9
wegwijzer voor bedrijfsleven.'
RECHT SOMS VER TE ZOEKEN IN N.V.'s
DEEL NEMEN
Goed jaar
Goed voorbeeld
DR. CORN. VERHOEVEN
Proefschrift mr. W. Noldus
HIËRARCHIE
ELITE
GEEN HALT
Meebeslissen in de aula, straks ook in de fabriekshal
VERVREEMDING
11
DE STEM VAN ZATERDAG 10 MEI 1969
13
N PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PE'L NGEN PEILINGEN PEILINGEN PE'^NG^ ^IUNGEN
EILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILIIGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILNGEN...PEILINGEN PEILINGENt PEILINGEN rt PEILINGEN
;EN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEIL NGEN „PEIL IJGENKIUNGEN PEIUNGEN PEIUNGEN KWUNtot pE|l
PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEIILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILlN^tN
Afgaande op de tot dusverre gepubliceerde dividendvoorstellen moet
1968 voor hef Nederlandse bedrijfsleven een bijzonder goed jaar
zijn geweest. Van meer dan de helft der ter beurze genoteerde on
dernemingen zijn die voorstollen nu bekend. Conclusie: ruim 61 procent
van bedoelde ondernemingen kan het dividend verhogen. Dit is een onge
kend hoog percentage.
Deze gunstige ontwikkeling moet van invloed zijn op de loononder
handelingen. Dit jaar mag dan voor het bedrijfsleven wat moeilijker drei
gen te worden dan het voiige jaar, over het algemeen wordt toch weer
een goed gemiddelde verwacht. En dus zullen de werknemers beslist ver
langen, dat zij van de nationale koek hef stuk krijgen, dat hun toekomt.
Een interessante vraag is, of en in hoeverre de loononderhandelingen
ook beïnvloed zullen worden door de studentenacties op hogescholen en
universiteiten. De studenten hebben bewezen, dat gerichte actie, zelfs met
middelen die niet altijd even fraai waren, tot resultaat kan leiden. Die les
zal de vakbeweging niet ontgaan zijn.
Als dan ook maar niet uit het oog wordt verloren, dat de studenten niet
het eigenbelang voorop hebben gesteld. Voor alles wilden en willen zij
een wezenlijke hervorming van de structuur der maatschappij. Dat vereist
persoonlijke inzet en bereidheid verantwoordelijkheid te aanvaarden.
Een vakbeweging, die als hoogste ideaal zou hebben een naar procent
meer loonsverhoging te bevechten dan geboden wordt, zou aan die maat
schappijhervorming geen grootse bijdrage leveren.
De primaat van Spanje, de kardinaal-aartsbisschop vun Toledo, heeft
de Spaanse katholieken opgeroepen eerbied, onderworpenheid en
gehoorzaamheid te betuigen aan de burgerlijke autoriteiten. Aan
het Franco-regiem dus. De kardinaal verlangt die eerbied etc. etc. met name
van de Spaanse geestelijkheid „want juist de priesters moeten een voor
beeld zijn voor de leken."
Gelukkig groeit in Spanje het aantal priesters, dat het kerkvolk het
goede voorbeeld geeft. Vooral in Baskenland en in Catalonië zijn vele
priesters er zich van bewust, dat zij uit hoofde van hun ambt niet bij
Franco thuishoren maar midden tussen de mensen behoren te staan, als
pleitbezorgers en voorvechters voor meer sociale rechtvaardigheid en vrij
heid.
Zij zullen de oproep van de kardinaal-primaat negeren. En daarom is er
nog hoop voor de r.-k. kerk in Spanje.
IK zou er wat voor over heb
ben, als ik nu eens precies te we
ten kon komen, wat mij en waar
schijnlijk veie anderen beangstigt
als ik hoor van de revolutionaire
plannen en daden van studenten
en andere jongeren. Misschien zijn
er wel mensen die zich niet be
angstigd voelen, maar ik voor mij
kan mijn gevoel moeilijk anders
noemen. Plannen om het gezin af
te schaffen, binnenvallen in een
vergadering, universiteitsgebouwen
bezetten, maar ook woorden als
„kameraad" en zelfs „revolutie"
liggen mij op zijn zachtst gezegd
niet erg lekker. De verklaring dat
die angst zou voortkomen uit de
bedreiging die de revolutie in
houdt voor een zogenaamd geves
tigde positie vind ik erg voor de
hand liggend maar onvoldoende.
