KINDERBOEK MAG
ZICH NIET OP
NIVEAU VAN HET
KIND BEWEGEN
Graficus-tekenaar
Toorop boeiender
dan als schilder
Schouwburgen inoefen
daarom worden verwoest
VERCAMMEN
OVER ZIJN
NIEUWE
BUNDEL
IN RIJKSMUSEUM TE AMSTERDAM
0TT0 DIJK OVER HET TONEEL:
Bestemming
van Licht
Het Licht
in dit huis
is zo dicht
ah zijn duis
ternis, doch
het is licht van U
en later nog
is het licht van nu
Ksmz1 T 1e Gemeenschaps-
"^kkelinTS7etomas?
WE komen te spreken over ge
makkelijke en moeilijk schrij
vende auteurs.
De tentoonstelling biedt geen
overzicht van het werk van de
complete kunstenaar Toorop. Het
grafisch werk is hoofdzakelijk uit
de periode 1892-1904 met nog en
kele bladen die als uitzondering la
ter ontstonden. Wat voor alles op
valt is de telkens wisselende inslag
van het werk. Door elkaar heen zijn
er uitermate realistische bladen,
vaak fotoscherp, daarnaast de ster
ke ornamentiek van de „slaolie-
stijl" en een, kennelijk onder in
vloed van de Engelse kunst van die
tijd, poëtische tederheid in sommige
litho's.
IEDEREEN
HEEFT
WEL
EEN OF
ANDERE
TOOROP
IN
ZIJN HUIS
De directies behagen het publiek waarvan het grootste deel conformis
tisch is en geen enkele behoefte heeft aan maatschappelijke opschud
ding. De volle zaal is de enige maatstaf van een goed beleid. En als dat
maar wordt bereikt houdt zo'n stichtingsbestuur de directie de hand boven
het hoofd en gaat rustig door met het maecenasje spelen op kosten van de
gemeenschap (om het maar eens op zijn Telegraafs te zeggen).
Dezer dagen verscheen bij
Uitgeverij Colibranf te Deurle
a.d. leie een omvangrijke nieu
we bundel gedichten van de
Vlaamse dichter Jan Vercam
men, getiteld „Magnetisch
Veld" Dit boek is te beschou-
wen als een indrukwekkende
summa van Jan Vercammens
activiteit uit de laatste jaren en
van zijn poëtische verworven
heden in het algemeen. Van
deze verzen, of zij nu aan de
belevenis der herinnering of
aan die van het heden ontsprui
ten, of zij uit langere strofische
vormen of uit korte woorden-
flitsen bestaan, straalt een in
tens innerlijk licht uit dat de
huid van de taal diafaan maakt
en aan de betovering waarvan
geen poeziegevoelige zich ont
trekken kan.
QAN staan wij in een langgerekt
vertak met een rustieke eet-
hoek aan het ene, een werkvertrek
aan het ander eind en in het mid
den een open schouw met gezellige
token er omheen. Op die laatste
I strijken wij neer. Het licht stroomt
overvloedig door de grote vensters,
polijst bij plekken het eikenhout
van de meubels, slaat vonken uit
de zilverachtige metaalpartijen van
een nonfiguratief beeldhouwwerk
naast ons. Snel en behendig han
teert Jan Vercammen de glazen
en de vermouthfles, hij steekt een
maiskleurige Hongroise op. Dan
kan het serieuze deel van ons ge
sprek beginnen.
[N Noord en Zuid, werd de naam
Vercammen als dichter vooral
wkend door het tijdschrift „De
gemeenschap", het maandblad der
katholieke jongeren van voor de
"tste wereldoorlog. Hoe zie je op
Iperiode terug? Vercammens
I aak uit de grote pupillen achter
!1Jn brilleglazen, in het badinerend
Sesprek geneigd tot een vrolijke
tinteling, verschiet weer naar de
1 at-lsncholie en nadenkendheid die
8r de bestendige uitdrukking van
vormt.
.Ja, ik was van 1936-1941 redac-
yan .De Gemeenschap" samen
Marnix Gijsen. Een heel be-
"Enjke periode, want toen ge-
Me tk nog in de katholieke ver-
Ja,™E> 'k was immers van huis
katholiek. Van Duinkerken
ral was voor mij de verpersoon-
li 5 uan een "Jeuwe geest, die
h«!.Je!?.en de verzuiling van
kffU sme 700 kunnen door-
W k meende toen n.l. dat de
uit eigen kracht be
en nut zou kunnen worden
tevM» Zoals nu omdat men ten-
„tWailliVï11.,de veranderde tijds-
nienuu!1 en 'oor de ver-
emvl ren van ,ohannes XXIII
5 niet anders meer kan.
