ent VROUWEN BETEKENIS VAN ZIJN WERK VOOR HUIDIGE SAMENLEVING erfenis van dr. Schaepman INGREEP IN WEGENVERKEERSWET DR. CORN. VERHOEVEN: e Gaulle weer in moeilijkheden Heinemann president 1.lrcwingpni im^cmingeqn peilingen peilingen peilingen peilingen peilingen PEILINGEN peiungen peiungen peilingen peiungen ^lingenli^ iljingiciiimrcm gIc...a,J?eilingen peilingen peilingen peiliigen peilingen peilingen peilingen peilingen peiü^gen ^ilingen ktlliino peilingen peilingen Zuilenbouwer Staatsman Mondigheid 15 DE STEM VAN ZATERDAG 8 MAART 1969 19 P^RI^^ÉN P^IUN^ÉN P^ILING^N^^P^LlNG^N^^P^l^NGE^N'^E^IN^ÉN^^plE^LlN^ÉN^GP^llNGÉN PALINGEN P^L^GEN^EHIIN^ÈN P^UN^EN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PUI ,e Gaulle mag dan blij zijn over het bezoek van Nixon, verder heeft hij weinig reden tot juichen. Frankrijk zit weer midden in de iciale en financiële moeilijkheden. Eigenlijk is het niet zonder ge feest sinds vorig jaar mei. De werknemers sleepten toen een Ioons- eerhoging van veertien procent uit het vuur, hetgeen 's lands econo- Jische en financiële positie in het volgende halfjaar dermate ver slechterde, dat het buitenland moest bijspringen om de frank te red- Inmiddels zijn de prijzen in Frankrijk sterk gestegen. Zo sterk, dat de werknemers geen genoegen nemen met een loonsverhoging voor 1969 van maximaal vier procent, zoals De Gaulle wil. Een nieuwe sociale strijd is al weer begonnen. De generaal rnag dan in zijn eigen land nog altijd aanhang vinden voor zijn buitenlandse ilitiek, zodra hij aan de portemonnee van zijn onderdanen komt dein- !n ze er niet voor terug hem de voet dwars te zetten. komende weken zullen moeten uitwijzen of De Gaulle in staat is in forse loonsverhoging tegen te houden en een devaluatie van de ■ank te voorkomen. Zo niet dan zal van Frankrijks grandeur weinig erblijven. De afgelopen dagen heeft zij al een flinke deuk gekregen; nen- en buitenland verliezen het vertrouwen in de frank en vluch- in het goud. Een land, dat niet meer kan bogen op een vertrou- ■enschenkend betaalmiddel, zal ook politiek aan overtuigingskracht inboeten. Voor De Gaulle worden het moeilijke weken. MPustav Heinemann, de opvolger van Heinrich Lübke als president van West-Duitsland, is een typische exponent van het „andere Duitsland". Zijn houding jegens het nazi-regime is onkreukbaar ge weest. Wat van vele vooraanstaande Westduitsers niet gezegd kan .worden. Heinemann is bovendien gekozen zonder de steun van de neo-naZls- tische NPD, die uiteraard niets van hem moet hebben. Men mag de politieke betekenis van het ambt van Westduits presi dent niet overschatten. Hij behoeft bijvoorbeeld geen politieke ver antwoording af te leggen aan het parlement. Dat neemt echter niet 3feg, dat het voor het aanzien van West-Duitsland van groot belang is dat zijn president iemand is die een volkomen „schoon verleden" heef). Het valt te verwachten, dat Heinemann het aanzien van het ambt. dat onder Lübke nogal geleden heeft, zal herstellen. Er was op de televisie een debat over de emancipatie van de vrouw. Dat is kennelijk een on derwerp waar men na ongeveer een eeuw nog niet over uitgepraat is. Ik krijg bij zulke debatten dan altijd stiekem de neiging om te denken dat de discussie alleen om het praten begonnen is en dat het [ezellige bijeenzijn het enige ef- iect is. In dit geval waren de aan- ezigen het ook allemaal roerend !ens. Iemand die nog tegen de anancipatie is en tegelijk nog kras genoeg om zijn mening uit te spreken is blijkbaar niet meer te vinden. En dat is jammer want tonder zo'n tegengeluid wordt een discussie gauw een onder onsje. Dat ze dan toch doorgaat pleit enigszins voor mijn al uitge sproken vermoeden en bewijst hoezeer het in emancipatie-krin gen van belang gevonden