and
Studie van dr. L. de Jong in klaar
Nederlands
voorspel
tot de tweede
wereldoorlog
Wet tegen ontslag
van gehuwde
onderwijzeres
IK WIL BLIJVEN PRATEN
UITZICHTLOOS BERAAD IN NOORDEINDE
7R
f V
ONGEDULDIG
ONVERMOGEN
KNIKKEBOLLEN
Probleem speelde al in 1920
Lange geschiedenis
Gekrakeel
Niet fraai
Mgr. Marthy over de lastigepriesters:
DE STEM VAN DINSDAG 11 FEBRUARI 1969
erband. De
lappen van
;tructie, ge-
het gespe-
ofiel, geven
:tie en weg-
alle omstan-
irbanden gaan vele winters mee
v leverancier
-
binnen.
(Van een onzer redacteuren)
npN HAAG Het eerste deel
van professor dr. L. de Jong's diep
ende studie over „Het Komnk-
S der Nederlanden in de Tweede
Wereldoorlog" is vandaag versche-
in dit deel de populaire
Se telt ruin- 650 pagina's en
tallen illustratief onderwerpt
"auteur, directeur van het Rijks-
instituut voor Oorlogsdocumentatie,
„0iitieke, economische en mili-
ïiire gebeurtenissen in het tijdperk
tussen de twee wereldoorlogen,
1918—1939, aan een wetenschappe-
lijk-kritische beschouwing. Hij gat
8it deel de veelzeggende titel
Voorspel". Het zal door zeker nog
"lit of negen delen worden ge
volgd. Omstreeks 1980 zal de studie
voltooid zijn.
Ze gaat ongetwijfeld een histo
risch standaardwerk worden over
je voor ons volk en ons land zo
bewogen oorlogsjaren, in de ruim
ste zin. Ook al, omdat professor De.
jong, met inachtneming van alle
waarborgen voor wetenschappelijke
integriteit, heel wat feiten plaatst
in een helder licht van persoonlijke
geschiedenis-interpretatie. Is er op
een andere manier werkelijk „le
vende geschiedenis" te schrijven?
In 1948 is het plan voor de studie
ontstaan. In april 1955 kreeg de
heer De Jong van de regering op
dracht het verhaal van ons land in
die jaren te schrijven. Veertien jaar
lang verdiepte hij zich in de bron
nen, een worsteling van onvoorstel
bare hardnekkigheid, geduld en
keurend vermogen. Door honder
den interviews met vele betrokke
nen eenvoudige mensen en de
leidende figuren uit de kabinetten
De Geer en Gerbrandy verkreeg
hij massa's waardevolle Inlichtin
gen die hij niet vond in de negen
tien delen tellende verslagen van
de parlementaire enquête-commis
sie (30.000 boekpagina's), in de 1500
studies over die tqd. Prinses Wil-
helmina praatte drie keer urenlang
zeer openhartig met hem.
De studie bevat de verwerking
van veel materiaal dat tot nu toe
ontoegankelijk was, zoals de notu
len van de vergaderingen van de
ministerraad, alle stukken uit het
archief van het Kabinet van de
Koningin en de geheime rapporten
van de Centrale Inlichtingsdienst,
een novum. Eén exemplaar van die
rapporten heeft, in de grond be
graven, de oorlog overleefd!
Zes hoogleraren lazen de ont-
werp-tekst, alsmede de leden van
de wetenschappelijke staf van het
Rijksinstituut, de hoofden van de
secties krijsgeschiedenis van de
marine, de landmacht en de lucht
macht. Een aantal deskundige bui
tenstaanders werd eveneens inge
schakeld. Ze stuurden professor De
Jong meer dan drieduizend kriti
sche opmerkingen. Hij heeft die
alle bestudeerd en, zo nodig, er in
zijn werk rekening mee gehouden.
