9 wegwijzer voor bedrijfsleven.' RECHT SOMS VER TE ZOEKEN IN N.V.'s DEEL NEMEN Goed jaar Goed voorbeeld DR. CORN. VERHOEVEN Proefschrift mr. W. Noldus HIËRARCHIE ELITE GEEN HALT Meebeslissen in de aula, straks ook in de fabriekshal VERVREEMDING 11 DE STEM VAN ZATERDAG 10 MEI 1969 13 N PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PE'L NGEN PEILINGEN PEILINGEN PE'^NG^ ^IUNGEN EILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILIIGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILNGEN...PEILINGEN PEILINGENt PEILINGEN rt PEILINGEN ;EN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEIL NGEN „PEIL IJGENKIUNGEN PEIUNGEN PEIUNGEN KWUNtot pE|l PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEIILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILlN^tN Afgaande op de tot dusverre gepubliceerde dividendvoorstellen moet 1968 voor hef Nederlandse bedrijfsleven een bijzonder goed jaar zijn geweest. Van meer dan de helft der ter beurze genoteerde on dernemingen zijn die voorstollen nu bekend. Conclusie: ruim 61 procent van bedoelde ondernemingen kan het dividend verhogen. Dit is een onge kend hoog percentage. Deze gunstige ontwikkeling moet van invloed zijn op de loononder handelingen. Dit jaar mag dan voor het bedrijfsleven wat moeilijker drei gen te worden dan het voiige jaar, over het algemeen wordt toch weer een goed gemiddelde verwacht. En dus zullen de werknemers beslist ver langen, dat zij van de nationale koek hef stuk krijgen, dat hun toekomt. Een interessante vraag is, of en in hoeverre de loononderhandelingen ook beïnvloed zullen worden door de studentenacties op hogescholen en universiteiten. De studenten hebben bewezen, dat gerichte actie, zelfs met middelen die niet altijd even fraai waren, tot resultaat kan leiden. Die les zal de vakbeweging niet ontgaan zijn. Als dan ook maar niet uit het oog wordt verloren, dat de studenten niet het eigenbelang voorop hebben gesteld. Voor alles wilden en willen zij een wezenlijke hervorming van de structuur der maatschappij. Dat vereist persoonlijke inzet en bereidheid verantwoordelijkheid te aanvaarden. Een vakbeweging, die als hoogste ideaal zou hebben een naar procent meer loonsverhoging te bevechten dan geboden wordt, zou aan die maat schappijhervorming geen grootse bijdrage leveren. De primaat van Spanje, de kardinaal-aartsbisschop vun Toledo, heeft de Spaanse katholieken opgeroepen eerbied, onderworpenheid en gehoorzaamheid te betuigen aan de burgerlijke autoriteiten. Aan het Franco-regiem dus. De kardinaal verlangt die eerbied etc. etc. met name van de Spaanse geestelijkheid „want juist de priesters moeten een voor beeld zijn voor de leken." Gelukkig groeit in Spanje het aantal priesters, dat het kerkvolk het goede voorbeeld geeft. Vooral in Baskenland en in Catalonië zijn vele priesters er zich van bewust, dat zij uit hoofde van hun ambt niet bij Franco thuishoren maar midden tussen de mensen behoren te staan, als pleitbezorgers en voorvechters voor meer sociale rechtvaardigheid en vrij heid. Zij zullen de oproep van de kardinaal-primaat negeren. En daarom is er nog hoop voor de r.-k. kerk in Spanje. IK zou er wat voor over heb ben, als ik nu eens precies te we ten kon komen, wat mij en waar schijnlijk veie anderen beangstigt als ik hoor van de revolutionaire plannen en daden van studenten en andere jongeren. Misschien zijn er wel mensen die zich niet be angstigd voelen, maar ik voor mij kan mijn gevoel moeilijk anders noemen. Plannen om het gezin af te schaffen, binnenvallen in een vergadering, universiteitsgebouwen bezetten, maar ook woorden als „kameraad" en zelfs „revolutie" liggen mij op zijn zachtst gezegd niet erg lekker. De