CLlro .SJ^tehjke voorbeel-
die ,lljd1waren 1' abbé Loisie,
»el 7ül Wllde blijven hoe-
borden k?0h°udbear was
abbe Bremond, ook
on700rumij belangrijk. Zo
J'an r£i, de evolutionaire
voor ?„rtkerken als belangrijk
#ewschan t-?ren er in die Ge
it denken 00k al tekene" die
'iseur van^IJp °e eeeatelijke
1 ernsüte a jemeenschap b.v.
«mslaeontif be?waren tegen het
voor een vi8rP j at Albert Servaes
Worpen h7iaanderen-nummer ont-
had en zo waren er meer
Zijn verzen als deze niet aanleiding te over om eens met de maker
ervan te gaan praten op het Schaepstick; de langgerekte nieuwe
bungalow, die de dichter op het platteland van Sint-Michiels bij
Brugge liet bouwen. Jan Vercammen, wiens geruite Engelse sportjas zijn
met zilverwit haar gehelmd hoofd markant doet uitkomen, gaat mij voor
door een lange corridor met bakstenen muren, waarop schilderijen en
tekeningen van Rik Slabbinck, Albert Servaes e.a.
scha™ Us de Gemeen-
Ce» mkh,u aatste instantie als
„Zo zon avontuur?
J<®. maar at, wel kunnen zeg-
""'«nkkelini overSangsfase in een
ï85 die t«f eu ook v00r mezelf
Vo°p miiziw eminent belang.
!eesteüjke vl„ÜSS ket eerste
ïe haddpr. v U1t Vlaanderen.
Walschap dl» natuurlijk wel
l"e' een sSnk een bePaalde ma-
ta,lt kathotak TestJls: een mi"
!eSt: Vaarwii a' f1- dan °Peens
ïed uit dp f-ölw Maar de figu-
j !edete zin pPneensc1baP hebben in
Ü0ed gehSd verhelderende in-
46 31 aHlater'h d% ontwikkeHng
«ter heb doorgemaakt."
»Je rteP 1116 ontwikkeling?
katholiek, die ik eens was, tot de
pantheïst die ik nu ben. Tijdens
de oorlogstijd ben ik eigenlijk tot
een complete bezinning gekomen
en de grond daarvan ligt niet zoals
bij Walschap in een conflict met
de kerk, maar is de vrucht van
een theologisch wijsgerig proces
dat al in gang was gezet door de
lectuur van Brémond en Loisy en
waar dus ook de omgang met de
Gemeenschapsfiguren een belang
rijke rol bij heeft gespeeld." Hij
aarzelt even en vervolgt dan:
„Ik moet altijd nog denken aan
een onvergetelijke nacht dat we
redactievergadering van de Ge
meenschap hadden ten huize van
Antoon Coolen in Deurne. Van
Duinkerken verkeerde toen door
allerlei omstandigheden in een ont
zaglijk moeilijke periode. Hij had
veel gedronken en daar begint Wj
me toch op zeker ogenblik een
monoloog tot God waarin hij om
verlossing smeekte van de pries
ters met al hun tovermiddelen en
bad om een direct contact. Dat was
om van te rillen!
JN die zin heb ik mij vanaf de
oorlogsjaren ook ontwikkeld
tot wat ik mij nu voel: een pan
theïst. (heftig:) Ik kan niet meer
in dogma's geloven. Het is nu een
maal zo dat het menselijk verstand
veel dingen niet kan begrijpen. La
ten we ons daar dan bij neerleg
gen, dat is menselijker dan dat wat
we niet begrijpen vast te leggen in
dogma's en daar een leven op te
bouwen. Ik kan het niet-aanvaard-
bare in de vorm van een dogma
niet aanvaarden. Zoals ik trouwens
ook niet geloof dat de ene gods
dienst voor de andere zou kunnen
of moeten prevaleren. Bovendien,
ik zoek liever, God is een wezen
dat men niet vindt, maar zoekt.
De essentie van alle bewust leven
is zoeken."
jyjAAR dit soort pantheïsme was
toch eigenlijk ook al aanwezig
in bepaalde gedichten van je zelf
in de Gemeenschapstijd?