wordt de strijd voort te zetten, doet er niet toe waartegen. Iedere gene ratie moet kennelijk weer op nieuw het vrouw-streepje-zijn be leven onder het machtig inspire rende ideaal van dappere en con sequente emancipatie. Dat ideaal moet bevochten worden op een 'esnoods helemaal gefingeerde tegenstander. De strijd richt zich niet tegen de mannen, want die worden wel als gelijken erkend, iaar tegen een wezen dat nog aler is dan de mensen in het algemeen en dat men tegenwoor dig „de structuur" noemt. Het duurt even voordat dit ver lossend woord opduikt. Er wordt litvoerig naar gezocht en dat ioet ook wel, want het is een laatste woord. Als dat woord ge vallen is, zijn we het allemaal eens: gesprek van emanciperende dames steevast „geestdodende klusjes" als het op huishoudelijke arbeid be trokken wordt, en het duidt op iets fijns en nobels als „zelfontplooi ing" zodra het gaat over een baan tje buitenshuis: En aangezien in de mannenmaatschappij waarin we nog steeds leven, de mannen bui tenshuis en de vrouwen gewoonlijk thuis hun werk verrichten, sluit dit in, dat de mannen zich lekker kunnen ontplooien en nog betaald worden ook, terwijl de vrouwen onbetaald en wel hun geestdoden de routine-karweitjes opknappen. Dat de man een gezinsloon ont vangt, niet een individueel loon, en dat de meeste mannen voor dat loon zich niet ontplooien, maar ook saai routine-werk verrichten, wordt dan even vergeten. Dat de hulp die de werkende vrouw thuis zou moeten vervangen, ook een vrouw is, en dat deze emancipatie van de ene vrouw de andere tot slavernij veroordeelt en dus een standsverschil tussen vrouwen on derling in de hand werkt, komt in zo'n onderonsje ook rl niet ter sprake. Ik zeg dat niet om het probleem ingewikkelder te maken. Daarvoor zou eerst ook nog de vraag bekeken moeten worden wat werk en emancipatie met elkaar te maken hebben en of elk werk emancipatie is. Vrouwen die over emancipatie praten, bedoelen im mers. met werk een heel speciaal en heel fijn iets, zij bedoelen niet dat ze liever het trappenhuis van een kantoor schoonmaken dan hun eigen badkamer. Het gaat haar zelfs niet om het geld als zodanig, maar om de ontplooiing. Dat is in derdaad elementair, maar niet ty- 'de structuren moeten veranderen, dat is het hele eieren eten. We [moeten gewoon de bestaande [structuren omverwerpen en door Jiieuwe vervangen. En die gedach te is zo diep en algemeen dat ze niet alleen voor de emancipatie i geldt, maar ook voor de economie, -de theologie, het onderwijs en de «detailhandel; zij geldt voor alles en gaat altijd op. Dat is het fijne van deze gedachte en dat maakt _haar zo bruikbaar in een debat waar het erop aankomt tot op de lbodem van de kwestie door te sto ten. Eenn van de structuren die, om dog even concreet te blijven, tel kens werd aangeroerd, was de ar beid en het feit, dat zoveel man nen niet willen dat hun echtge noten werken. Ik vind dat erg ^vreemd van die mannen, maar niet typisch mannelijk. Ik vermoed na melijk dat daar in veel gevallen de schoonmoeder achter zit o.a. .met de vraag: „Kun jij voor mijn ^dochter niet de kost verdienen?" en met de suggestie dat de huizen - van werkende vrouwen totaai zul len vervuilen. In dat geval is het de vrouw zelf die althans deze f-vorm van emancipatie dwarsboomt en moet men eerder klagen over een generatieconflict tussen vrou- w?n ^?.n over 6611 mannenmaat schappij waarin de vrouw alleen i ?alr verm°eiende en onbetaal- de huishoudelijke werk mag doen. Op dit punt wordt de eensgezind- 11) ?n bet gesprek trouwens ■tachtig bevorderd door een ge- amenlijke en kennelijk door af- tot stand gekomen slordig- R| tteid m taalgebruik. Het woord I - .werk betekent namelijk in een pisch voor de vrouw. De meeste mannen kunnen zich in hun