verklaring dat die angst zou voortkomen uit de bedreiging die de revolutie in houdt voor een zogenaamd geves tigde positie vind ik erg voor de hand liggend maar onvoldoende. Als het er alleen maar om gaat de ene positie door de andere te vervangen, is het allemaal flauwe kul van verwende kinderen. Op zich ben ik niet vies van deze hypothese, maar haar veronder stellingen liggen mij niet. Dat alles is nog geen reden om beangstigend te zijn. En de term „fascisme" die tegenwoordig weer opgang maakt, wil ik ook liever vermijden, want die vertolkt ook de angst van de revolutionairen zelf. Kortom: ik weet niet hoe ik dit gevoel van naderend onheil door massaal en vernietigend op rukken verder moet omschrijven, maar het is er niet minder om. Het dringt ook door tot de kleine cirkel van mijn dagelijks bestaan: net onderwijs. Het lijkt soms of een ander mensensoort bezig is zich te ontwikkelen en de macht deelnemen daaraan is, daarom is zij nog niet minder zeldzaam. En dat bepaalt voor een belangrijk deel de problematische situatie var het onderwijs: het is in hoge mate van zich zelf vervreemd en ook dat kan zijn uitdrukking vin den in ongeïnteresseerdheid. Intussen blijft het criterium be staan en, hoeveel moeilijkheden er ook mogen zijn, het moet ge handhaafd worden. Een onderwijs dat dit beginsel loslaat, is verlo ren. Het is zonder meer verkocht aan de baantjesjagers en de indus trieën, die bereid zijn elke vorm van kennis te prostitueren. Wie het onderwijs een goed hart toe draagt, moet dus dit criterium systematisch en hardnekkig radi caliseren tot in al zijn consequen ties. Ik hoop dat de revolutie van de studenten hiermee bezig is. Een van de consequenties is ongetwij feld dat de studenten zelf dan hun studie bepalen, zowel de keu ze van de vakken als de manier waarop zij zich daarin willen be kwamen. Dit sluit een grote maat schappelijke hervorming in, niet zozeer als voorwaarde, maar als gevolg. De onderwijs-situatie duldt geen deftige, autoritaire houding. Er is niet een wetende die in afgewogen porties zijn we ten aan de onwetenden meedeelt, er zijn verworvenheden die per manent ter discussie staan voor geïntereseerden. Over „bevoegd heid" kan amper gesproken wor den. Het enige wat er met zeker heid van gezegd kan worden is dat zij ophoudt wanneer de inter esse ophoudt. Heel wat „afgestudeerden" zijn over te nemen. Als ik dan hoor wat zij van het onderwijs willen, voel ik mij daar zeer mee ver want en vind ik bovendien dat ze gelijk hebben, maar de manier waarop zij zich uiten en de mid delen die zij gebruiken, komen mij vreemd voor en herinneren Mij aan de angstige dagen uit Mijn jeugd: zingen, schreeuwen, Marcheren en demonstreren van grote menigten die iets leken te willen. In het onderwijs is de zaak waar het om gaat, meen ik, deze: derwijs is alleen zinvol en alleen maar tot stand komen au "eantwo°hdt aan interesse. Alle andere overwegingen zijn vals en bieden uiteindelijk geen Motief voor het volgen van on- fly,'s' sympathieke van de studentenrevolutie vind ik, dat a i ejken<l wordt als grondslag en daaruit met grote duidelijk heid bepaalde consequenties ge trokken worden. Interesse is recht °P onderwijs en ook het recht om fni de gmig van zaken daar- h te bemoeien; het onderwijs is 5® ®maal een aangelegenheid van e deelnemers en alleen van hen. teresse, zegt een rapport van ymeege studenten, is op zich al een vorm van deskundigheid. EEN negatieve en zeer liberale consequentie zou zijn, dat onge- nteresseerden dan maar weg moe rtMyyen. Maar dan kunnen we he middelbare scholen wel sluiten _j» een groot deel van de univer- eiten. erbij. Want het kan wel «ar zijn dat interesse in de studie o enig juiste