GRAFIEK EN FANTASIE TE ROOSENDAAL BIJ INT HEYDERADEY WE MAKEN ONS NIET ERG DRUK OVER ONZE KINDEREN EN 2000 JAN MICHIELSEN BELEEFT DE ANATOMIE OUDE CHINESE KUNST UIT BERLIJN IN DEN HAAG GEEXP0SEERD DE STEM VAN ZATERDAG 10 MEI 1969 33 Ik kocht een kreeft op de markt en heb hem opengesneden. Dan zie je een prachtig technisch organisme, in de dingen wil ik dringen; als het wate de ziel eruit trekken' Dat zegt Jan Mi- ckielsen uit Breda. Gisteravond is in de bovenzaal van De Kring in Roosendaal door de culturele stichting Int Heyderadey een tentoon stelling van hem geopend. Nogal traditionele, maar fraaie grafische prenten, die niet alleen een veelzijdige techniek demonstreren, maar ook het vermogen van een kunstenaar om boeiend vorm te geven aan orga nische levensstructuren. fan Michielsen (29) is een leerling van Jan Sleper. Nu assisteert hij zijn •'oud-leermeester enkele dagen in de week op de grafische afdeling van St. Joost. Maar in de tijd, die ligt tussen de St- Joostprijs, die hij behaalde bij het eindexamen, en nu heeft hij hard moeten werken om te komen tot de resultaten, die nu in Roosendaal te zien zijn. Hij tekende een tijdlang in Parijs en studeerde nog acht maanden aan het Hoger Instituut te Ant werpen. Hij werkte intussen aan vrije grafische opdrachten, maar maakte ook gevelplastieken. „Ik ben graficus, maar hak graag in hard- en zand-en steen. Het beeldhouwen heeft me ook steeds aangetrokken. Daarom is hij erg blij met zijn aanstelling tot assistent van de restaurateur van de Grote Kerk op Breoa's markt. „Die moet inwendig nog helemaal gerestaureerd worden en het is de bedoeling, dat ik na enige tijd het werk van de res taurateur overneem". Over 31 jaar schrijven we anno 2000. De kinderen, die dit jaar op de Lagere School kwamen, zijn dan 3Z en in de bloei van hun leven. Volgens wetenschappelijke inzichten zullen zij waarschijn lijk tweemaal zo veel vrije tijd hebben als hun ouders van vandaag. Na tuurlijk kunnen ze vier dagen per week voor hun tv-toestel blijven zitten. Maar ook daarover is de wetenschap het eens: ze moeten dingen doen waardoor ze lichamelijk en geestelijk op z'n minst in vorm blijven lie ver zelfs beter worden. Sport en spel dus. De gezonde geest in het ge zonde lichaam. Creatief bezig zijn om niet te versuffen en om normale menselijke agressies in wat anders om te zetten dan kwaadzijn-op-de- seheidsrechter. Maar creatie zijn in sport en spel moet geleerd worden. We vergeten zo licht dat alles, wat we als volwassene „gewoon" vin den in ons doen en laten, ééns werd aangeleerd.. Lopen en luisteren. Van spinazie houden en van tomaten. Knutselen en bewust luieren. jyfaken we ons vandaag nu druk over wat de kinderen leren moeten om de welvaartsstaat anno 2000 zinvol te beleven Het lijkt er niet op. Aan sport en spel mankeert nog alles; we stoppen ze alleen vol met parate kennis. Eén steekproef in één district leverde als angstwekkend resultaat dat op de lagere scholen bijna 70% minder gymnastiek en sport werd gegeven dan volgens rooster mogelijk moest zijn. De meeste onderwijzers vonden „dat ze er de tijd niet voor hadden". Alsof alleen die parate kennis nodig is om te leren leven Aan musische vorming wordt vrijwel helemaal niets gedaan. Niet actief, maar ook zelden passief: voor schoolvoorstellingen bestaat weinig animo, al weer omdat „er geen tijd voor is". Bij het voor bereidend hoger onderwijs ligt dat op moderne scholen wat gunstiger; heeft men zelfs vaak