werk ook niet ontplooien, maar ze kun nen het ziel niet permitteren hun geestdodende arbeid in de steek te laten. Wie dus emancipatie en werken gelijk stelt, heeft het niet meei over emancipatie van vrou wen, maar van alle slaven. Daar voor is het woord ook gemaakt; het betekent; vrijlating van een horige en zegt niets over de kunne. Wa* hetf. het toverwoord struc tuur in dit verband nog te beteke nen? Zou een verandering van de structuren niet op de eerste plaats een einde moeten maken aan die slavernij die erin bestaat loonar beid en zelfontplooiing als een en hetzelfde ding te beschouwen? Daardoor zou het doel van de emancipatie wegvallen. Die doel stelling is dus nauwelijks te rij men met de eis dat de structuren moeten veranderen, want die structuren maken de doelstelling mogelijk. Maar het is mogelijk dat de kreet over het veranderen van de structuren alleen maar de uit drukking is van de bereidheid iets te doen in een situatie waarin we vrijwel niets kunnen doen. Het is een zwakke maskering van onze onmacht door termen van activi teit. Daarom is het ook een laat ste woord. Nooit wordt in zo'n discussie gezegd welke structuren veranderd moeten worden en hoe dat ongeveer zou kunnen gebeu ren. Zolang dat niet gedaan wordt, kunnen we evengoed zeggen dat de gemiddelde temperatuur op het noordelijk halfrond verhoogd moet worden of dat de winters korter moeten worden. (Van een medewerker) Deze maand is het 125 jaar geleden dat Herman Schaep man op de Eeshof in Tubbergen werd geboren. Meer dan ooit schijnt thans de vraag zin te hebben, of het nog wel de moeite waard is daaraan aandacht te schenken. Die aandacht zal zich natuurlijk vanzelf hebben te richten op Schaepmans persoon en werk en dat roept dan weer de vraag op naar de betekenis daarvan voor de huidige Nederlandse, en meer speciaal de katholieke samenleving. Die hele rij van katholieke voor trekkers, Alberdingk Thijm, Nuyens, Schaepman schijnt im mers wel bijzonder ver weg voor een generatie die deel neemt aan, en getuige is van een zó omvangrijke omwenteling in het katholieke leven en denken, dat vrijwel alles, waarvoor zij zich hebben ingezet, gerelativeerd en bekritiseerd wordt. Dat geldt speciaal ook voor Schaepman, die enerzijds in woord en ge schrift voortdurend luid getuigde van zijn ultramontanisme en anderzijds in het vaderlandse politieke leven de stuwende kracht was bij de katho lieke partijvorming. Die twee activiteiten maken hem thans wel bijzonder kwetsbaar. Hoe kan „een man van de Paus", zoals hij zichzelf noemde, in de Nederlandse kerkprovincie anno 1969 nog als een serieuze verschijning beschouwd worden? Trouwens, aan welke paus achtte hij zich zo sterk verbonden? Schaepmans leven viel zo goed als volledig samen met de pontificaten van Pius IX en Leo XIII, maar hoe zeer verschilden die van elkaar. Het li beraal-revolutionaire tijdsbestek van 1848 tot 1870 bracht Pius IX tot de volstrekte afwijzing van de nieuwe maatschappij, die zo rechtstreeks voort kwam uit de goddeloze beginselen van de Franse revolutie. Omgekeerd stelde die afwijzing de katholieke kerk bloot aan veel minachting en vijan digheid, waarbij dan nog de ongelukkige geschiedenis van de steeds ver der ingeperkte Kerkelijke Staat het grote struikelblok bij de Italiaanse eenwording de indruk moest versterken dat die kerk zichzelf volledig overleefd had. Als de „gevangene van het Vaticaan" overleed Pius in 1878. Wat betekent dr. Herman Schaepman, wat vooral is de betekenis nu nog van zijn werk? En dat niet alleen voor de huidige Nederlandse, maar vooral voor de katholieke sa menleving in ons land. Nu het morgen 125 jaar gele den is dat de „doctor" op de Eeshof in Tubbergen geboren werd hebben wij deze vragen voorgelegd aan