KINDERBOEK MAG ZICH NIET OP NIVEAU VAN HET KIND BEWEGEN Graficus-tekenaar Toorop boeiender dan als schilder Schouwburgen inoefen daarom worden verwoest VERCAMMEN OVER ZIJN NIEUWE BUNDEL IN RIJKSMUSEUM TE AMSTERDAM 0TT0 DIJK OVER HET TONEEL: Bestemming van Licht Het Licht in dit huis is zo dicht ah zijn duis ternis, doch het is licht van U en later nog is het licht van nu Ksmz1 T 1e Gemeenschaps- "^kkelinTS7etomas? WE komen te spreken over ge makkelijke en moeilijk schrij vende auteurs. De tentoonstelling biedt geen overzicht van het werk van de complete kunstenaar Toorop. Het grafisch werk is hoofdzakelijk uit de periode 1892-1904 met nog en kele bladen die als uitzondering la ter ontstonden. Wat voor alles op valt is de telkens wisselende inslag van het werk. Door elkaar heen zijn er uitermate realistische bladen, vaak fotoscherp, daarnaast de ster ke ornamentiek van de „slaolie- stijl" en een, kennelijk onder in vloed van de Engelse kunst van die tijd, poëtische tederheid in sommige litho's. IEDEREEN HEEFT WEL EEN OF ANDERE TOOROP IN ZIJN HUIS De directies behagen het publiek waarvan het grootste deel conformis tisch is en geen enkele behoefte heeft aan maatschappelijke opschud ding. De volle zaal is de enige maatstaf van een goed beleid. En als dat maar wordt bereikt houdt zo'n stichtingsbestuur de directie de hand boven het hoofd en gaat rustig door met het maecenasje spelen op kosten van de gemeenschap (om het maar eens op zijn Telegraafs te zeggen). Dezer dagen verscheen bij Uitgeverij Colibranf te Deurle a.d. leie een omvangrijke nieu we bundel gedichten van de Vlaamse dichter Jan Vercam men, getiteld „Magnetisch Veld" Dit boek is te beschou- wen als een indrukwekkende summa van Jan Vercammens activiteit uit de laatste jaren en van zijn poëtische verworven heden in het algemeen. Van deze verzen, of zij nu aan de belevenis der herinnering of aan die van het heden ontsprui ten, of zij uit langere strofische vormen of uit korte woorden- flitsen bestaan, straalt een in tens innerlijk licht uit dat de huid van de taal diafaan maakt en aan de betovering waarvan geen poeziegevoelige zich ont trekken kan. QAN staan wij in een langgerekt vertak met een rustieke eet- hoek aan het ene, een werkvertrek aan het ander eind en in het mid den een open schouw met gezellige token er omheen. Op die laatste I strijken wij neer. Het licht stroomt overvloedig door de grote vensters, polijst bij plekken het eikenhout van de meubels, slaat vonken uit de zilverachtige metaalpartijen van een nonfiguratief beeldhouwwerk naast ons. Snel en behendig han teert Jan Vercammen de glazen en de vermouthfles, hij steekt een maiskleurige Hongroise op. Dan kan het serieuze deel van ons ge sprek beginnen. [N Noord en Zuid, werd de naam Vercammen als dichter vooral wkend door het tijdschrift „De gemeenschap", het maandblad der katholieke jongeren van voor de "tste wereldoorlog. Hoe zie je op Iperiode terug? Vercammens I aak uit de grote pupillen achter !1Jn brilleglazen, in het badinerend Sesprek geneigd tot een vrolijke tinteling, verschiet weer naar de 1 at-lsncholie en nadenkendheid die 8r de bestendige uitdrukking van vormt. .Ja, ik was van 1936-1941 redac- yan .De Gemeenschap" samen Marnix Gijsen. Een heel be- "Enjke periode, want toen ge- Me tk nog in de katholieke ver- Ja,™E> 'k was immers van huis katholiek. Van Duinkerken ral was voor mij de verpersoon- li 5 uan een "Jeuwe geest, die h«!.Je!?.en de verzuiling van kffU sme 700 kunnen door- W k meende toen n.l. dat de uit eigen kracht be en nut zou kunnen worden tevM» Zoals nu omdat men ten- „tWailliVï11.,de veranderde tijds- nienuu!1 en 'oor de ver- emvl ren van ,ohannes XXIII 5 niet anders meer kan. CLlro .SJ^tehjke voorbeel- die ,lljd1waren 1' abbé Loisie, »el 7ül Wllde blijven hoe- borden k?0h°udbear was abbe Bremond, ook on700rumij belangrijk. Zo J'an r£i, de evolutionaire voor ?