jiatige Vanity rare TWIGGY ENTHOUSIAST OVER DE .TERUGKEER' VAN DE TAILLE, BL0EMDESSINS, SM0CKWERK EN PLOOITJES ALS GARNERING Ugly of funny, Mi is maar nét waar- THE CRESCENT CITY JAZZ DE STEM VAN ZATERDAG 19 APRIL 1969 „Wat", moet Kenny Everett zoals bekend een zeer beroemd Engels platenridder eens hebben uitgeroepen, „is er Sebenrd met de melodieuze muziek?" Hij kreeg als antwoord eens naar Vanity Fare te luisteren, want „dan was er nog hoop". Ho maar, Vanity Fare is een B-groep en wel zeer duidelijk. Het begin is hoopvol met I live for the sun, een 'Prankje zonneschijn in deze donkere dagen. Music, music, music het tweede nummer op ae elpee The Sun The Wind And Other Things doet aan gelijk de deur dicht. Hoewel de vocale prestaties soms niet "•«verdienstelijk zijn, laat deze P'aat toch een zeer matige indruk achter. Vanity Fare heeft de meest simpele bezetting: twee Maren en een drumstel en dat han genoeg zijn, maar is het "Ier niet. Het geluid is veel te 'el, terwijl ieder experiment angstig uit de weg is gegaan. Zelfs de Shadows klinken hier en daar door! O ja, er staat ook Puppet on a string op, begrijp je wel. (Page Onze Records, POLS 010). VOEDSEL Electric Food is een van die helemaal niet zo erg gekke verzamelelpees. Blue Cheer (Summertime blues) en H. P. Lovecraft zijn wel de bekendste formaties, van wie nummers op deze langspeler staan. De andere groepen zijn: Savage Resurrec tion, The Hello People, Morning Glory, The Blue Magoos en Thorinshield. Stuk voor stuk fabriceren ze een geluid, dat het topniveau nog wel niet haalt, maar niettemin aardig is om aan te boren. Thorinshield en The Hello People komen uit deze vluchtige kennismaking nog het best naar voren. Ze zijn soms veelbelovend. (Mercury, 825557 QY). RAMSEY Pete Felleman (you know) heeft van de twaalf stereo elpees van het Ramsey Lewis Trio de grootste hits gehaald en deze op één zeer goede elpee gezet: Ramsey Lewis „Greatest Hits!" Voor de fans van piano spelende Ramsey niet helemaal nodig; de rest, die het trio „wel aardig", maar „niet overdreven" vindt, kan niets beters hebben dan zo'n verzamelplaat. Het wil niet zeggen dat de grootste hits ook de beste nummers zijn, maar sterk zijn ze natuurlijk wel. Daarom beslist wel een elpee om eens goed over na te denken. (Stereo Chess XAR S-5003). ENKELTJES Deze keer wel bitter weinig spectaculairs op het enkeltjes front. De nieuwe Beatles-single zal ongetwijfeld de aandacht in de eerste weken wel bezig houden. Overigens opmerkelijk weinig enthousiaste reacties. Roek's Family heeft het weer geprobeerd met Never an everyday thing, nu compleet met koortje. De opname is niet geheel vlekkeloos, want de bekkens van de drummer geven de plaat een ruisend „voorkomen". Ondanks dat toch ook weer geen plaat om eens op te veren uit je stoel. Get yourself a ticket op de B-kant (Park, BP 1010). Van de vrjj nieuwe Olga-records twee matige singeltjes. Claes Dieden en de Zweedse IVilma, Caroline Williams (erg lief hoor, met haar acht jaar) zingen met vrij nig succes resp. Da Doo Ron Ron (B: Be there to be with) en All Together Now <B: Mary and the Moon) vol. Nu niet direct waarop we zitten wachten. (Olga-records, SOH 29 en 30). (Van onze 20-WIJ-redactie) Als schoolmeisje was Lesly Hornby nu overal ter wereld bekend onder de naam Twiggy zo spichtig en bovendien zo onhandig dat zij de bijnaam „Stokje" kreeg. Ze woonde met haar ouders en twee oudere zusjes in een klein huis in Neasden, een noordelijke voorstad van Londen, en zaterdagsmorgens verdiende ze een zakcentje bij door in de kap salon, waar haar zus Vivien werkte, te helpen. Toen opeens, praktisch van de ene dag op de andere, werd „Stokje" Hornby Twiggy, het topmodel. Twiggy is een meisje dat een bijna even grote menigte op de been kan brengen als de