Professor De Jong die het manus
cript voor zijn boeken steeds met
de hand schrijft, gelooft nog zeker
vier of vijf jaar nodig te hebben
voor het afronden van de voorbe
reidende studie. Dit najaar komt
het tweede deel ervan uit, hande
lend over de Nederlandse neutrali-
teits-periode, één september 1939
tot één mei 1940. Voordat we het
feit herdenken dat ons land een
kwart eeuw is bevrijd, vijf mei
1970, komt het derde deel gereed,
handelend over de meidagen 1940.
Op het ogenblik denkt de auteur
erover de serie af te ronden met
een deel dat ook de na-oorlogse In-
donesië-politiek van de Nederlandse
regering behandelt. Dat „Naspel"
zal echter niet voor 1980 klaar zijn.
De Staatsuitgeverij verzorgde de
populaire editie van het boek. De
teksten in de vreemde talen zijn
daarin vertaald in het Nederlands
en de verwijzing naar de talloze
bronnen is weggelaten. Verder is
de tekst ongewijzigd. Dit deel kost
17,50. Martinus Nijhoff gaf de
wetenschappelijke editie uit, met
de bronvermeldingen enz., prijs
41,-.
JACQUE§ LEVIJ
(Van een onzer redacteuren)
DEN HAAG De tweede wereldoorlog, zijn oorzaken en aan-
aanleidingen, zijn niet los te zien van de geestelijke en materiële
toestand waarin Europa zich bevond in de jaren na 1918. Voor
ons eigen land geldt, misschien nog sterker dan voor vele andere
westerse landen, dat veel wat tot de meidagen van 1940 ons als
volk juist voorkwam en beroerde, diep geworteld was in de negen
tiende en de eerste veertig jaren van de twintigste eeuw.
Een volk leeft niet zonder verleden, het maakt deel van een
wereldgemeenschap uit en vele invloeden vormen het heden. Dat
wordt pas verstaanbaar als die stromingen in kaart worden ge
bracht. Dat heeft professor De Jong gedaan in het eerste deel van
de studie over „Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede
Wereldoorlog," het deel dat hij de naam „Voorspel" meegaf.
De negentiende eeuw, ons conservatisme, de economische crisis,
de Zeven Provinciën, Colijn en zijn politiek, de stromingen van
links en rechts, dat alles vormt het beslissende decor dat de Duitse
horde vond, toen zij ons land overstroomde. Evenals de opkomst
van het nationaal-socialisme en het fascisme, in het buitenland en
binnen de eigen grenzen.
Wie waren de mensen die toen ons volk leidden? Wat dachten zij?
Wat geloofden die miljoenen Nederlanders? Wat vonden zij van de de
fensie? In „Voorspel" geeft professor De Jong daarop antwoorden, soms
'ijken die verrassend af van de geijkte meningen, soms schokken ze,
rallen zij tot tegenspraak noden. Altijd zijn ze gebaseerd op authentiek,
vaak tot nu toe onbekend, bronnenmateriaal.
Het Rijksinstituut voor Oorlogs-
I documentatie gaf ons verlof in vijf
artikelen fragmenten uit het boek
l« publiceren. Wij openen deze
,1 boeiende reeks met het voor het
aarst gepubliceerde verslag van een
ij Beheime bespreking in paleis Noord-
|™e, zeven juli 1939.
Het vierde kabinet Colijn was
I rallen. Een uitzichtloze kabinets-
Iw'? 'n de weken waarover over
l-rV T v™ Europa zou worden be-
I Koningin Wilhelmina ontbood
«topfiguren in politiek-Nederland.
Ue voorzitters van de Eerste en
li v Kamer, mr. W. L. Baron
IJ "os van Steenwijk en mr. J. R.
iiï VÜn ®c'laik, de vice-voorzitter
nüi raad van State, jhr. mr. F.