„rtkerken als belangrijk #ewschan t-?ren er in die Ge it denken 00k al tekene" die 'iseur van^IJp °e eeeatelijke 1 ernsüte a jemeenschap b.v. «mslaeontif be?waren tegen het voor een vi8rP j at Albert Servaes Worpen h7iaanderen-nummer ont- had en zo waren er meer Zijn verzen als deze niet aanleiding te over om eens met de maker ervan te gaan praten op het Schaepstick; de langgerekte nieuwe bungalow, die de dichter op het platteland van Sint-Michiels bij Brugge liet bouwen. Jan Vercammen, wiens geruite Engelse sportjas zijn met zilverwit haar gehelmd hoofd markant doet uitkomen, gaat mij voor door een lange corridor met bakstenen muren, waarop schilderijen en tekeningen van Rik Slabbinck, Albert Servaes e.a. scha™ Us de Gemeen- Ce» mkh,u aatste instantie als „Zo zon avontuur? J<®. maar at, wel kunnen zeg- ""'«nkkelini overSangsfase in een ï85 die t«f eu ook v00r mezelf Vo°p miiziw eminent belang. !eesteüjke vl„ÜSS ket eerste ïe haddpr. v U1t Vlaanderen. Walschap dl» natuurlijk wel l"e' een sSnk een bePaalde ma- ta,lt kathotak TestJls: een mi" !eSt: Vaarwii a' f1- dan °Peens ïed uit dp f-ölw Maar de figu- j !edete zin pPneensc1baP hebben in Ü0ed gehSd verhelderende in- 46 31 aHlater'h d% ontwikkeHng «ter heb doorgemaakt." »Je rteP 1116 ontwikkeling? katholiek, die ik eens was, tot de pantheïst die ik nu ben. Tijdens de oorlogstijd ben ik eigenlijk tot een complete bezinning gekomen en de grond daarvan ligt niet zoals bij Walschap in een conflict met de kerk, maar is de vrucht van een theologisch wijsgerig proces dat al in gang was gezet door de lectuur van Brémond en Loisy en waar dus ook de omgang met de Gemeenschapsfiguren een belang rijke rol bij heeft gespeeld." Hij aarzelt even en vervolgt dan: „Ik moet altijd nog denken aan een onvergetelijke nacht dat we redactievergadering van de Ge meenschap hadden ten huize van Antoon Coolen in Deurne. Van Duinkerken verkeerde toen door allerlei omstandigheden in een ont zaglijk moeilijke periode. Hij had veel gedronken en daar begint Wj me toch op zeker ogenblik een monoloog tot God waarin hij om verlossing smeekte van de pries ters met al hun tovermiddelen en bad om een direct contact. Dat was om van te rillen! JN die zin heb ik mij vanaf de oorlogsjaren ook ontwikkeld tot wat ik mij nu voel: een pan theïst. (heftig:) Ik kan niet meer in dogma's geloven. Het is nu een maal zo dat het menselijk verstand veel dingen niet kan begrijpen. La ten we ons daar dan bij neerleg gen, dat is menselijker dan dat wat we niet begrijpen vast te leggen in dogma's en daar een leven op te bouwen. Ik kan het niet-aanvaard- bare in de vorm van een dogma niet aanvaarden. Zoals ik trouwens ook niet geloof dat de ene gods dienst voor de andere zou kunnen of moeten prevaleren. Bovendien, ik zoek liever, God is een wezen dat men niet vindt, maar zoekt. De essentie van alle bewust leven is zoeken." jyjAAR dit soort pantheïsme was toch eigenlijk ook al aanwezig in bepaalde gedichten van je zelf in de Gemeenschapstijd? „Jazeker, het behoefde alleen een hogere graad van bewustzijn, ik ben er van overtuigd dat men met God slechts kan communiceren middels de evennaaste. En direct, zoals ik ook in een dichtregel schreef: dat „eenmaal een nage slacht niet meer zal knielen voor een zegen". Maar dat wil niet zeg gen dat ik mij nog altijd niet moet weren tegen .de gedachte dat het leven absurd is. (Pauze) Kijk, ik zou als mijn einde nadert net als die boer willen zijn die op