E S iXPERIMENTEN IET ANDTAPIJTEN WAT DOET BRABANT MET H.B.O.? WAT DOET H.B.O. MET BRABANT? W! IE BORCRAVE TOT „RUST" IN ZEELAND geen diplomaat wel schilder DE STEM VAN ZATERDAG 1 FEBRUARI 19Ó9 montage-afdeling litage-werkzaam- I wordt doorbetaald. i C.A.O. in de pds tossen 19 en 20 »OM teL 01640-6264 't beste schikken ■S goedkoper, maar wel bet® bij Mieie, Goudseswge'y Zv"°"e De expositie „Perspectief in textiel" welke tot en met 2 maart in het Stedelijk Museum Amsterdam wordt gehouden, is wellicht het best te karakteri- firii met het woord „verrassend". Verrassend ten eer- lf omdat de tentoonstelling iets geheel anders te zien ,eeft dan gewoonlijk het geval. „Perspectief in textiel" iet denken aan kunstenaars die „zo maar wat" stoeien et lapjes en draadjes en dan het resultaat laten expo neren. Verrassend is de expositie ook omdat bij bezich- Ling blekt dat hier een nieuwe richting in de vervaar- Lu<j van het wandtapijt is ingeslagen. Magdalenu Abakanowicz „Barok Kleed 1968". Oranje sisal, geweven, geknoopt en gemonteerd. Iteire Zeister Winter Wit 1968". Kiiii) en wol geknoopt. Qp de expositie waar van tien kunstenaars in totaal 31 werk stukken aanwezig zijn blijkt dat van de oude weeftechniek of de applicatie weinig meer over is. Men is aan het experimenteren ge slagen. Experimenten met nieuwe materialen, met nieuwe vormen en met nieuwe technieken. De Zuid- slavische Jagoda Buic bijvoorbeeld heeft voor haar „Gevallen Engel" niet het oude weefgetouw kunnen gebruiken, evenmin als Magdalene Abakanowicz uit Warschau voor haar „Zwart Kleed". Er is enige weeftechniek bij te pas gekomen, zeker in het laatste geval, maar het knopen en monteren, het „compo neren" eigenlijk, neemt toch de grootste plaats in. Qpvallend bij deze tentoonstel ling is dat de tapisserieën niet meer bijna niet meer worden gebruikt als decoratief, maar veeleer als zelfstandig element. En als zodanig sluiten zii aan bij wat tegenwoordig „objekt-kunst" wordt genoemd. Sterke voorbeel den daarvan Zijn „Winter Wit" van Claire Zeisier en van dezelfde kun stenares „Avond", dat er van een afstand uitziet als een indrukwek kende koningsmantel. Clair Zeisier Amerikaanse van geboorte heeft de oude technieken van Peru bestudeerd en toegepast. In haar jongste werk gebruikt zij geen weefgetouw, maar alleen zeer oude knoOpteehnleken (macrame). Wat zij daarmee bereikt blijkt onder meer uit haar geëxposeerde „Rode Woensdag", een anderhalve meter hoge rode zuil uit touw'en wol. Als een soort totem. Qpvallend op deze tentoonstelling niet door de monumentali teit, maar eerder door de (soms onheilspellende) tragiek is het werk van de reeds genoemde Jagoda Buic. Haar „De Weduwe 1968" van donkerbruine en zwarte si sal, gemengd met wat gouddraad doet eerst denken aan een gestor ven adelaar of een vleermuis, maar ontroert als men in de catalogus de titel leest (hetgeen natuurlijk ook als een zwakte van de kun stenares uitgelegd kan worden). Daarentegen heeft haar „Geval len Engel" geen toelichting nodig: dit vrijhangende werkstuk is niet „fijn" om te zien. Men gruwt ervan, zonder eigenlijk precies te kunnen omschrijven wat ervan de reden is. Qie naamgeving is bij bijna alle werkstukken op deze tentoon stelling het zwakke punt. Als men weet wat een en ander moet voor stellen, is er een „o ja", zonder toe lichting is er weinig ontroering, weinig „kunst ervaring". Hoewel toegegeven moet worden dat sonj- mige