IL rts.van Blokland en een van
L* ministers van Staat, mr. D.
ye JonE schrijft: „De Koningin
II tot, V* ^.en een verrassing in
i ovpp j vie.r staatslieden zouden
Ie militaire eisen van het
I kriiT"" rechtstreeks voorlichting
Haf i yan de atmf van de generale
en j. J anant-generaal Reynders,
II ,j„. ct!ef van de marine-staf, vice-
L ?'r.aal Furstner". In enkele all-
V(>PtJ kil deze mensen ten
h„n an Ult' hun politiek verleden,
II «komst, hun geestelijke inhoud.
«ntaKtns'n Wilhelmina was „ver-
I Jon- H?.n onKeduldig," schrijft De
I jj. Hij vervolgt:
iempnseerste die avond het woord
van gew?agde zjj al aanstonds
e zo uitermate zorgelijke in-
GENERAALL H, REYNDERS
jl' ColÜn
ternationale toestand". „Ik mag niet
langer lijdelijk toezien, dat het va
derland aan partiioverwegingen ten
offer zou vallen, en het is op grond
hiervan dat ik u hedenavond om
mii heen heb vergaderd teneinde de
weg te vinden die Nederland voor
dreigende onheilen behoede."
Eerste plicht der regering zou het
ziin, „onze in het verleden teveel
verwaarloosde defensieve kracht te
versterken." Daarna kreeg Baron
de Vos van Steenwijk de leiding
over de vergadering. „De Eerste
Kamer prevaleerde hoven de Twee
de, ook hier," merkt De Jong op.
De Vos van Steenwiik bedankte.
Fock nam het woord. Hem was het
ontstaan van de kabinetscrisis niet
duidelijk. Kon er niet het best een
zakenministerie komen? De libera
len waren in elk geval bereid voor
de defensie alle medewerking te
verlenen. Van Schaik, enige sym
pathisant in dit gezelschap met de
vier katholieke ministers die Co-
lijns bezuinigingsvoorstel afgewe
zen hadden, trok fors van leer.
„Het aantasten van de zorg voor
de werkloosheid zou op het volk
een zeer slechte indruk maken." be
toogde hij; zo dacht ook „de grote
meerderheid in de Kamer," het
zou luttele weken later bij de val
van het vijfde kabinet-Colijn blij
ken. „Kamers en volk beiden," aldus
Van Schaik. „zullen de grote uit
gaven voor de defensie bereidwil
lig toestaan, mits ook voor de
werklozen wordt gezorgd."
Maar wil, vroeg Beelaerts, Colijn
de werklozenzorg wel in het hart
treffen? Was niet zijn enige stre
ven, tegen te gaan dat lichtzinnig
met geld zou worden omgespron-
?en' U.e ^os van Steenwiik viel
hem bij. Zo ook Fock: wat wilde
Colijn meer dan „onnodige organi
saties" opheffen, „bijvoorbeeld bij
de bestrijding der jeugdwerkloos
heid?"
Beelaerts, oud-minister van Bui
tenlandse Zaken, wijst op de be
denkelijke internationale toestand.
Van Schaik raakt in een scherpe
woordenwisseling met De Vos van
"teenwijk. De Koningin greep in.
„Men was het er over eens dat
nvermogen een regering te vor
men, een deplorabele indruk zou
maken. De gedachten zweefden 25
jaar terug, naar 1914, toen het land
elk ogenblik in de eerste wereld
oorlog betrokken had kunnen wor
den. „Hare Majesteit de Koningin
herinnert zich, hoe die eendracht in
1914 een feit was. Kunnen wij die
niet weer tot stand brengen?"
Allen hielden het voor wenselijk.
Maar hoe? De Vos van Steenwijk
besteeg twee stokpaardjes achter
elkaar: de evenredige vertegen
woordiging deugde niet en de geest
van het volk moest veranderd wor
den: dat laatste vraagstuk achtte
hij overigens „onoplosbaar". Zijn
defaitisme sprak de Koningin niet
aan: men moest het nu reeds eens
worden. Moest zij wellicht recht
streeks het volk tot eendracht op
roepen? De Vos van Steenwijk, Van
Schaik en Fock gaven op die vraag
geen duidelijk antwoord. Beelaerts
wel: hii achtte er het moment niet
voor gekomen.