dr. N. Boots- ma. Dr. N. Bootsma, die afkomstig is uit Enschede, is als weten schappelijk medewerker ver bonden aan de staf van het historisch instituut van de ka tholieke universiteit te Nijme gen. Zijn artikel treft u hierbij aan. Een verrassend aggiomamento brak echter aan onder zijn opvolger Leo XIII, die het vestingachtige iso lement opgaf en in plaats daarvan de problematiek van die vijandige maat schappij met overtuigend begrip te gemoet trad. Hoezeer dat aggioma- mento een realiteit was, kan alleen al blijken uit de stimulans die Leo XIII gaf aan een katholieke weten schapsbeoefening en uit zijn steun aan die stroming binnen de kerk, die het sociale probleem aan de orde durfde te stellen; de encycliek „Re- rum novarum" zou in 1891 de richt lijnen aangeven voor de benadering van dit waagstuk volgens de katho lieke beginselen, zoals dat toen ge noemd werd. Hoe kon Schaepman, die de volle ontwikkeling van deze twee pontifi caten beleefde, zich een man van de paus noemen zonder gefrustreerd te worden door de klaarblijkelijke te genstelling die er tussen beiden be stond? Dat moet alleen mogelijk ge weest zijn door een zo hoge appre ciatie, om niet te zeggen verering, van het pausschap als ambt, dat hjj die tegenstelling niet als zodanig on dervond, maar meer als een afwis selend oplichten van verschillende aspecten van het stralende object van zijn aanhankelijkheid. Of, zoals Ro gier het in 1953 in een rede ter 50- jarige herdenking van Schaepmans overlijden stelde: hij was een prodükt van de Veuillot-traditie, die elke vre de met de uit de revolutie geboren staat afwees en de wettelijke gelijk stelling van de confessies verwierp, maar hij evolueerde van Pius IX naar Leo XIII. Die evolutie van „Quanta cura", de encycliek waarin Pi us in 1864 het liberalisme principieel ver worpen had, naar „Rerum novarum" werd in Schaepman voltooid in het decennium van 1880 tot 1890. Een dergelijke ontwikkeling te kunnen volbrengen blijft geen gerin ge prestatie, maar zich helemaal los maken van de Pius-traditie kon Schaepman toch niet. In de Romeinse kwestie de bezetting van Rome door de Italiaanse troepen in 1870 en daarmee het verlies van het laat ste restant grondgebied van de paus bleef hij zijn leven lang het onver zoenlijke standpunt innemen dat hij in november 1870, heet Van de naald, neerschreef: „hoon en lasterhaat en kwade trouw" zijn de middelen geweest van hen die „het erfgoed van den prins der Apostelen hebben ge roofd", In de zouaven bleef hij altijd de heldhaftige verdedigers zien van de goede zaak en wanneer hij in Ro me was, betrad hij nooit de Via Ca- vour en de Giovanni Lanza, uit pro test tegen de twee ministers die de Kerkelijke Staat en Rome in het een wordende Italië hadden ingelijfd. Zo gehecht was hij aan deze persoonlijke traditie dat nog zijn vrienden in 1903 zijn begrafenisstoet „uit reverentie voor den overledene" een omweg lieten maken, zodat die twee straten vermeden konden worden. Als men thans om dit soort geëxal teerd ultramontanisme alleen maar kan lachen, hoe moet dan Schaep mans levenswerk gewaardeerd wor den, zijn onder veel strijd tot stand gebrachte katholieke partijvorming, enerzijds de belichaming van poli tieke bewustwording en anderzijds voorwaarde voor samenwerking met de anti-revolutionairen in de confes sionele coalitie? Het was immers al leen door de coalitie, dat zijn ideaal van een christelijke maatschappij ge stalte zou kunnen krijgen. Met an dere woorden, Schaepman is één van de politieke zuilenbouwers geweest. Hij heeft er met al zijn kracht en die was indrukwekkend toe bijge dragen dat katholiek-christelijke be ginselen tot grondslag werden voor politieke activiteit van een daartoe speciaal georganiseerde partij, zoals Abraham Kuyper hetzelfde