Beatles, wan neer ze voor haar werk op reis gaat. Haar opvattingen over ma- ke-up en kapsels kunnen het uiterlijk van miljoenen teeners veranderen, en in maar net twee- en-half jaar is haar invloed op de mode zó groot geworden, dat de kleding, die haar naam draagt, in meer dan veertig landen wordt verkocht. De Twiggy van 1969 is anders. Het voor haar zo kenmerkende kort geknipte kapsel is wat da- mesachtiger geworden. Nu wordt haar gezicht aan beide kanten geflankeerd door pij pekruilen. Zij ontketende de rage om twee of drie lagen valse wimpers over elkaar te dragen en de zwarte lijntjes die zij met een potlood on der haar ogen trekt, zijn overal bekend geworden als „twiggy- lijntjes". Twiggy ontwerpt de kleren, die zij verkoopt, niet zelf. Dat is het werk van Pamela Proctor, een voormalig studente van de Ko ninklijke Kunstacademie in Lon den, de bakermat waarvan zo veel beroemde Engelse namen in de wereld van de confectiekleding afkomstig zijn. Maar Twiggy heeft zeer zeker een aktief aandeel in de planning van elke collectie; ze doet ideeën voor stoffen en stijl aan de hand en ze keurt ontwerpen, die ze zelf niet zou willen dragen, af. Ze heeft een kantoor in Little Portland Street in het hart van de Londense kledingindustrie, waar ze om de haverklap met nieuwe ideeën binnenwipt. Wat licteert Twiggy voor 1969? Ze is enthousiast over de terug keer van de taille, houdt van een vleugje Victoriaanse romantiek in bonte bloemdessins en smokwerk en plooitjes als garnering, en zij vindt paraplu's met geborduurde bloemen en „uitkijkgaten" zeer goed. Een groot gedeelte van de vijftig modellen van haar laatste collectie, heeft knopen tot aan de taille of het zijn doorknoopmo- dellen. Riemen en ceintuurs zijn essentiële onderdelen van deze jurkjes die ontworpen zijn voor de leeftijd van 16 tot 22 jaar. Een goede coupe, stiksels en an dere trucjes worden gebruikt om de taille slanker te doen lijken. Terylene met katoen, tricel en tricot zijn de stoffen die zij gebruikt, met denim voor vrije- tijdskleding als speelpakjes en huispyjama's, die gedragen worden met simpele, soms gestreepte ka toenen blouses zogenaamde gingang blouses. Gingang wordt voor een groot deel van haar collectie gebruikt, voor bleekblauwe en zachtrose jurkjes met parelknoopjes of een satijnen ceintuur. En dan zijn er nog de gloednieuwe combinaties een kort jurkje dat zo gedra gen kan worden of met een bij passende pantalon. Twiggy houdt van deze tweedelige pakjes in contrasterende kleuren bijvoor beeld kastanjebruin voor een jurkje met witte incrustatie ge dragen bij een effen witte broek met wijde pijpen. Grootmoeders smokwerk ver schijnt weer op jurkjes met hoge, bijna polokragen, om het accent op de weer wat sterker uitkomen de taillelij n te leggen. Ook worden de wijde, zogenaamde „bisschopsmouwen" bij de polsen gesmokt, zodat een poffend effect ontstaat. Ook in regenjassen ver schijnt nu het chique zilveren Twiggylabel, met haar naam in nopjes dwars door een Twiggy- profieltje. „Dit zijn jassen die je het hele jaar door kunt dra gen", vertelde ze, „of het nu re gent of niet". Veel van deze waterdichte popeline jassen heb ben een ceintuur; ze zijn er in gebroken wit, marineblauw, wit of geel met veel stiksels en zakken. Dit is de Twiggy van 1969, maar voor het verhaal van de overgang van „stokje" naar Twiggy, moeten we teruggaan naar de kapsalon,*van haar zus Vivien. Viviens vriend werkte in een herensalon. Op een zaterdag bracht Nigels broer de twee zusjes naar huis. Nigel Davis had in de antiek „gezeten" en was etaleur geweest. Hij merkte op dat „Twiggy" heel wat beter klonk dan „Stokje". En hij was het ook (hij veranderde zijn naam in Justin de Villeneuve) die een begin maakte met de gedaanteverandering van het schoolmeisje. Hij nam haar