Weer kwam men op de kabinets
crisis. Van Schaik besprak alle mo
gelijke oplossingen, daarbij opmer
kend dat het hem aanbevelenswaar
dig leek, de sociaal-democraten niet
in de regering te betrekken. De
Vos van Steenwijk zag „de grote
moeilijkheid" in „het vinden van
een leider".
De heer Fock: „Een leider buiten
de politieke partijen."
„Hare Majesteit de Koningin
vraagt, of hij er een weet."
„De heer Fock noemt, na even
gedacht te hebben, de heer De
Jonge" daarbij doelend op jhr.
mr. B. C. de Jonge, die vier jaar
eerder als gouverneur-generaal van
Nederlands-Indië, door ir. Mussert
te ontvangen tijdens diens bezoek
overzee, de schijn gewekt had, te
sympathiseren met althans enkele
van de beginselen van de NSB.
Povere suggestie van de heer Fock'
V»" Schaik deed een andere: De
Gee voorzitter van de christelijk-
historische Tweede Kamerfractie,
eenmaal reeds minister-president in
de jaren twintig: „Zou hij de ver
schillende standpunten niet kunnen
verzoenen. Hij bezit daartoe een
groot talent." Maar De Vos van
Steenwiik twijfelde: wist De Geer
wel genoeg af van buitenlandse
politiek? „Men moet roeien met de
riemen die men heeft." verzuchtte
Van Schaik, weinig bevroedend dat
deze riemen tien maanden en drie
dagen later zouden versplinteren in
de storm die op 10 mei '40 zou
opsteken,
Fock kwam op Colijn terug: kon
hii geen kabinet vormen buiten de
partijen om? Men was het eens over
Coljjns bekwaamheid; maar zou zijn
program kans van slagen hebben?"
Twee uur duurt het beraad. Het
resultaat is „bitter weinig". Dan
stelt de Koningin voor te luisteren
naar luitenant-generaal Reynders
en vice-admiraal Furstner.
„De twee hoge militairen komen
binnen: hun bezorgdhèden ziin de
Koningin allerminst onbekend.
„Deelt u mede, wat u naar voren
wenst te brengen," zegt zij. „Ik laat
het geheel aan u over" en gene
raal Reynders steekt van wal. Hij
spreekt een uur lang: over de pro
blemen en moeilijkheden van de
grens verdediging; over de dienst
plichtwet: over de wenselijkheid
de lichting tot 42.000 man en de
oefentijd tot anderhalf jaar uit te
breiden: over de noodzaak een groot
aantal militaire bestellingen zo snel
mogelijk te plaatsen: lichte veld-
houwitsers moeten zonder verwijl
aangeschaft worden. Hij eindigt
met de vraag te stellen, of hij dui
delijk genoeg geweest is.
De Koningin antwoordt: „Voor
mij is het zeer duidelijk geweest."
Een bitse formulering, één korte
zin: zeven woorden slechts. Kreeg
het tweede een vleugje nadruk? Er
was reden voor.
Na Reynders Furstner. De admi
raal spreekt in hoofdzaak over zijn
geliefkoosd slagkruiserplan. Er moe
ten er drie aan de Koninklijke Ma
rine toegevoegd worden. De veilig
heid van Nederlands-Indië is nu
maar voor 30 procent gegarandeerd;
drie slagkruisers zullen dat percen
tage tot 80 doen stijgen. Ze zullen
elk Japans konvooi in elkaar kun
nen schieten: ze zullen, betoogt de
admiraal, door hun grotere snelheid
de zwaardere Japanse slagschepen
kunnen ontwijken.
Na de bijeenkomst trok' generaal
Reynders de bodem onder het opti
mistische betoog weg door de ad
miraal te vragen, hoe de lichtere
slagkruisers ooit zouden kunnen
doordringen tot konvooien die door
de zwaardere slagschepen gedekt
werden; tijdens de bijeenkomst had
hij die snedige vraag „natuurlijk"
niet gesteld.
