and Studie van dr. L. de Jong in klaar Nederlands voorspel tot de tweede wereldoorlog Wet tegen ontslag van gehuwde onderwijzeres IK WIL BLIJVEN PRATEN UITZICHTLOOS BERAAD IN NOORDEINDE 7R f V ONGEDULDIG ONVERMOGEN KNIKKEBOLLEN Probleem speelde al in 1920 Lange geschiedenis Gekrakeel Niet fraai Mgr. Marthy over de lastigepriesters: DE STEM VAN DINSDAG 11 FEBRUARI 1969 erband. De lappen van ;tructie, ge- het gespe- ofiel, geven :tie en weg- alle omstan- irbanden gaan vele winters mee v leverancier - binnen. (Van een onzer redacteuren) npN HAAG Het eerste deel van professor dr. L. de Jong's diep ende studie over „Het Komnk- S der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog" is vandaag versche- in dit deel de populaire Se telt ruin- 650 pagina's en tallen illustratief onderwerpt "auteur, directeur van het Rijks- instituut voor Oorlogsdocumentatie, „0iitieke, economische en mili- ïiire gebeurtenissen in het tijdperk tussen de twee wereldoorlogen, 1918—1939, aan een wetenschappe- lijk-kritische beschouwing. Hij gat 8it deel de veelzeggende titel Voorspel". Het zal door zeker nog "lit of negen delen worden ge volgd. Omstreeks 1980 zal de studie voltooid zijn. Ze gaat ongetwijfeld een histo risch standaardwerk worden over je voor ons volk en ons land zo bewogen oorlogsjaren, in de ruim ste zin. Ook al, omdat professor De. jong, met inachtneming van alle waarborgen voor wetenschappelijke integriteit, heel wat feiten plaatst in een helder licht van persoonlijke geschiedenis-interpretatie. Is er op een andere manier werkelijk „le vende geschiedenis" te schrijven? In 1948 is het plan voor de studie ontstaan. In april 1955 kreeg de heer De Jong van de regering op dracht het verhaal van ons land in die jaren te schrijven. Veertien jaar lang verdiepte hij zich in de bron nen, een worsteling van onvoorstel bare hardnekkigheid, geduld en keurend vermogen. Door honder den interviews met vele betrokke nen eenvoudige mensen en de leidende figuren uit de kabinetten De Geer en Gerbrandy verkreeg hij massa's waardevolle Inlichtin gen die hij niet vond in de negen tien delen tellende verslagen van de parlementaire enquête-commis sie (30.000 boekpagina's), in de 1500 studies over die tqd. Prinses Wil- helmina praatte drie keer urenlang zeer openhartig met hem. De studie bevat de verwerking van veel materiaal dat tot nu toe ontoegankelijk was, zoals de notu len van de vergaderingen van de ministerraad, alle stukken uit het archief van het Kabinet van de Koningin en de geheime rapporten van de Centrale Inlichtingsdienst, een novum. Eén exemplaar van die rapporten heeft, in de grond be graven, de oorlog overleefd! Zes hoogleraren lazen de ont- werp-tekst, alsmede de leden van de wetenschappelijke staf van het Rijksinstituut, de hoofden van de secties krijsgeschiedenis van de marine, de landmacht en de lucht macht. Een aantal deskundige bui tenstaanders werd eveneens inge schakeld. Ze stuurden professor De Jong meer dan drieduizend kriti sche opmerkingen. Hij heeft die alle bestudeerd en, zo nodig, er in zijn werk rekening mee gehouden. Professor De Jong die het manus cript voor zijn boeken steeds met de hand schrijft, gelooft nog zeker vier of vijf jaar nodig te hebben voor het afronden van de voorbe reidende studie. Dit najaar komt het tweede deel ervan uit, hande lend over de Nederlandse neutrali- teits-periode, één september 1939 tot één mei 1940. Voordat we het feit herdenken dat ons land een kwart eeuw is bevrijd, vijf mei 1970, komt het derde deel gereed, handelend over de meidagen 1940. Op het ogenblik denkt de auteur erover de serie af te ronden met een deel dat ook de na-oorlogse In- donesië-politiek van de Nederlandse