ktijd ENKT.- T n.v. JAN H. CARTENS LAAT JAN br WETENSCHAPPELIJK MES IN THEATERSITUATIE DRINGENDE NOODZAAK IN DE "GEHALLUCINEERDE VELDEN" VAN EMILE VERHAEREN "LITERATUUR STUDIE OPDRACHT VAN CRM LIGT NIET VER AF VAN VOETBALVELD' SE 16,45 16,35 ULST DE STEM VAN ZATERDAG 22 MAART 1969 ins: effen, zeer drukke tronen in voorraad, tot vindt. s een uitgebreide keuze. 00 stuks Overgordijnen! sin, gebloemd Goudbro- ok hebben wij trekkoor- rhillende kleuren. ie, maar ook de laatste n verschillende hoogtes :n ecru trekkoorden met ■erschillende Tafelkleden ;siek dessin of de mooie ïuren. n al uw kamers, woort- en trappen; dus in uw 5 JAAR garantie, gratis oorraad. f Schilderen. Maar kom eeuze, alle soorten ver- de voorwerpen. En Zeer de Vakman. U krijgt bij t zelfschilderen zo mooi fakman. M. 01140-3091 modellen IJN WERK is voor de doorsnee krantelezer niet interessant. Toch bestaat dit werk uit een regeringsopdracht. Jan H. Cartens (40), leraar Nederlands aan de Newman h.b.s. te Breda, heeft juist deze op- diichti een studie over het literair-kritische werk van Jan Engelman, voltooid. In de loop van dit jaar zal hij deze studie, op eigen initiatief, invullen met Engelmans kritische werk rond bouw- en beeldende insten. „Dat is er onafscheidelijk mee verbonden". Onder de titel „De "s Venus", zal deze studie het komende jaar als Ambo-boek irschijnen. Engelman wordt dan 70 jaar. Waarom is dit niet interessant? ,0mdat Engelmans werk waarschijnlijk alleen nog een bepaald publiek inspreekt". Is dat zo, dan blijkt toch de achtergrond, waarmee Cartens lil werk schreef, voor een breder publiek interessant. Dat wordt dui- lelijfc wanneer hij enthousiast vertelt over zijn werk, met name op de llt.b.s. Ilfentaliteitsoverdracht; dat is h?t, waar het om gaat", zegt Jiij. „Het is veel belangrijker, dat de mentaliteit, het :ld, van een Mei van Gor- overdraagt dan de structuur te ratelen. Zo kan ik me dat de jeugd van van- J niet zo geboeid wordt door Vera Janacopoulos van Engel- Ijle klankgazelle die ik I, hoe zoete zoele kindermond i zeeschuim en van rozen etc.") t voor hen bij Engelman veel nter is. dat is zijn zoeken laar continuïteit in de beschaving. Bij was in de jaren dertig een |vant-gardist aan deze term we beiden overigens geen vaarde maar zfjn constanten laren de oude klassieken. Er zijn «paalde algemene menselijke laarden, die constant blijven. Je int pas een echte avant-gardist nneer je die weet te assimileren i de eigen tijd, waarin je leeft, s je met die mentaliteit bijvoor- eeld een Beatrijs of een Elcker- ik leest, blijft het boeiend. Dan s je ook creatief. Momenteel on- rga ik dat bij Bredero heel •erk, nu ik een studie over hem f/ v°?r een reeks monografie- i, die Sijthof gaat uitgeven. Wet werk van Engelman is gebo ren uit wat er was en uit wat komen moet. Het zoeken naar (tn nieuwe lente, maar de wor- ptokken niet afsnijden. Het is fclfde mentaliteit waarmee Cor pus Verhoeven zijn „Afscheid van prabant" schreef. Op school pro- ik de jeugd vooral deze be- fflmng op de oude wortelstokken J te brengen. Natuurlijk behan- P'i ook de moderne auteurs; ■s taco Campert. En ik ga de i met uit...! Maar deze moderne ejrs moet je op dezelfde wijze F. eren en ....met vakmanschap. ULVaak 'e vee' gedweep met L i„ n au'eurs of er wordt een TBtellectualistisch spel mee be- JJ' ,"'aar men schuwt de moei- liw m te levcn' in te lezen. L„ ,n zo. wordt men