ent
VROUWEN
BETEKENIS VAN ZIJN
WERK VOOR HUIDIGE SAMENLEVING
erfenis van dr. Schaepman
INGREEP IN WEGENVERKEERSWET
DR. CORN. VERHOEVEN:
e Gaulle weer in moeilijkheden
Heinemann president
1.lrcwingpni im^cmingeqn peilingen peilingen peilingen peilingen peilingen PEILINGEN peiungen peiungen peilingen peiungen ^lingenli^
iljingiciiimrcm gIc...a,J?eilingen peilingen peilingen peiliigen peilingen peilingen peilingen peilingen peiü^gen ^ilingen ktlliino peilingen peilingen
Zuilenbouwer
Staatsman
Mondigheid
15
DE STEM VAN ZATERDAG 8 MAART 1969
19
P^RI^^ÉN P^IUN^ÉN P^ILING^N^^P^LlNG^N^^P^l^NGE^N'^E^IN^ÉN^^plE^LlN^ÉN^GP^llNGÉN PALINGEN P^L^GEN^EHIIN^ÈN P^UN^EN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PUI
,e Gaulle mag dan blij zijn over het bezoek van Nixon, verder heeft
hij weinig reden tot juichen. Frankrijk zit weer midden in de
iciale en financiële moeilijkheden. Eigenlijk is het niet zonder ge
feest sinds vorig jaar mei. De werknemers sleepten toen een Ioons-
eerhoging van veertien procent uit het vuur, hetgeen 's lands econo-
Jische en financiële positie in het volgende halfjaar dermate ver
slechterde, dat het buitenland moest bijspringen om de frank te red-
Inmiddels zijn de prijzen in Frankrijk sterk gestegen. Zo sterk, dat de
werknemers geen genoegen nemen met een loonsverhoging voor
1969 van maximaal vier procent, zoals De Gaulle wil.
Een nieuwe sociale strijd is al weer begonnen. De generaal rnag dan
in zijn eigen land nog altijd aanhang vinden voor zijn buitenlandse
ilitiek, zodra hij aan de portemonnee van zijn onderdanen komt dein-
!n ze er niet voor terug hem de voet dwars te zetten.
komende weken zullen moeten uitwijzen of De Gaulle in staat is
in forse loonsverhoging tegen te houden en een devaluatie van de
■ank te voorkomen. Zo niet dan zal van Frankrijks grandeur weinig
erblijven. De afgelopen dagen heeft zij al een flinke deuk gekregen;
nen- en buitenland verliezen het vertrouwen in de frank en vluch-
in het goud. Een land, dat niet meer kan bogen op een vertrou-
■enschenkend betaalmiddel, zal ook politiek aan overtuigingskracht
inboeten. Voor De Gaulle worden het moeilijke weken.
MPustav Heinemann, de opvolger van Heinrich Lübke als president
van West-Duitsland, is een typische exponent van het „andere
Duitsland". Zijn houding jegens het nazi-regime is onkreukbaar ge
weest. Wat van vele vooraanstaande Westduitsers niet gezegd kan
.worden.
Heinemann is bovendien gekozen zonder de steun van de neo-naZls-
tische NPD, die uiteraard niets van hem moet hebben.
Men mag de politieke betekenis van het ambt van Westduits presi
dent niet overschatten. Hij behoeft bijvoorbeeld geen politieke ver
antwoording af te leggen aan het parlement. Dat neemt echter niet
3feg, dat het voor het aanzien van West-Duitsland van groot belang
is dat zijn president iemand is die een volkomen „schoon verleden"
heef). Het valt te verwachten, dat Heinemann het aanzien van het
ambt. dat onder Lübke nogal geleden heeft, zal herstellen.