Er bleek ook niet van andere
vragen. Het was ook wel laat
geworden: kwart over twaalf.
Beelaerts het was Reynders
die toen zweeg, niet ontgaan
had onder het betoog van de
admiraal al zitten „knikke
bollen".
Toen men het Paleis Noord
einde verliet, was de 8ste juli
aangebroken.
Die dag legde Colijn zijn op
dracht neer."
JACQUES LEVIJ
(Fragmenten uit: „Voorspel",
deel 1 van Het Koninkrijk der
Nederlanden in de Tweede
Wereldoorlog".)
(Van onze parlementaire redactie)
DEN HAAG Het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen
studeert momenteel op aandrang van de Tweede Kamer opnieuw
over het vraagstuk van de gehuwde/huwende onderwijzeres in het
Nederlands onderwijs. Het gaat er daarbij om dat men af wil van
de mogelijkheid, dat een onderwijzeres kan worden ontslagen op
grond van het feit dat zij in het huwelijk treedt.
De kwestie is actueel omdat van
daag, morgen en overmorgen de
Tweede Kamer onder meer de wets
ontwerpen over de wijziging van de
lager-onderwijswet en overgangs- en
invoeringswet voor de Mammoetwet
gaat behandelen.
De zaak is reeds bij de behande
ling van de onderwijsbegroting aan
gesneden door de heren Vonhoff
(WD) en Dijkstra (D'66) en Engel-
bertink (KVP). Laatstgenoemde had
zelfs gezegd van de minister wette
lijke maatregelen te verwachten.
Minister Veringa zei in zijn ant
woord de kwestie eerst te willen
doorpraten met de organisaties van
schoolbesturen en met de perso
neelsorganisaties. Daarbij zouden
dan punten aan de orde komen als:
eerbiediging van de aanstellingsvrij
heid van leerkrachten bij het bijzon
der onderwijs, de contractvrijheid
van de bijzondere scholen, de auto
nomie van de gemeenten en de
principiële en praktische bezwaren
van de gemeenten en schoolbestu
ren.
De minister zei te vertrouwen op
een „gunstige uitkomst" van dit ge
sprek. Toen de heer Vonhoff hierop
bij wijze van interruptie vroeg of de
minister aan wettelijke maatregelen
dacht, antwoordde de bewindsman:
„indien noodzakelijk". Bij de replie
ken kwam de heer Vonhoff ander
maal op de kwestie terug, hetgeen
voor de minister aanleiding was nog
eens duidelijk uit te spreken dat hij
zou zorgen voor wettelijke maatrege
len „Indien hiertoe na het overleg
met de betrokken organisaties nog
aanleiding toe bestaat". Hij zou in
ieder geval „alle mogelijke spoed"
betrachten.
Het aantal gehuwde vrouwen, dat
in tijdelijke dienst bij het lager on
derwijs werkzaam is, is nog altijd
niet onbelangrijk te noemen. In 1960
waren het er nog 4000, in 1966 3600
en in september 1968 waren het er
altijd nog 3168. Van laatstgenoemd
aantal waren er 2304 werkzaam in
vacatures, waarin een vaste aan
stelling mogelijk is. De overige 864
waren tijdelijk werkzaam ter ver
vanging van met ziekteverlof afwe
zige leerkrachten.
In 1968 bedroeg het totaal aantal
te vervullen plaatsen bij het lager
onderwijs 50.500.
De kwestie van de gehuwde onder
wijzeres heeft een lange geschiede
nis. De lager onderwijswet van 1920
bevatte geen beperkende bepalingen
over het werkzaam blijven van de
huwende onderwijzeres. De wetge
ver liet het geheel over aan het tot
benoemen bevoegde gezag.