tentoongestelde werken ge woon „mooi" zijn, zonder meer. Merkwaardig is ook dat men al lereerst getroffen wordt door het „objekt-an-sich" en dat men pas daarna tot de ontdekking komt dat het kunstwerk zo maar is neerge hangen, dat men er doorheen kan kijken of dat het betasten ervan heel sterk bij de massale stuk ken van Magdalena Abakanowicz een typische ervaring oplevert. QE orkestmusici menen, dat zij onderbetaald worden en hun problemen bij overheid en publiek niet voldoende bekend zijn. Zij menen, dat hun salarissen moeten overeenstemmen met minstens die van leraren van middelbare scholen. Dit zijn onder meer conclusies, die te lezen staan in het rapport Liiske, dat via een enquête onder de 1435 orkestmusici in Nederland tot stand kwam. Een rapport, dat uit de hoek van het Residentie Orkest komt; 'n orkest, dat zich steeds afzijdig heeft gehouden van de vak organisaties, die momenteel overleg plegen met 't ministerie (Commissie Witteman- Scholten). Maar dat is 'n interne kwestie. Wat ons meer interes seert is, dat de honorering van deze (ook) financiële eisen uit gemeen schapsgelden, parallel blijven lopen aan de functies, die deze orkesten in de gemeenschap vervullen. En dat is momenteel zeker niet 't geval. Het terug lopen van het concertbezoek wijst daar onder meer op. Nu is dat geen euvel, dat alleen-hij concerten is waar te nemen; ook hij het toneel zien we dezelfde ontwikkeling. De oorzaken liggen niet alleen bij de orkesten; de gemeenschap zal de hand ook in eigen boezem moeten steken. DRABANT heeft zijn eigen orkest. En men zegt, dat de provincie er trots op gaat een van de beste orkesten van het and te bezitten. Nu blijkt met name west-Brabant praktisch geen interesse te hebben voor dit eigen orkest. Om onbegrijpelijke redenen heeft het HBO het in Zeeland de buur af laten weten, terwijl andere orkesten (onder meer het Lim burgse) er wel met succes spelen. Het HBO blijft een eigen Zeeuws pro vinciaal orkest wèl een onzinnige zaak noemen! De zalen in Bergen op Zoom, Roosendaal en Breda zijn tijdens de concerten over het algemeen zeer slecht bezet. Steenbergen en Dongen hebben er blijkbaar helemaal geen interesse meer voor. Een uitzondering vormt Etten-Leur (waar men de zaal tenminste voor een groot deel vol krijgt met leerlingen van de onderwijs-instituten)het schijnt dus wel op een of andere wijze te kun nen. Vanuit het HBO kan men het verwijt beluisteren dat de meeste schouwburgdirecteuren in Brabant (behalve Eindhoven) theatermensen zijn, zonder gelijkwaardige belangstelling voor muziek, hetgeen zijn weer slag op de propaganda zou hebben. Bovendien is er geen financiële risico factor, zoals bij de theaterprodukties. Dat is natuurlijk 'n zaak, die theater directeuren zich bewust moeten zijn. Anderzijds is het zo, dat de meeste schouwburgen niet beschikken over 'n objectieve vak-publiciteits man; om nog maar niet te spreken over goed functionerende educatieve diensten. En educatieve diensten hebben hier nog pioniers-functies. Het ontbreken van ieder cultureel beleid in de Brabantse gemeenten (met als het grote slechte voorbeeld de provincie) wreekt zich ook hierbij. Het feit dat ge meenten alleen maar betalen aan zo'n duur instituut als het HBO en „er weinig of niets voor terugkrijgen" moet voor een deel op de debetzijde van dit on-beieid geschreven worden. ANDERZIJDS kan men zich afvragen of de propaganda en de voor lichting van het