regering behandelt. Dat „Naspel" zal echter niet voor 1980 klaar zijn. De Staatsuitgeverij verzorgde de populaire editie van het boek. De teksten in de vreemde talen zijn daarin vertaald in het Nederlands en de verwijzing naar de talloze bronnen is weggelaten. Verder is de tekst ongewijzigd. Dit deel kost 17,50. Martinus Nijhoff gaf de wetenschappelijke editie uit, met de bronvermeldingen enz., prijs 41,-. JACQUE§ LEVIJ (Van een onzer redacteuren) DEN HAAG De tweede wereldoorlog, zijn oorzaken en aan- aanleidingen, zijn niet los te zien van de geestelijke en materiële toestand waarin Europa zich bevond in de jaren na 1918. Voor ons eigen land geldt, misschien nog sterker dan voor vele andere westerse landen, dat veel wat tot de meidagen van 1940 ons als volk juist voorkwam en beroerde, diep geworteld was in de negen tiende en de eerste veertig jaren van de twintigste eeuw. Een volk leeft niet zonder verleden, het maakt deel van een wereldgemeenschap uit en vele invloeden vormen het heden. Dat wordt pas verstaanbaar als die stromingen in kaart worden ge bracht. Dat heeft professor De Jong gedaan in het eerste deel van de studie over „Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog," het deel dat hij de naam „Voorspel" meegaf. De negentiende eeuw, ons conservatisme, de economische crisis, de Zeven Provinciën, Colijn en zijn politiek, de stromingen van links en rechts, dat alles vormt het beslissende decor dat de Duitse horde vond, toen zij ons land overstroomde. Evenals de opkomst van het nationaal-socialisme en het fascisme, in het buitenland en binnen de eigen grenzen. Wie waren de mensen die toen ons volk leidden? Wat dachten zij? Wat geloofden die miljoenen Nederlanders? Wat vonden zij van de de fensie? In „Voorspel" geeft professor De Jong daarop antwoorden, soms 'ijken die verrassend af van de geijkte meningen, soms schokken ze, rallen zij tot tegenspraak noden. Altijd zijn ze gebaseerd op authentiek, vaak tot nu toe onbekend, bronnenmateriaal. Het Rijksinstituut voor Oorlogs- I documentatie gaf ons verlof in vijf artikelen fragmenten uit het boek l« publiceren. Wij openen deze ,1 boeiende reeks met het voor het aarst gepubliceerde verslag van een ij Beheime bespreking in paleis Noord- |™e, zeven juli 1939. Het vierde kabinet Colijn was I rallen. Een uitzichtloze kabinets- Iw'? 'n de weken waarover over l-rV T v™ Europa zou worden be- I Koningin Wilhelmina ontbood «topfiguren in politiek-Nederland. Ue voorzitters van de Eerste en li v Kamer, mr. W. L. Baron IJ "os van Steenwijk en mr. J. R. iiï VÜn ®c'laik, de vice-voorzitter nüi raad van State, jhr. mr. F. IL rts.van Blokland en een van L* ministers van Staat, mr. D. ye JonE schrijft: „De Koningin II tot, V* ^.en een verrassing in i ovpp j vie.r staatslieden zouden Ie militaire eisen van het I kriiT"" rechtstreeks voorlichting Haf i yan de atmf van de generale en j. J anant-generaal Reynders, II ,j„. ct!ef van de marine-staf, vice- L ?'r.aal Furstner". In enkele all- V(>PtJ kil deze mensen ten h„n an Ult' hun politiek verleden, II «komst, hun geestelijke inhoud. «ntaKtns'n Wilhelmina was „ver- I Jon- H?.n onKeduldig," schrijft De I jj. Hij vervolgt: iempnseerste die avond het woord van gew?agde zjj al aanstonds e zo uitermate zorgelijke in- GENERAALL H, REYNDERS jl' ColÜn ternationale toestand". „Ik mag niet langer lijdelijk toezien, dat het va derland aan partiioverwegingen ten offer zou vallen, en het is op grond hiervan dat ik u hedenavond om mii heen heb vergaderd teneinde de weg te vinden die Nederland voor dreigende onheilen behoede." Eerste plicht der regering zou het ziin, „onze in het verleden teveel verwaarloosde defensieve kracht te