mee naar een bevriende modefotograaf; hij liet de eerste resultaten van zijn be schermelinge zien aan een uitgever van modebladen in Fleet Street, hij drong er bij Twiggy's vader op aan haar van school te halen en haar serieus te laten gaan werken als fotomodel. De rest van het verhaal bestaat alleen maar uit vetgedrukte koppen. Twiggy zat precies op de juiste golflengte voor de Londense jeugd; haar magere lijfje was precies goed voor het dragen van strakaansluitende, korte kleding. Haar gezicht was nieuw, niet knap, maar met grote expressieve ogen en een opvallende, wat hoog hartige mond. Zelfs haar poseren, met naar binnen gedraaide voeten, was volkomen afwijkend van het doorsnee modellenstandje. Haar Noordlondense accent paste precies in de stemming van dat moment. En in Londen lag Twiggy al vlug aan de kop. Twiggy ontketende de rage om oude bontjassen te dragen. Eerst zeiden haar ouders dat ze daarvoor te jong was, toen maakte ze haar duidelijk dat ze te duur waren. Maar dochterlief had haar woord je klaar. Zij wist waar bontman tels voor een tientje te koop waren. Ze kréég haar bontmantel. Ze veranderde hem, en er was een nieuwe Twiggy-mode geboren. Het „geheim" van Twiggy's succes is, dat ze dezelfde gebleven is. Ze gichelt nog steeds als ze praat, ze heeft hetzelfde accent en ze woont nog thuis, hoewel het huis zelf veranderd is. De onder neming, die haar carrière leidt, heet Twiggy Enterprises. Pa en Ma, Justin en zijzelf vormen de „directie". Nu reist ze de hele wereld rond en heeft ze geleerd dat je niet beroemd kunt zijn zon der hard werken. Er wordt niets ondernomen zonder de goed keuring van Justin, met wie ze nu verloofd is. Maar ze zegt dat ze niet wil trouwen voor dat ze minstens 21 is. Justin wordt wel eens haar goede genius, genoemd en zeker is, dat ze zonder hem vast niet zo'n succes zou hebben gehad. Maar het aanvoelen van de Londense modetrend van het ogenblik, die de teeners precies dat gaf waar vraag naar was, heeft ook een belangrijke rol gespeeld. Zij kwam op het juiste moment om met een figuurtje als een saté stokje op perfecte wijze de mini- mode te showen. Beide groepen zijn kort geleden met veel succes in Nederland geweest en gelden als omstreden, hoewel niemand aan hun muzikale vakbekwaamheid twijfelt. Het zijn inderdaad de Amerikaanse Mothers of Invention en de Britse Bonzo -dog doo-dah band. Frank Zappa en zijn mannen genieten na twee avonden Concertgebouw grote populariteit in ons land als zeer begaafde muzikanten, die op een bizarre manier allerlei genres in hun repertoire verwerken en zo behalve scherp-satirisch ook experimenteel genoemd worden. De Bonzo dog doo-dah band is bezig zijn weg te vinden naar de harten van duizenden jongeren (na twee tv-optredens en een indrukwekkende show op de tweede Flight) en verdient dezelfde etiketten, vooral gezien de tweede elpee. The Doughnut in Granny's Greenhouse. Ja, die titel is helemaal te dol: de oliebol in grootmoe's kas. Het klinkt even dol en dwaas, zo niet knotsgek als de hele plaat. Het is net of de jongeren van de Bonzo dog band, zoals ze op de tweede elpee bjj afkorting heten, er met de pet naar gooien, maar dat is toevallig helemaal niet het geval. Vivian Stanshall, Neil Innes, Legs Larry Smith, Roger Spear en Rodney Slater bespelen een groot arsenaal instrumenten zo vakkundig dat je er koud van wordt. Ze veranderen van stijl met het gemak van de Ware Artiest. Een groot deel van hun stof halen ze uit de gladde glamour-amusements- muziek, nietszeggende riedeltjes volgens het geijkte succespatroon. Op hun vorige elpee, Gorilla, plaatsten de Hondebrood jongens een dodende versie van het eindeloos uitgemolken „I left my heart in San Francisco", een verplicht nummer voor iedere zich respecterende zanger van het „betere