Bij het bijzonder onderwijs was het
vrijwel regel, dat de huwende onder
wijzeres om principiële redenen werd
ontslagen. Een wetswijziging van
mei 1925 van minister De Visser
maakte dit anders.
Voor het eerst ging de wetgever
in bescheiden mate regelend optre
den door te stellen, dat de gemeen
teraad kon gaan heipalen of een on
derwijzeres, die voor haar 45e jaar
huwde, op die grond ontslagen zou
worden. Voor het bijzonder onder
wijs kwam gelijktijdig de bepaling,
dat een huwende onderwijzeres bij
ontslag werd uitgesloten van het
recht op beroep. Hierbij werd geen
leeftijdsgrens gesteld.
Tegen deze wetswijziging kwam in
1925 bij de parlementaire behande
ling weliswaar veel verzet, maar
uiteindelijk werd zij toch met 35 te
gen 27 stemmen aanvaard. De te
genstanders vreesden dat er door
het overlaten van deze zaak aan de
gemeenteraden ongelijkheid van
rechtspositie zou ontstaan. De ge
meenteraden zouden immers al naar
gelang hun politieke samenstelling
verschillend over dit principiële
vraagstuk denken. De voorstanders
waren met de regering van oordeel,
dat het werkzaam zijn van een ge
huwde vrouw in een ambtelijke be
trekking in het algemeen niet ge
wenst is en dat dit ook voor het on
derwijs diende te gelden. In 1924
was reeds als regel bepaald, dat hu
wende vrouwelijke rijksambtenaren
ontslagen moesten worden.
In 1935 kwam er een tweede be
langrijke wijziging in deze materie
tot stand, zij het na veel politiek en
parlementair gekrakeel. Bepaald
werd dat de huwende onderwijzeres
bij het openbaar onderwijs moest
worden ontslagen en dat het salaris
van de onderwijzeres bij het bijzon
der onderwijs, die bij haar huwelijk
niet werd ontslagen, van rijksvergoe
ding werd uitgesloten. Aanleiding tot
deze regeling was de situatie in de
ze (crisis)tijd, dat vele gehuwde en
ongehuwde mannelijke onderwijzers
zonder werk zaten.
De regering en een kamermeer
derheid vond het een misstand, dat
in een dergelijke situatie er wel ge
huwde onderwijzeressen in dienst
konden komen, die in hun echtge
noot al een kostwinner voor hun ge
zin hadden. Deze regeling van 1935
liet overigens de reeds voor juni
1934 gehuwde onderwijzeressen onge
moeid. Dat waren er op dat moment
800 a 1000.
Hierin kwam echter reeds in 1936
via amendering weer verandering,
waardoor een groot aantal van hen
toch ontslagen konden worden en er
uiteindelijk slechts 100 overbleven.
In 1958 kwamen de zaken bij een
nieuwe wijziging van de lager onder
wijswet van 1920 er weer geheel an
ders uit te zien. De wetgever trok
zich terug en liet het weer aan de
gemeenten over om via eigen ver
ordeningen een huwende onderwijze
res desgewenst te ontslaan, hetgeen
vooral in kleinere gemeenten dan
ook gebeurde. Ook vrij veel school
besturen ontslaan een huwende on
derwijzeres. De situatie kwam er
feitelijk weer uit te zien als in 1920.
Nu anno 1969 de zaak andermaal
aan de orde is gaat het erom wette
lijk te bepalen, dat bij het openbaar
onderwijs het huwelijk van een on
derwijzeres geen ontslaggrond mag
zijn.
Een andere weg is de gemeente
besturen te adviseren in de akte van
benoeming geen bepaling meer op
te nemen over ontslag bij huwelijk
en eventuele gemeentelijke verorde
ning in die richting ter vernietiging
bij de kroon voor te dragen.