Er was op de televisie een debat
over de emancipatie van de
vrouw. Dat is kennelijk een on
derwerp waar men na ongeveer
een eeuw nog niet over uitgepraat
is. Ik krijg bij zulke debatten dan
altijd stiekem de neiging om te
denken dat de discussie alleen om
het praten begonnen is en dat het
[ezellige bijeenzijn het enige ef-
iect is. In dit geval waren de aan-
ezigen het ook allemaal roerend
!ens. Iemand die nog tegen de
anancipatie is en tegelijk nog kras
genoeg om zijn mening uit te
spreken is blijkbaar niet meer te
vinden. En dat is jammer want
tonder zo'n tegengeluid wordt
een discussie gauw een onder
onsje. Dat ze dan toch doorgaat
pleit enigszins voor mijn al uitge
sproken vermoeden en bewijst
hoezeer het in emancipatie-krin
gen van belang gevonden wordt
de strijd voort te zetten, doet er
niet toe waartegen. Iedere gene
ratie moet kennelijk weer op
nieuw het vrouw-streepje-zijn be
leven onder het machtig inspire
rende ideaal van dappere en con
sequente emancipatie. Dat ideaal
moet bevochten worden op een
'esnoods helemaal gefingeerde
tegenstander. De strijd richt zich
niet tegen de mannen, want die
worden wel als gelijken erkend,
iaar tegen een wezen dat nog
aler is dan de mensen in het
algemeen en dat men tegenwoor
dig „de structuur" noemt.
Het duurt even voordat dit ver
lossend woord opduikt. Er wordt
litvoerig naar gezocht en dat
ioet ook wel, want het is een
laatste woord. Als dat woord ge
vallen is, zijn we het allemaal eens:
gesprek van emanciperende dames
steevast „geestdodende klusjes" als
het op huishoudelijke arbeid be
trokken wordt, en het duidt op iets
fijns en nobels als „zelfontplooi
ing" zodra het gaat over een baan
tje buitenshuis: En aangezien in
de mannenmaatschappij waarin we
nog steeds leven, de mannen bui
tenshuis en de vrouwen gewoonlijk
thuis hun werk verrichten, sluit
dit in, dat de mannen zich lekker
kunnen ontplooien en nog betaald
worden ook, terwijl de vrouwen
onbetaald en wel hun geestdoden
de routine-karweitjes opknappen.
Dat de man een gezinsloon ont
vangt, niet een individueel loon,
en dat de meeste mannen voor
dat loon zich niet ontplooien, maar
ook saai routine-werk verrichten,
wordt dan even vergeten. Dat de
hulp die de werkende vrouw thuis
zou moeten vervangen, ook een
vrouw is, en dat deze emancipatie
van de ene vrouw de andere tot
slavernij veroordeelt en dus een
standsverschil tussen vrouwen on
derling in de hand werkt, komt
in zo'n onderonsje ook rl niet ter
sprake. Ik zeg dat niet om het
probleem ingewikkelder te maken.
Daarvoor zou eerst ook nog de
vraag bekeken moeten worden wat
werk en emancipatie met elkaar
te maken hebben en of elk werk
emancipatie is. Vrouwen die over
emancipatie praten, bedoelen im
mers. met werk een heel speciaal
en heel fijn iets, zij bedoelen niet
dat ze liever het trappenhuis van
een kantoor schoonmaken dan hun
eigen badkamer. Het gaat haar
zelfs niet om het geld als zodanig,
maar om de ontplooiing. Dat is in
derdaad elementair, maar niet ty-
'de structuren moeten veranderen,
dat is het hele eieren eten. We
[moeten gewoon de bestaande
[structuren omverwerpen en door
Jiieuwe vervangen. En die gedach
te is zo diep en algemeen dat ze
niet alleen voor de emancipatie
i geldt, maar ook voor de economie,
-de theologie, het onderwijs en de
«detailhandel; zij geldt voor alles
en gaat altijd op. Dat is het fijne
van deze gedachte en dat maakt
_haar zo bruikbaar in een debat
waar het erop aankomt tot op de
lbodem van de kwestie door te sto
ten.
Eenn van de structuren die, om
dog even concreet te blijven, tel
kens werd aangeroerd, was de ar
beid en het feit, dat zoveel man
nen niet willen dat hun echtge
noten werken. Ik vind dat erg
^vreemd van die mannen, maar niet
typisch mannelijk. Ik vermoed na
melijk dat daar in veel gevallen
de schoonmoeder achter zit o.a.
.met de vraag: „Kun jij voor mijn
^dochter niet de kost verdienen?"
en met de suggestie dat de huizen
- van werkende vrouwen totaai zul
len vervuilen. In dat geval is het
de vrouw zelf die althans deze
f-vorm van emancipatie dwarsboomt
en moet men eerder klagen over
een generatieconflict tussen vrou-
w?n ^?.n over 6611 mannenmaat
schappij waarin de vrouw alleen
i ?alr verm°eiende en onbetaal-
de huishoudelijke werk mag doen.