lied". Het bestaat uit een paar regels, die onderbroken worden door het bekende snobistische applaus, dat we wel kennen van bijv. het Grand Gala. Als ze dit nummer live doen, komt de zanger heupwiegend van een songfestivaltrap. Aan die opgeblazen show- sfeer hebben Vivian Stanshall c.s. echt de pest. Ook op Gorilla staat de korte monoloog van een trieste jongen, die door het Londense Westend loopt en dan iets ziet wat hem „echt roert": de Sound of Music, waarna een chaotisch en celebraai gebrul losbarst. Zo'n musical is eer heerlijke bron van muz'kale inspiratie. Op de tweede elpee, de Doughnut, pikken, ze een melodietje uit Irma la Douce (De nachten van Parijs), gebruiken de accordeon- begeleiding en het aaah-geneurie en zingen daarbij een uiterst slappe tekst. De stem van Vivian Stanshall met zijn bolle Oxford-accent doe het hier uitstekend, vooral de laatste uit haal (a la Humperdinck of Sinatra) gaat je door merg, been. Dat is weer een duidelijke overeenkomst met de Mothers, die ook veel musical-elementen gebruiken: nauwelijks gezongen, beklemtoonde regels met eenvoudige begeleiding, terwijl af en toe een woord benadrukt wordt door plotselinge meerstemmigheid. Ze doen dit niet alleen om het parodistische effect, maar ook om hun teksten verstaanbaar over te laten komen, teksten die ook satirisch, bizar en abnormaal zijn De Bonzo dog band bediende zich op de eerste elpee vaak van de suffige, slappe twintiger- jaren-muziek: een tingel-tangel pianootje, veel blaasinstrumenten (en daar hebben ze nogal wat van) en een fragiel, nasaal zanggeluid Het klinkt allemaal erg innemend en ontspannend, vooral Hello Mabel op de Oliebol-elpee, een soepel swingend nummertje, compleet met sjoebiedoeah-koortje (van het kaliber Dick Doom - Henk Janmaat), iele cornet toontjes, gefluit en een heuse tapdans van drummer Legs Larry Smith. De muziekclichés, geraffineerd in elkaar geweven en omgesmeed tot een modem eigen geheel, worder door de Bonzo enz. en de Mothers gebruikt om de parodie, om het effect van de combinatie, maar ook uit een tragische en weemoedig gevoel van: hier zijn we nou mee opge- goed, hier worden we dagelijks mee doodgegooid en het is nog een deel van ons leven geworden ook. Dat blijkt vooral 'ïit het veelvuldig citeren van thema's uit de vijftiger jaren, ruige rock en smartlappen, de tijd dat ze kinderen waren en zich hecht ten aan goedkope wanprodukten. Net als de Mothers zijn de Bonzoïsten wat ouder (dan bijv. de Cats of de Love Affaire) en begon hun actief deelnemen aan de amusementsmuziek reeds in de tijd van Buddy Holly en Elvis Presley. Ze spelen met weemoed nu de melodietjes die hen toen zo beïnvloedden in hun kwetsbare puberjaren en denken tegelijk: wat is het eigenlijk tinnef. De Mothers musiceerden zo een hele elpee vol met verwaterde rock en sentimentele huilstories. Vivian Stanshall zorgde op Gorilla voor een onvervalste Elvis-imitatie, die ook te zien was in de Magical Mysterie Tour van de Beatles, „Death-cab for Cuty". De tweede .Ipee bevat ook verschillende nummers met rock en roll-gegevens: Kama Sutra is gewoon Handy Man van Del Shannon „in een nieuw jasje gestoken", Beautiful Zelda heeft af en toe iets van Beautiful Lana van Roy Orbison en Rockaliser Baby is wildemannen-muziek pur-sang. De Bonzo dog band lanceert de Humanoid Boogie („gonna get number 1 in the cha-cha-cha-charts") en wekt iedereen op de „Trouser Press", de broekenpers dus, te doen. Dat is een regelrechte aanval op de groepjes, die in Engeland als paddestoelen uit de grond schieten en zeggen „real soul" te spelen of zich rhythm and bluesgroup noemer. Echt giftig worden de jongens op de verkrachters van goede muziek in het nummer „Can blue men sing the whites?", een frontale aanval op rijke blanken die het wanhopige