zich bewust L„f.i en waar het om gaat. Ktar P(r0buran. Wij Z0 te leZen' EiaiZ j bedrijven. Op een ptoUeltkkigT1^ 0nVTaag" H't Engelman bijv. met de chris- ^■Jkesymboien doet (I), bepaalt Eliefo1»16? dertlg de fypiseh ka" ïiook Tnten' H« daar- lii k een echte dichter. Gabriël \u~ vo,or ,mii nauwelijks een Psr etöiw m die '■'i13 aüeen Ie .Remmingen verwoord!Ik pHookb;rkHttle4en van Engel" feootste Hi«iv J 15 zeker niet onze Fm r eMaBl0T 13 bijVOOr" lerzen uit als er iemand is datZ1Jw ,art geschreven BtbeLm "ogelman wel. Door DePaald Pubhek wordt hij nu Pw. jrOT0„Zett-als een soort es- Feris. dié too ^ngelman is een I? Maar da^r,;?P vormen gesteld |*#anrt "n, geen zaken om [Jen tem e kwalificeren. Ik |ehben elbfl ijk slnds '5e- We pöthreven J b?nderden brieven Pnelijk bliift",", hij steeds zeer Pulpzaam mem r het 15 een pend, en een goede rk 'Mitel? ^nge'man blijft een i®" je het LP ons' Maar dan r00r die contimr? 'e lezen met °°g Ifeschiedenis j P.in de cultuur- te geve' If. heeft weten :rne kerklied. )e de vele m°- door se -i ?n bekijkt, zie je JÏ ile» er helèm literaire kwa- fc" ee»realite,jan14geen sprake 58 Jjhatief beziB UtVets betc?-Z1Jn meto"de schrij- f!?a!s: tetelHki11- top de eerste L k betel'Pormatie geven ï8 Woord e Aeni? van een 17e lït.rPats Waart l'op de twee- Iten mVfteld ove tStUdie om een I l,Bred«o vdf',e (laten> a™- I a°Ve' Eischot ,dagdromer te- icnot' de realist e.d.) v/at toen écht belangrijk was, is dat nu ook. Voor wie Voor ieder een. De belangrijkste informatie die het onderwijs, de krant, radio en t.v. kunnen geven op dit terrein is overdracht van mentaliteit. Het is een kwestie van mentaliteitsvor- min (een echt lerarenwoord!). Dat is ook het belang van de Mam moetwet: er komen meer moge lijkheden vrij om „bezig te zijn" met de taal; taalvaardigheid; crea tief dramatiseren. Je krijgt dan wel een reactie van de ouders in deze zin„Ze hebben tegenwoordig zo weinig huiswerk". Waarop ik rea geer metMoet dat dan Ik heb meer respect voor een goed ge schreven streekroman, waarin de auteurs kunnen vertellen en een klimaat overdragen, dan voor schijnliteratuur van een meneer Vogelaar. Dat is verbalisme. Geef me dan Marie Koenen, Toon Kort- ooms en vooral een Louis Paul Boon maar. Heinrich Böll is voor mij de enige grote auteur met en gagement. Bij hem is er sprake van continuïteit op niveau. Jan Cartens heeft sobere wanden in zijn stu deerkamer. „Stiekem" achter een gordijn heeft hij echter een por tret van Böll hangen. „IVJaar voor de gemiddelde man (vrouw) is het een lange weg voor ze beseffen, dat literatuur ook voor hen is. Zelfs voor de kin deren op school valt het niet ai- tijd mee om dat te (h) erkennen. Maar wat wil je Op school De Spaanse Brabander lezen en thuis een milieu aantreffen, waar geen boek te bekennen valt. Maar dat vind ik minder gevaarlijk dan het aristocratisch-snobistische milieu bij anderen thuis. Het gaat niet om literatuur met een hoge hoed. Het gaat erom dat het behagen, dat men heeft in het kijken naar een goede voetbalwedstrijd, gelijk wordt aan het behagen, dat men schept door het lezen van een goed boek. Het is als met het kij ken naar een goed schilderij. Daar kun je plezier in hebben, zonder er direct verstand van te hebben. yyaarom ik opdracht van CRM kreeg voor de Engelmanstu die? Ik weet het niet. Van Duin kerken heeft in '60 mijn monogra fie over Engelman in de Ontmoe