DE HELE WE1ELD
IS ZIJN PLAATS
door
prof. dr. Martien de Jong
DE STEM VAN ZATERDAG 29 MAART 1969
de Jong, Steenbergenaar van geboorte en
momenteel hoogleraar in de faculteit der
letteren en wijsbegeerte te Namen in België.
Prof. De Jong heeft vroeger lezingen gehouden
o.a. te Breda en Bergen op Zoom over de
«verken van zijn naam- en streekgenoot. Hij
heeft zojuist een nog dit jaar te publiceren
uitvoerig essay over A. M. de Jong voltooid.
Het mag worden beschouwd als de eerste
poging diens werken te waarderen en te situeren
in de Nederlandse letterkunde tussen de beide
wereldoorlogen.
Enige tijd geleden hebben wij uitvoerig
eschrcvcn over de controverse tussen Nieuw-
Vossemeer en De Heen met betrekking tot de
laats, waar het beeldje van Merijntje Gijzen
ou moeten staan. We hebben toen aandacht
geschonken aan de argumenten van
verschillende lezers van de werken van
A. M. de Jong, lezers die tevens bewoners zijn
van de plaatsen waar zijn romans zich zouder
afspelen.
De kwestie leek ons interessant genoeg oir
ze voor te leggen aan prof. dr. Martien J. G.
Merijntje
Gijzen
aal ik beginnen met vast te stellen, dat
de vraag waar het standbeeld van
Merijntje Gijzen behoort te staan, ieder
belang verliest zodra dat standbeeld
reeds geplaatst is. Het staat dan nl. daar,
waar men het initiatief heeft genomen
de nagedachtenis en het werk van A. M.
de Jong te eren: dus staat het er goed.
Dat Nieuw-Vossemeer bovendien sinds
kort een recreatie-oord rijk is, een A. M.
de Jong-museum heeft gesticht en in de
toekomst wellicht een schrijvershuis zal
hebben, zijn gelukkige omstandigheden
te meer.
Het enige wat men in De Heen nog
doen kan, is misschien de vraag stellen
waarom dergelijke initiatieven niet in de
gemeente Steenbergen zijn ontstaan,
waaronder De Heen immers ressorteert.
Y^ant inderdaad: theoretisch had het beeldje
van Merijntje Gijzen evengoed in- De Heen
mw staan en eventueel zelfs aan de kade
lStembergen: daar was het, dat A. M. de
Jap kleine romanheld en zijn even beroemde
mien, de Kruik en de Pastoor, na hun
schaatstocht over de Vliet, een bord dampende
„artesoep" gingen eten in café Franken (nu
Hotel van Tilburg) en daar was het dat Me
rijntje zo ontroerend afscheid nam van „Ons
Lievrouwke", die met de stoomtram verder reis
de naar het station in Roosendaal.
De Steenbergenaar Pierre Baselier, kenner van
A. M. de Jongs werken en bovenal kenner van het
Steenbergsp verleden van de laatste driekwart eeuw,
heeft me eens verteld, dat in „Ons Lievrouwke" uit
het eerste deel van Merijntje Gijzen, een bepaalde
figuur te herkennen was: de minnares van de rijke
Antwerpenaar D., die aan „De Punt" een jachtver-
om te weten te komen, dat „de drie jongens, die in
de stad de avondtekenschool bezochten", dezelfde
waren als de gebroeders Janus en Piet Stoffels en
Koos Heiboer. In De heks van de Riethoek gaat de
jonge Bart Verhagen trouwen met „Neleke d'Oas":
dat is de naam van Petronella Haasen, de moeder
van A. M. de Jong. In onnozele kinderen treedt de
oersterke, simpele Fons op, die een razende hond
doodslingert en een groot liefhebber van paarden is,
hoewel hij zelf zegt, dat hij „nog meer van de meiden
as van de père" houdt: onder de oudere lezers uit
Steenbergen en Nieuw Vossemeer zijn er die raden
kunnen wie als voorbeeld heeft gediend.