versterken." Daarna kreeg Baron de Vos van Steenwijk de leiding over de vergadering. „De Eerste Kamer prevaleerde hoven de Twee de, ook hier," merkt De Jong op. De Vos van Steenwiik bedankte. Fock nam het woord. Hem was het ontstaan van de kabinetscrisis niet duidelijk. Kon er niet het best een zakenministerie komen? De libera len waren in elk geval bereid voor de defensie alle medewerking te verlenen. Van Schaik, enige sym pathisant in dit gezelschap met de vier katholieke ministers die Co- lijns bezuinigingsvoorstel afgewe zen hadden, trok fors van leer. „Het aantasten van de zorg voor de werkloosheid zou op het volk een zeer slechte indruk maken." be toogde hij; zo dacht ook „de grote meerderheid in de Kamer," het zou luttele weken later bij de val van het vijfde kabinet-Colijn blij ken. „Kamers en volk beiden," aldus Van Schaik. „zullen de grote uit gaven voor de defensie bereidwil lig toestaan, mits ook voor de werklozen wordt gezorgd." Maar wil, vroeg Beelaerts, Colijn de werklozenzorg wel in het hart treffen? Was niet zijn enige stre ven, tegen te gaan dat lichtzinnig met geld zou worden omgespron- ?en' U.e ^os van Steenwiik viel hem bij. Zo ook Fock: wat wilde Colijn meer dan „onnodige organi saties" opheffen, „bijvoorbeeld bij de bestrijding der jeugdwerkloos heid?" Beelaerts, oud-minister van Bui tenlandse Zaken, wijst op de be denkelijke internationale toestand. Van Schaik raakt in een scherpe woordenwisseling met De Vos van "teenwijk. De Koningin greep in. „Men was het er over eens dat nvermogen een regering te vor men, een deplorabele indruk zou maken. De gedachten zweefden 25 jaar terug, naar 1914, toen het land elk ogenblik in de eerste wereld oorlog betrokken had kunnen wor den. „Hare Majesteit de Koningin herinnert zich, hoe die eendracht in 1914 een feit was. Kunnen wij die niet weer tot stand brengen?" Allen hielden het voor wenselijk. Maar hoe? De Vos van Steenwijk besteeg twee stokpaardjes achter elkaar: de evenredige vertegen woordiging deugde niet en de geest van het volk moest veranderd wor den: dat laatste vraagstuk achtte hij overigens „onoplosbaar". Zijn defaitisme sprak de Koningin niet aan: men moest het nu reeds eens worden. Moest zij wellicht recht streeks het volk tot eendracht op roepen? De Vos van Steenwijk, Van Schaik en Fock gaven op die vraag geen duidelijk antwoord. Beelaerts wel: hii achtte er het moment niet voor gekomen. Weer kwam men op de kabinets crisis. Van Schaik besprak alle mo gelijke oplossingen, daarbij opmer kend dat het hem aanbevelenswaar dig leek, de sociaal-democraten niet in de regering te betrekken. De Vos van Steenwijk zag „de grote moeilijkheid" in „het vinden van een leider". De heer Fock: „Een leider buiten de politieke partijen." „Hare Majesteit de Koningin vraagt, of hij er een weet." „De heer Fock noemt, na even gedacht te hebben, de heer De Jonge" daarbij doelend op jhr. mr. B. C. de Jonge, die vier jaar eerder als gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, door ir. Mussert te ontvangen tijdens diens bezoek overzee, de schijn gewekt had, te sympathiseren met althans enkele van de beginselen van de NSB. Povere suggestie van de heer Fock' V»" Schaik deed een andere: De Gee voorzitter van de christelijk- historische Tweede Kamerfractie, eenmaal reeds minister-president in de jaren twintig: „Zou hij de ver schillende standpunten niet kunnen verzoenen. Hij bezit daartoe een groot talent." Maar De Vos van Steenwiik twijfelde: wist De Geer wel genoeg af van buitenlandse politiek? „Men moet roeien met de riemen die men heeft." verzuchtte Van Schaik, weinig bevroedend dat deze riemen tien maanden en drie dagen later zouden versplinteren in de storm die op 