Als het er alleen maar om gaat
de ene positie door de andere te
vervangen, is het allemaal flauwe
kul van verwende kinderen. Op
zich ben ik niet vies van deze
hypothese, maar haar veronder
stellingen liggen mij niet.
Dat alles is nog geen reden om
beangstigend te zijn. En de term
„fascisme" die tegenwoordig weer
opgang maakt, wil ik ook liever
vermijden, want die vertolkt ook
de angst van de revolutionairen
zelf. Kortom: ik weet niet hoe ik
dit gevoel van naderend onheil
door massaal en vernietigend op
rukken verder moet omschrijven,
maar het is er niet minder om.
Het dringt ook door tot de kleine
cirkel van mijn dagelijks bestaan:
net onderwijs. Het lijkt soms of
een ander mensensoort bezig is
zich te ontwikkelen en de macht
deelnemen daaraan is, daarom is
zij nog niet minder zeldzaam. En
dat bepaalt voor een belangrijk
deel de problematische situatie
var het onderwijs: het is in hoge
mate van zich zelf vervreemd en
ook dat kan zijn uitdrukking vin
den in ongeïnteresseerdheid.
Intussen blijft het criterium be
staan en, hoeveel moeilijkheden
er ook mogen zijn, het moet ge
handhaafd worden. Een onderwijs
dat dit beginsel loslaat, is verlo
ren. Het is zonder meer verkocht
aan de baantjesjagers en de indus
trieën, die bereid zijn elke vorm
van kennis te prostitueren. Wie
het onderwijs een goed hart toe
draagt, moet dus dit criterium
systematisch en hardnekkig radi
caliseren tot in al zijn consequen
ties. Ik hoop dat de revolutie van
de studenten hiermee bezig is. Een
van de consequenties is ongetwij
feld dat de studenten zelf dan
hun studie bepalen, zowel de keu
ze van de vakken als de manier
waarop zij zich daarin willen be
kwamen. Dit sluit een grote maat
schappelijke hervorming in, niet
zozeer als voorwaarde, maar als
gevolg. De onderwijs-situatie
duldt geen deftige, autoritaire
houding. Er is niet een wetende
die in afgewogen porties zijn we
ten aan de onwetenden meedeelt,
er zijn verworvenheden die per
manent ter discussie staan voor
geïntereseerden. Over „bevoegd
heid" kan amper gesproken wor
den. Het enige wat er met zeker
heid van gezegd kan worden is
dat zij ophoudt wanneer de inter
esse ophoudt.
Heel wat „afgestudeerden" zijn
over te nemen. Als ik dan hoor
wat zij van het onderwijs willen,
voel ik mij daar zeer mee ver
want en vind ik bovendien dat ze
gelijk hebben, maar de manier
waarop zij zich uiten en de mid
delen die zij gebruiken, komen
mij vreemd voor en herinneren
Mij aan de angstige dagen uit
Mijn jeugd: zingen, schreeuwen,
Marcheren en demonstreren van
grote menigten die iets leken te
willen.
In het onderwijs is de zaak waar
het om gaat, meen ik, deze:
derwijs is alleen zinvol en
alleen maar tot stand komen
au "eantwo°hdt aan interesse.
Alle andere overwegingen zijn
vals en bieden uiteindelijk geen
Motief voor het volgen van on-
fly,'s' sympathieke van de
studentenrevolutie vind ik, dat
a i ejken<l wordt als grondslag en
daaruit met grote duidelijk
heid bepaalde consequenties ge
trokken worden. Interesse is recht
°P onderwijs en ook het recht om
fni de gmig van zaken daar-
h te bemoeien; het onderwijs is
5® ®maal een aangelegenheid van
e deelnemers en alleen van hen.
teresse, zegt een rapport van
ymeege studenten, is op zich al
een vorm van deskundigheid.