motivering voor het on- kan als dan ook minder bevoegd dan de eerstejaars studenten die zich nu zo roeren. Ik geloof dat een plan als dat van project-onderwijs en raden-universiteiten, door studen ten en hoogleraren zelf geleid en beheerd, hieruit op zeer logische wijze voortvloeit. Zonder een plan als dit is het maar loze praat de interesse als enig studiemotief te beschouwen. Of de verwerke lijking van dit plan de toeloop van geïnteresseerden zal doen toe nemen dan wel als een onbarm hartige zeef zal gaan functioneren, moet nog blijken. Maar het lijkt de moeite waard dit risico te ne men. Ik kan dan ook geen redelijk bezwaar maken tegen het feit, dat studenten het hun toekomende, als dat niet gegeven wordt, zelf nemen. Zij nemen hun deel, uit interesse, en dat is een funda menteel recht. Vanwaar dan die angst? Het wil me niet duidelijk worden. Ik kan er op dit ogenblik alleen dit van zeggen: de redelijkheid van de praktische voorstellen harmo nieert niet helemaal met de grim migheid van de ideologie waaruit zij lijken voort te komen. Project onderwijs en medezeggingschap volgen zozeer uit de situatie van het onderwijs zelf, dat die ideo logie niet nodig lijkt. En dan is er nog de vraag: wat zit daar alle maal tussen en daarachter? Hoe veel ongeïnteresseerden laten zich maar meeslepen? En kunnen we eigenlijk wel vechten voor funda mentele dingen of verdampen die in het gevecht? Ik ben daar niet zeker van en bij deze onzekerheid begint mijn angst. De hoger onderwijsinstellingen in Nederland zijn in grote beroering gekomen. Dit kon worden verwacht gelet op de gebeurtenissen op universiteiten en hogescholen in buitenlandse centra voor wetenschappelijk onderwijs. Het gaat daarbij steeds om het veroveren van medezeggenschap en medebeslissingsrecht voor studenten, wetenschappelijk en overig personeel. De uitkomst van deze strijd die in ons land vooralsnog het karakter draagt van een geweldloze revolutie kan grote ge volgen hebben voor het democratiseringsproces in het bedrijfsleven. De drang naar inspraak en mee beslissen is niet alleen kenmer kend voor de hoger onderwijswereld. Zij manifesteert zich in andere vor men in de kerken, politieke parijen, vakbonden en in het bedrijfsleven. Het gaat hier trager dan in de on derwijswereld. De universiteiten hebben nu een maal het voorrecht de intellectuele voorhoede van de gemeenschap bin nen haar muren te hebben. Studen ten en wetenschappelijke medewer kers stellen zich in toenemende ma te on voorlopig op nauwelijks te be twisten gronden, kritisch op tegeno ver de bestaande gezagsstructuren die gekenmerkt kunnen worden als bureaucratisch en deels als traditi oneel. Hiermee bedoelen wij gezagsver houdingen die voortvloeien uit hiër archieën van funkties binnen de be treffende organisaties. In de kerk troffen, tot aan het tweede Vati caans concilie, we deze hiërarchie in de beste vorm aan: aan het hoofd staat onfeilbaar de paus, ge assisteerd door een college van kar dinalen. Vervolgens komen de bis schoppen aan de beurt om tenslot te terecht te komen bij dekens, pas toors en kapelaans. Deze hiërarchi sche opbouw was typerend voor de katholieke kerk. Zij is overgenomen door de legerorganisatie die een soortgelijke pyramidale opbouw kent. Ook in de grote ondernemin gen treffen we deze geleding aan. Het aantal lagen dat in de hiërarchie kan worden onderscheiden kan zeer groot zijn. De bedrijfsleiding is er steeds op uit dit aantal zo beperkt mogelijk te houden vanwege het gro te gevaar van communicatiestorin gen. makkelijk in de gemakken ervan ter wijl de nadelen voor alle betrokkenen nogal eens over het hoofd worden gezien. Voorzover de bedrijfsleiding aan de ongemakken iets