HBO zelf niet aan vernieuwing toe is. De organen, die het HBO uitgeven zien er keurig uit maar ademen een te weinig moderne en populaire (in de goede zin van het woord) geest. Bovendien komen ze enkel in handen van mensen, die deze uitgaven niet zó nodig hebben. Ook marktonderzoek is een zaak, die een orkest in de provincie niet kan ontberen in deze tijd. Maar dit kost geld. En het vraagt enige ondernemingsmoed om in dergelijke zaken geld te steken; maar goed be steed is het geld, dat zichzelf terugbetaald. Die ondernemingsgeest blijkt echter te ontbreken bij degenen, die „over de tafel" moeten komen. Het subsidiënten-overleg (de vier grote Brabantse gemeenten; enkele staten leden o.I.v. ir. H. Steenbergen) hebben het geld voor deze doeleinden ge halveerd. We hebben tegenwoordig de mond voi over cultuur; over cultuur als economische factor en als „het" toekomst-artikel. Maar dan zal er nü met durf in geïnvesteerd moeten worden; dat wil zeggen op gelijkwaardig niveau met andere uitgaven, die een gemeenschap zich stelt vanaf de vuilnisdienst tot industrieterreinen. ["e Borgrave is een schilder met internationale bekend- heid. Tegenwoordig woont hij in Zuidzande in Zeeuwsch-Vlaanderen. Momenteel exposeert hij met in omvangrijke werk in het Paleis des Beaux Arts te mssel. „!k heb niets gemeen met hen, die menen dat W leven absurd is" zegt hij zelf. Dat tekent zijn werk. ,m - Eindhoven P Mn van een der oudste L i* geslachten van België VtJ Borgrave in 1910 gebo- P®' uit het huwelijk ÉJt e'6lsche vader met een PMiaaiise moeder. Si h»t ^olt°oüng van zijn studies teM„«e ogen van z'i" ou" «w-Z!i prekend dat een aardn *00Pbaan zou volgen. I una. j°on met z'i" meditatieve itor haj ?8re din®en gravende fe InmK niet begrepen °P te Lbaan', die ziin individue- L, u Slachten aan banden K™!S6en en tot veelsoortige B het li v" zouden dwingen. liann„tS!lssJende moment sprak Pde al» n duidelijk noen uit te- Wto Snen van z'n ouders- Hij W ze7ina ïS en Parijs was hejn 1 seksr» a sch°nk Borgrave (tr dail g niets meer of min- [ir»; v^°Penbaring. De open' als o moderne schilder- Nd do m" Vlsue,e taal, die de Kwurr" de dingen in F de soh-ii doet verschijnen. KdfedT,en,van kleine ,'Uderhik 6 wanden van zijn N onverSchiïrerden"' was hij Waten moo. I voorbijgegaan; "fteeldineon minder getrou- heid dio I® van een werke- !*n 0^ elke dag met 'Kische vnnï? ,wa?rnemen of ro- ^«lechtE ]ngen waarvan had leron gemaniereerd- n verafschuwen. - 'WïïE'u® van moderne "I toevallig Kin J?eri-ien' waar F aan hii'mnenliep, deed het !en-kleuren „War1n Uinen. vor- «i ?iet dienden''toek gebracht, ?er zoreviiM- een meer of t! likhefd C°pie van de Pilaar zii» waarmee de P de WeX "fsoonüjke visie tol uitdrukking bracht. Vooral Georges Bracque was het die hem aangreep. Niet in de eerste plaats vanwege de logi sche opbouw, de heldere mathema tische orde, die zijn schilderijen kenmerkt, maar vooral om de wij ze waarop hij de werkelijkheid vertaalt in een wereld waar geest en materie nauw met elkaar ver bonden zijn, in elkaar overvloeien of een eenheid vormen. De ont dekking van Bracque en de kubis ten gaf de achttienjarige onver wachts en opeens de roeping, die hij heel zijn leven trouw zou blij ven. Borgrave voelde intuïtief dat nederigheid het juiste vertrekpunt voor goede prestaties vormt. Zo begon hij zonder enige hulp of steun van buitenaf zijn grote mees ters, de kubisten, te copiëren naar het