zijn sterfbed zegt: ik heb geen schrik, maar ik ben zeer benieuwd." EN wat de literaire kant van het Gemeenschapsavontuur betreft, zijn er daar invloeden geweest „Och, ik geloof wel dat bepaalde elementen in het werk van Van Duinkerken en vooral van Engel man onbewust invloed op me heb ben gehad. Maar in het algemeen ben ik me van weinig invloeden bewust; wel heb ik me altijd ver want gevoeld aan dichters als Al bert Samain en Rilke. Albert Wes- terlinck heeft me eens de dichter der herinnering genoemd en dat is geloof ik wel juist. Kijk, direct scheppen vanuit een beleving kan ik niet, d.w.z. de beleving op zich zelf is niet de aanleiding tot een gedicht, maar er komt een groep woorden, die toevallig een zin vormt, die zomaar opkomt en daar sluit dan de een of andere beleving bij aan en wanneer zich daar dan nog beelden en beeldengroepen bij voegen, dan komt de stof van het gedicht." QELDT dat ook voor de gedich ten uit je voorlaatste bundel Tussen twee Woestijnen? „Nee, dat was een experiment. De gedichten daarin waren eerst strofische gedichten net zoals mijn vroegere, maar ik heb .ze door schrappen en wijzigen tot hun ui terste soberheid teruggebracht. Een reductieproces, een vormexperi ment. En eerst daardoor heb ik ervaren enerzijds de betrekkelijke waarde van het woord, anderzijds de absolute waarde van een be paald woord voor een bepaald ge dicht." JN je nieuwe bundel is van dat experiment niet veel meer te merken, ga je er niet op door? „Er is tussen de regels door nog wel iets van te merken geloof ik, maar op het experiment als zo danig ga ik niet door, ook al heeft het resultaat gehad. De zaak is dat ik een gedicht tenslotte toch niet beschouw als iets waarin met zo weinig mogelijk woorden veel gezegd wordt. Een gedicht is voor mijeen dionysische uiting als ik het zo zeggen mag, het heeft direct te maken met een ontroering en in zijn ontroering spreekt de mens nu eenmaal altijd meer woor den dan strikt noodzakelijk zijn. Misschien zou ik het ook zo kun nen zeggen met een ietwat banaal beeld: een diamant wordt pas op zijn allermooist door zijn zetting. Zo werken flitsen poëzie tussen andere woorden in eerst als poëzie. Ik geloof ook dat wanneer men te zeer een poësie pure nastreeft, een te grote essentie door uiterste zui vering, dat er dan een verminde ring van communicatie met de le zer optreedt." „Wat mij betreft", zegt Vercam men, „het gemakkelijkst schrijf ik mijn kinderboeken. Ik schrijf dan zoals ik aan kinderen vertel. Maar ja, het resultaat moet even goed door volwassenen als kinderen te lezen zijn. Een kinderboek mag zich niet op het niveau van het kind bewegen en de auteur moet niet menen dat hij daartoe moet afdalen, integendeel, het moet het niveau en de humor van de vol wassenen bezitten." Y^/AT schrijf je het liefst, poëzie of proza? Vercammen lacht zijn weemoedige lach. „Och, dat ligt meer aan de stemming, maar gedichten zijn toch wel mijn liefste -kinderen en mijn gedichten moeten geschreven worden." Van dat geschreven moeten wor den zijn de gedichten uit Vercam mens nieuwe bundel „Magnetisch veld" het resultaat. Daarom meet men ze ook niet met de maatstaf der moderniteitsgraad, ze overtui gen eenvoudig door een algemeén- menselijkheid die van alle tijden is en door de warme toon die daarbij behoort. WILLEM ENZINCK Het is een betrekkelijke zeld zaamheid wanneer een kun stenaar goed staat aange schreven bij vakgenoten en deskundigen en tevens een volkse populariteit geniet, die zijn werk letterlijk in de huiskamers van tien duizenden brengt. Zo'n zeldzame figuur was Jan Toorop- In eigen tijd liep hij voorop in de kunst wereld. Hij was een der mede scheppers van de art