gehand had op basis van protestants-christe lijke principes. Nadat deze in 1878 zijn Anti-Revo lutionaire Partij had gesticht, publi ceerde Schaepman in 1883 in „De Wachter" zijn betoog: „Eene katho lieke partij. Proeve van een pro gram". Die eerste aanloop had nog weinig succes; het zou nog tot 1897 duren voordat alle katholieke kies verenigingen zijn program aanvaard den en eerst na zijn dood in 1904 zou de organisatievorm voltooid worden, die het mogelijk maakte van een ech te partij te spreken. Het is met die katholieke beginselen een wat won derlijke geschiedenis geweest. Ze hielden volgens Schaepman het vol gende in: onderscheid tussen een bo vennatuurlijke orde, belichaamd in de kerk en een natuurlijke orde waartoe de staat behoort; erkenning dat kerk en staat met behoud van eigen kracht naast elkaar kunnen be staan; dat het gezag in de staat van God komt en niet in strijd is met de natuurlijke vrijheid; dat niet alle rechten en gezag afleidbaar zijn van het staatsgezag, de hoogste gewetens- wet niet in de staatswet ligt en het staatsgezag niet bevoegd is in gods dienstige zaken te beslissen. Het mag vandaag de dag vreemd lijken dat politieke partijvorming op basis van deze stellingen noodzake lijk geacht werd, ook in Schaepmans tijd was de evidentie ervan niet zo groot dat katholieke politici zich er 'spoedig van lieten overtuigen. De grondwet van 1848 had immers de principiële scheiding van kerk en staat gebracht. Wat wilde men nog meer? Op een congres over de ge schiedenis van de confessionele par tijen dat vorig jaar werd gehouden, merkte Bornewasser op dat Schaep man ter wille van de coalitiepolitiek die vage principiële basis keer op keer als het politieke bindmiddel bij uitstek had aangeprezen, maar hij wees in dat verband ook op de wor steling van de toenmalige leiders om niet alleen de organisatiemoeilijkhe den de baas te worden, doch ook dm een principieel fundament voor ka tholieke politieke activiteit te vinden. Dat congres was overigens zelf een bijdrage tot de discussie, die enige tijd geleden op gang is gekomen over noodzaak of de wenselijkheid van het voortbestaan van confessionele par tijen. Door de stroomversnelling of de crisis, als men dat liever wil waarin het katholieke leven en den ken iii deze jaren 1960 is geraakt, is het natuurlijk geen toeval dat het van alle confessionele partijen de KVP is, de opvolgster van de R.K. Staatspartij, waaraan de vragen met betrekking tot haar confessioneel be staansrecht het luidst en dringendst zyn gesteld; sommigen overtuigd van de juistheid van een negatief ant woord, hebben haar reeds verlaten. Het is in feite een discussie over een belangrijk stuk van Schaepmans er fenis. Daarmee is echter lang niet alles gezegd. De vraag naar de wezenlijke betekenis van Schaepmans optreden en werk is de vraag naar het blij vende dat hij tot stand bracht. Her denkingsreden kunnen in dit opzicht informatief zijn en Schaepman is veelvuldig herdacht maar niemand heeft eerder en trefzekerder die be tekenis omschreven dan Alphons Ariëns bij Schaepmans dood in 1903. Het leed voor Ariëns geen twijfel dat Schaepman vóór alles gewaardeerd moest worden als staatsman. Hij noemde diens intrede in de Tweede Kamer: „één der natuurlijkste daden van Schaepmans leven", omdat zijn strijdbaarheid en gevoeligheid voor het politieke bedrijf daar hun ver vulling konden vinden. De activiteit die Schaepman als politicus ont plooide, zag Ariëns geconcentreerd op twee thema's: de dringende noodzaak van een ingrijpende sociale politiek en de emancipatie van het katholieke volksdeel. Het tweede thema lag in het verlengde van het eerste. Een ac tief sociaal beleid betekende een rechtstreekse dienst aan het hele Ne derlandse volk, de emancipatie van