tingenserie van Deselée nogal be jubeld. In '64 schreef ik als mede werker van het tijdschrift Raam over Engelman onder het motto „De vermomde harpenaar". En in '66 verscheen mijn boek „Orpheus en het Lam" (over Engelman en Marsman). Begin '68 kreeg ik de opdracht, die om allerlei vreemde belastingtechnische redenen voor '69 klaar moest zijn. Een half jaar heb ik besteed aan het doornemen van alle jaargangen van De Nieu we Eeuw, De Gemeenschap, Roe ping en stapels met klappers van oude Tijd-jaargangen. Dat is werk, dat iedereen kan. In België zijn tenminste alle tijdschriften in één naslagwerk na te speuren. Het zou voor onze Nederlandse universi teiten iets zijn om ook iets derge lijks op te zetten. Dat is nuttiger dan al dat staken. JJet boek dat uit dit speurwerk te voorschijn is gekomen bevat de ontwikkelingsgang van Engelman als criticus, tot de dag van van daag. In een tweede hoofdstuk (het grootste) heb ik een beeld ontwor pen van de Nederlandse letterkun de op basis van de artikelen van Engelman. Het is een hele litera tuurgeschiedenis (vanaf 1880) ge worden. Ik heb daarbij wel op mijn tong moeten bijten om het binnen de 100 pagina's te houden. Tenslot te geef ik 40 pagina's bibliografie. O ja, dan is er nog een hoofstukje over de kritische principes. Engel man zelf schreef een inleiding, waarin hij o.m. zegt„Het is moge lijk geweest dat ik niet ijverig ge noeg was om vroegtijdiger te bun delen.... Dit werk heeft stukken doen ontdekken, die ik zelf was vergeten". „Allicht", zegt Cartens, „bij zo'n geweldige produktie. Dat ik dit boek „Ongesluierde Venus" noem hangt samen met het wezen van zijn poëzie. Op deze titel ben ik gekomen naar aanleiding van „Het Bittermeer", een nieuwe dichtbundel, die Engelman nog gaat uitgeven bij Querido. Het heeft verwantschap met zijn typi sche principe: een erotische de he le mens rakende genegenheid. Niet getemperd door tijd, milieu en mo rele normen. jyjaar met dit boek ben ik er nog niet. Er moet nog zo'n boek bij komen. Mijn opdracht was be perkt tot het literair-kritische werk. Maar je ontdekt dat zijn kri tische werk op het gebied van bouw- en beeldhouwkunst daarvan niet los te maken is. Hij is nota bene 13 jaar hoogleraar geweest op dit terrein. Maar je merkt iets van een (rancuneuze?) verzwij ging van dit element. Ik ben nu bezig dit werk van Engelman -4- in relatie tot traditie en moderne kunst nader uit te werken. Sa men wordt het dan één Ambo- boek. Daarbij moet een bloemle zing komen met stukken uit zijn kritieken. Dat is nog belangrijker. Mijn boek is daarop dan een inlei ding. Twee- tot driemaal per week heb ik met Engelman, die lichame lijk nogal gehandicapt is de laatste tijd, contact. Hij informeert. Bij in terpretatie trekt hij zich terug. Hij is typisch een man, die overgeble ven is uit een andere generatie. Toch geloof ik wel dat er nog be langstelling voor hem is. In katho lieke kringen heeft hij naam ge maakt. Voor jongeren misschien minder, tenzij ze weten te ont- aekken dat hier een man aan het woord is met een zuiver oordeel. Wat hij b.v. over Couperus schrijft en de wijze waarop hij daarbij de constante door het wisselend cul tuurpatroon aanwijst, is nóg inte ressant. Voor degenen die Engel man als dichter kennen kan het een uitbreiding van hun visie op hem betekenen. Dit werk is geen vreemde hobby van mij. Op deze wijze ben je bezig met de complete mens. En zo