bluesgeluid van de neger na- apen, underdogje spelen en lekker centjes verdienen. Tegen een stevige gitaardreun en veel mondharmonica zingt Stanshall over de blanke zanger, die zich laat masseren, door een knecht laat kleden, een grote sigaar in z'n mond stopt, in een brand-new Cadillac rijdt ei voor het optreden zijn smerige blue jeans aantrekt en zijn haar in de war maakt. Met hier en daar een walsje, een kinderliedje zijn dit wel de bestanddelen van de muziek van de Bonzo dog doo- dah band. Het is lachen geblazen, soms binnensmonds, soms luidkeels, om die bizarre bedenksels van het olijke tweetal Stanshall-Innes. Ze maken alles belachelijk, omdat ze ervan balen (I'm bored zingen ze). Toch vinden ze alles funny, ze blijven vrolijk. Hun live optreden is een lachsucces m >t vreemde voorwerpen, gekke kleren en komische acts. Elke vergelijking is misschien unfair of zelfs overbodig, maar muzikaal gezien doen de Bonzo dog bandleden erg denken aan de Mothers. Toch is er een verschil in benadering en uit werking van dezelfde elementen. Stanshall en Innes willen de de mensen laten lachen, Frank Zappa gebruikt de kitsch en cliché-muziek op een „ugly" manier. Hij wil geen pret, maar keiharde'kritiek op de maatschap pij. Bij hem is de inhoud minstens even belangrijk als de muziek. Hij verpakt die kritiek op de „plastic people" (de onechte massamens), de Great Society en het onderdrukken van alles wat anders is, in muziek, die zelf ook een produkt is van'die laffe schijnwereld. Wat zeggen de Hondebrood- muzikanten dan in hun teksten? Ze schoppen vrijblijvend tegen alledaagse zaakjes aan en houden van het beschrijven van gewone, maar absurde toneeltjes: de jongen die een ansichtkaart naar huis stuurt („What a lovely view, blah-blah-blah-blah, dear mum") en de man die in zijn tuintje staat te praten. Dat laatste gebeurt onder de titel: Mijn roze helft van de draineer- buis. Die buis scheidt hem van zijn buurman, maar hij wil die buis voorzichzelf, kortom een huiselijk onderonsje vol onbelangrijke mededelingen over een tomatenplant die een prijs heeft gewonnen, een reis naar Spanje en de rijstpudding in de oven. Ze doen alles op z'n Engels, dus goedmoedig. Ze verminken Rule Brittania en zingen Cool Brittania (take a trip), maar het blijft aardig en fijn. In het num mer Intro and Outro (één lange aankondiging) wordt gezegd dat Wilson viaol speelt en generaal De Gaulle accordeon („really wild, general"), maar dat is niets vergeleken bij de fun damentele kritiek van Zappa op LBJ, de CIA en de „brainpolice". De verschillen tussen de Mothers of Invention en de Bonzo dog (doo-dah) band zijn samen te vatten in het verschil tussen: ugly en funny, radicaal Ameri kaans en oubollig Engels, knarsetandeffect en schudde- buikeffect. Het is maar net waar je van houdt DIRK VELLENGA Op bijgaande foto het dixieland-orkest The Crescent City Jazzmen o.l.v. Peter van Twist uit Breda. Het orkest bestaat uit Rob Cremer (cornet), Rob Albada Jelgersma (klarinet), Etienne Nauta (trombone), Peter van Twist (bas), Arno de Kort (banjo), Erik van da Heuvel (drums) en Piet Mulders (piano). Het orkest werd begin september van het vorige jaar opgericht door enkele leden van de inmiddels opgeheven Hot Cat Rhythm Kings en een paar andere musici. Daar twee leden van'de band zitting hadden in het Roaring Twenties Club-bestuur in Breda werden de Crescent City Jazzmen het huisorkest van deze club, waar zij dan ook regelmatig te horen zijn. Na een moeilijke tijd doorgemaakt te hebben door het uittreden van de banjoïst is de band, vooral nu Arno de Kort de gelederen heeft versterkt; weer in volle opgang. Een opmerkelijke zaak in een tijd dat andere muziek meer in de belangstelling staat.

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1969 | | pagina 23