het katholieke volksdeel een indirec te dienst, in zover emancipatie altijd voorwaarde is voor integratie van achtergebleven bevolkingsgroepen in de nationale eenheid. Dat gold in de (Van onze juridische medewerker) DEN HAAG Het is nogal ingrij pend, wat de regering in de wegen verkeerswet wil gaan wijzigen: een verplichte bloedproef en een maxi mum toelaatbaar alcoholpromillage van 0,5. Tot nog toe kennen wij dit niet in onze wet. Men was strafbaar (prak tisch altijd een gevangenisstraf van minstens een week en ontzegging van de rijbevoegdheid voor minstens enkele maanden) wanneer men reed onder zodanige invloed van alcohol houdende drank, „dat men niet in staat moest worden geacht, het mo torrijtuig of het rijwiel naar behóren te besturen". Aldus bepaalde het be ruchte artikel 26 van de Wegenver keerswet. En voor de vraag of men daartoe in staat was, was in feite het oordeel van de politieman be slissend. Wanneer die op de zitting kwam verklaren, dat de verdachte sprak met dikke tong, bloeddoorlopen ogen had, en een waggelende gang, en dat zijn adem riekte naar het in wendig gebruik van alcoholhoudende drank, dan ging men doorgaans voor de bijl. De verplichte bloedproef be tekent in dit verband een enorme vooruitgang. Die geeft het onom- stootbaar en proefondervindelijk be wijs, dat men inderdaad een bepaal de hoeveelheid alcohol tot zich heeft genomen. De door de verbalisant waargeno men symptomen hadden toch altijd nog iets onzekers en iets feilbaars. Dat gaat er met de verplichte bloed proef uit. Gaat men echter de bloed proef verplicht stellen, dan moet men ook noodzakelijk liet maximum toegestane promillage gaan vaststel len. Het een is een noodzakelijk ge volg van het ander. In feite houdt de rechtspraak thans reeds volop rekening met dat promillage, althans in die gevallen waarin de dronken rijder Zo goed was zich een bloedproef te laten af nemen, want verplicht daartoe was hij niet. Het kwam hier op neer, dat iemand die een promillage van 0,8 had, er praktisch zeker van kon zijn, dat hij veroordeeld werd. In de rapporten van het gerechtelijk labo ratorium in Den Haag, waarin het resultaat van een bloedproef aan de rechtbank wordt medegedeeld, staat namelijk steevast de volgende zin. snede: „op grond van uitgebreide proefnemingen en bewerking van zeer grote aantallen praktij kgegevens door verschillende onderzoekers is gebleken, dat reeds bij blóedalcohol- gehalte3 van circa 0,5 tot 0,8 pro mille duidelijk beïnvloeding van voor het verkeer belangrijke func ties van het organisme gaat optre den. Deze beïnvloeding neemt toe bij stijgend alcoholgehalte van het bloed". Op grond van deze passage neemt de rechter thans reeds aan, dat zo iemand niet in staat moet worden geacht zijn motorrijtuig of zijn rij wiel naar behoren te besturen. Een promillage van 0,5 betekent, dat de betrokken persoon per liter bloed 0,5 gram alcohol door zijn aderen heeft vloeien. Als het wetsvoorstel van de rege ring wordt aangenomen is het heb ben van zulk een promillage van 0,5 op zich reeds strafbaar. In feite be tekent dat, dat de rechtspraak in de toekomst de invloed van alcohol in het verkeer nog sterker aan banden gaat leggen en dat de weggebruiker nog meer dan tot nu toe zijn glaas je zal moeten laten staan. Het is moeilijk in het algemeen te zeggen wanneer men dat promillage be reikt, omdat veel individuele facto ren, zoals lichaamsgewicht, psychi sche spanningen, aanwezigheid van voedsel in de maag, het weerstands vermogen van de zenuwcellen, en het tijdsverloop waarover men het alcoholgebruik uitsmeert, daarop van invloed zijn. Maar wanneer men binnen een uur twee tot drie borrels tot zich neemt, kan men er zeker van zjjn, dat men heel dicht in de buurt van die 0,5 promille is. Met