10 mei '40 zou opsteken, Fock kwam op Colijn terug: kon hii geen kabinet vormen buiten de partijen om? Men was het eens over Coljjns bekwaamheid; maar zou zijn program kans van slagen hebben?" Twee uur duurt het beraad. Het resultaat is „bitter weinig". Dan stelt de Koningin voor te luisteren naar luitenant-generaal Reynders en vice-admiraal Furstner. „De twee hoge militairen komen binnen: hun bezorgdhèden ziin de Koningin allerminst onbekend. „Deelt u mede, wat u naar voren wenst te brengen," zegt zij. „Ik laat het geheel aan u over" en gene raal Reynders steekt van wal. Hij spreekt een uur lang: over de pro blemen en moeilijkheden van de grens verdediging; over de dienst plichtwet: over de wenselijkheid de lichting tot 42.000 man en de oefentijd tot anderhalf jaar uit te breiden: over de noodzaak een groot aantal militaire bestellingen zo snel mogelijk te plaatsen: lichte veld- houwitsers moeten zonder verwijl aangeschaft worden. Hij eindigt met de vraag te stellen, of hij dui delijk genoeg geweest is. De Koningin antwoordt: „Voor mij is het zeer duidelijk geweest." Een bitse formulering, één korte zin: zeven woorden slechts. Kreeg het tweede een vleugje nadruk? Er was reden voor. Na Reynders Furstner. De admi raal spreekt in hoofdzaak over zijn geliefkoosd slagkruiserplan. Er moe ten er drie aan de Koninklijke Ma rine toegevoegd worden. De veilig heid van Nederlands-Indië is nu maar voor 30 procent gegarandeerd; drie slagkruisers zullen dat percen tage tot 80 doen stijgen. Ze zullen elk Japans konvooi in elkaar kun nen schieten: ze zullen, betoogt de admiraal, door hun grotere snelheid de zwaardere Japanse slagschepen kunnen ontwijken. Na de bijeenkomst trok' generaal Reynders de bodem onder het opti mistische betoog weg door de ad miraal te vragen, hoe de lichtere slagkruisers ooit zouden kunnen doordringen tot konvooien die door de zwaardere slagschepen gedekt werden; tijdens de bijeenkomst had hij die snedige vraag „natuurlijk" niet gesteld. Er bleek ook niet van andere vragen. Het was ook wel laat geworden: kwart over twaalf. Beelaerts het was Reynders die toen zweeg, niet ontgaan had onder het betoog van de admiraal al zitten „knikke bollen". Toen men het Paleis Noord einde verliet, was de 8ste juli aangebroken. Die dag legde Colijn zijn op dracht neer." JACQUES LEVIJ (Fragmenten uit: „Voorspel", deel 1 van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog".) (Van onze parlementaire redactie) DEN HAAG Het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen studeert momenteel op aandrang van de Tweede Kamer opnieuw over het vraagstuk van de gehuwde/huwende onderwijzeres in het Nederlands onderwijs. Het gaat er daarbij om dat men af wil van de mogelijkheid, dat een onderwijzeres kan worden ontslagen op grond van het feit dat zij in het huwelijk treedt. De kwestie is actueel omdat van daag, morgen en overmorgen de Tweede Kamer onder meer de wets ontwerpen over de wijziging van de lager-onderwijswet en overgangs- en invoeringswet voor de Mammoetwet gaat behandelen. De zaak is reeds bij de behande ling van de onderwijsbegroting aan gesneden door de heren Vonhoff (WD) en Dijkstra (D'66) en Engel- bertink (KVP). Laatstgenoemde had zelfs gezegd van de minister wette lijke maatregelen te verwachten. Minister Veringa zei in zijn ant woord de kwestie eerst te willen doorpraten met de organisaties van schoolbesturen en met de perso neelsorganisaties. Daarbij zouden dan punten aan de orde komen als: eerbiediging van de aanstellingsvrij heid van leerkrachten bij het bijzon der onderwijs, de contractvrijheid van de bijzondere scholen, de auto nomie van de gemeenten en de principiële en praktische bezwaren van de