vakken als muziek, toneel en creatief knutselen. Maar het zijn altijd wèl facultatieve vakken. En als de proefwerken hoogtij vieren, komen die niet-verplichte vakken prompt in het gedrang. Boven dien komen ze te laat. Want ook daarover zijn de deskundigen het eens musische vorming slaat het beste aan als het kind er vroeg mee begint. ^erderland is niet zo'n erg musisch ingesteld land. De deskundigen kun nen het al vijfentwintig jaar dik eens zijn er gebeurt weinig of niets. Omdat met name de mentaliteit bij het onderwijs niet wordt omgebogen van hersenvolgieterij naar vorming van een totale mens. En dan kunnen onze kunstinstellingen werven wat ze willen; nieuw publiek winnen ze amper omdat de basis voor begrip niet was gelegd. Zolang de kweekscholen en de leraarsopleiding slechts kennis-brengers zijn, zal het onderwijzend personeel de instelling blijven behouden dat alle tijd, besteed aan musische en ludieke vorming, weggegooide tijd is ten koste van het „echte" on derricht. [n zoverre heeft bijvoorbeeld de Culturele Raad van de Provincie Noord- Holland nu positieve stappen ondernomen: cursussen musische vorming, waar met name de leerkrachten van het basis-onderwijs worden „her schoold". Er is een verheugende animo voor. Maar het is voorshands de énige welbewuste poging in heel Nederland. En alleen te danken aan het wijze inzicht van het Provinciaal Bestuur, dat het voorbereiden voor vrije tijd en het werven van publiek voor alle kunsten al moet beginnen op de lagere school. Het is misschien tekenend dat ditzelfde Provinciaal Bestuur 24 jaar geleden de eerste was, die het Scapinoballet van harte ging steunen. Ook een unicum, dat ballet. Uniek in heel Europa, al 24 jaar lang. De enigen, die zich daar niet druk over maken, zijn de Nederlanders zelf. "["och is het juist dit Scapino-ballet, dat bewijst hoe makkelijk het heel jonge kind openstaat voor de kunstzinnige samenhang tussen muziek, bewegen en „verhaal", met toegevoegd kleur en licht. De tienduizenden opstellen, tekeningen en brieven aan Scapino onderstrepen dat evenzeer als de gestegen belangstelling voor balletles en volwassen ballet. Maar ook vandaag nog stuit Scapino, met z'n zaal vol juichende kleuters, op tegen zin bij het onderwijzend personeel. Althans bij het oudere personeel. Tegenzin tegen de tijd en energie, die er in dit „nutteloos uitje" wordt belegd. Onbegrip voor het feit, dat juist in dit kinderballet sport en spel op ideale wijze samengaan vóórgaan in een mentaliteitsvorming bij het kind, waar het zijn hele leven wat aan heeft. En de jeugd wil wel; niet alleen de kleuters, maar zelfs de jonge volwassenen. De stijgende toeloop naar muziekscholen bewijst het. De animo, waarmee men in museums de kans aangrijpt om zélf te schilderen, te boetseren, te knutselen, bewijst het evenzeer. jy^aar sport en spel blijven merendeels in het onderwijs nog steeds stief kinderen. Te weinig gymnastiekles, zelfs als het zou kunnen. Te weinig gymnastieklokalen en zwembaden. Te weinig culturele centra, die stimu lerend kunnen helpen bij de vrijetijdsbesteding. Te weinig workshops, waar tiener en twenner zichzelf mogen ontdekken in muziek, verf of klei. Te weinig welbegrepen animo bij het onderwijs voor zulke lichtzinnige zaken als kunst en sportToch is anno 2000 nog maar 31 jaar ver. Ster ker: het is vandaag begonnen. Bij die lagere scholiertjes, die straks 37 zijn zonder dat we ze nü al iets hebben meegegeven voor hun leven van dan. C. NICOLAï £)ie voorliefde voor het plastische is duidelijk te zien op verschillende van zijn prenten. „Ik heb aan het platte vlak niet genoeg en soldeer daarom op de plaat, zodat dit reliëf bij het afdrukken ontstaat". Daardoor vormen zich wonderlijke structuren, die harmonisch in elkaar verweven zitten. „Zeester met krab" is daarvan een mooi voorbeeld. „Ja, het zijn allemaal insecten, beesten, kuit, planten, kwallen en dergelijke onder water. Die voorliefde voor dit onderwerp heeft eigenlijk al een oude geschiedenis. In de tijd, dat ik in Antwerpen studeerde beschikte ik niet over veel geld. Daarom had ik daar vrije toegang tot de dierentuin. Je zoekt af en toe toch ergens je ontspanning en dan ging ik maar weer naar die dierentuin. Ik ben daar erg geboeid geraakt door al het leven, dat zich in het water be weegt. Steeds maar weer heb ik daar toen zitten tekenen. Het vorig jaar kwam ik er weer eens en toen begon de gedachte in me te leven om met die bewaarde tekeningen méér te gaan doen. De exacte tekeningen, stam mend uit de academie-tijd, werden uitgewerkt tot zeer doorwerkte fanta sieën, waarin zoals hij zelf zegt „de anatomie beleefd wordt". £)eze tentoonstelling bevat alleen werk van de laatste drie maanden. „Ik werk hard en zeer snel. Ik heb het steeds van te voren in mijn kop zitten. En wanneer ik dan eenmaal mijn materiaal zie, werk ik zeer gehaast. Heb geen tijd om intussen shagjes te draaien". Als graficus, vertrouwd met het zwart-wit, is hij de laatste tijd echter in kleur gaan werken. Het blauw en groen van de zee, de rode aard-kleur van de dieren zijn prachtig om te zien in hun vele genuanceerde sfeertekeningen. Het decoratieve element daarbij is hem niet vremd. Tien jaar werkte hij als etaleur in een groot warenhuis. Toch is het effect niet banaal. "gommige prenten maak ik maar één keer, hoewel het druk-procedé me toestaat er bij voorbeeld een honderdtal van af te drukken. Soms is het resultaat zo verrassend voor jezelf, dat je gewoon niet in staat bent er een tweede van te maken. Ik maak één ding en ga niet als een gek een prent zoveel maal door de pers halen om er meer aan te kunnen verdienen. Ik vergeet dan gewoonweg de zinkplaat". Jan Michielsen beoefent de hoog druk (hout- en linosnede); de diepdruk (etsen en graveren) en de vlakdruk (litho- of steendruk). Maar de steendruk kan hij momenteeel niet uitvoe ren omdat zijn huis geen plaats biedt voor de pers, die hij daarvoor heeft. Ook graveert hij nog in koper. „Dat doet praktisch niemand meer. Laatst op een tentoonstelling waren verschillende collega's verwonderd, dat ik deze techniek nog beoefen. Heb ik van Jan Sleper geleerd. Het is een moeilijke en zeer accurate bezigheid. Een moment van onachtzaamheid en je burijn schiet uit. Dan kun je de koperplaat weggooien. En koper is zo duur. ^chttien fantasieën van zeesterren, zeedahlia's, zeeëgels, groeiende cocons en aangevreten karkassen zijn in Roosendaal te zien. Onderwerpen, waarvan men op het 'eerste gezicht misschien denktdie interesseren me niet. Toch is de wijze waarop Jan Michielsen er ons meer confronteert niet alleen fraai van vorm, maar tevens boeiend. Het is zeer goed mogelijk om via deze prenten de werkelijkheid met nieuwe ogen te leren zien. Boven dien is hij een knap technicus, die het materiaal goed beheerst. Er zijn tekenen, die doen vermoeden, dat hij wat los komt van zijn akademische vorming. Een eigen stijl heeft hij nog nauwelijks. Het is een goede traditie, die