Op dit punt wordt de eensgezind-
11) ?n bet gesprek trouwens
■tachtig bevorderd door een ge-
amenlijke en kennelijk door af-
tot stand gekomen slordig-
R| tteid m taalgebruik. Het woord
I - .werk betekent namelijk in een
pisch voor de vrouw. De meeste
mannen kunnen zich in hun werk
ook niet ontplooien, maar ze kun
nen het ziel niet permitteren hun
geestdodende arbeid in de steek
te laten. Wie dus emancipatie en
werken gelijk stelt, heeft het niet
meei over emancipatie van vrou
wen, maar van alle slaven. Daar
voor is het woord ook gemaakt;
het betekent; vrijlating van een
horige en zegt niets over de kunne.
Wa* hetf. het toverwoord struc
tuur in dit verband nog te beteke
nen?
Zou een verandering van de
structuren niet op de eerste plaats
een einde moeten maken aan die
slavernij die erin bestaat loonar
beid en zelfontplooiing als een en
hetzelfde ding te beschouwen?
Daardoor zou het doel van de
emancipatie wegvallen. Die doel
stelling is dus nauwelijks te rij
men met de eis dat de structuren
moeten veranderen, want die
structuren maken de doelstelling
mogelijk. Maar het is mogelijk dat
de kreet over het veranderen van
de structuren alleen maar de uit
drukking is van de bereidheid iets
te doen in een situatie waarin we
vrijwel niets kunnen doen. Het is
een zwakke maskering van onze
onmacht door termen van activi
teit. Daarom is het ook een laat
ste woord. Nooit wordt in zo'n
discussie gezegd welke structuren
veranderd moeten worden en hoe
dat ongeveer zou kunnen gebeu
ren. Zolang dat niet gedaan wordt,
kunnen we evengoed zeggen dat
de gemiddelde temperatuur op het
noordelijk halfrond verhoogd moet
worden of dat de winters korter
moeten worden.
(Van een medewerker)
Deze maand is het 125 jaar geleden dat Herman Schaep
man op de Eeshof in Tubbergen werd geboren. Meer dan ooit
schijnt thans de vraag zin te hebben, of het nog wel de moeite
waard is daaraan aandacht te schenken. Die aandacht zal zich
natuurlijk vanzelf hebben te richten op Schaepmans persoon
en werk en dat roept dan weer de vraag op naar de betekenis
daarvan voor de huidige Nederlandse, en meer speciaal de
katholieke samenleving. Die hele rij van katholieke voor
trekkers, Alberdingk Thijm, Nuyens, Schaepman schijnt im
mers wel bijzonder ver weg voor een generatie die deel
neemt aan, en getuige is van een zó omvangrijke omwenteling
in het katholieke leven en denken, dat vrijwel alles, waarvoor
zij zich hebben ingezet, gerelativeerd en bekritiseerd wordt.
Dat geldt speciaal ook voor Schaepman, die enerzijds in woord en ge
schrift voortdurend luid getuigde van zijn ultramontanisme en anderzijds
in het vaderlandse politieke leven de stuwende kracht was bij de katho
lieke partijvorming. Die twee activiteiten maken hem thans wel bijzonder
kwetsbaar. Hoe kan „een man van de Paus", zoals hij zichzelf noemde, in
de Nederlandse kerkprovincie anno 1969 nog als een serieuze verschijning
beschouwd worden? Trouwens, aan welke paus achtte hij zich zo sterk
verbonden?
Schaepmans leven viel zo goed als volledig samen met de pontificaten
van Pius IX en Leo XIII, maar hoe zeer verschilden die van elkaar. Het li
beraal-revolutionaire tijdsbestek van 1848 tot 1870 bracht Pius IX tot de
volstrekte afwijzing van de nieuwe maatschappij, die zo rechtstreeks voort
kwam uit de goddeloze beginselen van de Franse revolutie. Omgekeerd
stelde die afwijzing de katholieke kerk bloot aan veel minachting en vijan
digheid, waarbij dan nog de ongelukkige geschiedenis van de steeds ver
der ingeperkte Kerkelijke Staat het grote struikelblok bij de Italiaanse
eenwording de indruk moest versterken dat die kerk zichzelf volledig
overleefd had. Als de „gevangene van het Vaticaan" overleed Pius in 1878.
Wat betekent dr. Herman
Schaepman, wat vooral is de
betekenis nu nog van zijn
werk? En dat niet alleen voor
de huidige Nederlandse, maar
vooral voor de katholieke sa
menleving in ons land.