gemeenten en schoolbestu ren. De minister zei te vertrouwen op een „gunstige uitkomst" van dit ge sprek. Toen de heer Vonhoff hierop bij wijze van interruptie vroeg of de minister aan wettelijke maatregelen dacht, antwoordde de bewindsman: „indien noodzakelijk". Bij de replie ken kwam de heer Vonhoff ander maal op de kwestie terug, hetgeen voor de minister aanleiding was nog eens duidelijk uit te spreken dat hij zou zorgen voor wettelijke maatrege len „Indien hiertoe na het overleg met de betrokken organisaties nog aanleiding toe bestaat". Hij zou in ieder geval „alle mogelijke spoed" betrachten. Het aantal gehuwde vrouwen, dat in tijdelijke dienst bij het lager on derwijs werkzaam is, is nog altijd niet onbelangrijk te noemen. In 1960 waren het er nog 4000, in 1966 3600 en in september 1968 waren het er altijd nog 3168. Van laatstgenoemd aantal waren er 2304 werkzaam in vacatures, waarin een vaste aan stelling mogelijk is. De overige 864 waren tijdelijk werkzaam ter ver vanging van met ziekteverlof afwe zige leerkrachten. In 1968 bedroeg het totaal aantal te vervullen plaatsen bij het lager onderwijs 50.500. De kwestie van de gehuwde onder wijzeres heeft een lange geschiede nis. De lager onderwijswet van 1920 bevatte geen beperkende bepalingen over het werkzaam blijven van de huwende onderwijzeres. De wetge ver liet het geheel over aan het tot benoemen bevoegde gezag. Bij het bijzonder onderwijs was het vrijwel regel, dat de huwende onder wijzeres om principiële redenen werd ontslagen. Een wetswijziging van mei 1925 van minister De Visser maakte dit anders. Voor het eerst ging de wetgever in bescheiden mate regelend optre den door te stellen, dat de gemeen teraad kon gaan heipalen of een on derwijzeres, die voor haar 45e jaar huwde, op die grond ontslagen zou worden. Voor het bijzonder onder wijs kwam gelijktijdig de bepaling, dat een huwende onderwijzeres bij ontslag werd uitgesloten van het recht op beroep. Hierbij werd geen leeftijdsgrens gesteld. Tegen deze wetswijziging kwam in 1925 bij de parlementaire behande ling weliswaar veel verzet, maar uiteindelijk werd zij toch met 35 te gen 27 stemmen aanvaard. De te genstanders vreesden dat er door het overlaten van deze zaak aan de gemeenteraden ongelijkheid van rechtspositie zou ontstaan. De ge meenteraden zouden immers al naar gelang hun politieke samenstelling verschillend over dit principiële vraagstuk denken. De voorstanders waren met de regering van oordeel, dat het werkzaam zijn van een ge huwde vrouw in een ambtelijke be trekking in het algemeen niet ge wenst is en dat dit ook voor het on derwijs diende te gelden. In 1924 was reeds als regel bepaald, dat hu wende vrouwelijke rijksambtenaren ontslagen moesten worden. In 1935 kwam er een tweede be langrijke wijziging in deze materie tot stand, zij het na veel politiek en parlementair gekrakeel. Bepaald werd dat de huwende onderwijzeres bij het openbaar onderwijs moest worden ontslagen en dat het salaris van de onderwijzeres bij het bijzon der onderwijs, die bij haar huwelijk niet werd ontslagen, van rijksvergoe ding werd uitgesloten. Aanleiding tot deze regeling was de situatie in de ze (crisis)tijd, dat vele gehuwde en ongehuwde mannelijke onderwijzers zonder werk zaten. De regering en een kamermeer derheid vond het een misstand, dat in een dergelijke situatie er wel ge huwde onderwijzeressen in dienst konden komen, die in hun echtge noot al een kostwinner voor hun ge zin hadden. Deze regeling van 1935 liet overigens de reeds voor juni 1934 gehuwde onderwijzeressen onge moeid. Dat waren er op dat moment 800 a 1000. Hierin kwam echter reeds in 1936 via amendering weer verandering, waardoor een groot aantal