„Jazeker, het behoefde alleen een
hogere graad van bewustzijn, ik
ben er van overtuigd dat men met
God slechts kan communiceren
middels de evennaaste. En direct,
zoals ik ook in een dichtregel
schreef: dat „eenmaal een nage
slacht niet meer zal knielen voor
een zegen". Maar dat wil niet zeg
gen dat ik mij nog altijd niet moet
weren tegen .de gedachte dat het
leven absurd is. (Pauze) Kijk, ik
zou als mijn einde nadert net als
die boer willen zijn die op zijn
sterfbed zegt: ik heb geen schrik,
maar ik ben zeer benieuwd."
EN wat de literaire kant van het
Gemeenschapsavontuur betreft,
zijn er daar invloeden geweest
„Och, ik geloof wel dat bepaalde
elementen in het werk van Van
Duinkerken en vooral van Engel
man onbewust invloed op me heb
ben gehad. Maar in het algemeen
ben ik me van weinig invloeden
bewust; wel heb ik me altijd ver
want gevoeld aan dichters als Al
bert Samain en Rilke. Albert Wes-
terlinck heeft me eens de dichter
der herinnering genoemd en dat is
geloof ik wel juist. Kijk, direct
scheppen vanuit een beleving kan
ik niet, d.w.z. de beleving op zich
zelf is niet de aanleiding tot een
gedicht, maar er komt een groep
woorden, die toevallig een zin
vormt, die zomaar opkomt en daar
sluit dan de een of andere beleving
bij aan en wanneer zich daar dan
nog beelden en beeldengroepen
bij voegen, dan komt de stof van
het gedicht."
QELDT dat ook voor de gedich
ten uit je voorlaatste bundel
Tussen twee Woestijnen?
„Nee, dat was een experiment.
De gedichten daarin waren eerst
strofische gedichten net zoals mijn
vroegere, maar ik heb .ze door
schrappen en wijzigen tot hun ui
terste soberheid teruggebracht. Een
reductieproces, een vormexperi
ment. En eerst daardoor heb ik
ervaren enerzijds de betrekkelijke
waarde van het woord, anderzijds
de absolute waarde van een be
paald woord voor een bepaald ge
dicht."
JN je nieuwe bundel is van dat
experiment niet veel meer te
merken, ga je er niet op door?
„Er is tussen de regels door nog
wel iets van te merken geloof ik,
maar op het experiment als zo
danig ga ik niet door, ook al heeft
het resultaat gehad. De zaak is
dat ik een gedicht tenslotte toch
niet beschouw als iets waarin met
zo weinig mogelijk woorden veel
gezegd wordt. Een gedicht is voor
mijeen dionysische uiting als
ik het zo zeggen mag, het heeft
direct te maken met een ontroering
en in zijn ontroering spreekt de
mens nu eenmaal altijd meer woor
den dan strikt noodzakelijk zijn.
Misschien zou ik het ook zo kun
nen zeggen met een ietwat banaal
beeld: een diamant wordt pas op
zijn allermooist door zijn zetting.
Zo werken flitsen poëzie tussen
andere woorden in eerst als poëzie.
Ik geloof ook dat wanneer men te
zeer een poësie pure nastreeft, een
te grote essentie door uiterste zui
vering, dat er dan een verminde
ring van communicatie met de le
zer optreedt."
„Wat mij betreft", zegt Vercam
men, „het gemakkelijkst schrijf ik
mijn kinderboeken. Ik schrijf dan
zoals ik aan kinderen vertel. Maar
ja, het resultaat moet even goed
door volwassenen als kinderen te
lezen zijn. Een kinderboek mag
zich niet op het niveau van het
kind bewegen en de auteur moet
niet menen dat hij daartoe moet
afdalen, integendeel, het moet het
niveau en de humor van de vol
wassenen bezitten."
Y^/AT schrijf je het liefst, poëzie
of proza?
Vercammen lacht zijn weemoedige
lach. „Och, dat ligt meer aan de
stemming, maar gedichten zijn toch
wel mijn liefste -kinderen en
mijn gedichten moeten geschreven
worden."
Van dat geschreven moeten wor
den zijn de gedichten uit Vercam
mens nieuwe bundel „Magnetisch
veld" het resultaat. Daarom meet
men ze ook niet met de maatstaf
der moderniteitsgraad, ze overtui
gen eenvoudig door een algemeén-
menselijkheid die van alle tijden is
en door de warme toon die daarbij
behoort.