EEN negatieve en zeer liberale
consequentie zou zijn, dat onge-
nteresseerden dan maar weg moe
rtMyyen. Maar dan kunnen we
he middelbare scholen wel sluiten
_j» een groot deel van de univer-
eiten. erbij. Want het kan wel
«ar zijn dat interesse in de studie
o enig juiste motivering voor het
on-
kan
als
dan ook minder bevoegd dan de
eerstejaars studenten die zich nu
zo roeren. Ik geloof dat een plan
als dat van project-onderwijs en
raden-universiteiten, door studen
ten en hoogleraren zelf geleid en
beheerd, hieruit op zeer logische
wijze voortvloeit. Zonder een
plan als dit is het maar loze praat
de interesse als enig studiemotief
te beschouwen. Of de verwerke
lijking van dit plan de toeloop
van geïnteresseerden zal doen toe
nemen dan wel als een onbarm
hartige zeef zal gaan functioneren,
moet nog blijken. Maar het lijkt
de moeite waard dit risico te ne
men. Ik kan dan ook geen redelijk
bezwaar maken tegen het feit, dat
studenten het hun toekomende,
als dat niet gegeven wordt, zelf
nemen. Zij nemen hun deel, uit
interesse, en dat is een funda
menteel recht.
Vanwaar dan die angst? Het wil
me niet duidelijk worden. Ik kan
er op dit ogenblik alleen dit van
zeggen: de redelijkheid van de
praktische voorstellen harmo
nieert niet helemaal met de grim
migheid van de ideologie waaruit
zij lijken voort te komen. Project
onderwijs en medezeggingschap
volgen zozeer uit de situatie van
het onderwijs zelf, dat die ideo
logie niet nodig lijkt. En dan is
er nog de vraag: wat zit daar alle
maal tussen en daarachter? Hoe
veel ongeïnteresseerden laten zich
maar meeslepen? En kunnen we
eigenlijk wel vechten voor funda
mentele dingen of verdampen die
in het gevecht? Ik ben daar niet
zeker van en bij deze onzekerheid
begint mijn angst.
De hoger onderwijsinstellingen in Nederland zijn in grote
beroering gekomen. Dit kon worden verwacht gelet op
de gebeurtenissen op universiteiten en hogescholen in
buitenlandse centra voor wetenschappelijk onderwijs.
Het gaat daarbij steeds om het veroveren van medezeggenschap
en medebeslissingsrecht voor studenten, wetenschappelijk en overig
personeel. De uitkomst van deze strijd die in ons land vooralsnog
het karakter draagt van een geweldloze revolutie kan grote ge
volgen hebben voor het democratiseringsproces in het bedrijfsleven.
De drang naar inspraak en mee
beslissen is niet alleen kenmer
kend voor de hoger onderwijswereld.
Zij manifesteert zich in andere vor
men in de kerken, politieke parijen,
vakbonden en in het bedrijfsleven.
Het gaat hier trager dan in de on
derwijswereld.
De universiteiten hebben nu een
maal het voorrecht de intellectuele
voorhoede van de gemeenschap bin
nen haar muren te hebben. Studen
ten en wetenschappelijke medewer
kers stellen zich in toenemende ma
te on voorlopig op nauwelijks te be
twisten gronden, kritisch op tegeno
ver de bestaande gezagsstructuren
die gekenmerkt kunnen worden als
bureaucratisch en deels als traditi
oneel.
Hiermee bedoelen wij gezagsver
houdingen die voortvloeien uit hiër
archieën van funkties binnen de be
treffende organisaties. In de kerk
troffen, tot aan het tweede Vati
caans concilie, we deze hiërarchie
in de beste vorm aan: aan het
hoofd staat onfeilbaar de paus, ge
assisteerd door een college van kar
dinalen. Vervolgens komen de bis
schoppen aan de beurt om tenslot
te terecht te komen bij dekens, pas
toors en kapelaans. Deze hiërarchi
sche opbouw was typerend voor de
katholieke kerk. Zij is overgenomen
door de legerorganisatie die een
soortgelijke pyramidale opbouw
kent. Ook in de grote ondernemin
gen treffen we deze geleding aan.