Voor het bijzonder onderwijs kan
op dit punt niets dwingend bij wet
opgelegd worden. Wel kan de over
heid t.a.v. het bijzonder onderwijs
als voorwaarde voor subsidiëring
stellen, dat in de akte van benoe
ming van de onderwijzeres geen ont
slagclausule in geval van huwelijk
mag worden opgenomen. Fraai zou
een dergelijk stuk wetgeving overi
gens niet te noemen zijn.
Zoals gezegd zijn er momenteel bij
het lager onderwijs 50.000 onderwijs-
plaatsen. Er zijn praktisch geen va
catures, slechts circa 200. Men be
schikt over een vrij grote reserve
aan gehuwde onderwijzeressen.
Het onderwijskorps is intussen be
zig steeds meer te vervrouwelijken,
hoewel voor de gehuwde onderwijze
res een en ander fiscaal niet erg
aantrekkelijk is. Alleen de eerste
2000 gulden van het salaris is onbe
last. Toch schrikt dit kennelijk niet
af.
Voorzover U nog niet over
alle spierwitbestorven winterpret
bent uitgegleden, hebt U het afgelo
pen weekeinde ongetwijfeld uw hart
opgehaald aan een stevig broKje na
tionale trots, dat Ceessie, Ans en Kliy
in Davos ons kleine, maar fijne land
je hebben bezorgd. En och, zolang
Neerlands nationalisme zich botviert
op onder-nulse ijsvloeren, mag het
van mij.
Maar pas op, menig volk heeft zich
in stadions aangegord tot de blinde
strijd tegen nietsvermoedende buur
landen.
Weet gij wel dat gij met al uw
zwoegen nog geen Micha-el aan uw
leven kunt toevoegen? (Vrij naar het
N.T.)
In het weekeinde las ik deze op
merking: Het eigenaardige van
schuttingwoorden is dat ze vaak ge
schreven lijken door kinderen
voor hun leeftijd abnormaal lang zijn
Nou kunnen we wel doen of het le
ven gewoon doorgaat, maar dat is niet
waar. Het gaat niet gewoon door. Het
ligt stil, als er zo'n pak sneeuw voor
je deur neergedwarreld is. Kinderen
vinden er nog wel wat op, die maken
er een spelletje van. Zij die zich ge
automatiseerd door dit leven begeven,
komen ook nog wel weg. Maar zij die
wankeler ter been zijn, zoals. bejaar
den en gehandicapten, kunnen er le
lijk mee zitten.
Ga maar eens na in uw eigen straat.
Daar woont vast wel een oude aame
of iemand met een rolstoel die een
voudig de straat niet meer op durven.
En misschien moeten ze wel eer. brief
posten of een kilo suiker halen. Ga
het ze eens vragen. En ruim dan me
teen, zo nodig, wat sneeuw voor hun
deur weg.
Het klinkt misschien wat sentimen
teel, maar je zal er maar mee zitten!
BEDONDERSTEL
Gek woord, hè? Maar waarom ei
genlijk, slaapt u soms op de grond?
U hebt het gelezen: de DDR sluit
de zonegrens (de grens tussen Oost
en West-Duitsland) voor leden van de
Westduitse Bondsdag. Wat mij met
name aan het denken zette was het
woord: zonegrens.
Eigenlijk een zeer doeltreffende be
naming voor deze afscheiding: de
grens waar Oost-Duitsland zijn
(vluchtende) zonen neerknalt.
Mes-dig asiel(Ontvluchten)
Met de Amerikaanse ruimtevaart is
het helemaal mis. Schirra houdt er
mee op en Borman zit ziek in ons ei
gen landje in de sneeuw te staren.
Dat komt vast van het vliegen In
die ordinaire laag-bij-de-grondse
vliegtuigen.
Spiegeltje, Spiegeltje aan de wand,
wie is de schoonste in het land?