nouveau in ons land, een der weinigen ook, die het tot Europese faam zou brengen. Zijn slaolieaffiche uit 1894 was wereldberoemd, zijn overige grafiek zeer gezocht. En iedereen had wel Tooropreproduk- ties; zijn Mijnwerker bijvoorbeeld of zijn apostelkoppen. is overigens merkwaardig, dat de meeste bezitters van die re- produkties er heilig van overtuigd zijn, dat zij een „echte" Toorop be zitten. In werkelijkheid zal het meestal een fotografisch verkregen vermenigvuldiging zijn van een Tooroptekening. De echte grafiek van Toorop is zeldzaam zoals men kan zien in het Prentenkabinet van het Rijksmuseum te Amsterdam waar tot 13 april alle eigenhandige grafiek van Toorop bijeen is ge ven lang bleven intereseren, de in vloed van de art nouveau die in België hevig bloeide, de Engelsen die hem sterk aanspraken. ■yal van invloeden dus, maar toch een eigen persoonlijkheid. Die zich vooral openbaarde door een krachtige tekenstijl, die hem als te kenaar en graficus tot een naar on ze smaak veel boeiender persoon lijkheid maakte dan als schilder. Toorop is vooral de kunstenaar van de lijn. Misschien trok hem daar om wel de inslag van de art nou veau zo aan. Hier ging het immers om de ornamentiek van de lijn, die het hele blad moest vullen. Hij heeft daarin resultaten bereikt, die we vandaag de dag nog hogelijk kunnen waarderen. £)aarnaast was Toorop een por trettist van kaliber. Men ziet het aan de bladen waarop hij fa milieleden of vrienden weergeeft. Als gezegd, gebeurde dat vaak met 'n scherp realisme, maar als hij bij voorbeeld dochter Charley bij een raam observeert, komt daar toch ook iets extra-poëtisch bij, een zui-' verheid, die elk realisme weer overstijgt. Toorop heeft tal van symbolische voorstellingen ge maakt. Men kent ze van de teke- ningen-reprodukties. Op de ten toonstelling hangen ook enkele voorbeelden. Een van de fraaiste bladen van de gehele expostie is bracht en waar ze in de catalogus voor de eerste maal door de sa menstellers van de catalogus in chronologische volgorde wordt be schreven. Die verschillen zijn niet chronolisch bepaald. Ze tonen wel aan welke invloeden bepalend zijn geweest voor Toorops kunst. is geboren in Nederlands-In- dië, kwam als veertienjarige naar ons land, woonde een tijdje in Brussel, toen een van de voornaam ste Europese kunstcentra, en reisde naar Londen waar hij kennis kon nemen van de Britse kunst. Het is allemaal in zijn werk terug te vin den. De krullige ornamentiek van de wajangpoppen, die hem zijn le- ongetwijfeld „De zaaier", waar hij alle mogelijkheden uitbuit, die de gevoelige lithotechniek biedt om tot het scheppen van sfeer te ko men. Dat hjj meer kon dan het fi guur blijkt overigens uit zijn land- schapsvoorstellingert £)at Toorop speciaal als symbolist wel eens te ver kon gaan, kan men zien in „Verheugd Gouda", een doodserieus bedoelde, maar grieze lig wansmakelijk uitgevallen prent, die hij maakte ter gelegenheid van het bezoek dat koningin-moeder Emma en prinses Wilhelmina in 1897 aan de pijpenstad brachten. Cornells Veth nam het op in zijn studie over de Nederlandse kari katuur. Ten onrechte, maar niet onbegrijpelijk. Op de tentoonstelling zijn dergelij ke „missers" uitzonderingen. Het is een uitermate boeiend overzicht. Het is te hopen, dat velen gebruik zullen maken van de mogelijkheid om deze tentoonstelling te gaan zien. Mischien heeft ze tevens het bijkomende resultaat dat ze nieuw materiaal zal opleveren. Want van een aantal bladen bestaat slechts één exemplaar, van andere is geen enkel meer bekend. De mogelijk heid dat naar aanleiding van de Amsterdamse expositie nog een en ander los zal komen is niet ondenk baar. Vg. Op de