In Flierefluiters oponthoud is er sprake van een
koster die het geld uit de offerblokken haalt: zo'n
koster heeft de pastoor uit De Heen wel eens ge
had. De hoofdfiguur van heel de cyclus heet Merijntje
Gijzen: dat is de naam van een gemeentewerkman uit
De Heen. die de straten en de lantaarns onderhield.
jyf AAR en daar gaat het om: de Merijntje Gijzen,
die nu zijn omstreden standbeeld heeft gekregen,
is Iemand anders. Hij is de literaire verbeelding van
een jeugd: de jeugd van A. M. de Jong zelf.
De schrijver van Merijntje Gijzen werd geboren in
Nieuw Vossemeer op 29 maart 1888. Voor zover daar
na te gaan in de bevolkingsregisters, waren zijn
voorouders van vaders zijde alle van Nieuw Vosse
meer afkomstig. Zijn grootouders staan ingeschreven
als Melchior de Jong en. Jacoba van de Parre, beiden
uit de arbeidersstand en analfabeet. De vader van
A. M. de Jong, Melchior of Mels de Jong, trouwde
in 1880 met Petronella Haasen van Tholen, die des
tijds woonachtig was te Steenbergen. Ariaan de
Jong was het zesde kind uit dit huwelijk.
'Van de vijf kinderen die voor hem geboren waren,
stierven er vier nog voor ze de leeftijd van twee
jaar hadden bereikt. Alleen de oudste, eveneens een
Melchior de Jong, leefde nog toen de schrijver in
1880 geboren werd. In zijn prilste jeugd heeft A. M.
de Jong al zijn eerste verhuizing meegemaakt, even
als de latere malen dat het gezin van woonplaats
veranderde, veroorzaakt door de barre noodzaak de
dreigende armoede te ontvluchten.
In die tijd, het moet rond 1890 geweest zijn, meen
de Mels de Jong uitkomst te zien door arbeider te
worden op een borstelfabriek in Oss. Het maken van
borstels was hem tot op die datum een middel ge
weest om gedurende de wintermaanden tenminste
iets te verdienen, nadat hij in de zomer als land
arbeider had gewerkt.
■pEGEN deze achtergrond wordt meteen duidelijk,
waarom zowel de vader van Poeske als van Me
rijntje Gijzen thuis borstels maakt.... maar ver
evrouw zou bij het beëindigen van de relatie
Per rijtuig naar Steenbergen zijn gebracht.
Ja, maar de man van „Ons Lievrouwke" is in
Merijntje Gijzen de symphatieke meneer Walter, die
romanschrijver is, en die zo goed het dialect van de
Inspreekt.... Inderdaad. En met dit bezwaar
"men we meteen tot de kern van de zaak. A. M. de
8 „gebruikt" in zijn romans allerlei persoons- en
I 'taamen, beschrijvingen en volksverhalen uit
west-Brabantmaar niet met de bedoeling een
wetenschappelijk verantwoorde geschiedenis van de
te geven, of het leven in één bepaald dorp te
«w* voorvallen en omstandigheden uit zijn
gen jeugd, „verwekt" hij deze gegevens in romans
I tl®3 ^Hswaar veel leren over de Westbrabantse
I J~™e en de levensomstandigheden uit het begin
1 'orti jeuw' maar waarvan de uiteindelijke vorm
«a wordt bepaald door de fantasie en het compo-
wevermogen van de schrijver zelf.