origineel, naar kunstkaarten in kleur of dito reprodukties. De au todidactische school is niet alleen de hardste en moeilijkste, maar zeker ook de langdurigste. Het spreekt dan ook vanzelf dat Bor- grave's leertijd zich over vele ja ren uitstrekte. Op zijn lange rei zen door vele landen van Europa en door Amerika had Borgrave ge legenheid ervaringen op te doen en met zijn diep religieuze, naar harmonie en eenheid hunkerende natuur te verwerken. Daarnaast verdiepte hij zich voortdurend in de meesterwerken der wereldlite ratuur, in filosofische en kunsthis torische geschriften. Als Borgrave na een lang ver blijf in de Verenigde Staten in 1939 op bijna dertigjarige leeftijd terugkeert naar Parijs voelt hij zich geestelijk en technisch vol doende voorbereid om een per soonlijk oeuvre te creëren. De tweede wereldoorlog breekt uit. Borgrave meldt zich bij het Vreemdelingenlegioen, maar wordt wegens een teveel aan vrijwilligers afgewezen. Hij keert terug naar België, waar hij in de Meidagen van 1940 gemobiliseerd wordt en als soldaat de Duitse inval- mee maakt. Met de verslagen Belgi sche troepen maakt hij de terug tocht door Frankrijk mee. Een maal in de Midi wijkt hij uit over de Spaanse grens, doorkruist Span je, weet Lissabon te bereiken en steekt van daaruit over naar Bra zilië. Van Brazilië gaat hij naar Canada, waar hij spoedig deel uit maakt van het invasieleger dat de vrije Belgen daar hebben gevormd. Van Canada komt hij terecht in Engeland en maakt de opleiding voor de parachutistencommando's mee. Tot 1943, het jaar waarin hij om gezondheidsredenen voorgoed voor de militaire dienst wordt af gekeurd. In Engeland, als de VI en V2- projectielen nog boven de grote steden exploderen en hun ver woestingen aanrichten, begint Bor grave opnieuw en met grote harts tocht te schilderen. In Londen leert hij de Duits-joodse schilder Jankei Adler kennen, een vroegere leraar aan het Bauhaus, die al vroeg naar Engeland had moeten emigreren. Diens werk, de om gang en de gesprekken met hem vormen voor Borgrave een belang rijke stimulans in zijn Engelse ja ren van ballingschap. Aan het eind van de' oorlog, 1945, keert Borgrave naar België terug. Van daar gaat hij dikwijls naar Parijs en leert daar de Nederlandse ge broeders Geer en Bram van Velde kennen wier werk een diepe indruk op hem maakt. Samen met hen exposeert hij in hetzelfde jaar 1945 een aantal werken.in de jaarlijkse Salon des Réalités Nouvelles, de organisatie waarin de belangrijk ste abstracte of in abstracte geest werkende kunstenaars zich na de oorlog hadden samengevoegd en waartoe onder vele anderen ook Victor de Varasely, Jean Piaubert en Serge Poliakoff behoorden. Lïet jaar daarop vertrekt Borg rave naar de V.S., waar hij in 1949 met succes een grote een- manstentoonstelling houdt in het New Art Center te New York. Ge durende een jaar breekt hij uit naar Mexico om daarna weer naar de V.S. terug te keren en in 1950 te Stonington een Vrije Academie te stichten, die groot succes kent. Daarnaast houdt hij vele tentoon stellingen. In 1954 verlegt Borgrave, ver veeld door het voor een in Ameri ka werkende Europese schilder gemakkelijk te behalen succes, door de Amerikaanse mentaliteit van „to have something for not hing" en het gebrek aan competi tie met Europese collega's zijn woonplaats van de V.S. naar Ita lië en wel naar Ischia, waar hij vier jaar blijft. Daarna woont hij enkele jaren in een dorp bij Pa