wil doen gelijkt dit veelal op een liefdadig heidsbenadering. In de organisatie sociologie wordt in dit verband ge sproken van „human relations". Het vervreemdingsproces dat de werk nemer, de gelovige, de burger en de student ondergaat in mammoet- organisaties als bedrijf, kerk poli tieke partij en universiteit - dat een gevolg is van het verlies aan inter persoonlijke betrekkingen - leidt tot ontevredenheid en opstandigheid ten aanzien van bestaande structuren. Deze ontevredenheid en kritische in stelling zouden eigenlijk moeten wor den toegejuicht omdait zij een symp toom zijn van een bewustwordings proces waarbij de vraag wordt ge steld of er iets aan deze strukturen te veranderen is. Medezeggenschap en medebeslissing worden dan beschouwd als mogelijk heden om deze vervreemding op te heffen. In de praktijk zal blijken dat zij voor de grote groepen onder aan de pyramide nauwelijks moge lijkheden bieden om aan die ver vreemding te ontkomen. Deze democratisering kan echter leiden tot een nieuwe bureaucrati sering. Immers de leiding van elke organisatie kan niet aan iedereen worden toevertrouwd om reden van doelmatigheid Democratisering langs inspraak en meebeslissen zal getoetst moeten worden aan de prag matische de doelmatigheidsoverwe gingen. Als niet iedereen bij alle ter reinen en op alle niveaus van be sluitvorming kan worden betrokken, dan is het gevaar aanwezig dat een nieuwe - zij het zogenaamde democratische elite - het voor het zeggen krijgt. Voor de anderen dreigt de apathie: het gevoel geen of nau welijks invloed te kunnen uitoefe nen - met slechts één stem - op de besluitvorming. De vervreemding blijft en kan zelfs versterkt worden als blijkt dat de democratische in spraak een vorm van schijndemocra- tie is. Betekent dit nu dat men dan maar van democratisering moet afzien? Integendeel: met het gevaar van apathie voor ogen moet men aller lei vormen van democratisering aan durven. De universiteiten in ons land bieden hiervoor mogelijkheden. Als de experimenten daar zullen slagen, dan zal dit leiden tot eein gunstige escalatie naar andere organisaties in het maatschappelijk leven zoals het bedrijfsleven. Langs deze weg vormt de democratisering van de hoger onderwijsinstellingen een po sitieve bijdrage tot meer algemene democratisering. Er is nog een tweede effect dat van de democratiseringstendens op uni versiteiten en hogescholen uitstraalt, nl. de mensen die gestudeerd heb ben op een democratische hoger on derwijsinstelling zullen de waarde en mentaliteit die bij deze democratise ring passen uitdragen in de posities die zij na hun studie in het maat schappelijk leven zullen innemen. Er is vooralsnog weinig reden om de ontwikkelingen van dit moment een halt toe te roepen, mits men zich houdt a-an democratische proce dures die elke vorm van geweld, chantage en terreur uitsluiten. DRS. A.A. WENTINK Wanneer eenmaal dit grondpatroon voor de organisatie van een instel ling is aanvaard, schikt men zich ge- (Van een medewerker) NIJMEGEN Gisteren promoveer de mr. W. J. M. Noldus, advocaat en procureur te Rijen, in de aula van de Katholieke Universiteit tot doctor in de rechtsgeleerdheid. Mr. Noldus verdedigde daartoe een lijvig proef schrift, dat tot onderwerp had „On geldigheid van besluiten in de Naam loze Vennootschap". Promotor was de hoogleraar in het burgerlijk recht en het handelsrecht, prof. mr. J. M. M. Maeijer, en ais paranimfen fun geerden dr. J. de Rooij, lector in de Nederlandse taal en letterkunde in Stockholm en Uppsala, en mr. T. C. Ruijgrok, advocaat-procureur te Rijen. Mr. Noldus is bij zijn studie voor dit proefschrift, die hij heeft moe ten verrichten naast een drukke ad vocatenpraktijk, uitgegaan