ligt literatuur niet ver af van een voetbalveld. Stolte nu prof in Nijmegen heeft bij mij vroe ger, op het Norbertuscollege in Roosendaal, de belangstelling ge wekt en de basis gelegd. Hij had een spontane methode van over dracht van mentaliteit. Als gymna siast (6e klas) haalde ik een prijs van het Nederlands Klassiek Ver bond voor schrik niet „De Nausika-periode bij Coornhert en Boutens". Ik vond 't stiekem leuk. Nog steeds is het een „voetje" in het literatuurboek van Knuvelder. Nederlands-middelbaar A en B haalde ik als autodidact. Later stu deerde ik op de School voor Taai en Letterkunde te Den Haag. Ver der heb ik met Jan en Frans de Clercq („De Roosendaalse drie ling") een fijne tijd beleefd toen wij in De Nieuwe Eeuw Tegen- bosch, Van de Plas en Baby ion be stookten. In '58 haalde ik de essay prijs van de Kempische Cultuurda- gen. Gedichten van me verschenen o.a. in De Haagse Post en Roeping." Een aantrekkelijk perspectief vindt hij z'n komende leraarschap aan de Nutsschool voor Moderne Letter kunde te Rotterdam. Is dit niet voor alle krantelezers interessant? Op zijn minst is dit wel het geval voor de leerlingen daarvan, want Cartens is een man, die boeiend over zijn werk en dat van anderen weet te vertellen. Die in staat is een mentaliteit over te dragen en literatuur het stijve korset afdoet, niet passend bij een ongesluierde Vennus. HENK EGBERS T-Jerhaaldelijk is er de laatste ja- ren althans zeker door onder getekende gepleit voor meer sa- ■nengang tussen theater en weten schap. Omdat theater op zichzelj onderwerp behoort te zijn van we tenschappelijke bestuderingzoals dan nu eindelijk aan drie universi teiten gebeurt middels de drama turgie en bijbehorende dramaturgi sche instituten. Maar met de studie van historie en structuur van het drama of van in ruimere zin het theater, is men er nog niet. Want van kunstenaarszijde werd tot nog toe amper of niet gebruik gemaakt van takken van wetenschap, die toch ook voor de leiders van het theaterleven van grote betekenis kunnen zijn. Takken zoals sociolo gie, massapsychologie, leer der communicatiemiddelen. Zelfs pseu- wetenschappen zoals reclame en marktonderzoek, op welke gebie den men toch langzamerhand over een schat aan onderzoekresultaten en aan gespecialiseerde geleerden beschikt. T/an Nijmegen begint de victorie. Niet nog vanuit de kunst zelf, maar vanuit de schouwburg. Omdat deze voortvarende gemeentelijke instelling een opdracht heeft ge geven aan het Sociologisch Insti tuut van de Universiteit van Nij megen. Een beperkte opdracht, die echter in haar onderzoek en resul taat verre de puur Nijmeegse be langen zal kunnen dienen. Omdat niet alleen voor het eerst een ge specialiseerd sociologisch apparaat wordt ingeschakeld, maar tevens omdat voor het eerst juist dié ne gentig procent van het publiek wor den onderzocht, die NIET in thea ters plegen te komen. Voor zover men ooit eerder in Nederland on derzocht, was dat door simpele vra genlijstjes aan de mensen die juist wèl in het theater kwamen. Ter wijl toch, simpel gesteld, niet be langrijk is de vraag „waarom bent u vanavond naar het toneel geko men", maar de vraag: waarom gaat u in deze gedemocratiseerde kunst periode toch niet naar die op alle mogelijke manieren gastvrij wen kende schouwburg? JJit laatste, maar dan streng we tenschappelijk en methodisch, gaat men in Nijmegen dus onder zoeken. Eén zwaluw maakt