Het aantal lagen dat in de hiërarchie
kan worden onderscheiden kan zeer
groot zijn. De bedrijfsleiding is er
steeds op uit dit aantal zo beperkt
mogelijk te houden vanwege het gro
te gevaar van communicatiestorin
gen.
makkelijk in de gemakken ervan ter
wijl de nadelen voor alle betrokkenen
nogal eens over het hoofd worden
gezien. Voorzover de bedrijfsleiding
aan de ongemakken iets wil doen
gelijkt dit veelal op een liefdadig
heidsbenadering. In de organisatie
sociologie wordt in dit verband ge
sproken van „human relations". Het
vervreemdingsproces dat de werk
nemer, de gelovige, de burger en
de student ondergaat in mammoet-
organisaties als bedrijf, kerk poli
tieke partij en universiteit - dat een
gevolg is van het verlies aan inter
persoonlijke betrekkingen - leidt tot
ontevredenheid en opstandigheid ten
aanzien van bestaande structuren.
Deze ontevredenheid en kritische in
stelling zouden eigenlijk moeten wor
den toegejuicht omdait zij een symp
toom zijn van een bewustwordings
proces waarbij de vraag wordt ge
steld of er iets aan deze strukturen
te veranderen is.
Medezeggenschap en medebeslissing
worden dan beschouwd als mogelijk
heden om deze vervreemding op
te heffen. In de praktijk zal blijken
dat zij voor de grote groepen onder
aan de pyramide nauwelijks moge
lijkheden bieden om aan die ver
vreemding te ontkomen.
Deze democratisering kan echter
leiden tot een nieuwe bureaucrati
sering. Immers de leiding van elke
organisatie kan niet aan iedereen
worden toevertrouwd om reden van
doelmatigheid Democratisering
langs inspraak en meebeslissen zal
getoetst moeten worden aan de prag
matische de doelmatigheidsoverwe
gingen. Als niet iedereen bij alle ter
reinen en op alle niveaus van be
sluitvorming kan worden betrokken,
dan is het gevaar aanwezig dat
een nieuwe - zij het zogenaamde
democratische elite - het voor het
zeggen krijgt. Voor de anderen dreigt
de apathie: het gevoel geen of nau
welijks invloed te kunnen uitoefe
nen - met slechts één stem - op
de besluitvorming. De vervreemding
blijft en kan zelfs versterkt worden
als blijkt dat de democratische in
spraak een vorm van schijndemocra-
tie is.
Betekent dit nu dat men dan maar
van democratisering moet afzien?
Integendeel: met het gevaar van
apathie voor ogen moet men aller
lei vormen van democratisering aan
durven. De universiteiten in ons land
bieden hiervoor mogelijkheden. Als
de experimenten daar zullen slagen,
dan zal dit leiden tot eein gunstige
escalatie naar andere organisaties
in het maatschappelijk leven zoals
het bedrijfsleven. Langs deze weg
vormt de democratisering van de
hoger onderwijsinstellingen een po
sitieve bijdrage tot meer algemene
democratisering.
Er is nog een tweede effect dat van
de democratiseringstendens op uni
versiteiten en hogescholen uitstraalt,
nl. de mensen die gestudeerd heb
ben op een democratische hoger on
derwijsinstelling zullen de waarde en
mentaliteit die bij deze democratise
ring passen uitdragen in de posities
die zij na hun studie in het maat
schappelijk leven zullen innemen.
Er is vooralsnog weinig reden om
de ontwikkelingen van dit moment
een halt toe te roepen, mits men
zich houdt a-an democratische proce
dures die elke vorm van geweld,
chantage en terreur uitsluiten.
DRS. A.A. WENTINK
Wanneer eenmaal dit grondpatroon
voor de organisatie van een instel
ling is aanvaard, schikt men zich ge-
(Van een medewerker)
NIJMEGEN Gisteren promoveer
de mr. W. J. M. Noldus, advocaat en
procureur te Rijen, in de aula van
de Katholieke Universiteit tot doctor
in de rechtsgeleerdheid. Mr. Noldus
verdedigde daartoe een lijvig proef
schrift, dat tot onderwerp had „On
geldigheid van besluiten in de Naam
loze Vennootschap". Promotor was de
hoogleraar in het burgerlijk recht
en het handelsrecht, prof. mr. J. M.
M. Maeijer, en ais paranimfen fun
geerden dr. J. de Rooij, lector in de
Nederlandse taal en letterkunde in
Stockholm en Uppsala, en mr. T. C.
Ruijgrok, advocaat-procureur te Rijen.