Nu het morgen 125 jaar gele
den is dat de „doctor" op de
Eeshof in Tubbergen geboren
werd hebben wij deze vragen
voorgelegd aan dr. N. Boots-
ma.
Dr. N. Bootsma, die afkomstig
is uit Enschede, is als weten
schappelijk medewerker ver
bonden aan de staf van het
historisch instituut van de ka
tholieke universiteit te Nijme
gen.
Zijn artikel treft u hierbij aan.
Een verrassend aggiomamento
brak echter aan onder zijn opvolger
Leo XIII, die het vestingachtige iso
lement opgaf en in plaats daarvan de
problematiek van die vijandige maat
schappij met overtuigend begrip te
gemoet trad. Hoezeer dat aggioma-
mento een realiteit was, kan alleen
al blijken uit de stimulans die Leo
XIII gaf aan een katholieke weten
schapsbeoefening en uit zijn steun
aan die stroming binnen de kerk, die
het sociale probleem aan de orde
durfde te stellen; de encycliek „Re-
rum novarum" zou in 1891 de richt
lijnen aangeven voor de benadering
van dit waagstuk volgens de katho
lieke beginselen, zoals dat toen ge
noemd werd.
Hoe kon Schaepman, die de volle
ontwikkeling van deze twee pontifi
caten beleefde, zich een man van de
paus noemen zonder gefrustreerd te
worden door de klaarblijkelijke te
genstelling die er tussen beiden be
stond? Dat moet alleen mogelijk ge
weest zijn door een zo hoge appre
ciatie, om niet te zeggen verering,
van het pausschap als ambt, dat hjj
die tegenstelling niet als zodanig on
dervond, maar meer als een afwis
selend oplichten van verschillende
aspecten van het stralende object van
zijn aanhankelijkheid. Of, zoals Ro
gier het in 1953 in een rede ter 50-
jarige herdenking van Schaepmans
overlijden stelde: hij was een prodükt
van de Veuillot-traditie, die elke vre
de met de uit de revolutie geboren
staat afwees en de wettelijke gelijk
stelling van de confessies verwierp,
maar hij evolueerde van Pius IX naar
Leo XIII. Die evolutie van „Quanta
cura", de encycliek waarin Pi us in
1864 het liberalisme principieel ver
worpen had, naar „Rerum novarum"
werd in Schaepman voltooid in het
decennium van 1880 tot 1890.
Een dergelijke ontwikkeling te
kunnen volbrengen blijft geen gerin
ge prestatie, maar zich helemaal los
maken van de Pius-traditie kon
Schaepman toch niet. In de Romeinse
kwestie de bezetting van Rome
door de Italiaanse troepen in 1870
en daarmee het verlies van het laat
ste restant grondgebied van de paus
bleef hij zijn leven lang het onver
zoenlijke standpunt innemen dat hij
in november 1870, heet Van de naald,
neerschreef: „hoon en lasterhaat
en kwade trouw" zijn de middelen
geweest van hen die „het erfgoed van
den prins der Apostelen hebben ge
roofd", In de zouaven bleef hij altijd
de heldhaftige verdedigers zien van
de goede zaak en wanneer hij in Ro
me was, betrad hij nooit de Via Ca-
vour en de Giovanni Lanza, uit pro
test tegen de twee ministers die de
Kerkelijke Staat en Rome in het een
wordende Italië hadden ingelijfd. Zo
gehecht was hij aan deze persoonlijke
traditie dat nog zijn vrienden in 1903
zijn begrafenisstoet „uit reverentie
voor den overledene" een omweg
lieten maken, zodat die twee straten
vermeden konden worden.
Als men thans om dit soort geëxal
teerd ultramontanisme alleen maar
kan lachen, hoe moet dan Schaep
mans levenswerk gewaardeerd wor
den, zijn onder veel strijd tot stand
gebrachte katholieke partijvorming,
enerzijds de belichaming van poli
tieke bewustwording en anderzijds
voorwaarde voor samenwerking met
de anti-revolutionairen in de confes
sionele coalitie? Het was immers al
leen door de coalitie, dat zijn ideaal
van een christelijke maatschappij ge
stalte zou kunnen krijgen. Met an
dere woorden, Schaepman is één van
de politieke zuilenbouwers geweest.