H' Païr voorbeelden. Toen in 1925 het eerste deel
de Merijntje Gijzen cyclus, (Het Verraad),
I ï»ir if1?' w?s ^e' voor oudere Steenbergenaren niet
ïaann v verhaal een verdichtsel op te merken,
I itrasDtü hoofdmotief, de moord op vastenavond,
I herimois °P een gebeurtenis, die zij zich nog vaag
lorm e.n!,of die ZÜ hun ouders wel eens hadden
Iltakviifl A' de T°ng laat die doodslag
Sin m ?.°P een dorp dat De Heen zou kunnen
'J', en PPhindt ze met een liefdesaffaire.
i teer" au"!6?1 reconstructle van de feiten hierop
Molen i„ cafa van Beers-Verduit te Heense
I tataeSP» weelt gesloopt in het kader van de
gebeurrt op vastenavond eens een moord is
hij wpr'rt i?aryan een zekere R. het slachtoffer werd.
goschoten s j verlaten van het café in de buik
komen en hracht terug naar binnen te
SPigen' Mannen, die daarop naar buiten
1 den in het duister eveneens geraakt.
gedurende.61^11® .^wam te rusten op zekere V. D., die
hevige """"dag door de andere bezoekers in
"immer v„„W53 ,Ê,etreiterd- Deze V. D. is echter
Ook de nni,t„ d' vanwege gebrek aan bewijs.
Wnd en van een liefdeskwestie is on-
Kruik".' Hetoj droeg al evenmin de bijnaam „De
H'teliii» wfi 1° °Yan(fens niet wegneemt, dat die
'«boorde hii hestond, en dat hij met name
,atl Heenso stroper bekendstaande bewoner
met het hooii*»e»n die str°Per« klopt dan weer
"Jtcl* echte nlt' Wat er nie* mea kl°Pt-
2ou geweest nVan "Kruik" Goort Perdaems
gendom van ee„ :?e naam Doort Perdaems was ei-
de hele van N'euw Vossemeer, die
geschiedenis niets t..i t?„
verder gaan.
nórs" d"aalS er sprake van „Fraansken Aoge-
•tamp verstaand""^ tnaar het latÜn maar niet
nchreef, heeft Wi l^Ugen: toen A' M- de Jon8
Mobterse schilder t? ee? Skmlach gedacht aan
Nieuw Vossemeer 5 Hagenaars. Mensen, die
linn 11 hoefden hii he. 1mstand'gheden van vroeger
'ussenkomit t 'ezen van de novelle Fliere-
°mst her niet lang te verzinnen
MEESTERVERTELLER A. M. DE JONG:
„Ze vroegen me of de Flierefluiter wel echt
heeft bestaan. Ik heb maar eens stil voor me
heen gemeesmuild...."
volgen we ons verhaal. In zijn verwachting van re
gelmatig loon op de Osse fabriek moet de oude Mels
de Jong al spoedig zijn teleurgesteld, want in 1893
is hij weer terug in Nieuw Vossemeer, hetgeen blijkt
uit de o ver lij densaangifte van een dochtertje dat 5
maanden tevoren in Oss was geboren.
Op 10 mei 1894 verhuist de familie naar De Heen
(naar het adres dat thans Dorpsweg 143 is, bewoond
door de familie Bosters, onder de gemeente Steen
bergen, waar de vader staat ingeschreven als bor
stelmaker.
Nog geen twee jaar later, op 18 maart 1896, vindt
de verhuizing naar Rotterdam plaats, die men be
schreven vindt in het vierde deel van de Merijntje-
cyclus. Inderdaad gebeurde dat per schip. Overigens
niet zo gek als men bedenkt, dat de reis op dezelfde
manier werd gemaakt in de eerste maanden na de
bevrijding: ik herinner me zo'n boottoent naar Rot
terdam in de zomer van 1945 met het beurtschip van
Schil Boot, waarvan het roer werd gehouden door
'stuurman Van de Kloosteruft 'Steenbergen.1
JJIT dit korte overzicht blijkt intussen, dat A. M.
de Jong als jongetje van 6 jaar Nieuw Vossemeer
verliet en dat hij zijn achtste jaar nog niet had vol
tooid, toen de familie al voorgoed naar het Noorden
trok, waar ze via Rotterdam in Delft terecht kwam.