Mr. Noldus is bij zijn studie voor
dit proefschrift, die hij heeft moe
ten verrichten naast een drukke ad
vocatenpraktijk, uitgegaan van een
duidelijke ontwikkeling welke de
laatste decennia te constateren valt
in het denken over de naamloze ven
nootschap. Dat denken is namelijk
geëvolueerd naar een institutionele
visie, volgens welke men voor de
verklaring van de rechtsbetrekkingen
in een n.v. niet meer een beroep
hoeft te doen op algemene begrip
pen, die ook elders in het recht toe
passing vinden, maar volgens welke
de n.v. een conglomeraat van rechts
betrekkingen is van een geheel eigen
aard.
Die evolutie had haar consequen
ties. Zo werd de almacht van de al
gemene vergadering van aandeelhou
ders gereduceerd tot een bevoegdheid
naast die van andere organen. Dit
leidde verder tot een beter inzicht
in de plaats waaruit ieder orgaan zijn
taak dient te vervullen en de belan
gen die ieder orgaan dient te be
hartigen. Naast de algemene verga
dering van aandeelhouders hebben
organen als directie en commissaris
sen een betrekkelijk onafhankelijke
plaats gekregen in de n.v. Deze orga
nen hebben bevoegdheden, welke ze
zelfs tegen de wil van aandeelhou
ders zouden kunnen doorzetten.
Zo kan zich in en rcmd een n.v. een
heel complex van belangen voordoen
en die belangen kunnen ook wel eens
NIJMEGEN/RIJEN Mr. W.
J. M. Noldus werd op 29 oktober
1927 geboren te Amsterdam. Hij
doorliep de lagere school en
daarna het gymnasium te Venlo.
Met het gymnasium-B-diploma
in zijn zak werd hij voor enkele
jaren marine-officier. Daarna, in
1950, ging hij in Nijmegen rech
ten studeren. Reeds in 1954
slaagde hij als eerste van zijn
jaar voor zijn doctoraal. Meteen
ging mr. Noldus in de advoca
tuur.
Eerst een stage in Den Haag
en daarna op een advocatenkan
toor in Roosendaal. Ongeveer
tien jaar geleden oegon mr. Nol
dus een zelfstandig advocaten
kantoor in Rijen.
„Weet u wat opvallend is",
zegt hij nu. „Tien jaar geleden
was er in Rijen geen advoca
tenkantoor en nu is er een prak
tijk met vier man. En voldoende
werk, we hebben onze handen
vol. Opvallend is daarbij dat
minstens de helft van de zaken,
die wij behandelen, van buiten
Rijen komt".
Dat mr. Noldus de ongeldig
heid van besluiten in een n.v.
als onderwerp voor zijn proef
schrift heeft genomen, komt,
doordat hij in zijn praktijk te
Rijen heel vaak met de proble
men van n.v.'s wordt geconfron
teerd.
met elkaar in botsing komen. Een
algemene vergadering kan b.v. een
directeur ontslaan. Deze laatste voelt
zich daardoor in zijn recht te kort ge
daan. Directie of commissarissen kun
nen een aandelen-emissie uitschrij
ven: een bepaald aandeelhouder ziet
daardoor zijn macht in de n.v. aan
zienlijk beknot. Zo kan men een ein
deloze reeks van voorbeelden aanha
len. In al die gevallen gaat het
steeds om een besluit van of in die
n.v. genomen.
Degenen die door zulk een besluit
is gedupeerd, heeft er natuurlijk be
lang bij om de geldigheid van zulk
een besluit in een procedure aan te
tasten. Door de wet en de rechtspraak
is in ons land een zeer vernuftig en
verfijnd systeem van rechtsregels ont
wikkeld, die een antwoord geven op
de vraag wanneer zulk een besluit
in een n.v. rechtsgeldig is.
Kort gezegd komt dat systeem hier
op neer. dat al die beslissingen niet
in strijd mogen komen met de wet
en de statuten van de n.v., maar ook
niet met de openbare orde. de goede
zeden en de goede trouw.
Vooral de laatste drie maatstaven
laten nog al wat speelruimte, maar
in een groot aantal beslissingen van
de Nederlandse rechter is die speel
ruimte toch aanzienlijk beperkt. Mr.