de auto naar een receptie of een fuif gaan is er dan praktisch niet meer bij, tenzij men zich in het nuttigen van alcohol enorm beperkt. De voorge stelde wetswijziging kan voor een groot aantal mensen in feite een verandering nodig maken in hun maatschappelijke gewoonten. Maar mag men hierover jamme ren, als men bedenkt, dat het ver keer op een na de voornaamste doodsoorzaak is in ons land en dat er van de zes dodelijke aanrijdingen die gemiddeld per week in ons land plaats vinden er drie geschieden on der invloed van alcohol? Bataafse tijd voor de dissenters en de joden; het zou, behalve voor de katholieken, ook gelden' voor de ar beidersklasse en de vrouwen. Het unieke van Schaepman is dat hij die twee hoofdelementen van zijn politieke bedrijvigheid zó hecht met elkaar verbond, dat ze na zijn dood, gedragen door een volgende genera tie van leerlingen e:< aanhangers, on der wie dan Ariëns en Aalberse ge noemd moeten worden, konden blij ven doorwerken tot hun punt van voltooiing. Het spreekt vanzelf dat daarvoor veel tegenstand binnen en buiten de eigen kring overwonnen moest worden; de tegenstelling tus sen Schaepmannianen en anti- Schaepmannianen binnen het katho lieke kamp was .in de jaren '90 van de vorige eeuw een vast gegeven. De landelijke dagbladen „De Maasbode" en „De Tyd" waren anti; zo ook ve len van de politieke voormannen, maar het isolement waarover Schaep. man zich soms beklaagde, was toch minder dan hij het geliefde voor te stellen. De brede schare achter de gegoede burgerij volgde Schaepmans leiding met vertrouwen en schonk gehoor aan zijn sociale oproepen. Er waren andere factoren in zijn voor deel Zijn ijveren voor de belangen van de arbeiders, dat dateerde vanaf zijn kennisname van de ideeën uit de kring van de Duitse bisschop Van Ketteler, kreeg in 1891 met „Rerum novarum" de hoogste kerkelijke sanctie. Dat was werkelijk een keer punt, waarvan hij zich duidelijk be wust was. Hij omschreef het als de overgang van het stadium van het wekken van de belangstelling naar dat van het kritisch onderzoek van de wantoe standen en de uitwerking van een program ter verbetering. In het emancipatieproces kan men niet van een zo duidelijk gemarkeer de wending spreken, maar laat nog eenmaal Ariëns getuigen van wat er op het moment van Schaepmans over lijden bereikt was; „Hij heeft ons dat heerlijke gevoel van vrijheid en zelf standigheid geschonken, waarin w;j onder onze Nederlandse driekleur ons even goed. Nederlander beschouwen als wie dan ook; maar daarnaast heeft hij ons ook geleerd de plichten van het vrije Nederlanderschap eer lijk te dragen". Natuurlijk, de con sequenties van het zich Nederlander voelen als katholiek en het als zoda nig geaccepteerd worden moesten nog in maatschappelijke organisaties, be. noemingen, hoger onderwijs etc. ge realiseerd worden, zoals ook het al gemeen kiesrecht en politieke sa menwerking met de socialisten, bei de nog door Schaepman vierkant van de hand gewezen, het toekom stige resultaat zouden zijn van een ontwikkeling die hij mede op gang had gebracht. Als de mondigheid van het katho lieke volksdeel en zijn integratie in het nationale verband vooral door christen-democratie en sociaal beleid bereikt zijn, dan komt de verdienste daarvan in de eerste plaats aan Schaepman toe. Aan die mondigheid en integratie zal momenteel wel nie mand meer twijfelen; kerk en maat schappij weerspiegelen er dagelijks de invloed van. Afbraak, vernieu wing en behoud kenmerken thans het proces waarin Schaepmans erfenis, mede door die integratie, verkeert. Wat er ook de uitkomst van zal zijn, zander de arbeid van „de doctor zou die wisselwerking niet hebbeii kunnen plaatsvinden.

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1969 | | pagina 15