Hij heeft er met al zijn kracht en
die was indrukwekkend toe bijge
dragen dat katholiek-christelijke be
ginselen tot grondslag werden voor
politieke activiteit van een daartoe
speciaal georganiseerde partij, zoals
Abraham Kuyper hetzelfde gehand
had op basis van protestants-christe
lijke principes.
Nadat deze in 1878 zijn Anti-Revo
lutionaire Partij had gesticht, publi
ceerde Schaepman in 1883 in „De
Wachter" zijn betoog: „Eene katho
lieke partij. Proeve van een pro
gram". Die eerste aanloop had nog
weinig succes; het zou nog tot 1897
duren voordat alle katholieke kies
verenigingen zijn program aanvaard
den en eerst na zijn dood in 1904 zou
de organisatievorm voltooid worden,
die het mogelijk maakte van een ech
te partij te spreken. Het is met die
katholieke beginselen een wat won
derlijke geschiedenis geweest. Ze
hielden volgens Schaepman het vol
gende in: onderscheid tussen een bo
vennatuurlijke orde, belichaamd in
de kerk en een natuurlijke orde
waartoe de staat behoort; erkenning
dat kerk en staat met behoud van
eigen kracht naast elkaar kunnen be
staan; dat het gezag in de staat van
God komt en niet in strijd is met de
natuurlijke vrijheid; dat niet alle
rechten en gezag afleidbaar zijn van
het staatsgezag, de hoogste gewetens-
wet niet in de staatswet ligt en het
staatsgezag niet bevoegd is in gods
dienstige zaken te beslissen.
Het mag vandaag de dag vreemd
lijken dat politieke partijvorming op
basis van deze stellingen noodzake
lijk geacht werd, ook in Schaepmans
tijd was de evidentie ervan niet zo
groot dat katholieke politici zich er
'spoedig van lieten overtuigen. De
grondwet van 1848 had immers de
principiële scheiding van kerk en
staat gebracht. Wat wilde men nog
meer? Op een congres over de ge
schiedenis van de confessionele par
tijen dat vorig jaar werd gehouden,
merkte Bornewasser op dat Schaep
man ter wille van de coalitiepolitiek
die vage principiële basis keer op
keer als het politieke bindmiddel bij
uitstek had aangeprezen, maar hij
wees in dat verband ook op de wor
steling van de toenmalige leiders om
niet alleen de organisatiemoeilijkhe
den de baas te worden, doch ook dm
een principieel fundament voor ka
tholieke politieke activiteit te vinden.
Dat congres was overigens zelf een
bijdrage tot de discussie, die enige
tijd geleden op gang is gekomen over
noodzaak of de wenselijkheid van het
voortbestaan van confessionele par
tijen. Door de stroomversnelling
of de crisis, als men dat liever wil
waarin het katholieke leven en den
ken iii deze jaren 1960 is geraakt, is
het natuurlijk geen toeval dat het
van alle confessionele partijen de
KVP is, de opvolgster van de R.K.
Staatspartij, waaraan de vragen met
betrekking tot haar confessioneel be
staansrecht het luidst en dringendst
zyn gesteld; sommigen overtuigd van
de juistheid van een negatief ant
woord, hebben haar reeds verlaten.
Het is in feite een discussie over een
belangrijk stuk van Schaepmans er
fenis.
Daarmee is echter lang niet alles
gezegd. De vraag naar de wezenlijke
betekenis van Schaepmans optreden
en werk is de vraag naar het blij
vende dat hij tot stand bracht. Her
denkingsreden kunnen in dit opzicht
informatief zijn en Schaepman is
veelvuldig herdacht maar niemand
heeft eerder en trefzekerder die be
tekenis omschreven dan Alphons
Ariëns bij Schaepmans dood in 1903.
Het leed voor Ariëns geen twijfel dat
Schaepman vóór alles gewaardeerd
moest worden als staatsman. Hij
noemde diens intrede in de Tweede
Kamer: „één der natuurlijkste daden
van Schaepmans leven", omdat zijn
strijdbaarheid en gevoeligheid voor
het politieke bedrijf daar hun ver
vulling konden vinden. De activiteit
die Schaepman als politicus ont
plooide, zag Ariëns geconcentreerd op
twee thema's: de dringende noodzaak
van een ingrijpende sociale politiek
en de emancipatie van het katholieke
volksdeel. Het tweede thema lag in
het verlengde van het eerste. Een ac
tief sociaal beleid betekende een
rechtstreekse dienst aan het hele Ne
derlandse volk, de emancipatie van
het katholieke volksdeel een indirec
te dienst, in zover emancipatie altijd
voorwaarde is voor integratie van
achtergebleven bevolkingsgroepen in
de nationale eenheid. Dat gold in de
(Van onze juridische medewerker)
DEN HAAG Het is nogal ingrij
pend, wat de regering in de wegen
verkeerswet wil gaan wijzigen: een
verplichte bloedproef en een maxi
mum toelaatbaar alcoholpromillage
van 0,5.