van hen toch ontslagen konden worden en er uiteindelijk slechts 100 overbleven. In 1958 kwamen de zaken bij een nieuwe wijziging van de lager onder wijswet van 1920 er weer geheel an ders uit te zien. De wetgever trok zich terug en liet het weer aan de gemeenten over om via eigen ver ordeningen een huwende onderwijze res desgewenst te ontslaan, hetgeen vooral in kleinere gemeenten dan ook gebeurde. Ook vrij veel school besturen ontslaan een huwende on derwijzeres. De situatie kwam er feitelijk weer uit te zien als in 1920. Nu anno 1969 de zaak andermaal aan de orde is gaat het erom wette lijk te bepalen, dat bij het openbaar onderwijs het huwelijk van een on derwijzeres geen ontslaggrond mag zijn. Een andere weg is de gemeente besturen te adviseren in de akte van benoeming geen bepaling meer op te nemen over ontslag bij huwelijk en eventuele gemeentelijke verorde ning in die richting ter vernietiging bij de kroon voor te dragen. Voor het bijzonder onderwijs kan op dit punt niets dwingend bij wet opgelegd worden. Wel kan de over heid t.a.v. het bijzonder onderwijs als voorwaarde voor subsidiëring stellen, dat in de akte van benoe ming van de onderwijzeres geen ont slagclausule in geval van huwelijk mag worden opgenomen. Fraai zou een dergelijk stuk wetgeving overi gens niet te noemen zijn. Zoals gezegd zijn er momenteel bij het lager onderwijs 50.000 onderwijs- plaatsen. Er zijn praktisch geen va catures, slechts circa 200. Men be schikt over een vrij grote reserve aan gehuwde onderwijzeressen. Het onderwijskorps is intussen be zig steeds meer te vervrouwelijken, hoewel voor de gehuwde onderwijze res een en ander fiscaal niet erg aantrekkelijk is. Alleen de eerste 2000 gulden van het salaris is onbe last. Toch schrikt dit kennelijk niet af. Voorzover U nog niet over alle spierwitbestorven winterpret bent uitgegleden, hebt U het afgelo pen weekeinde ongetwijfeld uw hart opgehaald aan een stevig broKje na tionale trots, dat Ceessie, Ans en Kliy in Davos ons kleine, maar fijne land je hebben bezorgd. En och, zolang Neerlands nationalisme zich botviert op onder-nulse ijsvloeren, mag het van mij. Maar pas op, menig volk heeft zich in stadions aangegord tot de blinde strijd tegen nietsvermoedende buur landen. Weet gij wel dat gij met al uw zwoegen nog geen Micha-el aan uw leven kunt toevoegen? (Vrij naar het N.T.) In het weekeinde las ik deze op merking: Het eigenaardige van schuttingwoorden is dat ze vaak ge schreven lijken door kinderen voor hun leeftijd abnormaal lang zijn Nou kunnen we wel doen of het le ven gewoon doorgaat, maar dat is niet waar. Het gaat niet gewoon door. Het ligt stil, als er zo'n pak sneeuw voor je deur neergedwarreld is. Kinderen vinden er nog wel wat op, die maken er een spelletje van. Zij die zich ge automatiseerd door dit leven begeven, komen ook nog wel weg. Maar zij die wankeler ter been zijn, zoals. bejaar den en gehandicapten, kunnen er le lijk mee zitten. Ga maar eens na in uw eigen straat. Daar woont vast wel een oude aame of iemand met een rolstoel die een voudig de straat niet meer op durven. En misschien moeten ze wel eer. brief posten of een kilo suiker halen. Ga het ze eens vragen. En ruim dan me teen, zo nodig, wat sneeuw voor hun deur weg. Het klinkt misschien wat sentimen teel, maar je zal er maar mee zitten! BEDONDERSTEL Gek woord, hè? Maar waarom ei genlijk, slaapt u soms op de grond? U hebt het gelezen: de DDR sluit de zonegrens (de grens tussen Oost en West-Duitsland) voor leden van de Westduitse Bondsdag. Wat mij met name aan het denken zette was het woord: zonegrens. Eigenlijk een zeer doeltreffende be naming voor deze afscheiding: de grens waar Oost-Duitsland zijn (vluchtende) zonen neerknalt. Mes-dig asiel(Ontvluchten) Met de Amerikaanse ruimtevaart is het helemaal mis. Schirra houdt er mee op en Borman zit ziek in ons ei gen landje in de sneeuw te staren. Dat komt vast van het vliegen In die ordinaire laag-bij-de-grondse vliegtuigen. Spiegeltje, Spiegeltje aan de wand, wie is de schoonste in het land? MERIJN (ADVERTENTIE) Schrijf es iemand BjÊTes iemand ,-ff Bezoek'es iemand j |Taai-£Sliiét iemand - 'A .