enquêteformulieren, die het tijdschrift Kentering onder een groot aantal toneelmensen heeft verspreid is een tiental antwoorden binnen gekomen. Terwijl er toch in het vaderlandse toneel een groot aantal onte vredenen rondloopt, dat bereid is in diep geheim iets te zeggen over da beklagenswaardige situatie, heeft slechts een enkeling de moed (of was in staat) zich in het openbaar uit te spreken. Aldus Otto Dijk in „Waarom de underdog niet meer blaft" in de laatste aflevering van Kentering. „Nu staat kritiek zo vervolgt hij bij het vaderlandse toneel al sowieso in een slecht blaadje. Het is mij bij herhaling overkomen dat toneelmensen mij ge wond belden wanneer ik, zoals ze zich uitdrukten „onaardige dingen" over hen gezegd of geschreven had. Alsof het er mij om te doen was hen per soonlijk te kwetsen. Alsof het er mij om te doen was carrières to breken. Carrières interesseren mij niet. Wel heb ik er behoefte aan mij uit te spre ken over wat toneel mij doet". Qtto Dijk'is van mening, dat het toneel momenteel bang is een standpunt in te nemen. Toneelspelers kunnen zich de weelde van affectieve betrek kingen binnen de groep niet veroorloven, omdat de keuze van-de een als afwijzing van de ander kan worden uitgelegd. Wellicht vindt er morgen een paleis-revolutie plaats, wijzigt de directie en is de col lega van gisteren ver heven tot directeur van vandaag En een directeur durft in het openbaar geen politieke uitspraken te doen om niet het gevaar te lopen in anders- gezinde persorganen „weggeschreven" te worden. Zo ontstaat er een grota stilte. En als er gesproken wordt, wordt er niets gezegd, warden alleen de moeilijkheden van repertoirekeuze en bezetting aangehaald als excuus voor het gebrek aan principe. De in het toneel opgelegde zelfcensuur, aldus Dijk, vertoont verrassende overeenkomsten met die bij de tv en die in de vaderlandse politiek, waarin het liefdoen voor de (machtigste) ander preva leert boven principes en helderheid. Harde interviews zijn taboe. Liet is toch een taak van het toneel het publiek te behagen? Dat wordt al tijd gezegd. Maar is dat eigenlijk wel waar? Natuurlijk moet er publiek zijn maar wie zegt, dat het publiek niet komt wanneer er kritisch repertoire wordt gespeeld. Het is buiten Studio dan niet of nauwelijks geprobeerd. Omdat Studio begrijpt, dat toneel wil het maatschappelijk werken ei genlijk de sfeer van de illigaliteit moet hebben. Vereenzelviging met de maatschappij, het zich uitroepen tot instituut van die maatschappij is een verloochening van de artistieke en maatschappelijke taak van het toneel en degradeert het tot een van de vele vermaaksmedia en daaraan helpt zelfs het beste repertoire en de meest perfecte voorstelling niet. Brecht spelen in onze schouwburgen is zoiets als een mis opdragen voor het welslagen van een aanvalsoorlog. Daarom moeten de schouwburgen worden ver woest. Maar wie die het al ziet durft dat te erkennen? Studio is in feite het alibi geworden voor de andere gezelschappen. Verantwoording afleggen is er daarom niet bij en zij die trachten deze verantwoording af te dwingen hetzij vakgenoten hetzij pennevoer- ders zullen spoedig de zwijgende vijandschap van de samenzwerende va derlandse toneelbroederschap ervaren. De bedenkelijke blik waarmee to neelmensen je aankijken als je een wat fel getoonzette kritiek op het bestel, de mentaliteit, de machteloosheid, hebt durven afgeven, houdt tevens de dreiging in tot uitsluiting buiten de club van toneeljongens onder elkaar, waartoe te behoren een uitzonderlijk voorrecht moet worden geheten. Alsof niet iedereen daartoe zou moeten" behoren. Alsof het publiek een noodzake lijk kwaad is, dat alleen geaccepteerd wordt