Tot nog toe kennen wij dit niet in
onze wet. Men was strafbaar (prak
tisch altijd een gevangenisstraf van
minstens een week en ontzegging
van de rijbevoegdheid voor minstens
enkele maanden) wanneer men reed
onder zodanige invloed van alcohol
houdende drank, „dat men niet in
staat moest worden geacht, het mo
torrijtuig of het rijwiel naar behóren
te besturen". Aldus bepaalde het be
ruchte artikel 26 van de Wegenver
keerswet. En voor de vraag of men
daartoe in staat was, was in feite
het oordeel van de politieman be
slissend.
Wanneer die op de zitting kwam
verklaren, dat de verdachte sprak
met dikke tong, bloeddoorlopen ogen
had, en een waggelende gang, en
dat zijn adem riekte naar het in
wendig gebruik van alcoholhoudende
drank, dan ging men doorgaans voor
de bijl. De verplichte bloedproef be
tekent in dit verband een enorme
vooruitgang. Die geeft het onom-
stootbaar en proefondervindelijk be
wijs, dat men inderdaad een bepaal
de hoeveelheid alcohol tot zich heeft
genomen.
De door de verbalisant waargeno
men symptomen hadden toch altijd
nog iets onzekers en iets feilbaars.
Dat gaat er met de verplichte bloed
proef uit. Gaat men echter de bloed
proef verplicht stellen, dan moet
men ook noodzakelijk liet maximum
toegestane promillage gaan vaststel
len. Het een is een noodzakelijk ge
volg van het ander.
In feite houdt de rechtspraak
thans reeds volop rekening met dat
promillage, althans in die gevallen
waarin de dronken rijder Zo goed
was zich een bloedproef te laten af
nemen, want verplicht daartoe was
hij niet. Het kwam hier op neer, dat
iemand die een promillage van 0,8
had, er praktisch zeker van kon
zijn, dat hij veroordeeld werd. In de
rapporten van het gerechtelijk labo
ratorium in Den Haag, waarin het
resultaat van een bloedproef aan de
rechtbank wordt medegedeeld, staat
namelijk steevast de volgende zin.
snede: „op grond van uitgebreide
proefnemingen en bewerking van
zeer grote aantallen praktij kgegevens
door verschillende onderzoekers is
gebleken, dat reeds bij blóedalcohol-
gehalte3 van circa 0,5 tot 0,8 pro
mille duidelijk beïnvloeding van
voor het verkeer belangrijke func
ties van het organisme gaat optre
den. Deze beïnvloeding neemt toe bij
stijgend alcoholgehalte van het
bloed".
Op grond van deze passage neemt
de rechter thans reeds aan, dat zo
iemand niet in staat moet worden
geacht zijn motorrijtuig of zijn rij
wiel naar behoren te besturen. Een
promillage van 0,5 betekent, dat de
betrokken persoon per liter bloed
0,5 gram alcohol door zijn aderen
heeft vloeien.
Als het wetsvoorstel van de rege
ring wordt aangenomen is het heb
ben van zulk een promillage van 0,5
op zich reeds strafbaar. In feite be
tekent dat, dat de rechtspraak in de
toekomst de invloed van alcohol in
het verkeer nog sterker aan banden
gaat leggen en dat de weggebruiker
nog meer dan tot nu toe zijn glaas
je zal moeten laten staan. Het is
moeilijk in het algemeen te zeggen
wanneer men dat promillage be
reikt, omdat veel individuele facto
ren, zoals lichaamsgewicht, psychi
sche spanningen, aanwezigheid van
voedsel in de maag, het weerstands
vermogen van de zenuwcellen, en
het tijdsverloop waarover men het
alcoholgebruik uitsmeert, daarop
van invloed zijn.