A. M. de Jongs kennis van West-Brabant en de
Westbrabantse streekverhalen dateert dan ook van
later datum. Als kwekeling van de Delftse normaal
school bracht hij zijn zomervakanties in Nieuw Vos
semeer door. en daar hoorde hij wat er bepraat en
verteld werd: zowel op het veld, waar hfj meehielp
bij het graan oogsten en aardappels rapen, als in Het
café van zjjn tante van Ackeren (nu een gesloten
woonhuis van de familie Hussaerts) waar hij logeer
de. En bovendien: Mels de Jong, de vader van üa
schrijver, was zelf een groot verteller en heeft zeKer
niet nagelaten zijn leergierige zoon te verhalen over
de streek waar hij geboren was en waarnaar hU
trouwens zelf bleef terug verlangen.
■yENSLOTTE heeft A. M. de Jong zijn kennis van
de streek en de streekverhalen nadien nog kun
nen uitbreiden en verdiepen toen hij zich in 1925 in
Nieuw Borgvliet vestigde, waar hij wonen bleef tot
1932. In die tijd is hij voor de SDAP lid van de ge
meenteraad in Bergen op Zoom geweest. Wie zijn
novelle De Rijkaard kent, herinnert zich misschien
dat voorin de Opdracht staat: „voor Henk W.. die er
meer van weet". Dat is Henk Walder, de Jongs
fractiegenoot in de Bergse raad en zijn levenslange
vriend, die de schrijver tot dit verhaal inspireerde
door een herinnering uit zijn eigen jeugd.
Op dezelfde manier gaat ook de novelle DE
SCHOTEL terug op een „historische kern", waar de
Bergse antiquair Antoon Gieles meer van weet. Hi)
bood de Jong eens een oude, beschadigde schotel te
koop aan voor 6 rijksdaalders, terwijl de auteur er
maar 2 voor wilde geven. En dat juist op een ogen
blik, dat A, M. de Jong geen tijd had om te onder
handelen, omdat zijn huis vol gasten was: later bleek,
dat een Spaans-Noorse schotel met een waarde van
1400,aan zijn neus was voorbij gegaan
Wie nu het gedrukte verhaal over de manke rari
teiten-handelaar Gilles Franken en zijn schotel leest,
ziet meteen dat de „historische gebeurtenis" slechts
de kiem is geweest, waaruit zich volgens eigen or
ganische wetten de prachtige literaire plant van A.
M. de Jongs novelle heeft ontwikkeld.
JTEN laatste voorbeeld. Pierre Baselier heeft in de
Steenbergse courant van 29 december 1966 eens
gewezen op een man, die een „voorbeeld" voor A.
M. de Jongs flierefluiters figuur kan zijn geweest,
dat was de op 1 oktober 1960 gestorven Jan Rijt,
die de laatste jaren werd verpleegd in het „Sint Ca-
trientje" te Bergen op Zoom. Deze Jan Rijt oefende
vroeger het merkwaardige beroep uit van hardloper:
„Hij was van top tot teen in een tricot-pak gestoken,
dat was volgenaaid met rinkelende bellen en ook aan
zijn polsen en enkels prijkten leren banden waarop
hele rijen sierlijke klokjes waren bevestigd.
Een goede hardloper mocht nooit stilstaan! Ging
een huisdeur op zijn bellen niet gauw genoeg open,
dan moest hij toch op gang blijven en op de plaats
de hardloopbeweging blijven volhouden. Om goed
op te schieten rende Jan Rijt langs de stoepen en
sprong met ongelooflijk gemak over de stangen en
kettingen, die de huiseigenaren hadden laten aan
brengen om hun bezit af te palen. Bij vier, vijf
klanten rukte hij aan de bel, en bleef bij de een het
openen der voordeur wat lang uit, dan was hij in een
wip terug bij een ander die wel opendeed. Verscheen
er een knappe dienstmaagd aan de deur, die hem een
centje in de hand drukte, dan maakte Jan een char
mante buiging en met zijn aangeboren vrijmoedig
heid zei hij dan bepaald iets heel leuks, want je zag
de schone een kleur krijgen tot achter d'r oren.