\Y weet zelf wel wie eenzaam is m uw onnrevimr PUBLIKATIE AANGEBODEN DOOR DIT BLAD IN SAMENWERKING MET DS STICHTING IDEËLE RECLAME S8ÜG3 (Van onze Parijse correspondent) PARIJS Aan mgr. Mar thy, aartsbisschop van Pa rijs (65 jaar) is via de zen der radio Luxemburg ge vraagd, wat hij dacht van het manifest van de 621 Franse priesters, die om verandering van hun sta tus van geestelijke hebben gevraagd, de vrijheid wil len hebben om door te werken in hun eigen on derhoud te voorzien, en eventueel willen huwen en toch priester blijven. Het zijn er inderdaad niet veel, luidde het ant woord van mgr. Marthy, die men meer dan eens in Parijs kan zien rondrijden in zijn 2-chevaux. Soms neemt hij liftsters mee en begint onderweg met hen een gesprek, soms houdt hij stil voor een café en drinkt aan de bar een glas. Het zijn er inderdaad niet veel, zei hij, als men be denkt dat er in heel Frank rijk 50.000 priesters zijn. Maar voor ik hun houding goed- of afkeur, wil ik met hen een dialoog beginnen. Ik zal proberen hen te be grijpen. Toen ik in Parijs kwam heb ik pas begrepen wat een moeilijke stad Parijs is. Parijs is een enorm complex, waarin men el kaar met de beste wil van de wereld niet meer kent. Men loopt langs elkaar heen. Dat geldt voor alle lagen van de bevolking, dat geldt voor de arbeiders en de studenten, maar het geldt ook voor de kerk. Waarom is deze protestbe weging onder de geestelijk heid begonnen in Parijs? Waarom zijn de toestanden in Lyon geheel anders? Waarom heeft in Reims geen enkele priester het manifest van de 621 onder tekend? In Parijs is het moeilijk om priester te zijn. Er is niet voldoende onderlinge samenwerking en daar lij den speciaal de priesters onder. Het wordt hoog tijd dat Parijs gehumaniseerd wordt. De Parijse struc tuur is niet soepel meer. Alles wordt georganiseerd en tegelijkertijd doet ieder een wat hii wil. Er is on der de priesters niet ge noeg apostolische gemeen schap. De bisschop heeft niet voldoende gezag meer. Het gevaar dreigt dat men zijn persoonlijke denkbeel den houdt voor de doc trine van de kerk en voor het ware evangelie. Maar dat zelfde evangelie be hoort toe aan Jezus Chris tus, die het aan de kerk heeft toevertrouwd. Ik ben daarvoor als bisschon in Pariis verantwoordelijk en in die taak zal ik nimmer tekort schieten. Zodra het gaat om het handhaven van het authentieke geloof dan zal ik hard zijn als een rots. Het evangelie is niet het privé bezit van de mensen, wij allen zijn die naren van de waarheid. Voor mii is de dialoog het uitgangspunt. Laat mij een voorbeeld noemen. Toen ik de motie van de 621 las, was ik verbaasd. Ik begrijp niet hoe pries ters dat kunnen schrijven. In de letterlijke zin geno men is de motie onaan vaardbaar. Toch zal ik pro beren hen te begrijpen. En wat het celibaat betreft, wil 'k nog het volgende ver klaren. Ik begrijp dat zij, He God willen dienen in het celibaat, het soms moeillik hebben. Maar zij hebben geen recht zich aan -enmaal aanvaarde ver- "'iohtiueen te onttrekken. Wie dat doet Is ontrouw san zichzelf en ontrouw san God. Een priester In de ongehuwde staat, heeft "Iet meer moeilijkheden dan de getouwde leken, aldus mgr. Marthy.

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1969 | | pagina 7