WILLEM ENZINCK
Het is een betrekkelijke zeld
zaamheid wanneer een kun
stenaar goed staat aange
schreven bij vakgenoten en
deskundigen en tevens een volkse
populariteit geniet, die zijn werk
letterlijk in de huiskamers van tien
duizenden brengt. Zo'n zeldzame
figuur was Jan Toorop- In eigen
tijd liep hij voorop in de kunst
wereld. Hij was een der mede
scheppers van de art nouveau in
ons land, een der weinigen ook,
die het tot Europese faam zou
brengen. Zijn slaolieaffiche uit
1894 was wereldberoemd, zijn
overige grafiek zeer gezocht. En
iedereen had wel Tooropreproduk-
ties; zijn Mijnwerker bijvoorbeeld
of zijn apostelkoppen.
is overigens merkwaardig, dat
de meeste bezitters van die re-
produkties er heilig van overtuigd
zijn, dat zij een „echte" Toorop be
zitten. In werkelijkheid zal het
meestal een fotografisch verkregen
vermenigvuldiging zijn van een
Tooroptekening. De echte grafiek
van Toorop is zeldzaam zoals men
kan zien in het Prentenkabinet van
het Rijksmuseum te Amsterdam
waar tot 13 april alle eigenhandige
grafiek van Toorop bijeen is ge
ven lang bleven intereseren, de in
vloed van de art nouveau die in
België hevig bloeide, de Engelsen
die hem sterk aanspraken.
■yal van invloeden dus, maar toch
een eigen persoonlijkheid. Die
zich vooral openbaarde door een
krachtige tekenstijl, die hem als te
kenaar en graficus tot een naar on
ze smaak veel boeiender persoon
lijkheid maakte dan als schilder.
Toorop is vooral de kunstenaar van
de lijn. Misschien trok hem daar
om wel de inslag van de art nou
veau zo aan. Hier ging het immers
om de ornamentiek van de lijn, die
het hele blad moest vullen. Hij
heeft daarin resultaten bereikt, die
we vandaag de dag nog hogelijk
kunnen waarderen.
£)aarnaast was Toorop een por
trettist van kaliber. Men ziet
het aan de bladen waarop hij fa
milieleden of vrienden weergeeft.
Als gezegd, gebeurde dat vaak met
'n scherp realisme, maar als hij bij
voorbeeld dochter Charley bij een
raam observeert, komt daar toch
ook iets extra-poëtisch bij, een zui-'
verheid, die elk realisme weer
overstijgt. Toorop heeft tal van
symbolische voorstellingen ge
maakt. Men kent ze van de teke-
ningen-reprodukties. Op de ten
toonstelling hangen ook enkele
voorbeelden. Een van de fraaiste
bladen van de gehele expostie is
bracht en waar ze in de catalogus
voor de eerste maal door de sa
menstellers van de catalogus in
chronologische volgorde wordt be
schreven.
Die verschillen zijn niet chronolisch
bepaald. Ze tonen wel aan welke
invloeden bepalend zijn geweest
voor Toorops kunst.
is geboren in Nederlands-In-
dië, kwam als veertienjarige
naar ons land, woonde een tijdje in
Brussel, toen een van de voornaam
ste Europese kunstcentra, en reisde
naar Londen waar hij kennis kon
nemen van de Britse kunst. Het is
allemaal in zijn werk terug te vin
den. De krullige ornamentiek van
de wajangpoppen, die hem zijn le-
ongetwijfeld „De zaaier", waar hij
alle mogelijkheden uitbuit, die de
gevoelige lithotechniek biedt om
tot het scheppen van sfeer te ko
men. Dat hjj meer kon dan het fi
guur blijkt overigens uit zijn land-
schapsvoorstellingert
£)at Toorop speciaal als symbolist
wel eens te ver kon gaan, kan
men zien in „Verheugd Gouda", een
doodserieus bedoelde, maar grieze
lig wansmakelijk uitgevallen prent,
die hij maakte ter gelegenheid van
het bezoek dat koningin-moeder
Emma en prinses Wilhelmina in
1897 aan de pijpenstad brachten.
Cornells Veth nam het op in zijn
studie over de Nederlandse kari
katuur. Ten onrechte, maar niet
onbegrijpelijk.
Op de tentoonstelling zijn dergelij
ke „missers" uitzonderingen. Het is
een uitermate boeiend overzicht.