om die eigenaardige behoefte van een stel zich acteurs noemende mensen tot het verbeelden van per sonages te rechtvaardigen. Veel acteurs hebben, hetzij uit gemakzucht, hetzij uit angst, hetzij uit principiële principeloosheid, geen enkele behoefte aan inspraak. JTr zijn toch stichtingsbesturen? Jazeker, zegt Dijk. Stichtingsbestuurders en ik spreek de enkele goede niet tena (en elk van de heren denkt uiteraard dat ik hem daarmee bedoel) stichtingsbestuurders zijn de buf fers tussen overheid en kunstenaar, dat wil zeggen de gevestigde orde en de mensen die de onrust in de maatschappij teweeg brengen. Want de over heid beseft donders goed dat kunst revolutionair moet zijn en had dus te recht behoefte aan buffers. Stichtingsbestuurders zijn meestal theaterlief- hebbers en de hemel spare het toneel voor liefhebbers. Liefhebbers zijn snoepers, maar zij zijn geen minnaars die bereid zijn have en goed op het spel te zetten voor de geliefde. Integendeel zij zetten niets op het spel, zij maken er een spelletje van. Jk besef, dat ik hiermee een parodoxale situatie raak: moet een overheid de maatschappij-structuur waarvan zij de vertegenwoordigster en be hoedster ondermijnen door gemeenschapsgelden beschikbaar te stellen aan activiteiten die de structuur trachten te breken? Een werkelijke democra tie kan alleen gedijen wanneer er oppositie is. De taak van de kunstenaar is die van buitenparlementaire opposities te zijn, waaraan de democratie zo'n behoefte heeft. Een artistiek standpunt impliceert mits er wordt gewerkt vanuit het revolutionaire élan dat kunst dient te hebben een maat schappelijk standpunt, betekent derhalve een afzetten tegen de maatschappij, aldus Dijk. En daarom juist is subsidie noodzakelijk. Maar helaas zijn men sen die het moede hoofd behaaglijk hebben neergelegd bij de bereikte sta tus-quo zelden bereid zich opnieuw in beweging te zetten ten bate van an deren. De overheidsgelden zijn dus hoe langer hoe meer het karakter gaan vertonen van een sociale verzekering, van een mogelijkheid derhalve om te berusten in het bereikte. de subsidiëring beantwoorden aan de bedoeling het toneel onafhanke lijk te maken van de maatschappij en welk zichzelf respecterende samenleving heeft geen behoefte aan een ingebouwd alarmsysteem? dan dienen allereerst die stichtingsbesturen te worden vervangen door „pu- blieksraden" of hoe men dergelijke revolutionaire instituten ook wil noe men. Maar in ieder geval dienen arrivisten en conformisten hieruit syste matisch te worden geweerd. jyjijn kreten zijn (bewust) eenzijdig. Ik erken ten volle het bestaansrecht van het vermaakstheater en museumtoneel. Maar dat soort theater zou het toch wel zonder subsidie moeten kunnen stellen, omdat het (helaas) be antwoordt aan de wensen van de overgrote meerderheid. Het is van levens belang voor een democratie er terwille van de beweeglijkheid van de maat schappij voor te zorgen dat er minderheden aan het woord komen. Daar voor dient o.a. de subsidiëring van de kunst, die van nature minderheid moet zijn. De meerdferheid heeft automatisch al de mogelijkheid tot spreken. Tn dit Kentering-nummer „Doek-op" verder nog bijdragen van Hans van den Bergh (Functioneert ons toneel wel zinvol?), Jan-Willem Overeem (De Heilige Poeha's), Tone Brulin (Het toneel). Antwoorden op de enquête van Hans Croiset, H. de Leeuwe, Jurg Molenaar, Egbert van Paridon Carl van der Plas, Paul Steenbergen. „Auditie" van Max Croiset, Mixes Feelings yes (about theater rivw) door Jon Swan. Ben Stroman over: „Nederlands# toneelschrijfkunst, ja en nee". En Otto Dijk schreef: „De geneesheer"

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1969 | | pagina 33