van een duidelijke ontwikkeling welke de laatste decennia te constateren valt in het denken over de naamloze ven nootschap. Dat denken is namelijk geëvolueerd naar een institutionele visie, volgens welke men voor de verklaring van de rechtsbetrekkingen in een n.v. niet meer een beroep hoeft te doen op algemene begrip pen, die ook elders in het recht toe passing vinden, maar volgens welke de n.v. een conglomeraat van rechts betrekkingen is van een geheel eigen aard. Die evolutie had haar consequen ties. Zo werd de almacht van de al gemene vergadering van aandeelhou ders gereduceerd tot een bevoegdheid naast die van andere organen. Dit leidde verder tot een beter inzicht in de plaats waaruit ieder orgaan zijn taak dient te vervullen en de belan gen die ieder orgaan dient te be hartigen. Naast de algemene verga dering van aandeelhouders hebben organen als directie en commissaris sen een betrekkelijk onafhankelijke plaats gekregen in de n.v. Deze orga nen hebben bevoegdheden, welke ze zelfs tegen de wil van aandeelhou ders zouden kunnen doorzetten. Zo kan zich in en rcmd een n.v. een heel complex van belangen voordoen en die belangen kunnen ook wel eens NIJMEGEN/RIJEN Mr. W. J. M. Noldus werd op 29 oktober 1927 geboren te Amsterdam. Hij doorliep de lagere school en daarna het gymnasium te Venlo. Met het gymnasium-B-diploma in zijn zak werd hij voor enkele jaren marine-officier. Daarna, in 1950, ging hij in Nijmegen rech ten studeren. Reeds in 1954 slaagde hij als eerste van zijn jaar voor zijn doctoraal. Meteen ging mr. Noldus in de advoca tuur. Eerst een stage in Den Haag en daarna op een advocatenkan toor in Roosendaal. Ongeveer tien jaar geleden oegon mr. Nol dus een zelfstandig advocaten kantoor in Rijen. „Weet u wat opvallend is", zegt hij nu. „Tien jaar geleden was er in Rijen geen advoca tenkantoor en nu is er een prak tijk met vier man. En voldoende werk, we hebben onze handen vol. Opvallend is daarbij dat minstens de helft van de zaken, die wij behandelen, van buiten Rijen komt". Dat mr. Noldus de ongeldig heid van besluiten in een n.v. als onderwerp voor zijn proef schrift heeft genomen, komt, doordat hij in zijn praktijk te Rijen heel vaak met de proble men van n.v.'s wordt geconfron teerd. met elkaar in botsing komen. Een algemene vergadering kan b.v. een directeur ontslaan. Deze laatste voelt zich daardoor in zijn recht te kort ge daan. Directie of commissarissen kun nen een aandelen-emissie uitschrij ven: een bepaald aandeelhouder ziet daardoor zijn macht in de n.v. aan zienlijk beknot. Zo kan men een ein deloze reeks van voorbeelden aanha len. In al die gevallen gaat het steeds om een besluit van of in die n.v. genomen. Degenen die door zulk een besluit is gedupeerd, heeft er natuurlijk be lang bij om de geldigheid van zulk een besluit in een procedure aan te tasten. Door de wet en de rechtspraak is in ons land een zeer vernuftig en verfijnd systeem van rechtsregels ont wikkeld, die een antwoord geven op de vraag wanneer zulk een besluit in een n.v. rechtsgeldig is. Kort gezegd komt dat systeem hier op neer. dat al die beslissingen niet in strijd mogen komen met de wet en de statuten van de n.v., maar ook niet met de openbare orde. de goede zeden en de goede trouw. Vooral de laatste drie maatstaven laten nog al wat speelruimte, maar in een groot aantal beslissingen van de Nederlandse rechter is die speel ruimte toch aanzienlijk beperkt. Mr. Noldus heeft nu van al de gevallen die door de rechter zijn beslist, een diepgaande studie gemaakt en een voortreffelijk overzicht gegeven. Nie mand die in de toekomst ooit met de vraag of een bepaald besluit in een n.v. rechtsgeldig is, te maken