Het is te hopen, dat velen gebruik
zullen maken van de mogelijkheid
om deze tentoonstelling te gaan
zien. Mischien heeft ze tevens het
bijkomende resultaat dat ze nieuw
materiaal zal opleveren. Want van
een aantal bladen bestaat slechts
één exemplaar, van andere is geen
enkel meer bekend. De mogelijk
heid dat naar aanleiding van de
Amsterdamse expositie nog een en
ander los zal komen is niet ondenk
baar. Vg.
Op de enquêteformulieren, die het tijdschrift Kentering onder een groot
aantal toneelmensen heeft verspreid is een tiental antwoorden binnen
gekomen. Terwijl er toch in het vaderlandse toneel een groot aantal onte
vredenen rondloopt, dat bereid is in diep geheim iets te zeggen over da
beklagenswaardige situatie, heeft slechts een enkeling de moed (of was in
staat) zich in het openbaar uit te spreken. Aldus Otto Dijk in „Waarom de
underdog niet meer blaft" in de laatste aflevering van Kentering. „Nu staat
kritiek zo vervolgt hij bij het vaderlandse toneel al sowieso in een
slecht blaadje. Het is mij bij herhaling overkomen dat toneelmensen mij ge
wond belden wanneer ik, zoals ze zich uitdrukten „onaardige dingen" over
hen gezegd of geschreven had. Alsof het er mij om te doen was hen per
soonlijk te kwetsen. Alsof het er mij om te doen was carrières to breken.
Carrières interesseren mij niet. Wel heb ik er behoefte aan mij uit te spre
ken over wat toneel mij doet".
Qtto Dijk'is van mening, dat het toneel momenteel bang is een standpunt in
te nemen. Toneelspelers kunnen zich de weelde van affectieve betrek
kingen binnen de groep niet veroorloven, omdat de keuze van-de een als
afwijzing van de ander kan worden uitgelegd. Wellicht vindt er morgen een
paleis-revolutie plaats, wijzigt de directie en is de col lega van gisteren ver
heven tot directeur van vandaag En een directeur durft in het openbaar
geen politieke uitspraken te doen om niet het gevaar te lopen in anders-
gezinde persorganen „weggeschreven" te worden. Zo ontstaat er een grota
stilte. En als er gesproken wordt, wordt er niets gezegd, warden alleen de
moeilijkheden van repertoirekeuze en bezetting aangehaald als excuus
voor het gebrek aan principe. De in het toneel opgelegde zelfcensuur, aldus
Dijk, vertoont verrassende overeenkomsten met die bij de tv en die in de
vaderlandse politiek, waarin het liefdoen voor de (machtigste) ander preva
leert boven principes en helderheid. Harde interviews zijn taboe.
Liet is toch een taak van het toneel het publiek te behagen? Dat wordt al
tijd gezegd. Maar is dat eigenlijk wel waar? Natuurlijk moet er publiek
zijn maar wie zegt, dat het publiek niet komt wanneer er kritisch repertoire
wordt gespeeld. Het is buiten Studio dan niet of nauwelijks geprobeerd.
Omdat Studio begrijpt, dat toneel wil het maatschappelijk werken ei
genlijk de sfeer van de illigaliteit moet hebben. Vereenzelviging met de
maatschappij, het zich uitroepen tot instituut van die maatschappij is een
verloochening van de artistieke en maatschappelijke taak van het toneel en
degradeert het tot een van de vele vermaaksmedia en daaraan helpt zelfs
het beste repertoire en de meest perfecte voorstelling niet. Brecht spelen
in onze schouwburgen is zoiets als een mis opdragen voor het welslagen
van een aanvalsoorlog. Daarom moeten de schouwburgen worden ver
woest. Maar wie die het al ziet durft dat te erkennen? Studio is in
feite het alibi geworden voor de andere gezelschappen.