rijs om in 1966 in het uiterste zuidwesten van Nederland, in Zeeuwsch-Vlaanderen, bij het dorpje Zuidzande de woon- en werkplaats te vinden, waarvan hij hoopt dat het zijn laatste op deze aarde zal zijn: een grote boeren schuur, die hij geheel volgens ei gen opvattingen liet ombouwen. Qfschoon door oorlog, reizen en wisselende woonplaatsen veel van Borgrave's vroege werk verloren is gegaan of zich in moeilijk be reikbare collecties bevindt, is van af de beginne duidelijk dat Borg rave een schilder is, die uit is op de weergave van het wezenlijke. In zijn eerste periode vormt de werkelijkheid nog zijn inspiratie bron, maar dan een zeer ideële werkelijkheid. Hij schildert in tal rijke variaties zuidelijke interieurs met enkele dagelijkse gebruiks voorwerpen en soms temidden daarvan een mens. Maar die voor werpen worden aan hun banaliteit ontheven en de mens tussen de dingen, meestal een vrouw, wordt geadeld tot de naamloze eeuwige vrouw. Er is in deze schilderijen sprake van een grote geestelijke doordringing van de stof en ver geestelijking. Duidelijk leest men aan de doeken uit deze periode af dat Borgrave een kind van het kubisme is, maar meei nog streeft hij naar een synthese van kubisme en impressionisme zoals Jacques Villon en onder diens invloed ook Geer van Velde dat deed. JJorgrave's tweede periode toont ons dezelfde kunstenaar met zijn drang naar eenheid tussen geest en materie, maar nu tracht hij die niet meer eenzijdig langs de weg van analyse, desincarnatie te bereiken, maar juist door middel van een zekere volheid, door mid del van de kleur en de materie zelf. Intussen heeft hij ook de zichtbare werkelijkheid geheel la ten varen en drukt zich uit in een taal van in en over elkaar schui vende vlakken van grote kleuren rijkdom en harmonie en met een prachtige verfhuid. Het statistische is geweken voor het meer dyna mische dat ook in hem leeft. jje laatste huidige periode is de vrucht van Borgrave's behoefte vrucht van Borgrave's behoefte aan een grotere plastiek, van zijn geestelijke behoefte aan en de be levenis van de ruimte, die hij in Zeeuwsch-Vlaanderen in de dage lijkse werkelijkheid van het pol derland om zich heen vond en die zich nu ook in zijn werk gaat ma nifesteren. Zijn schilderijen wor den tot tekenen in de ruimte, de leegte, in een zeer persoonlijk soort vrije calligrafie, waarin de cirkel als motief telkens terug keert in alle aspecten van zijn symboliek. De kleren zijn, hoe wel fel, meer ascetisch behandeld, er heerst een sterke voorkeur ook voor zwart-wit. Zo wórden Borg rave's schilderijen uit zijn huidige periode vaak tot tekenen aan de wand, niet alleen door hun monu mentaliteit die trouwens het ge hele oeuvre van Borgrave ken merkt maar ook door de gevoe lens en gedachten die eraan ten grondslag liggen. 2" neemt deze schilder een ei gen plaats in in de kunst van deze tijd en levert hij een bijdrage tot de gehele beweging van de moderne kunst, die Herbert Read ergens definieert als „een geweldi ge poging om de geest te bevrij den van de corruptie van het be wustzijn, die hetzij in de vorm van een tomeloze fantasie of verdron gen gevoelens, sentimentaliteit of dogmatiek een vals getuigenis geeft van het gevoel of de erva ring". WILLEM ENZINCK ander vraagstuk is de programmering van het orkest. Over het al gemeen vertonen de programma's een melange van het geijkte reper toire, aangevuld met enkele min of meer moderne