krijgt, zal zich van het raadplegen van de ze studie meer kunnen dispenseren. Een voorbeeld van de boeiende stof, die het boek van mr. Noldus be handelt, is het geval van de N.V. Scholtens Aardappelmeelfabrieken, dat zich in het begin van de zestiger jaren afspeelde. In de statuten van die N.V. was bepaald dat iedere aan deelhouder niet meer dan zes stem men in de vergadering van aandeel houders kon uitbrengen, en verder dat de bevoegdheid om een nieuwe aandelen emissie uit te schrijven aan commissarissen toekwam. Dr. Scholten bezat met nog een aan tal familierelaties 336 van het to taal van 3719 uitstaande aandelen. Op zich genomen beslist niet genoeg om in de vergadering zijn wil door te drijven. Maar als andere aandeel houders niet zouden opkomen en wanneer op al die 336 aandelen stem recht zou kunnen worden uitgeoe fend, dan zou dat wel eens heel an ders kunnen komen te liggen. Om dit te bereiken droeg dr. Schol ten al zijn aandelen op zes na over aan stromannen, die in de vergade ring natuurlijk in zijn geest zouden stemmen. Directie en commissarissen, die de invloed van dr. Scholten aan banden wilden leggen, kregen hier lucht van en gingen tot een tegen aanval over door o.m. 300 aande len uit te geven aan haar eigen bank relatie met de afspraak dat die deze aandelen zou verdelen onder het per soneel en dat die personeelsleden op de aandeelhoudersvergadering ten gunste van directie en commissaris sen zouden stemmen. Dr. Scholten bracht toen de zaak voor de rechter en riep o.m. de on geldigheid in van het besluit tot uit gifte van die aandelen, omdat dat besluit te kwader trouw genomen was enkel en alleen om door spreiding van nieuw kapitaal de invloed van de familie Scholten te breken. Het Hof van Leeuwarden erkende dat het besluit tot uitgifte van aandelen was geïnspireerd door een ongeoor loofd motief, maar het nam ook in aanmerking dat dit besluit genomen was als afweer tegen een even on geoorloofd optreden van dr. Schol len. Daarom was het Hof van mening dat dr. Scholten zich niet bij de rech ter moest komen beklagen dat hij met gelijke munt betaald werd. Een ander geval uit de boeiende studie van mr. Noldus: de directie van een n.v. in Den Haag wilde in een vergadering van aandeelhouders iets bekokstoven, waar een bepaalde commissaris, die nog al wat aande len bezat het persé niet mee eens zou zijn. In de statuten stond dat de aankondiging van de algemene ver gadering van aandeelhouders „zo no dig in een te 's Gravenhage verschij nend dagblad" zou dienen te geschie den. Nu zocht de directie voor die op roep die krant uit, waarvan ze zeker wist dat de betreffende commissaris ze nooit ofte nimmer inkeek. De man kreeg iets in de gaten en spande onmiddellijk een kort geding aan. De President van de Haagse Rechtbank stelde hem in het gelijk. Een commissaris, die in Den Haag woonde, telefonisch bereikbaar was en bijna dagelijks op het bedrijf kwam en met de directie de lopen de zaken besprak, hoefde niet op een oproep per advertentie te zijn aange wezen. De goede trouw eist dat in zulk een geval de mededeling per soonlijk geschiedt. Zo heeft mr. Noldus aan de hand van talloze dergelijke gevallen in zijn dissertatie een systematisch over zicht ontwikkeld van de regels van het Nederlandse recht betreffende da geldigheid van besluiten van de ver schillende organen van een n.v. Zijn studie is evenwel niet louter be schrijvend, maar hij heeft tevens in een eigen oordeelsvorming die gel digheid toetsend aan normen van openbare orde, goede zeden, goede trouw, de wet en de statuten het ju ridisch denken op dit punt een heel eind verder gebracht.

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1969 | | pagina 11