan'
elkaar te praten.
Is het gek, als je op zulke ogen-
bliicicên aan vroeger denkt? IK wil die
tijd niet mooier maken dan ie was,
maar er zat tenminste sfeer in. Elke
grote bioscoop had een variéténum
mer in het voorprogramma, er wa
ren cabarets, overal speelden orkes
ten. Elk jaar had je ook de Gro
ningse kermis en dat was altijd prijs.
Daar stond je avond aan avond voor
voiie zalen ie werken met mensen
als Lou Bandy, Willy Alfredo, Wil
ly Derby,, noem ze maar op. Dat wa
ren de keien, die het publiek uit hun
huizen sleurden. De enige, die dat
nou nog kan, is Toon Hermans. Ik
ben zelf nooit top-artiest geweest.
Daar ben ik eerlijk in. Als ik een Lou
Bandy was, dan had u me gekend,
dan had ik u niet hoeven te vertellen,
wat ik allemaal gedaan heb. Bandy
was de trekker, die kon zijn gages
zelf bepalen, elke avond twee keer
bezetten.
Ik was een goeie vakman, ik was
een zwoeger, die zijn act zo gaaf
mogelijk over 't voetlicht bracht. Het
is bijvoorbeeld typerend, dat ik mijn
hele carrière nooit ben blijven steken.
Ik wist altijd mijn tekst, ik heb geen
seconde gehaperd. Daar had een con
ferencier van mijn kaliber een dode
lijke angst voor, want dat kon je ie
niet permitteren. Bandy wel. Die
kwam rustig het toneel op met 'n
tafeltje, waarop zijn tekst lag. En
dan zei ie„Het is allemaal nog
nieuw voor me, dat ik effe moet spie
ken". Dan werd er geklapt, dan werd
ie toegejuicht. Ik was meer het type
van de goeie timmerman, van mii
verwachtte het publiek, dat ik er
niet naast sloeg.
Toch kan ik u bewijzen, dat John
Kloos wel degelijk mee heeft geteld.
Ik was een betrouwbare kracht, ik
behoorde tot de vaste club van con
ferenciers. Hier heeft u bijvoorbeeld
een programma van een feestavond
in het Concertgebouw. Dat was de
zogenaamde humoristenparade, waar
7,e allemaal aan mededen. Bandy, Al
fredo, Speenhoff junior, mr. Doodle,
Péter Pech. U ziet er ook mijn naam
bij staan. Tk hoorde er dus echt wel
bij.
Dit zal u zeer zeker ook interes
seren. Ik heb indertijd 'n gedichtje
opgestuurd naar de grote Speenhoff.
Ik had een enorme bewondering voor
die man, ik kleedde me zelfs op de
zelfde manier als hij, ik droeg de
zelfde grote hoeden, dezelfde soort
jassen. Ik wilde met alle geweld ook
'n dichter-zanger worden, die met
zijn gitaar door het land trok. Ik had
op de hbs in Rotterdam wat liedjes
geschreven, ik was een gezellige
amateur die op schoolavonden een
zeker succes had. Toch duurde het
tot aan de crisis van de dertiger ja
ren, voordat ik de stap naar het be
roeps durfde te maken. Ik was assi
stent-boekhouder en verdiende een
mooi salaris.
Tachtig gulden in de maand. Mijn
In het begin van zijn carrière
kleedde Kloos zich als Koos
Speenhoff, de dichter-zanger, die
zijn stralend voorbeeld was. Hij
droeg dezelfde soort hoed, de
zelfde soort jas.
vader zat bij de spoorwegen, die zei:
„Zekerheid is een ding, dat ze je
nooit kunnen afnemen". In 1926
moest ik voor mijn nummer op ko
men. Ik had op de hbs gezeten en
moest onderofficier worden. Ser
geant-administrateur. Toen ik er na
negen maanden uitkwam, zat de cri
sis er al aan te komen en had een an
dere vent mijn stoel ingepikt. Als
werkeloos kantoorbediende t>en ik
toen als nummer 832 bij het arbeids
bureau in Rotterdam ingeschreven.
Het barstte opeens van de boekhou
ders, die geen baantje meer hadden
en Kloos kon mooi zijn spaarcenten
gaan opsouperen.
Misschien stond er nu een gepen
sioneerde boekhouder voor u, als die
crisis er niet was geweest. Het is voor
mii immers gewoon een kwestie van
pompen of verzuipen geworden. Ik
kwam niet meer aan de slag, ik kreeg
van het rijk 35 cent werkeloosheids
uitkering per dag. Ik moest wel. Ik
had een gitaar, ik had een klein re
pertoire van zelfgemaakte liedjes en
daarmee ben ik toen de bioscopen
binnengestapt. Ik zong met het zweet
op miin kop vier deuntjes a la Ban
dy en het lukte. Ik kreeg die zaal met
1100 mensen in beweging, ik liet ze
de refreinen meezingen ik had wat
moppen achter de hand, die ik hier
en daar gehoord had, ik was van de
ene dag op de andere conferencier.