hij voortzet. De prenten zijn te koop. „Behalve die, waarvan ik geen afstand kan doen" zegt hij. „Het heeft me onlangs moeite gekost de prenten af te staan, die ik in het Stedelijk Museum van Amsterdam verkocht". HENK EGBERS Jan Michielsen in zijn atelier Ceremoniële bijl; Shangdynaslie, 12e—10e eeuw vóór Christus Bij de opening van de tentoonstelling Oude Chinese Kunst uit Het Museum für Ostasiatische Kunst te Berlijn benadrukte mr. Wijsen beek, directeur van het Haagse Gemeentemuseum, het ongewone van het feit, dat hij voor deze expositie vrijelijk had kunnen kiezen uit de Duitse collectie. Zijn Berlijnse collega prof. dr. Beatrix von Ragué, beant woordde dat met de mededeling, dat zij blij was met deze tentoonstel ling, omdat je als museumdirecteur weliswaar graag bijeenbrengt, maar dat het toch ook prettig is als je dat bijeengebrachte ook tentoongesteld kunt zien. Qppervlakkig gezien lijkt dat een beetje cryptisch. Maar het feit is er Berlijii heeft wel een collectie maar nog geen museum. Dat zal er ove rigens spoedig komen: volgend jaar hoopt men het te kunnen openen. Het zal de tweede huisvesting zijn. Al in 1907 werd de verzameling zelfstandig .oen de museumdirecteur Wilhelm von Bode de Oostaziatische kunst af splitste van de etnografische verzameling waarin ze tot dan toe was onder gebracht. Hij en zijn opvolgers bouwden de collectie uit tot een der belang rijkste van Europa en in 1921 kon een eigen museum worden opengesteld. Een der grote specialiteiten was de verzameling schilderkunst, facet dat in ons land nagenoeg verwaarloosd werd. Bij het uitbreken van de tweede wereldoorlog werden de allerkostbaarste stukken, waaronder de schilderingen, veilig opgeborgen. De rest bleef ter plaatse en werd pas tegen het einde van de oorlog verpakt. Bij de slag om Berlijn ging een klein gedeelte daarvan door brand verloren, de rest werd loor de Russen „afgevoerd" en is sindsdien spoorloos. jy[en stond toen voor een moeilijke keuze. Uit de rijke collectie was meer dan negentig procent verloren gegaan, o.m. alle Chinese bronzen, lak ken en jades. Overgebleven waren 250 objecten (met inbegrip van die uit Japan en Korea). Omdat het hier uitsluitend topstukken betrof besloot men toch de moeilijke weg van een wederopbouw te gaan volgen. Je Haagse tentoonstelling laat zien dat men hiermee een redelijk succes reeft gehad. Zeker gerekend de moeilijke situatie op de kunstmarkt nu .tukken van hoge kwaliteit vermogens kosten in vergelijking met de be trekkelijk geringe bedragen die destijds Von Bode c.s. op tafel moesten leg ;en. Bij de sculpturen is een heel fraaie kleine Bodhisattva uit de Ming- 'ynastie. (14de15de eeuw). Voorts o.m. een uitstekend bewaarde tempel- iguur van het Lo-hantype met een sterk-expressief gezicht. Belangwekkend zijn de bronzen. Heel opvallend hier is het oudste stuk ■en ceremoniële bijl uit de 12de10de eeuw voor Chr. in de vorm van een mensengezicht dat associaties wekt aan de pre-Columbiaanse kunst ui. Midden-Amerika. Merkwaardig zijn de bronzen die gevonden, zijn in de Ordossteppen in Noord-Oost-China. Ze hebben veelal diermotieven op de wijze zoals we die destijds konden zien van de steppenvolken van Siberië op de grote tentoonstelling van kunst uit de Sovjet-Unie. Met deze kunst hebben deze uitermate kunstzinnige plaquettes meer verband dan met de eigenlijke Chinese kunst. 