De Steenbergse kade nu; een belangrijke plaats in het leven van De Jongs kleine romanheld.
Hier immers heeft Merijntje, na een schaatstocht met de Kruik en de pastoor op de Vliet
in café Franken (hotel van Tilburg) bij een bord dampende „artesoep" afscheid genomen
van „Ons Lievrouwke".
TAN Rijt was een knappe flierefluiter en aan gere-
•J gelde arbeid had hij een broertje dood. Gedomici
lieerd in Bergen op Zoom bestreek hij vandaar uit
geheel West-Brabant, doch je kon hem ook in België
tegenkomen. Hij was van alle markten thuis en als
Jan Rijt zin had en het was mooi weer. dan was
hij niet te beroerd om voor een ordentelijk maal en
een slaapplaats in het hooi de een of andere boer te
helpen met alle mogelijke karweitjes. Op de meest
onverwachte momenten verscheen hij dan ook in
afgelegen dorpjes en zo is hij ook eens een keer
plaatsvervangend koster geweest op De Heen.
LJIERMEE is wellicht weer een historische kiem
aangeduid. Uiteindelijk heeft de Flierefluiter uit
de Merijntje-Gijzen-cyclus oneindig veel meer met
A. M. de Jong zelf te maken, dan met n'importe
welke historische zwerver uit de geschiedenis van
West-Brabant. Ik citeer nu een paar alinea's van
A. M. de Jong uit het tijdschrift NU van november
192.7
„De mensen houden van de vagebond in de
literatuur, de zwerver, die door de kunstenaar
meer in een schoon licht gezet wordt, toegerust
met een groot, rusteloos en hevig kloppend
hart, met een mateloze vrijheidsdrang, een won
derlijk soort ruim natuurgeweten, een lachen
de, alles peilende wijsheid, die nauw verwant
is aan de Goddelijke dwaasheid, waarin het
leven zichzelf bespot."
Maar kan zo'n individu wel in de werkelijkheid
bestaan?„Ik weet niet, hoe vaak ik die vraag
gehoord heb. De lezer weet wellicht, dat ik ook
zo'n soort vagebond op mijn niet al te veront
rust geweten heb: Flierefluiter. Van alle kan
ten ben ik voorzichtig gepolst: of ik die fliere
fluiter gekend had? Of hij werkelijk bestaan
had, nog bestond misschien, hoe ik me voor
stelde dat hij geworden was, zoals hij was? Of
er zo rondlopen in Brabant? enz. enz. Ik heb
maar eens stil voor me heen gemeesmuild. Ik
heb iemand geantwoord met de wedervraag
of het niet genoeg was, dat hij Flierefluiter
kende uit het boek? Of hij daarin niet vol
doende leefde?"
IK geloof dat we deze vraag van A. M. de Jong
alleen maar met een bevestiging kunnen beant
woorden. En wat dan tenslotte die nu in West-Bra
bant zo actuele andere vraag betreft, namelijk naar
de plaats waar Merijntje vandaan komt en waar hij
thuishoort. Dat is uiteindelijk een vraag, die een
groter gebied bestrijkt, dan De Heen en Nieuw Vos
semeer.
Want het antwoord luidt, dat Merijntje ge
boren is uit de fantasie en het gevoel van een
der grootste vertellers uit de Nederlandse letter
kunde en dat zijn woonplaats al sedert bijna
een halve eeuw moet worden aangeduid als het
hart van miljoenen ontroerde lezers in Neder
land, België, Frankrijk, Duitsland, Denemarken,
Tsjecho-Slowakije, en alle landen, waar men
Esperanto leest.
J