In die tijd heb ik ook 't commentaar
bii de hoofdfilms verzorgd. Het was
nog steeds de stomme periode en de
directies hadden je nodig. Als je
goed was, dan haalden ze je terug.
Van mij wisten de directies, dat ik
nooit over de schreef ging. Ze had
den geen omkijken naar me. Ik was
mij ervan bewust dat ik optrad voor
de massa en daarom bleef ik altijd
correct. Van mij heeft nooit iemand
een schuine opmerking gehoord, om
dat ik wist, dat ik daarmee mijn ei
gen glazen zou ingooien.
's Avonds moest je immers voor ver
enigingen optreden en als bestuurs
leden maar 't vermoeden hadden,
dat je een vies woord ging zeggen,
dan kon je zonder gage opkrassen.
Als ik nou de radio aanzet en hoor
wat er voor vuiligheid wordt ge
spuid, dan denk ik nog wel eens
aan de Bonte Dinsdagavondtrein. Als
je daar een mop had, waarin het
woord borrel voorkwam dan mocht
je hem niet brengen. Vanwege de ge
heelonthouders. Elk liedje dat je
ging zingen, werd door de censors
regel voor regel uitgevlooid en uit
eindelijk bleef er niks van over.
Ik geloof achteraf wel, dat ik stom
ben geweest. Eerst kregen we in
1930, de sprekende film en dat vond
ik geweldig. Ik stond in het voor
programma te schreeuwen, dat 't pu
bliek nu ging kijken naar 't wonder
der techniek. Wist ik pas, toen de
bioscopen de variétégrafrede stond
te houden? Dat merkte ik pas. toen
de bioscopen de variéténummers er
uuzwiepten en geen conferencier
meer nodig hadden, die de zaak aan
elkaar praatte. Ik vond het toen niet
eens zo erg. Ik had genoeg te doen,
veel later heb ik gedacht: „Dat was
feestavondje hier, bruiloftje daar. Pas
uitgerekend de eerste opdonder, die
wij in het vak te verwerken hebben
gekregen". Die radio heb ik in het
begin ook niet serieus genomen. Ze
hadden in Hilversum een hoop bab
bels en wat dacht je dus: „Laat bar
sten die troep". Op het moment, dat
ik in de gaten kreeg, dat een artiest,
die een entreetje bij de radio had,
veel makkelijker schnabbels kreeg,
was het al te laat. De Bonte Dins
dagavondtrein had zijn eigen arties
ten en bij de VARA was 'n volkomen
onbekende Jan Hahn binnen komen
vallen, die als Péter Pech de zater
dagavonden voor zijn rekening nam.
Stom, ik weet 't, maar je kon er wei
nig tegen doen. Ik was een gewaar
deerd artiest, maar zonder mij kon
den ze het ook wel af. De derde klap
was de televisie. Voor mij is dat de
doodklap geworden. Goed, ik heb een
pensioentje van de Buma, ik heb
mijn AOW, ik scharrel in de sinter
klaastijd nog wat rond als sneldich
ter bij Vroom en Dreesmann, maar in
het vak kom je er toch niet meer aan
te pas.
Nu ben ik u dat antwoord van Speen
hoff nog schuldig. Ik heb het hier in
mijn tas, want alles uit mijn carrière
heb ik bewaard. Je vergeet toch nooit
dat je boekhouder bent geweest.
Speenhoff schreef me terug: „Dank
voor uw gedichtje, ik vind 't behou
dens enkele kreukels heel aardig. Er
zit gang in. Echter dit: wenschet ge
John Kloos: „Ik ben nooit een topartiest geweest, maar ze kunnen
niet beweren, da) ik geer vakmar ben".
verder te gaan met liedjes schrijven
wees dan zuinig en precieus met uw
woorden, ze zijn zoo teer en de moei
te waard. Zeg alles natuurlijk en
kies 't beste woord. Dankend J. H.
Speenhof Sr." Ik vind dat persoon
lijk een alleraardigst briefje, of
schoon ik me realiseer, dat Speenhoff
toen zelf al in zijn nadagen was. Hij
was al lang niet meer de grote trou
badour van weleer. Maar toch heb
ben die paar regels me een eind op
weg geholpen. Ik wist, dat ik het
kon, dat ik moest proberen om de
top te halen. Dat ik achteraf alleen
een goeie vakman ben geworden
neem ik mezelf niet kwalijk.
Niet iedere artiest kan de grote
trekker zijn.