0°k keramische kunst is er fraai te zien. Het getoonde omspant een periode van ca. drieduizend jaar en er zijn heel fraaie stukken bij. Mooiste: het monochrome porselein dat een wonderlijk-eenvoudige vorm paart aan een schitterende kleur. Er zijn een paar stukken in celadontechniek bij die voortreffelijk zijn, maar ook verder zijn er fraaie dingen te zien, zoals een vaas rond 1700 die in een aantal taferelen op uiterst bevallige wijze de „vrijetijdsbesteding" van aanzienlijke vrouwen weergeeft. Werkelijk heel mooi allemaal, maar men moge wel bedenken dat enkele tientallen meters verderop, in het Berlagegebouw, de eigen collectie van het Gemeente museum vooral van de Chinese keramiek een veel rijker en veel beter overzicht geeft. £)at geldt echter niet voor wat wel het hoogtepunt van de Berlijnse col lectie is de schilderingen. We zeiden hierboven al dat deze voorname tak van de Chinese kunst in ons land een beetje over het hoofd is gezien in de tijd toen de schilderingen nog verzamelbaar waren. Thans is er bijna niets meer aan de markt en de prijzen zijn ontstellend hoog opgelopen. De oudste stukken uit Berlijn zijn uit de elfde en twaalfde eeuw. Het zijn waaiers die later ais albumblad gemonteerd werden. Daaronder is bijvoor beeld „Mussen op rijsthalmen", een stuk waarvoor iedere museumdirecteur een misdaad zou willen plegen om zoiets in zijn bezit te krijgen. De meeste schilderingen hebben trouwens de natuui (vogels, bloemen of landschap) als onderwerp. Al zijn er enkele tempelschilderingen zoals de in felle kleur uitgevoerde „De grote koning van de T'aiberg" waarin de bestraffing der zonden in het dodenrijk op zeer realistische wijze wordt uitgebeeld. [_Jet mooist zijn hier de rolschilderingen. Die waren er niet om opgehangen te worden als schilderij; ze werden bewaard in een doos en slechts zel den tevoorschijn gehaald en ontrold. Men kon zo'n schildering dan „lezen" als een boek. Op sommige ervan kijk je de ogen uit; er is bijvoorbeeld een lange rol met telkens wisselend landschap en overal figuurtjes inge tekend. De formaten kunnen tot bijna acht meter oplopen. Er is dan heel wat af te lezen. Soms bleef de kunstenaar ook bij grote rolschilderingen beperkt tot één motief, zoals in een rol die „Bloeiende pruimenboom bij volle maan heet" en telkens andere variaties biedt van het thema van jonge bloesem op knoestige takken. Verrukkelijk Een heel merkwaardig stuk vormt „Generaal Ma-ch'ang doodt een Dzun- gaar". Het dateert uit 1759 en is van Lang Shih-ning. Deze hofschilder van keizer Chien-Lung, die bijzonder hoog gewaardeerd werd, heette eigenlijk Giuseppe Castglione. Hij was een Italiaans jezuïet die naar China was getrokken. Hij moet een uitermate bekwaam schilder zijn geweest, getuige deze boeiende schildering, die duidelijk Europese invloed verraadt' en toch in zekere zin echt-Chinees mag heten. yy/anneer men vooral de schilderingen in ogenschouw neemt kan men begrijpen dat destijds besloten is om ondanks het forse geleden verlies de Berlijnse collectie opnieuw op te bouwen. Waarbij dan ergens no° de hoop bleven leven dat wat destijds door de Russen „afgevoerd" werd ooit nog eens boven water zal komen. De gelegenheid om vooral die schilde ringen in een zo rijk overzicht te zien is overigens uniek. Na 1970, als het nieuwe museumgebouw in gebruik is genomen, zal die gelegenheid zich in ons land althans niet meer voor doen. Reden om nu van de Haagse tentoonstelling te profiteren. Tot 2 juni kan dat. VG.

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1969 | | pagina 31