werken. Een program mering, waartegen de doorsnee-muziekliefhebber weinig bezwaar zal ma ken. Maar het orkest is ook een „produkt" dat verkocht moet worden. En wanneer blijkt, dat deze kost voor een groter publiek nog wat te zwaar is, zal er toch meer muzikale moedermelk in moeten; zal de repertoire keuze nog meer afgestemd moeten worden op de vraag (zo er vraag.is en deze bekend is) van het publiek en niet primair op die van dirigent en orkest zelf. Je kunt op de wijze van de moderne reclame behoeften kweken. Maar je kunt daarbij geen fasen overslaan. En het gros van ons publiek is nauwelijks aan de programmering van promenadeconcerten en een Weens kerstconcert toe. Zelfs de jeugd die zo modern doet blijkt eerder geporteerd voor een Moldau van Smetana dan voor Gruppi van Van Vlijmen. Wil men daar verandering in brengen, dan zal er toch een andere vorm voor de schoolconcerten gevonden moeten worden. Deze zijn nu in de provincie helemaal in het slop geraakt. Do enquête Liiske laat 51 procent van de orkestmusici zeggen, dat ze geen heil zien in schoolconcerten. We hopen, dat zij bedoelen „in de huidge vorm" van de schoolconcerten (zo die nog bestaan). Bovendien staat of valt zoiets met de man, die het moet overbrengen. Je kunt over de verse controverse Bart van BeinumJan van der Waart denken wat je wilt; in ieder geval wist de laatste een jong publiek enthousiast te maken en dat in het. £TR zal kortom gezocht moeten worden door deskundigen en niet alleen op muzikaal terrein naar nieuwe vormen en wegen om in Brabant (Zeeland) een kostbaar instituut ais het HBO beter Ie laten functioneren, wil het niet verworden tot een kostbaar statussymbool. Het wordt niet voor de eerste keer geconstateerd, dat „ons" Brabants orkest meer aan dacht en erkenning vindt buiten de provinciegrens dan erbinnen. - Maar deze constatering kan niet alleen als een verwijt aan het Brabantse pu bliek gehoord worden. Men zal zich dan moeten afvragen, waarom dat publiek nog niet aan deze waardering toe is.misschien dat er toch eens een trompetconcert van Mozart op het programma moet terwille van een publiek uit onze muziekkorpsen (al moeten we constateren, dat de mu zikaliteit onder deze korpsen in Oost-Brabant groter is dan in West-Bra bant en Zeeland); misschien toch wat meer stunten in de geest van een hartewensconcert; misschien (nauwelijks, want dat is wel zeker) meer en beter aandacht voor het muziekonderwijs op de scholen; zeker een team van deskundigen, die het muzikaal-culturele beleid van de provincie eens ter hand nemenetcetera J-JET heeft geen zin om alléén bet HBO, alléén allerlei instanties; alléén het publiek verwijten te maken als de zaken niet gaan zoals men zich zou wensen. Het is een zaak van de gehele provincie, van de gehele ge meenschap, om verbeteringen aan te brengen. Dan zullen de nieuwe fi nanciële offers, die daarvoor gevraagd worden ook beter verwerkt worden. Dan kunnen voor mijn part de salarissen opgetrokken worden tot die van leraren middelbaar onderwijs; al liggen er, ons inziens, wel gradatie- verschillen binnen het orkest zelf (gezien de onderscheiden en te onder scheiden opleidingen). „Brabant heeft A gezegd tegen Het Brabants Or kest" heeft iemand gezegd bij de oprichting. Het is nu de hoogste tijd om B en C te zeggen met alle consequenties van dien voor alle partijen. HENK EGBERS

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1969 | | pagina 15