Noldus heeft nu van al de gevallen
die door de rechter zijn beslist, een
diepgaande studie gemaakt en een
voortreffelijk overzicht gegeven. Nie
mand die in de toekomst ooit met de
vraag of een bepaald besluit in een
n.v. rechtsgeldig is, te maken krijgt,
zal zich van het raadplegen van de
ze studie meer kunnen dispenseren.
Een voorbeeld van de boeiende
stof, die het boek van mr. Noldus be
handelt, is het geval van de N.V.
Scholtens Aardappelmeelfabrieken,
dat zich in het begin van de zestiger
jaren afspeelde. In de statuten van
die N.V. was bepaald dat iedere aan
deelhouder niet meer dan zes stem
men in de vergadering van aandeel
houders kon uitbrengen, en verder
dat de bevoegdheid om een nieuwe
aandelen emissie uit te schrijven aan
commissarissen toekwam.
Dr. Scholten bezat met nog een aan
tal familierelaties 336 van het to
taal van 3719 uitstaande aandelen.
Op zich genomen beslist niet genoeg
om in de vergadering zijn wil door
te drijven. Maar als andere aandeel
houders niet zouden opkomen en
wanneer op al die 336 aandelen stem
recht zou kunnen worden uitgeoe
fend, dan zou dat wel eens heel an
ders kunnen komen te liggen.
Om dit te bereiken droeg dr. Schol
ten al zijn aandelen op zes na over
aan stromannen, die in de vergade
ring natuurlijk in zijn geest zouden
stemmen. Directie en commissarissen,
die de invloed van dr. Scholten aan
banden wilden leggen, kregen hier
lucht van en gingen tot een tegen
aanval over door o.m. 300 aande
len uit te geven aan haar eigen bank
relatie met de afspraak dat die deze
aandelen zou verdelen onder het per
soneel en dat die personeelsleden op
de aandeelhoudersvergadering ten
gunste van directie en commissaris
sen zouden stemmen.
Dr. Scholten bracht toen de zaak
voor de rechter en riep o.m. de on
geldigheid in van het besluit tot uit
gifte van die aandelen, omdat dat
besluit te kwader trouw genomen was
enkel en alleen om door spreiding
van nieuw kapitaal de invloed van
de familie Scholten te breken. Het
Hof van Leeuwarden erkende dat
het besluit tot uitgifte van aandelen
was geïnspireerd door een ongeoor
loofd motief, maar het nam ook in
aanmerking dat dit besluit genomen
was als afweer tegen een even on
geoorloofd optreden van dr. Schol
len. Daarom was het Hof van mening
dat dr. Scholten zich niet bij de rech
ter moest komen beklagen dat hij
met gelijke munt betaald werd.
Een ander geval uit de boeiende
studie van mr. Noldus: de directie
van een n.v. in Den Haag wilde in
een vergadering van aandeelhouders
iets bekokstoven, waar een bepaalde
commissaris, die nog al wat aande
len bezat het persé niet mee eens
zou zijn. In de statuten stond dat de
aankondiging van de algemene ver
gadering van aandeelhouders „zo no
dig in een te 's Gravenhage verschij
nend dagblad" zou dienen te geschie
den. Nu zocht de directie voor die op
roep die krant uit, waarvan ze zeker
wist dat de betreffende commissaris
ze nooit ofte nimmer inkeek.
De man kreeg iets in de gaten en
spande onmiddellijk een kort geding
aan. De President van de Haagse
Rechtbank stelde hem in het gelijk.
Een commissaris, die in Den Haag
woonde, telefonisch bereikbaar was
en bijna dagelijks op het bedrijf
kwam en met de directie de lopen
de zaken besprak, hoefde niet op een
oproep per advertentie te zijn aange
wezen. De goede trouw eist dat in
zulk een geval de mededeling per
soonlijk geschiedt.
Zo heeft mr. Noldus aan de hand
van talloze dergelijke gevallen in zijn
dissertatie een systematisch over
zicht ontwikkeld van de regels van
het Nederlandse recht betreffende da
geldigheid van besluiten van de ver
schillende organen van een n.v. Zijn
studie is evenwel niet louter be
schrijvend, maar hij heeft tevens in
een eigen oordeelsvorming die gel
digheid toetsend aan normen van
openbare orde, goede zeden, goede
trouw, de wet en de statuten het ju
ridisch denken op dit punt een heel
eind verder gebracht.