geen lente. Maar laat ons hopen dat hiermee de schijnbare barrière tus sen kunst en wetenschap begint af te brokkelen. Want het is toch eigenlijk onzinnig, dat zóveel par ticuliere bedrijven en overheidsin stellingen er niet over denken om tot bepaalde plannen te komen als niet eerst een gespecialiseerd we tenschappelijk onderzoek heeft plaatsgehad, terwijl de tientallen miljoenen aan jaarlijkse subsidies eisende kunstinstellingen „maar wat an-rotzooien", om een befaam de kunstkreet te gebruiken. Waar bij haastig aangetekend moet wor den, dat dit „an-rotzooien" echt niet aan de betrokken kunstleiders be hoeft te liggen. Vaak misschien wel. Maar even vaak zouden ze best wil len, maar krijgen ze niet de be schikking over de voor wetenschap pelijk onderzoek nu eenmaal zeer nodige gelden. In dat laatste geval is het dus de overheid, die wijs is in het kleine maar kortzichtig in het grote. Im mers, als men zou narekenen wat er de laatste twintig jaar middels sub sidies voor honderden miljoenen zijn geïnvesteerd in Ned. Opera, Nationaal Ballet, Dans Theater en de langzamerhand twaalf gesubsi dieerde toneelgroepen, om nog te zwijgen van die tientallen gemeen telijke schouwburgen of kunstcen traals men dit dus voor ogen houdt, dan ligt er in de theater kunst meer dan voldoende na tionaal bezit geïnvesteerd om goed geld er tegen aan te gooien ter ver mijding van kwaad oftewel onren dabel bezit in die miljoenen-inves tering. En zolang onze schouwbur gen nog niet gemiddeld een bezet tingsgraad halen van pak weg 95 pet.; zolang er dus meer publiek bij kan; zolang 90 pet. van de be volking nog geen boodschap heeft aan het theater; zolang brengt die enorme investering aan geld maar ook aan kunst, vakliefde en kun de, zijn rendement volstrekt on voldoende op. £)at men dus het voorbeeld van Nijmegen volge! Overal waar universiteiten of hogescholen zijn, bezit men wel instituten op het ge bied van de sociologie, massapsy chologie, enzovoorts. En laat men dan niet, zoals nu in Nijmegen, eenzaam en voor zichzelf gaan wer ken. Nee, één gezamenlijke geldpot voor één zelfde soort onderzoek, regionaal verdeeld over de we tenschappelijke centra. Een onder zoek naar de drempelvrees, naar de mate van beïnvloeding door kunst- propaganda, naar verschil tussen oud en jong, arm en rijkEen on derzoek, dat een eerste basis kan leggen waarop elk der deelnemende toneel- of andere theaterinstellingen zijn methode van gerichte publiek- werving kan opbouwen. Nu doet men wel aan werving heel enthou siast vaak, maar wetenschappe lijk als blindemannetjes, op de tast en op persoonlijke intuïtie. Als de theaterkunst een levend, kostbaar maar ook waardevol onderdeel van onze samenleving moet blijven, dan is wetenschappelijke doorlichting éven noodzakelijk als massaal rönt genonderzoek voor de gezondheid, of als marketing research voor elk industrieel produkt waarin veel ge- investeerd is. C. NICOLAÏ Jn de Koninklijke Bibliotheek te Brussel is de werkkamer van Emile Verhaeren gereconstrueerd (zie foto). Emile Verhaeren is een Vlaams dichter die in het Frans schreef. Hij werd geboren op 21 mei 1855 te Sint-Amands, een dorpje aan de Schelde, op onge veer 25 km van Antwerpen. Zijn oeuvre belicht de vele aspecten van de Vlaamse mentaliteit in Bel gië: een zin voor grootheid, een hang naar macht, een zucht naar overvloed, een dichterlijke gevoe ligheid voor de natuur en