Maar wanneer men binnen een
uur twee tot drie borrels tot zich
neemt, kan men er zeker van zjjn,
dat men heel dicht in de buurt van
die 0,5 promille is. Met de auto
naar een receptie of een fuif gaan
is er dan praktisch niet meer bij,
tenzij men zich in het nuttigen van
alcohol enorm beperkt. De voorge
stelde wetswijziging kan voor een
groot aantal mensen in feite een
verandering nodig maken in hun
maatschappelijke gewoonten.
Maar mag men hierover jamme
ren, als men bedenkt, dat het ver
keer op een na de voornaamste
doodsoorzaak is in ons land en dat
er van de zes dodelijke aanrijdingen
die gemiddeld per week in ons land
plaats vinden er drie geschieden on
der invloed van alcohol?
Bataafse tijd voor de dissenters en
de joden; het zou, behalve voor de
katholieken, ook gelden' voor de ar
beidersklasse en de vrouwen.
Het unieke van Schaepman is dat
hij die twee hoofdelementen van zijn
politieke bedrijvigheid zó hecht met
elkaar verbond, dat ze na zijn dood,
gedragen door een volgende genera
tie van leerlingen e:< aanhangers, on
der wie dan Ariëns en Aalberse ge
noemd moeten worden, konden blij
ven doorwerken tot hun punt van
voltooiing. Het spreekt vanzelf dat
daarvoor veel tegenstand binnen en
buiten de eigen kring overwonnen
moest worden; de tegenstelling tus
sen Schaepmannianen en anti-
Schaepmannianen binnen het katho
lieke kamp was .in de jaren '90 van
de vorige eeuw een vast gegeven. De
landelijke dagbladen „De Maasbode"
en „De Tyd" waren anti; zo ook ve
len van de politieke voormannen,
maar het isolement waarover Schaep.
man zich soms beklaagde, was toch
minder dan hij het geliefde voor te
stellen. De brede schare achter de
gegoede burgerij volgde Schaepmans
leiding met vertrouwen en schonk
gehoor aan zijn sociale oproepen. Er
waren andere factoren in zijn voor
deel Zijn ijveren voor de belangen
van de arbeiders, dat dateerde vanaf
zijn kennisname van de ideeën uit de
kring van de Duitse bisschop Van
Ketteler, kreeg in 1891 met „Rerum
novarum" de hoogste kerkelijke
sanctie. Dat was werkelijk een keer
punt, waarvan hij zich duidelijk be
wust was.
Hij omschreef het als de overgang
van het stadium van het wekken van
de belangstelling naar dat van het
kritisch onderzoek van de wantoe
standen en de uitwerking van een
program ter verbetering.
In het emancipatieproces kan men
niet van een zo duidelijk gemarkeer
de wending spreken, maar laat nog
eenmaal Ariëns getuigen van wat er
op het moment van Schaepmans over
lijden bereikt was; „Hij heeft ons dat
heerlijke gevoel van vrijheid en zelf
standigheid geschonken, waarin w;j
onder onze Nederlandse driekleur ons
even goed. Nederlander beschouwen
als wie dan ook; maar daarnaast
heeft hij ons ook geleerd de plichten
van het vrije Nederlanderschap eer
lijk te dragen". Natuurlijk, de con
sequenties van het zich Nederlander
voelen als katholiek en het als zoda
nig geaccepteerd worden moesten nog
in maatschappelijke organisaties, be.
noemingen, hoger onderwijs etc. ge
realiseerd worden, zoals ook het al
gemeen kiesrecht en politieke sa
menwerking met de socialisten, bei
de nog door Schaepman vierkant
van de hand gewezen, het toekom
stige resultaat zouden zijn van een
ontwikkeling die hij mede op gang
had gebracht.
Als de mondigheid van het katho
lieke volksdeel en zijn integratie in
het nationale verband vooral door
christen-democratie en sociaal beleid
bereikt zijn, dan komt de verdienste
daarvan in de eerste plaats aan
Schaepman toe. Aan die mondigheid
en integratie zal momenteel wel nie
mand meer twijfelen; kerk en maat
schappij weerspiegelen er dagelijks
de invloed van. Afbraak, vernieu
wing en behoud kenmerken thans het
proces waarin Schaepmans erfenis,
mede door die integratie, verkeert.
Wat er ook de uitkomst van zal zijn,
zander de arbeid van „de doctor
zou die wisselwerking niet hebbeii
kunnen plaatsvinden.