Verantwoording afleggen is er daarom niet bij en zij die trachten deze
verantwoording af te dwingen hetzij vakgenoten hetzij pennevoer-
ders zullen spoedig de zwijgende vijandschap van de samenzwerende va
derlandse toneelbroederschap ervaren. De bedenkelijke blik waarmee to
neelmensen je aankijken als je een wat fel getoonzette kritiek op het bestel,
de mentaliteit, de machteloosheid, hebt durven afgeven, houdt tevens de
dreiging in tot uitsluiting buiten de club van toneeljongens onder elkaar,
waartoe te behoren een uitzonderlijk voorrecht moet worden geheten. Alsof
niet iedereen daartoe zou moeten" behoren. Alsof het publiek een noodzake
lijk kwaad is, dat alleen geaccepteerd wordt om die eigenaardige behoefte
van een stel zich acteurs noemende mensen tot het verbeelden van per
sonages te rechtvaardigen. Veel acteurs hebben, hetzij uit gemakzucht, hetzij
uit angst, hetzij uit principiële principeloosheid, geen enkele behoefte aan
inspraak.
JTr zijn toch stichtingsbesturen? Jazeker, zegt Dijk. Stichtingsbestuurders
en ik spreek de enkele goede niet tena (en elk van de heren denkt
uiteraard dat ik hem daarmee bedoel) stichtingsbestuurders zijn de buf
fers tussen overheid en kunstenaar, dat wil zeggen de gevestigde orde en
de mensen die de onrust in de maatschappij teweeg brengen. Want de over
heid beseft donders goed dat kunst revolutionair moet zijn en had dus te
recht behoefte aan buffers. Stichtingsbestuurders zijn meestal theaterlief-
hebbers en de hemel spare het toneel voor liefhebbers. Liefhebbers zijn
snoepers, maar zij zijn geen minnaars die bereid zijn have en goed op het
spel te zetten voor de geliefde. Integendeel zij zetten niets op het spel,
zij maken er een spelletje van.
Jk besef, dat ik hiermee een parodoxale situatie raak: moet een overheid
de maatschappij-structuur waarvan zij de vertegenwoordigster en be
hoedster ondermijnen door gemeenschapsgelden beschikbaar te stellen aan
activiteiten die de structuur trachten te breken? Een werkelijke democra
tie kan alleen gedijen wanneer er oppositie is. De taak van de kunstenaar
is die van buitenparlementaire opposities te zijn, waaraan de democratie
zo'n behoefte heeft. Een artistiek standpunt impliceert mits er wordt
gewerkt vanuit het revolutionaire élan dat kunst dient te hebben een maat
schappelijk standpunt, betekent derhalve een afzetten tegen de maatschappij,
aldus Dijk. En daarom juist is subsidie noodzakelijk. Maar helaas zijn men
sen die het moede hoofd behaaglijk hebben neergelegd bij de bereikte sta
tus-quo zelden bereid zich opnieuw in beweging te zetten ten bate van an
deren. De overheidsgelden zijn dus hoe langer hoe meer het karakter gaan
vertonen van een sociale verzekering, van een mogelijkheid derhalve om
te berusten in het bereikte.
de subsidiëring beantwoorden aan de bedoeling het toneel onafhanke
lijk te maken van de maatschappij en welk zichzelf respecterende
samenleving heeft geen behoefte aan een ingebouwd alarmsysteem? dan
dienen allereerst die stichtingsbesturen te worden vervangen door „pu-
blieksraden" of hoe men dergelijke revolutionaire instituten ook wil noe
men. Maar in ieder geval dienen arrivisten en conformisten hieruit syste
matisch te worden geweerd.
jyjijn kreten zijn (bewust) eenzijdig. Ik erken ten volle het bestaansrecht
van het vermaakstheater en museumtoneel. Maar dat soort theater zou
het toch wel zonder subsidie moeten kunnen stellen, omdat het (helaas) be
antwoordt aan de wensen van de overgrote meerderheid. Het is van levens
belang voor een democratie er terwille van de beweeglijkheid van de maat
schappij voor te zorgen dat er minderheden aan het woord komen. Daar
voor dient o.a. de subsidiëring van de kunst, die van nature minderheid
moet zijn. De meerdferheid heeft automatisch al de mogelijkheid tot spreken.
Tn dit Kentering-nummer „Doek-op" verder nog bijdragen van Hans van
den Bergh (Functioneert ons toneel wel zinvol?), Jan-Willem Overeem
(De Heilige Poeha's), Tone Brulin (Het toneel). Antwoorden op de enquête
van Hans Croiset, H. de Leeuwe, Jurg Molenaar, Egbert van Paridon Carl
van der Plas, Paul Steenbergen. „Auditie" van Max Croiset, Mixes Feelings
yes (about theater rivw) door Jon Swan. Ben Stroman over: „Nederlands#
toneelschrijfkunst, ja en nee". En Otto Dijk schreef: „De geneesheer"