soms een zekere neiging naar het mystieke. De poëzie van Verhaeren is een spiegel van zijn tijd: de maat schappelijke ommekeer, die werd teweeggebracht door de snelle ont wikkeling van de industrie en, als gevolg daarvan, de bewustwor ding van de arbeidersklasse. Wij vinden deze thema's op zeer sprekende wijze door hem uitge werkt in „Toute la Flandre" (Ge heel Vlaanderen), „Les Campagnes Hallucinées (De gehallucineerde velden), „Les Villes Tentaculai- res" (Steden met vangarmen), „La Multiple Splendeur" (De veelvou dige luister) en talrijke andere werken. Emile Verhaeren behoort tot de groep van Belgische frans- talige schrijvers van Vlaamsen bloede, zoals Maurice Maeteriinck, Georges Rodenbach en Franz Hel lens. Gedurende de nvintig jaar die aan de eerste wereldoorlog voorafgin gen, had hij een grote invloed op de literatuur in Frankrijk; Jules Romains, Georges Duhamel en Fernand Gregh hebben dit gaarne erkend. JJmile Verhaeren bracht het eer ste gedeelte van zijn leven als schrijver door te Brussel. In de zomer verbleef hij in zijn buiten huis „Le Caillou-qui-bique" in de provincie Henegouwen. Dit ver blijf werd later als museum inge richt. Vanaf 1900 tot aan zijn dood. woonde hij te Saint-Cloud, in de buurt van Parijs, in een pand aan de „Rue Montretout", die inmid dels werd omgedoopt in „Rue Emi le Verhaeren". Op het ogenblik van de oorlogs verklaring in 1914 bevond hij zich in Frankrijk; hij ging toen op tour nee en hield lezingen om België grotere bekendheid te geven. Na afloop van één van die lezingen raakte hij onder de trein die hen- naar Parijs zou terugbrengen ei vond de dood. Tegen het einde van zijn leven hai Emile Verhaeren de wens te ken nen gegeven om te worden begra ven in zijn geboortedorp, aan d< oever van de stroom, die hij zo zeer had liefgehad. In overeen stemming met zijn laatste wil, rus hij nu te Sint-Amand, in een sai cofaag aan de oever van de Sche de. JTmile Verhaeren was, in 1891, j het huwelijk getreden met Ma: the Massin, èen talentvolle schii deres. Zij had een gunstige in vloed op de inspiratie van de dich ter; hiervan getuigt de verzame ling „Les Heures" (De uren), di Verhaeren werd ingegeven doo de liefde voor zijn vrouw. Na d dood van haar man, wijdde Martb Verhaeren de laatste jaren va: haar leven aan het instandhoude van de verering van de dichter. Ii maart 1930 gaf ze aan de heer X Tourneur, hoofdconservator va de Koninklijke Bibliotheek, d wens te kennen om in deze instel ling de werkkamer van Saint Cloud, waar Verhaeren zoveel ja ren had geleefd, te reconstruerei De bezoekers die thans naar d nieuwe gebouwen van de Koninlï lijke Bibliotheek gaat en zich naa de zogenaamde tentoonstelling; zaal begeeft, kan er doorheen ee brede, met glas afgesloten ruimtf een trouwe kopie van de werkka mer van de dichter bekijken. H ziet er de ingelegde schrijf taf c met de voorwerpen die er ook tij dens het leven van Verhaeren o lagen: onderlegger, inktpot, asbal; ken, pijpen, enzzijn zetel, zij boekenkast. Op de schouw de Bac chante, een beeld dat in 1916 doo Bourdelle aan de dichter werd ge schonken. Onder de talrijke schil derijen, een portret van Verhae ren, dat in 1892 gemaakt werd doo Theo van Rysselberghe, één vai Marthe Verhaeren van dezelfde schilder en gedateerd 1889 en eer. klein portret van Verhaeren dooi Ensor in 1900.

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1969 | | pagina 17