MERIJN
(ADVERTENTIE)
Schrijf es iemand
BjÊTes iemand ,-ff
Bezoek'es iemand j
|Taai-£Sliiét iemand
- 'A .\Y
weet zelf wel
wie eenzaam is m
uw onnrevimr
PUBLIKATIE AANGEBODEN DOOR
DIT BLAD IN SAMENWERKING MET DS
STICHTING IDEËLE RECLAME S8ÜG3
(Van onze Parijse
correspondent)
PARIJS Aan mgr. Mar
thy, aartsbisschop van Pa
rijs (65 jaar) is via de zen
der radio Luxemburg ge
vraagd, wat hij dacht van
het manifest van de 621
Franse priesters, die om
verandering van hun sta
tus van geestelijke hebben
gevraagd, de vrijheid wil
len hebben om door te
werken in hun eigen on
derhoud te voorzien, en
eventueel willen huwen en
toch priester blijven.
Het zijn er inderdaad
niet veel, luidde het ant
woord van mgr. Marthy,
die men meer dan eens in
Parijs kan zien rondrijden
in zijn 2-chevaux. Soms
neemt hij liftsters mee en
begint onderweg met hen
een gesprek, soms houdt
hij stil voor een café en
drinkt aan de bar een glas.
Het zijn er inderdaad niet
veel, zei hij, als men be
denkt dat er in heel Frank
rijk 50.000 priesters zijn.
Maar voor ik hun houding
goed- of afkeur, wil ik met
hen een dialoog beginnen.
Ik zal proberen hen te be
grijpen.
Toen ik in Parijs kwam
heb ik pas begrepen wat
een moeilijke stad Parijs
is. Parijs is een enorm
complex, waarin men el
kaar met de beste wil van
de wereld niet meer kent.
Men loopt langs elkaar
heen. Dat geldt voor alle
lagen van de bevolking,
dat geldt voor de arbeiders
en de studenten, maar het
geldt ook voor de kerk.
Waarom is deze protestbe
weging onder de geestelijk
heid begonnen in Parijs?
Waarom zijn de toestanden
in Lyon geheel anders?
Waarom heeft in Reims
geen enkele priester het
manifest van de 621 onder
tekend?
In Parijs is het moeilijk
om priester te zijn. Er is
niet voldoende onderlinge
samenwerking en daar lij
den speciaal de priesters
onder. Het wordt hoog tijd
dat Parijs gehumaniseerd
wordt. De Parijse struc
tuur is niet soepel meer.
Alles wordt georganiseerd
en tegelijkertijd doet ieder
een wat hii wil. Er is on
der de priesters niet ge
noeg apostolische gemeen
schap. De bisschop heeft
niet voldoende gezag meer.
Het gevaar dreigt dat men
zijn persoonlijke denkbeel
den houdt voor de doc
trine van de kerk en voor
het ware evangelie. Maar
dat zelfde evangelie be
hoort toe aan Jezus Chris
tus, die het aan de kerk
heeft toevertrouwd. Ik ben
daarvoor als bisschon in
Pariis verantwoordelijk en
in die taak zal ik nimmer
tekort schieten. Zodra het
gaat om het handhaven
van het authentieke geloof
dan zal ik hard zijn als
een rots. Het evangelie is
niet het privé bezit van de
mensen, wij allen zijn die
naren van de waarheid.
Voor mii is de dialoog
het uitgangspunt. Laat mij
een voorbeeld noemen.
Toen ik de motie van de
621 las, was ik verbaasd.
Ik begrijp niet hoe pries
ters dat kunnen schrijven.
In de letterlijke zin geno
men is de motie onaan
vaardbaar. Toch zal ik pro
beren hen te begrijpen. En
wat het celibaat betreft, wil
'k nog het volgende ver
klaren. Ik begrijp dat zij,
He God willen dienen in
het celibaat, het soms
moeillik hebben. Maar zij
hebben geen recht zich aan
-enmaal aanvaarde ver-
"'iohtiueen te onttrekken.
Wie dat doet Is ontrouw
san zichzelf en ontrouw
san God. Een priester In
de ongehuwde staat, heeft
"Iet meer moeilijkheden
dan de getouwde leken,
aldus mgr. Marthy.